Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1996, 337 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1996, 337 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 9 januari 1996, PAV2210/96000202;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 6 mei 1996, nr. WO7.96.0015);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 17 juni 1996, nr. P/96001789 ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;
b. betrokkene:
1e. de ambtenaar die op basis van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie in vaste of in tijdelijke dienst werkzaam is geweest en ten gevolge van een ontslag, met uitzondering van een ontslag op eigen verzoek, een disciplinair strafontslag, een ontslag wegens vervroegd uittreden, danwel een functioneel leeftijdsontslag, gegeven op grond van evengenoemd reglement werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet;
2e. de militair die op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement voor onbepaalde tijd in militaire dienst werkzaam is geweest en ten gevolge van een ontslag, met uitzondering van een ontslag op eigen verzoek, een disciplinair strafontslag danwel een leeftijdsontslag, gegeven op grond van evengenoemd reglement werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet;
c. de WW: de Werkloosheidswet;
d. dagloon: het dagloon, bedoeld in de artikelen 44 tot en met 46 van de WW met toepassing van de maximum dagloongrens van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, verminderd met de tegemoetkoming van de werkgever in de ziektekostenverzekering van betrokkene;
e. ongemaximeerd dagloon: het dagloon, bedoeld in de artikelen 44 tot en met 46 van de WW zonder toepassing van de maximum dagloongrens van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, verminderd met de tegemoetkoming van de werkgever in de ziektekostenverzekering van betrokkene;
f. loongerelateerde WW-conforme uitkering: de loongerelateerde uitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIA, afdeling II van de WW;
g. WW-conforme vervolguitkering: de vervolguitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIA, afdeling III van de WW;
h. kortdurende WW-conforme uitkering: de kortdurende uitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIB van de WW;
i. WW-conforme uitkeringen: de uitkeringen, genoemd onder f, g, en h;
j. Aanvullende uitkeringen: de verlengde en de verhoogde loongerelateerde WW-conforme uitkering, bedoeld in hoofdstuk 3 van dit besluit;
k. diensttijd: de tijd welke betrokkene ingevolge het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en of het Algemeen militair ambtenarenreglement in dienst danwel aangesteld is geweest bij het Ministerie van Defensie;
l. suppletie: een suppletie krachtens de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, danwel een aanvullende uitkering krachtens het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen;
m. arbeidsongeschiktheidsuitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 Wet privatisering ABP, danwel een pensioen ter zake van arbeidson-geschiktheid krachtens de Algemene militaire pensioenwet.
Betrokkene heeft met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat recht op een uitkering overeenkomstig de normen en voorwaarden welke bij of krachtens de WW zijn vastgesteld, voor zover hierna niet anders is bepaald.
1. Indien betrokkene op of na de datum van zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, wordt de uitvoering van artikel 2 opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
2. Betrokkene die in het genot is van een WW-conforme uitkering ingevolge artikel 2 en die wegens ziekte verhinderd wordt arbeid te verrichten, ontvangt gedurende de tijd van bedoelde verhindering, doch ten hoogste gedurende een tijdvak van 52 weken een uitkering overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Ziektewet.
De loongerelateerde WW-conforme uitkering ingevolge artikel 2, danwel de uitkering bij ziekte ingevolge artikel 3, tweede lid, bedraagt 70% van het voor betrokkene geldende dagloon, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet daalt beneden het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of indien betrokkene jonger is dan 23 jaar, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet en vervolgens gedeeld door 21,75. Hetzelfde minimum geldt als niveau voor de WW-conforme vervolguitkering en de kortdurende WW-conforme uitkering ingevolge artikel 2.
Indien betrokkene tijdens het genot van een WW-conforme uitkering, bedoeld in artikel 2, danwel tijdens het genot van de uitkering bij ziekte ingevolge artikel 3, tweede lid, overlijdt, bestaat aanspraak op een eenmalige uitkering overeenkomstig artikel 35, danwel artikel 36 van de Ziektewet.
1. Betrokkene, die ingevolge artikel 2 recht heeft op een loongerelateerde WW-conforme uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 6 jaar en 40 jaar of ouder is heeft recht op een verlenging van de duur van de loongerelateerde WW-conforme uitkering.
2. De verlenging van de duur van de loongerelateerde WW-conforme uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor een betrokkene van:
40 jaar – 5 jaar;
41 jaar – 5,5 jaar;
42 jaar – 6 jaar;
43 jaar – 6,5 jaar;
44 jaar – 7 jaar.
3. Betrokkene, die ingevolge artikel 2 recht heeft op een loongerelateerde WW-conforme uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 10 jaar en 45 jaar of ouder is heeft recht op een verlenging van de duur van de loongerelateerde WW-conforme uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4. Betrokkene, die ingevolge artikel 2 recht heeft op een loongerelateerde WW-conforme uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid 45 jaar of ouder is maar geen aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 10 jaar, maar wel van tenminste 6 jaar, heeft recht op een verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering van 7 jaar.
5. Onze Minister kan voor de berekening van de diensttijd, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, de tijd meetellen, die betrokkene bij een andere overheidswerkgever heeft doorgebracht, indien die betrokkene in het kader van een reorganisatie bij die andere overheidswerkgever bij het Ministerie van Defensie te werk is gesteld.
Betrokkene, die recht heeft op een loongerelateerde WW-conforme uitkering ingevolge artikel 2, danwel een verlenging van de duur van de loongerelateerde WW-conforme uitkering ingevolge artikel 6, heeft recht op een verhoging van de uitkering.
1. De loongerelateerde WW-conforme uitkering ingevolge artikel 2 wordt gedurende de eerste zes maanden verhoogd tot 80%, gedurende de daarop volgende zes maanden tot 75% en gedurende de resterende periode tot 70% van het voor betrokkene geldende ongemaximeerd dagloon.
2. Gedurende de verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering, bedoeld in artikel 6, wordt de uitkering verhoogd tot 70% van het voor betrokkene geldende ongemaximeerd dagloon.
3. De som van de loongerelateerde WW-conforme uitkering, dan wel de verlengde loongerelateerde WW-conforme uitkering en de verhoging daalt niet beneden het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of indien betrokkene jonger is dan 23 jaar, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet en vervolgens gedeeld door 21,75.
4. De eerste twee jaar van de verlenging van de duur van de loongerelateerde WW-conforme uitkering wordt de WW-conforme vervolguitkering ingevolge artikel 2 verhoogd ingevolge het bepaalde in het tweede lid.
1. Betrokkene, die binnen de termijn waarin hij recht heeft op een verhoging van de uitkering ingevolge artikel 7, wegens ziekte verhinderd wordt arbeid te verrichten, heeft recht op een verhoging van de uitkering.
2. De uitkering ingevolge artikel 3, tweede lid, wordt verhoogd tot het percentage van het voor betrokkene geldende ongemaximeerd dagloon, bedoeld in artikel 8, dat van toepassing zou zijn indien betrokkene niet ziek zou zijn.
De overlijdensuitkering bedoeld in artikel 5 wordt indien betrokkene overlijdt binnen de termijn waarin hij recht heeft op een verhoging van de uitkering ingevolge artikel 7 verhoogd tot 100% van het voor betrokkene geldende ongemaximeerd dagloon over een tijdvak van 3 maanden.
1. Een sanctie opgelegd ingevolge artikel 2 werkt door naar de aanvullende uitkeringen ingevolge dit hoofdstuk.
2. Gedurende de verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering zijn de artikelen van Hoofdstuk IIA, afdeling I, artikel 46 en de artikelen 75 t/m 78 van de WW van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister beslist over de toekenning van een WW-conforme uitkering als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit besluit en een aanvullende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van dit besluit op aanvraag van betrokkene.
1. Betrokkene, die aansluitend aan zijn ontslag een nieuwe betrekking aanvaardt ontvangt op zijn aanvraag een loonaanvulling, indien het dagloon in de nieuwe betrekking minder bedraagt dan het voor hem geldende ongemaximeerd dagloon.
2. Betrokkene, wiens recht op uitkering geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd wegens het aanvaarden van een nieuwe betrekking ontvangt op zijn aanvraag een loonaanvulling, indien het dagloon in de nieuwe betrekking minder bedraagt dan het voor hem geldende ongemaximeerd dagloon.
3. De hoogte van de loonaanvulling is gelijk aan het verschil tussen het dagloon in de nieuwe betrekking en het voor hem geldende ongemaximeerd dagloon.
4. De duur van de loonaanvulling is gelijk aan de duur waarop recht op een uitkering bestaat of zou hebben bestaan indien betrokkene werkloos zou zijn gebleven.
5. De loonaanvulling vervalt met ingang van de dag, waarop betrokkene opnieuw werkloos wordt of niet meer voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste danwel tweede lid, of de duur van de uitkering is verstreken.
1. Het recht op de aanvullende uitkering herleeft indien betrokkene na aanvaarding van arbeid wederom werkloos is geworden en recht heeft op een uitkering krachtens de WW, krachtens dit besluit, danwel krachtens een andere regeling die voorziet in een financiële uitkering bij werkloosheid.
2. De duur en de hoogte van de aanvullende uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de aanvullende uitkering waarop betrokkene nog recht gehad zou hebben indien hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. betrokkene: de betrokkene in de zin van artikel 1, onder b, aan wie een privatiseringsontslag is verleend en die onmiddellijk aansluitend aan dat ontslag in dienst is getreden van de privaatrechtelijke organisatie;
b. privatiseringsoperatie: een operatie die ten doel heeft werkzaamheden van het Ministerie van Defensie uit te besteden of over te dragen aan een bestaande of voor dat doel opgerichte privaatrechtelijke organisatie;
c. privaatrechtelijke organisatie: de privaatrechtelijke organisatie die de werkzaamheden uitvoert die in het kader van een privatiseringsoperatie door het Ministerie van Defensie zijn uitbesteed of overgedragen;
d. privatiseringsontslag: het ontslag uit een overheidsbetrekking in het kader van een privatiseringsoperatie;
e. ontslag als werknemer: het ontslag uit de betrekking bij de privaatrechtelijke organisatie.
2. Indien binnen twee jaar na het privatiseringsontslag blijkt dat de betrekking die betrokkene bij de privaatrechtelijke organisatie vervult niet passend is en hij in verband daarmee al dan niet op eigen verzoek is ontslagen, heeft hij recht op de aanvullende uitkering uit hoofde van zijn ontslag als werknemer met ingang van de dag op welke hij aanspraak krijgt op een uitkering krachtens de WW.
3. Indien betrokkene binnen twee jaar na het privatiseringsontslag als werknemer is ontslagen ten gevolge van opheffing van zijn betrekking bij de privaatrechtelijke organisatie of overtolligheid van personeel door verandering of inkrimping van die organisatie heeft hij recht op de aanvullende uitkering uit hoofde van zijn ontslag als werknemer met ingang van de dag op welke hij aanspraak krijgt op een uitkering krachtens de WW.
4. Betrokkene die als werknemer is ontslagen en op wie het bepaalde in het tweede of derde lid niet van toepassing is, heeft uit hoofde van zijn ontslag als werknemer recht op de aanvullende uitkering met ingang van de dag op welke hij aanspraak krijgt op een uitkering krachtens de WW, met dien verstande dat de duur van de aanvullende uitkering ingaat op de dag van het privatiseringsontslag.
1. Betrokkene die ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op een suppletie heeft gedurende de termijn dat hij recht heeft op die suppletie geen recht op een uitkering krachtens dit besluit.
2. Betrokkene als bedoeld in het eerste lid, heeft met ingang van de eerste dag volgende op die waarop de duur van de suppletie is geëindigd, recht op een uitkering krachtens dit besluit, indien de duur van de uitkering, waarop betrokkene krachtens dit besluit recht zou hebben gehad indien hij geen recht op suppletie zou hebben gehad, langer is dan de duur van de suppletie.
3. Op de hoogte van de uitkering is artikel 4, danwel artikel 8 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
4. Het recht op een uitkering krachtens dit besluit eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1. Betrokkene die ter zake van een ontslag wegens arbeidsongeschiktheid recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer heeft recht op een uitkering krachtens dit besluit met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt gesteld dan 80%.
2. Ter bepaling van de duur en de hoogte van de uitkering krachtens dit besluit wordt uitgegaan van de datum op grond waarvan het recht op de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan.
Aan betrokkene, die elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, kan ter zake van de kosten, die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, op zijn aanvraag een tegemoetkoming worden toegekend tot ten hoogste het bedrag van een vergoeding volgens de normen van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, onder verrekening van een tegemoetkoming in verhuiskosten uit andere hoofde.
Op aanvraag van betrokkene kan het recht op de uitkering, al of niet direct aansluitend aan zijn ontslag, geheel of ten dele worden afgekocht.
Indien het niveau van de uitkering van de WW een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien in het sector overleg Defensie sociale partners anders overeenkomen binnen 6 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de WW-conforme uitkeringen en aanvullende uitkeringen doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan 6 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad.
1. Het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bij privatisering en de Militaire wachtgeldregeling 1961 worden ingetrokken.
2. De in het eerste lid genoemde besluiten blijven van kracht ten aanzien van degenen, van wie de ontslagdatum is gelegen voor 1 juli 1996 en ten aanzien van degenen die zijn of worden ontslagen in het kader van het Sociaal Beleidskader Defensie.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Defensie,
J. J. C. Voorhoeve
Uitgegeven de achtentwintigste juni 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
In de sectorcommissie Defensie is op 16 november 1995 een akkoord bereikt over een pakket van arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheidsbeleid voor het defensie personeel voor de periode 1 april 1995 tot en met 31 maart 1997. Hierna te noemen het arbeidsvoorwaardenakkoord. Een van de overeengekomen maatregelen betreft een bijstelling van de aanspraken op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en de Militaire wachtgeldregeling 1961.
Uitgangspunt bij die afspraak over versobering van de wachtgeldaanspraken is, dat een meer activerende regeling conform de Werkloosheidswet (WW) zal worden geïntroduceerd, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan de positie van werknemers van 40 jaar en ouder. Tevens is overeengekomen, dat de wachtgeldaanspraken in het kader van het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) niet zullen worden aangetast. De bestaande wachtgeld- en uitkeringsregelingen blijven gedurende de duur van het SBK van kracht. Afgesproken is de nieuwe regeling per 1 juli 1996 in te voeren. De nieuwe regeling zal alleen gelden voor ontslagsituaties van na die datum, niet vallende onder het SBK. Lopende uitkeringen worden niet aangetast. Gezien deze uitgangspunten zullen besparingen van enige omvang eerst op langere termijn, na het jaar 2000, gerealiseerd kunnen worden.
Voor de vormgeving van de nieuwe werkloosheidsvoorziening is gekozen voor één regeling voor zowel het burger- als militair personeel van de sector defensie. Uit een oogpunt van integratie van rechtspositie van burger- en militair personeel ligt dit voor de hand. Dit is één van de uitgangspunten van de per 1 april 1993 ingevoerde sector defensie. Overwogen is het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd in deze nieuwe regeling te incorporeren. Daarvoor is niet gekozen en wel om twee redenen. Het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd is een geheel WW-conforme regeling voor een specifieke categorie militairen, terwijl het onderhavige besluit aanvullingen – ook wel bovenwettelijke aanvullingen genoemd – kent. Bovendien zal dat besluit op 1 januari 1998 worden ingetrokken, wanneer de WW rechtstreeks van toepassing wordt op het overheidspersoneel.
Het onderhavige besluit zal in de nu voorliggende vorm voor een relatief korte tijd, namelijk tot de datum waarop het gehele overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen zal worden gebracht, van kracht zijn. De voorziene ingangsdatum van deze zogenaamde OOW-operatie is 1 januari 1998. Per die datum dient dit besluit te worden aangepast. Ondanks die korte termijn is er nadrukkelijk toch voor gekozen dit besluit per 1 juli 1996 in te voeren. Uiteraard om de gemaakte afpraken in het arbeidsvoorwaardenakkoord na te komen, maar ook om ruim voor 1 januari 1998 een scheiding in de zogenaamde wettelijke en bovenwettelijke aanspraken te maken, zodat de overgang naar de WW, met name voor Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) eenvoudiger wordt. Daarnaast is door de opzet van het besluit de noodzakelijke wijziging per 1 januari 1998 op eenvoudige wijze aan te brengen. Het WW-conforme gedeelte kan worden ingetrokken. Daardoor onstaat een regeling die alleen de bovenwettelijke aanspraken bevat en naadloos aansluiten op de WW.
Bij de opzet van het voorliggende besluit is, mede gezien het gestelde in de vorige alinea uitgegaan van een tweedeling. In hoofdstuk 2 is de WW-conforme regeling neergelegd en in hoofdstuk 3 de aanvullingen. Bij de invulling van hoofdstuk 2 is er voor gekozen een rechtstreekse verwijzing naar de WW op te nemen en niet een geheel nieuwe regeling te creëren, aangezien dat laatste zou neerkomen op een kopie van de WW.
De sectorcommissie Defensie is over het voorliggende besluit gehoord en heeft daarmee op 16 november 1995 ingestemd.
Dit artikel bevat de definitiebepalingen. De meeste bepalingen spreken voor zich. Slechts op onderdelen die nader uitleg behoeven wordt hieronder ingegaan.
Uit de definitie van het begrip betrokkene volgt dat burgerambtenaren in vaste en in tijdelijke dienst en militairen aangesteld voor onbepaalde tijd die behoren tot het personeel van de sector Defensie en die werkloos worden in de zin van de WW onder de werking van dit besluit vallen.
Het overnemen van de uitgangspunten van de WW betekent eveneens, dat in tegenstelling tot de wachtgeldregelingen het WW-dagloon de berekeningsbasis vormt van de uitkering en niet de bezoldiging. Daarbij dient echter wel de tegemoetkoming van werkgeverszijde in de ziektekostenverzekering aan betrokkene in mindering te worden gebracht, aangezien anders de berekeningsgrondslag hoger zou zijn dan die van de wachtgeldregelingen. Het betreft hier de tegemoetkoming ingevolge het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie, danwel de werkgeversbijdrage in de premie ingevolge de Regeling ziektekostenverzekering militairen. In het arbeidsvoorwaardenakkoord is echter afgesproken om voor de aanvullende aanspraken uit te gaan van een ongemaximeerd dagloon. Aangezien, zoals in het algemeen gedeelte van de toelichting is aangegeven in dit besluit is uitgegaan van een tweedeling wat betreft de WW-conforme en de aanvullende aanspraken, wordt in onderdeel d het maximum dagloon omschreven t.b.v. de toepassing van hoofdstuk 2. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 wordt in onderdeel e het ongemaximeerd dagloon omschreven.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord is afgesproken dat een verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering afhankelijk is van de leeftijd van betrokkene en de tijd die hij bij het Ministerie van Defensie heeft gewerkt. Die tijd wordt hier gedefinieerd. Zie echter ook artikel 6, vierde lid, en de toelichting daarop.
In het algemeen gedeelte is al aangegeven dat er voor is gekozen de WW van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit betekent dat alle bepalingen gegeven in dan wel krachtens de WW die de normen en voorwaarden regelen ter verkrijging van een uitkering van overeenkomstige toepassing zijn. Concreet houdt dit in, dat de toelatingscriteria, het maximum dagloon als berekeningsbasis, het verplichtingen- en sanctie regime, het handhavingsbeleid, de anticumulatievoorschriften, de jurisprudentie, de richtlijnen inzake passende arbeid geheel WW-conform zijn. Een en ander geldt voor de loongerelateerde WW-conforme uitkering, de WW-conforme vervolguitkering en de kortdurende WW-conforme uitkering. Wel biedt dit basisartikel de mogelijkheid hiervan af te wijken.
Om voor de loongerelateerde WW-conforme uitkering (70% van het maximum dagloon) in aanmerking te kunnen komen moet aan twee voorwaarden worden voldaan:
a. In de periode van 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de werkloosheid moet men ten minste 26 weken als werknemer hebben gewerkt (26-wekeneis); en
b. In 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin de werkloosheid is ingetreden moet men ten minste 4 jaar over 52 dagen of meer loon hebben ontvangen (4 – uit – 5 eis).
Indien aan beide voorwaarden is voldaan bestaat in beginsel aanspraak op de loongerelateerde WW-conforme uitkering. De duur is afhankelijk van het arbeidsverleden en bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 5 jaar. Na afloop van de duur van de loongerelateerde WW-conforme uitkering bestaat aanspraak op een niet-loongerelateerde WW-conforme vervolguitkering (70% van het minimumloon) gedurende 2 jaar. Voor diegenen die op de eerste werkloosheidsdag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt de duur van de WW-conforme vervolguitkering maximaal 3,5 jaar.
Diegene die alleen voldoet aan de voorwaarde gesteld onder a heeft aanspraak op een kortdurende WW-conforme uitkering. Dit is een niet-loongerelateerde uitkering (70% minimumloon) gedurende 6 maanden.
Het verplichtingenregime van de WW brengt met zich mee, dat betrokkene zoveel mogelijk voorkomt dat hij op een uitkering aangewezen raakt of blijft. Hij dient daartoe aan een aantal verplichtingen te voldoen, zoals:
– voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt;
– zich tijdig laten inschrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie;
– in voldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen;
– passende arbeid aanvaarden;
– geen eisen stellen die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren;
– uit eigen beweging mededeling doen van feiten of omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de duur en hoogte van de uitkering;
– zich houden aan de voorschriften van het uitvoeringsorgaan.
Het sanctieregime houdt in dat bij het niet nakomen van een of meerdere verplichtingen er bepaalde sancties kunnen worden toegepast. De volgende sancties kunnen – afhankelijk van de zwaarte van de overtreding – worden toegepast:
– een blijvende weigering van de gehele uitkering;
– een blijvende weigering van een gedeelte van de uitkering;
– een tijdelijke weigering van een gedeelte van de uitkering;
– een beperking van de uitkeringsduur.
In het Besluit sanctietoepassing Werkloosheidswet (Stcrt. 1994, 61) zijn nadere regels gesteld inzake de hoogte van de sanctie in relatie tot de zwaarte van de overtreding. Door in dit artikel ook de nadere voorschriften gegeven krachtens de WW van overeenkomstige toepassing te verklaren is dat besluit bij de uitvoering van het onderhavige besluit eveneens van toepassing.
Wat betreft het begrip passende arbeid wordt het volgende opgemerkt. In artikel 24, vierde lid, van de WW is de bevoegdheid neergelegd om bij AMvB nadere regels te stellen omtrent het begrip passende arbeid. Daaraan is tot op dit moment nog geen invulling aan gegeven. Tot het moment van het inwerking treding van die AMvB is naast de jurisprudentie inzake passende arbeid de Richtlijn passende arbeid bij werkloosheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 mei 1992 van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van dit besluit.
In dit artikel wordt een aantal zaken geregeld dat voor een goede aansluiting moet zorgen tussen de rechtspositie van het defensie personeel en het regime van de WW. In het eerste lid is bepaald, dat de rechtspositionele aanspraak inzake de doorbetaling van de bezoldiging ingeval bij ziekte bij ontslag voorgaat. In het tweede lid is de aanspraak op een voorziening neergelegd, in het geval de betrokkene tijdens de duur van de WW-conforme uitkering ziek wordt.
Voor de loongerelateerde WW-conforme uitkering is aansluiting gezocht bij de dagloonbepalingen van de WW. Daarbij geldt zoals al eerder gesteld het maximumdagloon van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Deze aansluiting betekent tevens, dat de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657) niet van toepassing is op dit besluit. De uitkeringen ingevolge dit besluit worden, zoals in het arbeidsvoorwaardenakkoord is overeengekomen, aangepast conform het bepaalde in artikel 46 van de WW, zoals dat artikel bij wet van 14 november 1991 tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en van een aantal andere sociale verzekeringswetten, houdende vaststelling van een stelsel van koppeling van minimumloon en uitkeringen aan de loonontwikkeling met de mogelijkheid van afwijking (Stb. 624) is aangepast. Met andere woorden de zogenaamde WKA-systematiek. Hierdoor wordt de welvaartsvastheid van de uitkering losgelaten ten faveure van de algemeen geldende aanpassingssystematiek.
In dit artikel is tevens een minimum garantie neergelegd. Dit ter voorkoming, dat de uitkering van een betrokkene beneden het sociaal minimum daalt. Een uitkeringsgerechtigde krachtens de WW heeft deze garantie ingevolge de Toeslagenwet. Deze wet is echter niet van toepassing op het (gewezen) defensiepersoneel. Zowel voor de loongerelateerde als de niet loongerelateerde WW-conforme uitkering (de vervolg- en kortdurende uitkering) is daarom in dit artikel een minimum garantie neergelegd die een gelijksoortige voorziening als de Toeslagenwet beoogt. Opgemerkt wordt dat de hier gegeven garanties iets verder gaan dan die van de Toeslagenwet. Er wordt geen rekening gehouden met de eventuele inkomsten van de partner.
Hier is de aanspraak neergelegd op de zogenaamde uitkering bij overlijden. In verband met het streven naar marktconformiteit wordt verwezen naar de betreffende bepalingen in de Ziektewet. Dit betekent een overlijdensuitkering van 100% van het gemaximeerd dagloon over een periode van minimaal 2 maanden en maximaal 2 maanden en 30 dagen. Deze periode wordt als volgt berekend: men begint te tellen vanaf de dag volgend op die van het overlijden van betrokkene tot en met de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand waarin het overlijden plaatsvond.
In dit artikel is de bijzondere aandacht, zoals afgesproken in het arbeidsvoorwaardenakkoord, neergelegd voor de positie van de werknemers van 40 jaar en ouder. Voor betrokkenen van 40 tot en met 45 jaar wordt een verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering geïntroduceerd. Als voorwaarde geldt wel dat men tenminste 6 jaar bij het Ministerie van Defensie werkzaam dient te zijn geweest. Indien niet wordt voldaan aan de referte-eis van 6 jaar, wordt de duur van de uitkering berekend op grond van artikel 2. Voor betrokkenen van 45 jaar of ouder die tenminste 10 jaar bij het Ministerie van Defensie werkzaam zijn geweest wordt de loongerelateerde WW-conforme uitkering verlengd tot 65 jaar. Indien niet wordt voldaan aan de referte-eis van 10 jaar, maar wel van 6 jaar, wordt de loongerelateerde WW-conforme uitkering eveneens verlengd, echter niet tot de 65-jarige leeftijd. Wordt niet voldaan aan de referte-eis van 6 jaar, dan wordt de duur van de uitkering berekend op grond van artikel 2.
Met de introductie van de verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering wordt de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie jegens diegene die langere tijd bij het ministerie werkzaam zijn geweest, en voor wie de kansen op de arbeidsmarkt gezien hun leeftijd minder zijn, ingevuld.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord is tevens afgesproken, dat een bepaling zal worden opgenomen die de Minister van Defensie de bevoegdheid geeft om bij overname van personeel in het kader van reorganisaties ook de diensttijd doorgebracht bij andere overheidswerkgevers wordt meegerekend voor de berekening van de diensttijd in de zin van dit besluit. Dit is verwoord in het vijfde lid.
In dit artikel is het recht op de verhoging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering neergelegd. Elke betrokkene die recht heeft op een loongerelateerde WW-conforme uitkering heeft in principe recht op een verhoging van de uitkering.
Gedurende de eerste 6 maanden van de loongerelateerde WW-conforme uitkering bedraagt de uitkering 80%, gedurende de daarop volgende 6 maanden 75% en gedurende de resterende periode 70% van het ongemaximeerd dagloon. In het derde lid is de garantie neergelgd, dat de totale uitkering niet daalt beneden het sociaal minimum. In het vierde lid is uitdrukkelijk aangegeven dat de eerste twee jaar van de verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering de WW-conforme vervolguitkering wordt aangevuld tot 70% van het ongemaximeerd dagloon. Feitelijk betekent dit, dat de duur van de verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering wordt verminderd met de duur van de WW-conforme vervolguitkering.
In dit artikel wordt de uitkering ingevolge het tweede lid van artikel 3 aangevuld voor diegene die tijdens de loongerelateerde WW-conforme uitkering, danwel tijdens de verlenging daarvan, ziek wordt. De uitkering ingevolge het tweede lid van artikel 3 wordt aangevuld tot het percentage van het ongemaximeerd dagloon, dat van toepassing zou zijn indien betrokkene niet ziek zou zijn geworden.
De overlijdensuitkering ingevolge artikel 5 wordt aangevuld indien betrokkene tijdens de loongerelateerde WW-conforme uitkering, danwel tijdens de verlenging daarvan, komt te overlijden. De aanvulling bestaat hieruit dat de uitkering ingevolge artikel 5 wordt aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende ongemaximeerd dagloon over een periode van 3 maanden. Hiermee is de hoogte van de aanspraak voor nabestaanden materieel gelijk met de aanspraak op basis van de wachtgeldregelingen.
In het eerste lid is uitdrukkelijk vastgelegd, dat een eventuele sanctie toegepast op de WW-conforme uitkering doorwerkt naar de aanvullende uitkeringen. De verwijzing in het tweede lid naar Hoofdstuk IIA, afdeling I van de WW betekent dat het verplichtingen- en sanctie regime tijdens de loongerelateerde WW-conforme uitkering van overeenkomstige toepassing is tijdens de verlenging daarvan. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 2. De verwijzing naar artikel 46 van de WW betekent dat ook tijdens de verlenging van de loongerelateerde uitkering de uitkering wordt aangepast conform de W.K.A.-systematiek. Zie de toelichting bij artikel 4. De verwijzing naar de artikelen 75 t/m 78 van de WW houdt in dat ook tijdens de verlenging van de loongerelateerde WW-conforme uitkering betrokkene faciliteiten kunnen worden geboden om zich te ontplooien tijdens zijn werkloosheid. Deze faciliteiten hebben onder meer betrekking op het volgen van opleidingen met behoud van het recht op uitkering.
Het kiezen voor de WW-systematiek als uitgangspunt betekent o.a., dat het anticumulatieregime van de wachtgeldregelingen niet kan worden gehandhaafd. Ingevolge de wachtgeldregelingen is het mogelijk om tot 100% van de laatstgenoten bezoldiging bij te verdienen. Het meerdere wordt op de uitkering gekort. De WW gaat er vanuit dat neveninkomsten leiden tot een vermindering van de omvang van de werkloosheid, met als gevolg een gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering. Deze systematiek werkt door in de aanvullende uitkering. Dit leidt niet alleen tot een versobering van de aanspraken, maar werkt ook reïntegratie belemmerend. Om deze versobering te neutraliseren en de reïntegratie te bevorderen wordt een loonaanvullingsregeling (artikel 13) en een herleving van de aanvullende uitkering bij het opnieuw werkloos worden (artikel 14) geïntroduceerd.
De loonaanvulling houdt in dat betrokkene die direct aansluitend aan zijn ontslag, danwel tijdens de uitkeringsduur een functie aanvaardt tegen een salaris dat lager is dan het voor hem geldende dagloon in aanmerking kan komen voor een loonaanvulling gedurende de periode waarover hij recht zou hebben op de uitkering. De hoogte van de loonaanvulling bedraagt het verschil tussen het voor betrokkene geldende dagloon en het dagloon uit de nieuwe betrekking.
De herleving kan plaatsvinden bij het opnieuw werkloos worden binnen de periode dat bij voortdurende werkloosheid nog recht op een werkloosheidsuitkering krachtens dit besluit zou bestaan. De duur en hoogte van de uitkering is gelijk aan de duur en de hoogte van de uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben indien hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest. Anders gezegd, de teller van de uitkering blijft gedurende de periode dat betrokkene werkzaam is doorlopen.
Hier is de extra garantie neergelegd voor diegene die in het kader van een privatiseringsoperatie is ontslagen. Deze garantie komt overeen met hetgeen in het huidige Wachtgeld- en uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bij privatisering is neergelegd.
In dit artikel wordt geregeld dat er geen recht op een uitkering krachtens dit besluit bestaat in de situatie dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op een suppletie ingevolge de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, danwel een uitkering ingevolge het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen. De doelgroep van genoemde regelingen wordt gevormd door burgerambtenaren en militairen die op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zijn ontslagen en ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn. Na afloop van de duur van de suppletie, danwel de aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat aanspraak op een uitkering krachtens dit besluit, indien en voor zolang de duur van de uitkering ingevolge dit besluit langer is.
In dit artikel wordt bepaald dat het recht op een uitkering krachtens dit besluit voor diegene die op de ontslagdatum recht had op een arbeidsongeschiktheiduitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, eerst ontstaat op het moment dat de arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld. Op dat moment wordt betrokkene geheel of gedeeltelijk werkloos en ontstaat recht op een gehele dan wel gedeeltelijke uitkering krachtens dit besluit. De teller voor de duur en de hoogte van de uitkering begint te lopen vanaf de ontslagdatum.
De tegemoetkoming in verhuiskosten indien betrokkene elders werk heeft gevonden is een instrument dat bijdraagt aan de reïntegratie in het arbeidsproces. Hiermee wordt een eventuele belemmering gelegen in hoge verhuiskosten bij aanvaarding van een werkkring elders wegge-nomen. Indien betrokkene van zijn nieuwe werkgever eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten ontvangt, wordt die tegemoetkoming in mindering gebracht op de tegemoetkoming ingevolge dit artikel.
De mogelijkheid tot afkoop van de uitkering moet eveneens worden gezien als een instrument dat bijdraagt aan de reïntegratie in het arbeidsproces. Een dergelijke bepaling komt eveneens voor in de bestaande wachtgeldregelingen. Het beleid dat ter zake nu wordt gevoerd wordt gecontinueerd.
In dit artikel is het uitgangspunt neergelegd hoe zal worden omgegaan met neerwaartse wijzigingen in de WW en de doorwerking daarvan naar dit besluit. Tenzij in het sector overleg Defensie anders wordt overeengekomen werken de neerwaartse wijziging van de WW door naar zowel de WW-conforme uitkering als de aanvullende uitkeringen krachtens dit besluit.
In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid worden de huidige wachtgeld- en uitkeringsbesluiten ingetrokken. Het tweede lid bepaald, dat die besluiten van kracht blijven voor degenen die voor 1 juli 1996 zijn ontslagen. Dit betekent, dat voor degenen die op 30 juni 1996 recht hebben op een wachtgeld of uitkering krachtens de in het eerste lid genoemde besluiten, dit besluit niet op hen van toepassing is. Lopende uitkeringen worden derhalve niet geconverteerd naar dit nieuwe besluit. Zoals onder het algemeen gedeelte van de toelichting reeds is vermeld, is in het arbeidsvoorwaardenakkoord afgesproken, dat de huidige wachtgeld- en uitkeringsbesluiten voor de duur van het SBK niet zullen worden aangetast. Defensiepersoneel dat in het kader van het SBK is of wordt ontslagen blijft de aanspraken aan die besluiten ontlenen. Dit is eveneens neergelegd in het tweede lid.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 juli 1996, nr. 129.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-337.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.