Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1996, 334 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1996, 334 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verstrekking van subsidies door Onze Minister van Justitie wettelijk te regelen alsook enkele wetten aan te passen in verband met de bepalingen over subsidies in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder Onze Minister: Onze Minister van Justitie.
Dit hoofdstuk is slechts van toepassing op subsidies die door Onze Minister worden verstrekt en die:
a. op deze wet berusten, of
b. niet op een wettelijk voorschrift berusten.
1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Onze Minister kan voorschotten op een subsidie verlenen. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot de bevoorschotting worden gesteld.
Indien Onze Minister subsidie verstrekt voor activiteiten die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan Onze Minister afwijken van de bij of krachtens deze wet aan de subsidie verbonden verplichtingen, voor zover
a. dit wenselijk is met het oog op een goede afstemming met de door die andere bestuursorganen opgelegde verplichtingen, en
b. daardoor het belang met het oog waarop die verplichtingen zijn opgelegd, niet onevenredig wordt geschaad.
1. Onze Minister wijst voor door hem verstrekte subsidies een of meer toezichthouders aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van die subsidie opgelegde verplichtingen.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder slachtofferhulp:
a. de opvang van slachtoffers van vermoedelijke strafbare feiten, voor zover bestaande uit:
1°. laagdrempelige psychische ondersteuning van slachtoffers;
2°. praktische begeleiding en ondersteuning van slachtoffers;
3°. doorverwijzing van slachtoffers naar niet in het bijzonder voor slachtoffers bedoelde hulpverleningsinstellingen;
4°. begeleiding van slachtoffers tijdens het strafproces;
5°. informatieverlening aan slachtoffers over in ieder geval de opsporing, de vervolging en berechting van de vermoedelijke dader onderscheidenlijk daders;
b. verbetering van de kwaliteit en organisatie van bestaande activiteiten ten behoeve van slachtoffers;
c. verbetering van de positie van het slachtoffer.
1. Onze Minister wijst een rechtspersoon aan, die is belast met de coördinatie van de activiteiten van de regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp, aangesloten bij die rechtspersoon.
2. Van de aanwijzing door Onze Minister wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Onze Minister verstrekt per boekjaar subsidie aan de coördinerende rechtspersoon ten behoeve van de exploitatielasten van diens landelijk bureau.
2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. Onze Minister kan aan de coördinerende rechtspersoon subsidie verstrekken voor bijzondere projecten. De artikelen 25 tot en met 31 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Eenmaal in de vier jaren dient de coördinerende rechtspersoon een beleidsplan in.
2. Het beleidsplan bevat een overzicht van de doelstellingen die de rechtspersoon nastreeft gedurende de termijn waarvoor het plan geldt, de daaraan ten grondslag liggende opvattingen over de opvang van slachtoffers en de wijze waarop hij die doelstellingen wil realiseren.
1. De coördinerende rechtspersoon vormt een egalisatiereserve van niet meer dan tien procent van de laatstelijk op grond van artikel 8 verstrekte subsidie.
2. De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt niet meer dan vijf procent van de op grond van artikel 8 in dat jaar verstrekte subsidie.
1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. Onze Minister stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.
Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, legt Onze Minister een vergoedingsplicht op.
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de subsidie-ontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de subsidie-ontvanger door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van Onze Minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.
1. Onze Minister verstrekt per boekjaar aan de coördinerende rechtspersoon een subsidie ten behoeve van de bij de coördinerende rechtspersoon aangesloten regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp.
2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. Subsidie wordt slechts verstrekt voor personeelslasten die betrekking hebben op de coördinerende en administratieve taken van de instellingen.
4. De aanvraag wordt zodanig ingericht dat daaruit de door elke afzonderlijke instelling te verrichten activiteiten en de daarvoor begrote kosten blijken.
1. De coördinerende rechtspersoon regelt in zijn statuten:
a. de wijze waarop de in artikel 16, vierde lid, bedoelde aanvraag tot stand komt, en
b. de wijze waarop klachten over de bejegening door medewerkers van de instellingen voor slachtofferhulp worden behandeld.
2. De statuten behoeven de instemming van Onze Minister.
1. De coördinerende rechtspersoon vormt ten behoeve van de bij hem aangesloten instellingen voor slachtofferhulp een egalisatiereserve van niet meer dan tien procent van de laatstelijk op grond van artikel 16 verstrekte subsidie.
2. De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve ten behoeve van de instellingen voor slachtofferhulp bedraagt niet meer dan vijf procent van de op grond van artikel 16 verstrekte subsidie.
1. Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van rechtspersonen die zich in overwegende mate met slachtofferhulp bezighouden.
2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. De artikelen 11 en 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan projectsubsidies verstrekken voor:
a. de bevordering van de toepassing van effectief gebleken maatregelen van slachtofferhulp;
b. de ontwikkeling van en het experimenteren met maatregelen van slachtofferhulp, of
c. de deskundigheidsbevordering en voorlichting ten behoeve van slachtofferhulp.
1. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen voor de verstrekking van projectsubsidies op het gebied van slachtofferhulp.
2. Deze beleidsregels bevatten in ieder geval:
a. een uitwerking van de activiteiten, genoemd in artikel 6, die voor subsidie in aanmerking komen, en
b. een nadere omschrijving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Onze Minister kan een subsidieplafond vaststellen voor activiteiten op het gebied van slachtofferhulp, waarvoor projectsubsidies kunnen worden verstrekt.
1. Indien een subsidieplafond dreigt te worden overschreden geeft Onze Minister bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting
a. van meer belang is voor het beleid waarvoor Onze Minister verantwoordelijkheid draagt, en
b. meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.
2. Indien met toepassing van het eerste lid geen voorrang kan worden bepaald, verdeelt Onze Minister het beschikbare subsidiebedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.
De aanvraag voor een projectsubsidie wordt uiterlijk acht weken voor de aanvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend.
1. De aanvraag omvat in ieder geval:
a. een omschrijving van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen, en
b. een overzicht van de aan de activiteiten verbonden begrote inkomsten en uitgaven van de aanvrager.
2. Voor zover de aanvrager van een projectsubsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of organen van internationale organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
Onze Minister beslist binnen zes weken op de aanvraag tot verlening van de projectsubsidie.
1. De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.
2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.
1. Binnen dertien weken na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling van de projectsubsidie in.
2. De aanvraag omvat in ieder geval een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht en een financiële verantwoording.
1. De financiële verantwoording sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend.
2. Verschillen tussen begroting en realisatie worden toegelicht, tenzij deze van geringe betekenis zijn.
Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot vaststelling van de projectsubsidie.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder criminaliteitspreventie: activiteiten gericht op:
a. het weerhouden van potentiële plegers van strafbare feiten van het plegen daarvan;
b. het verminderen van de gelegenheid tot het plegen van strafbare feiten, of
c. het voorkomen van slachtofferschap.
1. Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van rechtspersonen die zich in overwegende mate met criminaliteitspreventie bezighouden.
2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. De artikelen 11 en 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan projectsubsidies verstrekken voor:
a. de bevordering van de toepassing van effectief gebleken preventieve maatregelen;
b. de ontwikkeling van en het experimenteren met preventieve maatregelen, of
c. de deskundigheidsbevordering en voorlichting op het gebied van criminaliteitspreventie.
1. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen voor de verstrekking van projectsubsidies op het gebied van criminaliteitspreventie.
2. Deze beleidsregels bevatten in ieder geval:
a. een uitwerking van de activiteiten, genoemd in artikel 32, die voor subsidie in aanmerking komen, en
b. een nadere omschrijving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Onze Minister kan een subsidieplafond vaststellen voor activiteiten op het gebied van criminaliteitspreventie, waarvoor projectsubsidies kunnen worden verstrekt.
Onze Minister kan subsidie verstrekken voor onderzoek dat naar verwachting van belang is voor de vorming, toetsing of uitvoering van het beleid waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt.
Onze Minister stelt binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens om de twee jaren, beleidsregels vast met betrekking tot het onderzoek waarvoor in die periode subsidie kan worden verstrekt.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste de kosten van het onderzoek.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. de kosten die voor subsidie in aanmerking komen;
b. de wijze waarop bepaalde kosten worden berekend;
c. de subsidie die voor bepaalde kosten ten hoogste kan worden verstrekt.
De subsidie wordt slechts verstrekt indien het onderzoeksvoorstel:
a. past binnen de beleidsregels;
b. van voldoende wetenschappelijke kwaliteit is, en
c. mede gelet op de beschikbare financiële middelen, voldoende relevant is voor het beleid van Onze Minister.
De aanvraag tot verlening van de subsidie wordt uiterlijk acht weken voor de aanvang van het onderzoek ingediend.
1. De aanvraag omvat tenminste:
a. een onderzoeksplan, en
b. een begroting.
2. De aanvraag vermeldt voorts in ieder geval:
a. de samenstelling van een eventueel samenwerkingsverband waarin het onderzoek wordt uitgevoerd,
b. de instelling die de personele en financiële verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van het onderzoek, en
c. de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van eventuele aanvragen om subsidie bij een of meer andere bestuursorganen of organen van internationale organisaties, welke dezelfde begrote uitgaven betreffen.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen waaraan een onderzoeksplan en een begroting moeten voldoen.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het onderzoek.
2. Deze regels kunnen in ieder geval betreffen:
a. de eisen die worden gesteld aan de leiding, begeleiding en verrichting van het onderzoek;
b. de instelling van een begeleidingscommissie en de vertegenwoordiging van Onze Minister in die commissie;
c. de rapportage;
d. de publikatie van de onderzoeksresultaten;
e. de eigendom, het gebruik en de opslag van onderzoeksmateriaal.
3. De regels, bedoeld in het eerste lid, betreffen niet de uitkomsten van het onderzoek.
4. Onze Minister maakt, onverminderd het bepaalde in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, de onderzoeksresultaten zo spoedig mogelijk openbaar, maar in ieder geval binnen zes maanden na de aanbieding ervan aan Onze Minister.
1. De subsidie-ontvanger en alle bij de uitvoering van het onderzoek betrokken personen zijn verplicht tot geheimhouding van in het kader van het onderzoek verkregen persoonsgegevens of andere gegevens met een vertrouwelijk karakter.
2. Persoonsgegevens als bedoeld in het eerste lid worden slechts gebruikt voor het onderzoek waarvoor subsidie is verleend, tenzij Onze Minister of degene die de gegevens heeft verstrekt toestemming geeft voor gebruik ten behoeve van ander onderzoek.
1. De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.
2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.
1. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt binnen dertien weken na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dan wel binnen dertien weken na de rapportage over het onderzoek ingediend.
2. Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot vaststelling.
1. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op door Onze Minister per boekjaar verstrekte subsidies die niet op een wettelijk voorschrift berusten.
2. De artikelen 11 en 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het eerste lid.
Op de anders dan per boekjaar door Onze Minister verstrekte subsidies die niet op een wettelijk voorschrift berusten zijn de artikelen 25 tot en met 31 van overeenkomstige toepassing.
In artikel 37e van het Wetboek van Strafrecht1 vervalt de tweede volzin.
De >Wet op de rechtsbijstand2 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid wordt «financiert» vervangen door: subsidieert.
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Op de subsidie, die per boekjaar wordt verstrekt, is afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin toegevoegd: Van het jaarplan maken een activiteitenplan en een begroting deel uit.
2. Het derde lid komt te luiden: Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van het jaarplan, het beheer en de administratie, en omtrent voorzieningen die getroffen zullen worden als een jaarplan niet tijdig goedgekeurd kan worden.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden: De raad brengt jaarlijks verslag uit aan Onze Minister. Van het verslag maken een financieel verslag en een activiteitenverslag deel uit. Het activiteitenverslag besteedt aandacht aan de ontwikkeling van de rechtsbijstandverlening in het ressort.
2. Het derde lid komt te luiden: Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van het verslag.
Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden: De stichting stelt voor elk kalenderjaar een werkplan op. Van het werkplan maken een activiteitenplan en een begroting deel uit. Het werkplan wordt van kracht zodra het door de raad is goedgekeurd. Het werkplan maakt deel uit van het jaarplan van de raad.
2. In het tweede lid wordt «In het werkplan» vervangen door: In het activiteitenplan.
Het opschrift boven afdeling 3 komt te luiden: Subsidieverstrekking aan de raad en aan de stichting rechtsbijstand
Artikel 42 komt te luiden:
Na artikel 42 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de gegevens die Onze Minister met het oog op het opstellen van de begroting verstrekt aan de raad, alsmede op welk tijdstip deze gegevens uiterlijk worden verstrekt;
b. de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;
c. de bij de aanvraag tot subsidieverlening over te leggen gegevens of bescheiden;
d. de eisen waaraan de begroting moet voldoen:
e. de wijze waarop de subsidie wordt bepaald;
f. het verlenen van voorschotten;
g. de gevallen waarin de raad een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede hoe deze vergoeding wordt berekend;
h. de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor de raad de toestemming van Onze Minister behoeft;
i. het vormen van egalisatiereserves door de raad;
j. de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen;
k. de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in acht wordt genomen;
l. de termijn waarbinnen Onze Minister op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie beslist;
m. het onderzoek door de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht;
n. de overige eisen waaraan het financiële verslag en het activiteitenverslag moeten voldoen.
2. Onze Minister stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.
1. De raad stelt regels over de verstrekking van subsidie aan de stichtingen rechtsbijstand.
2. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen omtrent:
a. de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;
b. het verlenen van voorschotten;
c. de gevallen waarin de stichting een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede hoe deze vergoeding wordt berekend;
d. de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor de stichting de toestemming van de raad behoeft;
e. het vormen van een egalisatiereserve door de stichting;
f. de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen;
g. de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in acht wordt genomen;
h. het onderzoek door de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De raad stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.
4. De door de raad te stellen regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 47 komt te luiden:
1. Onze Minister wijst toezichthouders aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van de subsidie onderscheidenlijk vergoeding opgelegde verplichtingen.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Kamerstukken II 1993/94, 23 445, nrs. 1–3), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt deze wet gewijzigd als volgt:
In artikel 5, tweede lid vervalt: , alsmede de vergoeding van de door de particuliere inrichting ter zake van de verpleging te maken kosten.
Na hoofdstuk XVIII wordt, onder vernummering van de artikelen 72 tot en met 77 tot 77 tot en met 82, een nieuw hoofdstuk tussengevoegd, luidende:
1. Onze Minister verstrekt aan de rechtspersoon die een justitiële particuliere inrichting beheert een subsidie voor de kosten van de exploitatie van de inrichting.
2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.
3. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
4. Onze Minister kan voorschotten op de in het eerste lid bedoelde subsidie verlenen.
1. Omtrent de verstrekking van de subsidie, bedoeld in artikel 72, eerste lid, sluit Onze Minister namens de Staat een overeenkomst met de rechtspersoon die de justitiële particuliere inrichting beheert.
2. Met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 72, eerste lid, kan hetgeen ingevolge titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht bij wettelijk voorschrift kan worden bepaald, in afwijking van die titel worden bepaald bij de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
De overeenkomst regelt in ieder geval:
a. welke gegevens Onze Minister met het oog op het opstellen van de begroting van de inrichting verstrekt aan de rechtspersoon die de inrichting beheert, alsmede op welk tijdstip deze gegevens uiterlijk worden verstrekt;
b. welke termijn bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;
c. de bij de aanvraag tot subsidieverlening, onderscheidenlijk de aanvraag tot subsidievaststelling over te leggen gegevens of bescheiden;
d. op welke wijze het bedrag van de subsidie wordt bepaald;
e. op welke wijze het bedrag van de voorschotten wordt bepaald en op welke tijdstippen deze worden betaald;
f. aan welke eisen de begroting, het financiële verslag en het activiteitenverslag moeten voldoen;
g. voor welke handelingen de rechtspersoon die de inrichting beheert de toestemming van Onze Minister behoeft;
h. in welke gevallen de rechtspersoon die de inrichting beheert een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede op welke wijze deze vergoeding wordt berekend;
i. het vormen van een egalisatiereserve door de rechtspersoon die de inrichting beheert, en
j. het door de rechtspersoon die de inrichting beheert verstrekken van gegevens ten behoeve van het door Onze Minister ten aanzien van de strafrechtstoepassing te voeren beleid.
1. Onze Minister kan de overeenkomst opzeggen met ingang van het tijdstip waarop de aanwijzing als justitiële particuliere inrichting eindigt.
2. De overeenkomst kan voorts worden opgezegd met inachtneming van de in de overeenkomst bepaalde termijn, of, bij het ontbreken van zulk een termijn, met inachtneming van een redelijke termijn.
1. Naast een subsidie in de exploitatiekosten kan Onze Minister aan de rechtspersoon die een particuliere justitiële inrichting beheert subsidie verstrekken voor:
a. bouwprojecten;
b. bijzondere projecten.
2. Onze Minister kan voorschotten op de in het eerste lid bedoelde subsidies verlenen.
De Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers3 wordt gewijzigd als volgt:
In het eerste en het tweede lid van artikel 15 wordt «verslag inzake de werkzaamheden» vervangen door: activiteitenverslag.
Artikel 16 komt te luiden:
Artikel 17 komt te luiden:
1. Het door het bestuur van het orgaan opgestelde activiteitenplan, de begroting en het financiële verslag behoeven de instemming van Onze Minister.
2. Indien door bijzondere omstandigheden voor het orgaan kosten ontstaan die niet zijn voorzien bij de indiening van de begroting wordt ter zake van die kosten een aanvullend activiteitenplan en een aanvullende begroting ingediend. Ook het aanvullend activiteitenplan en de aanvullende begroting behoeven de instemming van Onze Minister.
Na artikel 17 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de gegevens die Onze Minister met het oog op het opstellen van de begroting verstrekt aan het orgaan, alsmede op welk tijdstip deze gegevens uiterlijk worden verstrekt;
b. de termijn waarbinnen Onze Minister op het verzoek tot verlening onderscheidenlijk tot vaststelling van de subsidie beslist;
c. de wijze waarop de subsidie wordt bepaald;
d. de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor het orgaan de toestemming van Onze Minister behoeft;
e. de gevallen waarin het orgaan een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede hoe deze vergoeding wordt berekend;
f. het vormen van een egalisatiereserve;
g. de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen;
h. het verlenen van voorschotten.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden: Het bestuur zendt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar het financiële verslag aan Onze Minister.
2. Het tweede lid komt te luiden: Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Onze Minister stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht, vast.
3. Het derde lid komt te luiden: De accountant geeft binnen dertien weken na afloop van het boekjaar aan het bestuur een schriftelijke verklaring af als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. In het vijfde lid wordt «de goedkeuring aan» vervangen door: de instemming met en wordt «de jaarrekening» vervangen door: het financiële verslag.
In artikel 19 wordt «het werkplan» vervangen door: het activiteitenplan en wordt «de jaarrekening» vervangen door: het financiële verslag.
In artikel 20 wordt «artikel 16, tweede lid,» vervangen door: artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen4 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 15 komen als volgt te luiden:
2. Onze minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verstrekken jaarlijks aan het Bureau een subsidie voor de kosten van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b.
3. Onze minister verstrekt gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn jaarlijks aan het Bureau een subsidie voor de kosten van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a. Eveneens wordt jaarlijks aan het Bureau een subsidie verstrekt voor de kosten van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, vierde lid.
4. Onze minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geven jaarlijks voor 1 september van enig kalenderjaar, doch niet dan nadat zij daarover met het Bureau hebben overlegd, het bedrag van de subsidie aan dat voor het daaropvolgende kalenderjaar aan het Bureau zal worden verstrekt en nemen dit bedrag op in de voorstellen van wet tot vaststelling van de begroting van onderscheidenlijk het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
5. Indien de subsidie wordt verstrekt ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt zij verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet schadefonds geweldsmisdrijven5 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:
Onze Minister verstrekt het fonds jaarlijks een subsidie voor de kosten van de uitvoering van deze wet, voor zover niet op andere wijze in de vergoeding van deze kosten kan worden voorzien.
Het beleidsplan, bedoeld in artikel 9, wordt voor de eerste maal ingediend bij de aanvraag voor het tweede subsidiejaar na inwerkingtreding van deze wet.
Deze wet is niet van toepassing op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn verleend of vastgesteld.
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad brengt Onze Minister van Justitie de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen en afdelingen van de Algemene wet bestuursrecht met de nieuwe nummering van de Algemene wet bestuursrecht in overeenstemming.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz
Uitgegeven de vierde juli 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 24 040.
Handelingen II 1995/96, blz. 3634–3637; 3783.
Kamerstukken I 1995/96, 24 040 (188a, 188b, 188c, 195).
Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 18 juni 1996.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-334.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.