Wet van 28 maart 1996, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de Mediawet, de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en het Wetboek van Strafvordering in verband met de liberalisering van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen (kabelgebonden telecommunicatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de exploitatie- en gebruiksmogelijkheden van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen alsmede de aanlegmogelijkheid van de kabelgebonden inrichtingen als bedoeld in artikel 23 van deze wet te verruimen;

dat het, in het belang van hoogwaardige telecommunicatievoorzieningen, mede ter bevordering van een situatie met meerdere aanbieders van een landelijke kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur wenselijk is een wettelijke regeling te treffen voor het verlenen van vergunningen voor de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen als openbare infrastructuur door het aan derden aanbieden van vaste verbindingen en voor de aanleg en instandhouding van nieuwe kabelgebonden infrastructuur;

dat voorts nog enkele onderdelen van richtlijn nr. 90/388/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (PbEG L 192) in regelgeving hun neerslag moeten vinden;

dat de Wet op de telecommunicatievoorzieningen ook wijziging behoeft in verband met de wijziging met betrekking tot satellietcommunicatie en kabeltelevisienetten die in richtlijn 90/388/EEG is gebracht door richtlijn nr. 94/46/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 oktober 1994 tot wijziging van Richtlijn 88/301/EEG en Richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie (PbEG L 268) onderscheidenlijk door richtlijn nr. 95/51/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 oktober 1995 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie inzake de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten (PbEG L 256);

dat het tenslotte wenselijk is wettelijke regels te stellen met betrekking tot het beheer van nummerplannen;

dat het vorenstaande leidt tot wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, terwijl de Mediawet, de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en het Wetboek van Strafvordering daaraan moeten worden aangepast;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Wet op de telecommunicatievoorzieningen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. telecommunicatie: iedere overdracht, uitzending of ontvangst van signalen door middel van telecommunicatie-infrastructuur;

2. Onderdeel r vervalt, de onderdelen s tot en met w worden verletterd tot onderscheidenlijk ee tot en met ii, de onderdelen o, p en q worden verletterd tot respectievelijk v, w en x, de onderdelen j tot en met n worden verletterd tot respectievelijk o tot en met s, de onderdelen g, h en i worden verletterd tot respectievelijk k, l en m en onderdeel c wordt verletterd tot g.

3. Onderdeel c komt te luiden:

c. telecommunicatienet of telecommunicatie-infrastructuur: de infrastructuur die het transport mogelijk maakt van signalen tussen gedefinieerde netwerkaansluitpunten via kabelverbindingen, microgolfsystemen, optische middelen of andere elektromagnetische middelen;

4. Onderdeel f komt te luiden:

f. kabelverbindingen: kabels en kabelwerken;

5. Ingevoegd worden de onderdelen h tot en met j, luidende:

h. geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur: de telecommunicatie-infrastructuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

i. kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur: de infrastructuur die het transport mogelijk maakt van signalen tussen gedefinieerde netwerkaansluitpunten via kabelverbindingen;

j. openbaar telecommunicatienet: telecommunicatie-infrastructuur, bedoeld in artikel 3, 3a of 13a, alsmede voor wat betreft de artikelen 29 en 29a, de telecommunicatie-infrastructuur die door Onze Minister voor de toepassing van de desbetreffende artikelen als openbaar telecommunicatienet is aangewezen;

6. De onderdelen m tot en met p komen te luiden:

m. vaste verbinding: een mogelijkheid voor het directe transport van signalen tussen twee netwerkaansluitpunten, waarvan de totstandkoming niet door de gebruiker via een netwerkaansluitpunt kan worden beïnvloed;

n. satellietverbinding: een vaste verbinding die tot stand komt met behulp van een satelliet;

o. netwerkaansluitpunt: het geheel van fysieke verbindingen, met hun technische toegangsspecificaties, die deel uitmaken van een telecommunicatienet en nodig zijn om toegang te verkrijgen tot dit net en om efficiënt via dit net te kunnen communiceren;

p. randapparatuur: een inrichting die of een samenstel van inrichtingen, dat is bestemd voor rechtstreekse aansluiting op een openbaar telecommunicatienet door middel van een netwerkaansluitpunt;

7. Ingevoegd worden de onderdelen t en u, luidende:

t. infrastructuurvergunning: een vergunning, verleend krachtens de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur;

u. landelijke infrastructuurvergunning: de infrastructuurvergunning zonder gebiedsbeperking;

8. Ingevoegd worden de onderdelen ij tot en met dd, luidende:

ij. openbare telecommunicatiedienst: de bij of krachtens de wet opgedragen telecommunicatiediensten bedoeld in artikel 4, eerste lid, of artikel 13c, tweede lid, alsmede voor wat betreft artikel 29a, de telecommunicatiedienst die door Onze Minister voor de toepassing van genoemd artikel als openbare telecommunicatiedienst is aangewezen;

z. spraaktelefoondienst: de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport en onmiddellijke schakeling van spraak van en naar netwerkaansluitpunten van een openbaar geschakeld telecommunicatienet, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk netwerkaansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander netwerkaansluitpunt te communiceren;

aa. pakket- en circuitgeschakelde datadienst: de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct datatransport van en naar netwerkaansluitpunten van een openbaar telecommunicatienet, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk netwerkaansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander netwerkaansluitpunt te communiceren;

bb. telexdienst: de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport van telexberichten overeenkomstig de te Melbourne op 25 november 1988 tot stand gekomen aanbeveling I 240 van de Internationale Raadgevende Commissie inzake telegrafie en telefonie (CCITT), zoals deze thans luidt of nadien is gewijzigd, van en naar netwerkaansluitpunten van een openbaar telecommunicatienet, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk netwerkaansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander netwerkaansluitpunt te communiceren;

cc. nummer: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die dienen voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen;

dd. nummerplan: een plan houdende de bestemming van nummers, daaronder mede begrepen gegevens over lengte en samenstelling van de in het plan opgenomen nummers;

B

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

  • 1. Onze Minister kan tot een aanwijzing als openbaar telecommunicatienet of als openbare telecommunicatiedienst slechts besluiten

    a. in het belang van het publiek als gebruiker van telecommunicatie-infrastructuur, telecommunicatie-inrichtingen, telecommunicatiediensten of apparaten;

    b. in het belang van andere aanbieders van telecommunicatie-infrastructuur, telecommunicatie-inrichtingen, telecommunicatiediensten of apparaten;

    c. indien de uitvoering van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie of de nakoming van Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert.

  • 2. Onze Minister kan tot een aanwijzing als openbaar telecommunicatienet of als openbare telecommunicatiedienst, met betrekking tot artikel 29a, slechts besluiten indien de aan te wijzen telecommunicatienetten of telecommunicatiediensten een dominante marktpositie hebben.

  • 3. Van de beschikkingen, houdende een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in de Staatscourant onder vermelding van het tijdstip waarop de beschikkingen van kracht worden.

C

De titel van hoofdstuk II komt te luiden:

OPENBARE TELECOMMUNICATIENETTEN EN TELECOMMUNICATIEDIENSTEN VOOR DERDEN

D

De titel van paragraaf 1 van hoofdstuk II komt te luiden:

§ 1. De geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur

E

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Ter bevordering van een doelmatige verzorging van telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang wordt aan een bij wet aan te wijzen rechtspersoon, behoudens het bepaalde in artikel 3a, met uitsluiting van anderen, concessie verleend voor de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur, die

    a. bestemd is voor telecommunicatie die, geheel of gedeeltelijk, openbare gronden overschrijdt, en

    b. dient ter uitvoering van de bij of krachtens artikel 4, eerste tot en met vierde lid, aan de houder van de concessie opgedragen diensten.

    Onder de concessie, bedoeld in de vorige volzin, zijn mede begrepen de aansluitingen op telecommunicatie-inrichtingen buitenslands.

2. De leden 3, 4 en 5 worden vernummerd tot onderscheidenlijk 4, 5 en 6.

3. Ingevoegd wordt een nieuw derde lid, luidende:

  • 3. Onze Minister kent aan de houder van de concessie de nummers toe of kan voor hem de nummers reserveren welke nodig zijn voor de uitvoering van de opgedragen diensten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

4. In het vierde lid wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.

5. In het vijfde lid wordt «kabels, kabelwerken of satellietverbindingen» gewijzigd in: kabelverbindingen.

6. In het zesde lid wordt «als bedoeld in hoofdstuk III» vervangen door: als bedoeld in artikel 21, 23 of 24.

F

Na artikel 3 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur met vergunning

Artikel 3a
  • 1. Ter bevordering van een doelmatige verzorging van telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang zijn degenen die daartoe krachtens de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur een infrastructuurvergunning hebben verkregen gerechtigd tot de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur met of zonder gebiedsbeperking die

    a. bestemd is voor telecommunicatie die, geheel of gedeeltelijk, openbare gronden overschrijdt, en

    b. dient ter uitvoering van de bij artikel 4b opgedragen diensten of binnen de in artikel 4b bedoelde periode dient voor het tegen vergoeding ter beschikking stellen van het gebruik van vaste verbindingen.

  • 2. Onder de infrastructuurvergunning zijn mede begrepen de aansluitingen op telecommunicatie-inrichtingen buitenslands.

  • 3. De houder van een infrastructuurvergunning zonder gebiedsbeperking is, indien aan hem radiofrequenties zijn toegekend, tevens gerechtigd tot de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van radio-elektrische zendinrichtingen die bestemd zijn voor de doeleinden bedoeld, in het eerste lid, onder a en b.

G

De titel van paragraaf 2 van hoofdstuk II komt te luiden:

§ 2. Opdrachten aan de houder van de concessie

H

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «aansluitpunten» vervangen door: netwerkaansluitpunten.

2. In het vierde lid worden na de eerste volzin de volgende volzinnen ingevoegd: De houder van de concessie stelt de voorwaarden vast waarop hij bereid is de in die voorwaarden genoemde voorzieningen in ieder geval aan een ieder ter beschikking te stellen. Hij maakt deze voorwaarden overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels bekend.

3. De eerste volzin van het vijfde lid komt te luiden: Onverminderd het bepaalde in het vierde lid, tweede volzin, stelt de houder van de concessie op een desbetreffende aanvraag binnen een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn voorzieningen als bedoeld in het vierde lid, eerste volzin, ter beschikking op door de houder van de concessie met betrekking tot die aanvraag te bepalen voorwaarden betreffende tarieven en technische specificaties.

I

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Artikel 4, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op het totstandbrengen van koppelingen tussen de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van de concessie en de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van een infrastructuurvergunning.

J

Na artikel 4a wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Opdrachten aan de houder van een infrastructuurvergunning

Artikel 4b
  • 1. De houder van een infrastructuurvergunning is in het belang van het algemeen maatschappelijk en economisch verkeer verplicht binnen een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn na het afgeven van een infrastructuurvergunning een ieder in het gebied waarop de infrastructuurvergunning betrekking heeft tegen vergoeding het gebruik van vaste verbindingen ter beschikking te stellen.

  • 2. De houder van een infrastructuurvergunning is verplicht binnen een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn aan de houder van de concessie onderscheidenlijk een andere houder van een infrastructuurvergunning behalve de in het eerste lid bedoelde dienst, voorzieningen ter beschikking te stellen ten behoeve van of direct verband houdende met koppelingen van de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur onderscheidenlijk de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur van een andere houder van een infrastructuurvergunning aan de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur van de houder van de infrastructuurvergunning. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de in dit lid bedoelde voorzieningen.

  • 3. De houder van een infrastructuurvergunning stelt de in het tweede lid bedoelde voorzieningen ter beschikking op door hem daarvoor te bepalen voorwaarden betreffende tarieven en technische specificaties binnen een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn. De houder van de infrastructuurvergunning gaat bij zijn aanbod uit van de door de houder van de concessie onderscheidenlijk een andere houder van een infrastructuurvergunning gevraagde voorzieningen, tenzij deze technisch niet mogelijk zijn of de integriteit van de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van de infrastructuurvergunning in gevaar brengen, of redelijkerwijs niet noodzakelijk zijn voor een doelmatige verzorging van de diensten te verlenen door middel van de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van de concessie onderscheidenlijk van een andere houder van een infrastructuurvergunning.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien door de houder van de concessie onderscheidenlijk een andere houder van een infrastructuurvergunning vaste verbindingen worden gevraagd ten behoeve van koppelingen als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. De duur van krachtens het eerste en tweede lid bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijnen is er op gericht de ongelijkwaardigheid in de mededingingspositie tussen de houder van de infrastructuurvergunning en de houder van de concessie te verminderen.

K

Na artikel 4b wordt de titel voor een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2b. Overige bepalingen in verband met de opdrachten, bedoeld in § 2 en § 2a

L

Ingevoegd wordt een nieuw artikel 4c, luidende:

Artikel 4c

  • 1. Indien de houder van een infrastructuurvergunning en de houder van de concessie dan wel houders van een infrastructuurvergunning onderling geen overeenstemming bereiken over de voorwaarden waaronder de houder van de concessie met toepassing van artikel 4a dan wel de houder van een infrastructuurvergunning met toepassing van artikel 4b, voorzieningen of vaste verbindingen ter beschikking wil stellen ten behoeve van de koppeling tussen de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur van de houder van een infrastructuurvergunning en de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van de concessie dan wel ten behoeve van de koppeling tussen de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur van infrastructuurvergunninghouders onderling, of weigert daartoe een aanbod te doen, kan de houder van een infrastructuurvergunning dan wel de houder van de concessie Onze Minister verzoeken hierover een oordeel te geven.

  • 2. De houder van de concessie en de houder van een infrastructuurvergunning zijn verplicht aan Onze Minister binnen twee weken alle benodigde gegevens te verstrekken die nodig zijn om een oordeel als bedoeld in het eerste lid te geven.

  • 3. Onze Minister geeft binnen acht weken na het in het eerste lid bedoelde verzoek, een oordeel. Indien het oordeel inhoudt dat de door de houder van de concessie dan wel de door de houder van een infrastructuurvergunning aangeboden voorwaarden onredelijk zijn, of dat de houder van de concessie dan wel de houder van een infrastructuurvergunning niet mocht weigeren een aanbod te doen, kan Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in artikel 43 geven. De houder van de concessie dan wel de houder van een infrastructuurvergunning is verplicht deze aanwijzing op te volgen.

  • 4. De termijn, bedoeld in het derde lid, kan door Onze Minister met ten hoogste 12 weken worden verlengd. Degene die een verzoek heeft gedaan alsmede de andere betrokkene, bedoeld in het eerste lid, worden van een verlenging uiterlijk een week voor afloop van de termijn in kennis gesteld.

M

Artikel 5 vervalt. De artikelen 6 en 7 worden vernummerd tot onderscheidenlijk 5 en 6.

N

In artikel 5 wordt «het directe transport van spraak over de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: de spraaktelefoondienst.

O

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de houder van een infrastructuurvergunning.

P

Na artikel 6 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2c. Gebruiksbepalingen vaste verbindingen

Artikel 7
  • 1. Het is degene die de beschikking heeft over een vaste verbinding tot 1 juli 1997 verboden de vaste verbinding te gebruiken of te doen gebruiken voor het verzorgen van de spraaktelefoondienst of de telexdienst.

  • 1a. Het is degene die de beschikking heeft over een vaste verbinding verboden de vaste verbinding te gebruiken of te doen gebruiken voor het verspreiden van een programma tenzij het gebruik ervan plaatsvindt in het kader van een machtiging, verleend krachtens artikel 21, of in het kader van een landelijke infrastructuurvergunning.

  • 2. Het eerste lid en lid 1a zijn van overeenkomstige toepassing op de houder van een infrastructuurvergunning die zijn telecommunicatie-infrastructuur gebruikt of doet gebruiken.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien het daar omschreven gebruik geschiedt in het kader van hoofdstuk IIA of in het kader van een machtiging als bedoeld in artikel 17 die aan de machtiginghouder de bevoegdheid verleent voor derden openbare mobiele telecommunicatiediensten te verzorgen.

  • 4. Onder spraaktelefoondienst onderscheidenlijk telexdienst wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan een met de omschrijving van die onderscheidene diensten in artikel 1, onder z, onderscheidenlijk onder bb, overeenkomende spraaktelefoondienst of telexdienst, die van en naar netwerkaansluitpunten van een niet openbaar telecommunicatienet wordt verzorgd.

  • 5. Onze Minister kan aan degene die de beschikking heeft over een vaste verbinding nummers toekennen of voor hem nummers reserveren ten behoeve van het verzorgen van telecommunicatiediensten aan derden over zijn vaste verbinding door hemzelf of door derden, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

Artikel 7a
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het verzorgen van telecommunicatiediensten voor derden waarbij vaste verbindingen worden gebruikt, regels worden gesteld in het belang van een doelmatige verzorging van de telecommunicatie, de veiligheid van de Staat of de handhaving van de rechtsorde. Daarbij kan worden onderscheiden naar categorieën van telecommunicatiediensten.

  • 2. Indien een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid verband houdt met de veiligheid van de Staat of de handhaving van de rechtsorde wordt de voordracht ervan gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie.

  • 3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kan behoren het vereiste van registratie van degene die telecommunicatiediensten voor derden verzorgt.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde is mede van toepassing op het verzorgen van diensten, niet zijnde de krachtens artikel 4, eerste lid, opgedragen diensten, door de houder van de concessie met gebruikmaking van zijn infrastructuur en het verzorgen van diensten door de houder van een infrastructuurvergunning met gebruikmaking van zijn infrastructuur.

  • 5. Onze Minister kan desgevraagd een bewijs afgeven dat in overeenstemming met de Nederlandse regelgeving telecommunicatiediensten voor derden worden verzorgd.

Artikel 7b

Het is verboden vaste verbindingen te gebruiken of te doen gebruiken voor het voor derden verrichten van telecommunicatiediensten zonder te voldoen aan de krachtens artikel 7a, eerste lid, gestelde regels.

Q

De titel van paragraaf 3 van hoofdstuk II komt te luiden:

§ 3. Algemene richtlijnen voor de houder van de concessie

R

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. de capaciteit, kwaliteit en eigenschappen, waaronder de technische aftapbaarheid, van de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur;

2. In het tweede lid, onder f, onder 1°, wordt na «artikel 4» ingevoegd:

, en op de uitvoering van het overige bij of krachtens deze wet bepaalde.

3. In het derde lid, onder c, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.

4. In het vijfde lid wordt na «tarieven voor het aan» ingevoegd: de houder van een infrastructuurvergunning onderscheidenlijk.

S

Na artikel 8 wordt de titel voor een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a. Bepalingen houdende algemene verplichtingen voor de houder van een infrastructuurvergunning

T

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot verplichtingen van de houder van een infrastructuurvergunning. Deze regels hebben slechts betrekking op:

    a. de capaciteit, kwaliteit en eigenschappen, waaronder de technische aftapbaarheid, van de vergunde telecommunicatie-infrastructuur;

    b. de wijze en mate van dienstverlening;

    c. het opstellen van een financiële verantwoording van activiteiten, bedoeld in artikel 4b, eerste lid, welke gescheiden is van die voor andere activiteiten;

    d. het instellen van een geschillencommissie voor bepaalde groepen van gebruikers met betrekking tot de toepassing van door de houder van een vergunning vast te stellen algemene voorwaarden;

    e. het verstrekken van informatie aan Onze Minister ten dienste van het toezicht op de uitvoering van de infrastructuurvergunning en de daaraan verbonden voorschriften en op de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur en deze wet.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, onder b, betreffen in elk geval:

    a. de tariefstructuur en de aanpassing van de tarieven;

    b. de beveiliging van de telecommunicatie-infrastructuur;

    c. de geheimhouding met betrekking tot de in artikel 4b, tweede lid, bedoelde dienst en de vaste verbindingen;

    d. de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot de in artikel 4b, tweede lid, bedoelde dienst en de vaste verbindingen.

  • 3. De inwerkingtreding van de krachtens het eerste lid aan de houder van een infrastructuurvergunning te stellen regels kan voor de onderscheidene regels of onderdelen daarvan verschillend zijn;

  • 4. De regels kunnen ten aanzien van de tarieven voor het aan de houder van de concessie, de houder van een vergunning onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning ter beschikking stellen van vaste verbindingen als bedoeld in artikel 4b, eerste lid, afwijkende bepalingen bevatten.

  • 5. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels bevatten alleen verplichtingen ten aanzien van het door de houder van een infrastructuurvergunning te bereiken resultaat en niet ten aanzien van de wijze van bedrijfsvoering om dit resultaat te bereiken.

  • 6. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden gegeven met inachtneming van een bedrijfsmatige en op continuïteit gerichte exploitatie door de houder van een infrastructuurvergunning.

  • 7. Een beroep door de houder van een infrastructuurvergunning, gedaan krachtens artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur, op de vertrouwelijkheid van aan Onze Minister verstrekte informatie als bedoeld in het eerste lid, onder e, is alleen toegestaan, indien die informatie redelijkerwijs als vertrouwelijk moet worden aangemerkt.

  • 8. In onvoorziene omstandigheden kan de houder van een infrastructuurvergunning met machtiging van Onze Minister tijdelijk afwijken van het ingevolge het tweede lid, onder a, ter zake van de aanpassing van de tarieven bepaalde.

U

In artikel 10, eerste en tweede lid, wordt na «de houder van de concessie» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning.

V

In artikel 11, vierde lid, wordt «de artikelen 3, vijfde lid, 6» vervangen door: de artikelen 3, vijfde lid, 5.

W

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De houder van de concessie onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning is voor de schade als gevolg van het niet goed functioneren van de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur onderscheidenlijk de telecommunicatie-infrastructuur waarvoor een infrastructuurvergunning is verleend en van tekortkomingen bij de uitvoering van de krachtens artikel 4, eerste en vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4b, eerste en tweede lid, aan hem opgedragen diensten en van de zorg voor vaste verbindingen slechts aansprakelijk indien het schade betreft als gevolg van:

2. In het tweede lid wordt «de houder van de concessie krachtens artikel 4, eerste en vierde lid,» vervangen door: de houder van de concessie onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning krachtens artikel 4, eerste en vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4b, tweede lid,.

3. In het derde lid wordt na «De houder van de concessie» ingevoegd: onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning.

X

In artikel 13 wordt na «de houder van de concessie» ingevoegd: onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning.

Y

In het derde lid van artikel 13a wordt «kabels, kabelwerken en satellietverbindingen» vervangen door: kabelverbindingen.

Z

In artikel 13h, eerste lid, onderdeel a, wordt «een der Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur, of zijn hoofdvestiging heeft binnen de Gemeenschap» vervangen door: een der Lid-Staten van de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging heeft binnen de Europese Economische Ruimte.

AA

In artikel 13i, derde lid, wordt «13o, onder a, b en d, 13p, behoudens het bepaalde in het tweede lid, onder c» vervangen door: 13o, onder a, c en e, 13p, behoudens het bepaalde in het tweede lid, onder d.

BB

Artikel 13o wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanduiding van de onderdelen b, c en d wordt gewijzigd in onderscheidenlijk c, d en e.

2. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. hem door de houder van een infrastructuurvergunning met toepassing van artikel 4b, eerste lid, ter beschikking zijn gesteld,.

3. Onderdeel c komt te luiden:

c. hem door de huurder van een vaste verbinding, die de vaste verbinding met toepassing van artikel 4, tweede lid, of artikel 4b, eerste lid, heeft gehuurd van de houder van de concessie onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning, ter beschikking zijn gesteld,.

4. In onderdeel d wordt «met toepassing van artikel 14, vijfde lid, dan wel artikel 22, tweede lid,» vervangen door: met toepassing van artikel 22, tweede lid, onder a, dan wel artikel 23a,.

5. Onderdeel e wordt verletterd tot f.

6. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel e, luidende:

e. hem door de huurder van een vaste verbinding, die de vaste verbinding met toepassing van artikel 22, tweede lid, onder a, of artikel 23a heeft gehuurd van een geregistreerde houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 22a onderscheidenlijk de geregistreerde houder van een machtiging voor een kabelinrichting als bedoeld in artikel 23a ter beschikking zijn gesteld, of.

CC

Artikel 13p wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

1°. De aanduiding van de onderdelen b, c en d worden gewijzigd in onderscheidenlijk c, d, en e.

2°. De onderdelen b en c komen te luiden:

b. hem door de houder van een infrastructuurvergunning met toepassing van artikel 4b, eerste lid, ter beschikking zijn gesteld,

c. hem door de huurder van een vaste verbinding, die de vaste verbinding met toepassing van artikel 4, tweede lid, of artikel 4b, eerste lid, heeft gehuurd van de houder van de concessie onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning, ter beschikking zijn gesteld,.

3°. In onderdeel d wordt «met toepassing van artikel 14, vijfde lid, dan wel artikel 22, tweede lid, onder a, ter beschikking zijn gesteld, of» vervangen door: met toepassing van artikel 23a, dan wel artikel 22, tweede lid, onder a, ter beschikking zijn gesteld,.

4°. Onderdeel e wordt verletterd tot f.

5°. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel e, luidende:

e. hem door de huurder van een vaste verbinding, die de vaste verbinding met toepassing van artikel 22, tweede lid, onder a, of artikel 23a heeft gehuurd van een geregistreerde houder van een machtiging voor een kabelinrichting als bedoeld in artikel 23a ter beschikking zijn gesteld, of

2. In het derde lid wordt «als bedoeld in hoofdstuk III» vervangen door: als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk III.

DD

In artikel 13q wordt een vierde lid toegevoegd luidende:

  • 4. De termijn, bedoeld in het derde lid, kan door Onze Minister met ten hoogste 12 weken worden verlengd. Degene die een verzoek heeft gedaan alsmede de andere betrokkene, bedoeld in het eerste lid, worden van een verlenging uiterlijk een week voor afloop van de termijn in kennis gesteld.

EE

In het eerste lid van artikel 13r wordt «kabels, kabelwerken of satellietverbindingen» telkens vervangen door: kabelverbindingen.

FF

In artikel 13t wordt «De artikelen 7, 10» vervangen door: De artikelen 6, eerste lid, 10.

GG

Artikel 13w komt te luiden:

Artikel 13w

  • 1. Onze Minister kent aan de houders van een vergunning nummers toe of kan voor hem nummers reserveren, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

  • 2. Bij de verdeling van deze nummers maakt Onze Minister, behoudens het bepaalde in artikel 13x, geen onderscheid tussen de houders van een vergunning voor hetzelfde technische systeem.

HH

In artikel 13x, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel a, onder 1°, wordt «haar nummerblok» en «het nummerblok» vervangen door onderscheidenlijk «haar nummers» en «de nummers».

2. In onderdeel a, onder 2°, wordt «zijn nummerblok» vervangen door: zijn nummers.

3. In onderdeel b wordt «haar nummerblok» vervangen door: haar nummers.

II

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het is degene die krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk is gerechtigd een telecommunicatie-inrichting aan te leggen, in stand te houden of te gebruiken verboden die inrichting te gebruiken of te doen gebruiken voor het voor derden verzorgen van:

    a. diensten omschreven krachtens artikel 4, eerste lid, of

    b. het directe transport van gegevens met uitzondering van:

    1°. die mobiele diensten waartoe de inrichting mag worden gebruikt krachtens een machtiging als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, en

    2°. niet mobiele diensten, met uitzondering van de spraaktelefoondienst en de telexdienst, waartoe de inrichting mag worden gebruikt krachtens een machtiging als bedoeld in artikel 17, eerste lid. Artikel 7, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Het verbod op de spraaktelefoondienst en de telexdienst geldt tot 1 juli 1997.

2. Het tweede en derde lid vervallen en het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

3. Een nieuw tweede lid wordt ingevoegd, luidende:

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet indien de desbetreffende handelingen worden verricht in het kader van een toegevoegde waardedienst.

4. In het derde lid wordt «de paragrafen 2 of 4 van dit hoofdstuk gerechtigd is een telecommunicatie-inrichting» vervangen door: paragraaf 2 van dit hoofdstuk gerechtigd is een telecommunicatie-inrichting, niet zijnde een inrichting voor satellietverbindingen,.

5. Een nieuw vierde lid wordt ingevoegd, luidende:

  • 4. Met betrekking tot het gebruik van een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in paragraaf 4 van dit hoofdstuk is het bepaalde in de artikelen 7, 7a, 7b van overeenkomstige toepassing.

6. Het vijfde lid vervalt en de leden zes, zeven en acht worden vernummerd tot onderscheidenlijk vijf, zes en zeven.

7. In het zevende lid wordt «het zesde lid» gewijzigd in: het vijfde lid.

JJ

Na artikel 14 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

Het bepaalde in de artikelen 7a en 7b is van overeenkomstige toepassing op het voor derden verzorgen van telecommunicatiediensten over satellietverbindingen.

KK

In artikel 15, eerste lid, wordt «22, derde lid, 23, eerste lid, en van een ontheffing als bedoeld in de artikelen 14, vijfde en zesde lid, 22, tweede lid» vervangen door: 22, tweede lid, 23, eerste lid, en van een ontheffing als bedoeld in artikel 14, vijfde lid.

LL

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het is anders dan krachtens de concessie, krachtens een landelijke infrastructuurvergunning of krachtens een vergunning verboden radio-elektrische zendinrichtingen aan te leggen, aanwezig te hebben of te gebruiken, tenzij met machtiging van Onze Minister.

2. In artikel 17 wordt een elfde lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Onze Minister kan aan de houder van een machtiging nummers toekennen of voor hem nummers reserveren ten behoeve van het verzorgen van telecommunicatiediensten over zijn radio-elektrische zendinrichtingen door hemzelf of door derden, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

MM

In de aanhef van artikel 18 wordt «In afwijking van artikel 17, zevende lid onder c, wordt een machtiging voor het aanleggen, aanwezig hebben of gebruiken van een radio-elektrische zendinrichting, die is bestemd voor het tussen vaste punten tot stand brengen van een of meer verbindingen» vervangen door: Tot 1 januari 1997 wordt in afwijking van artikel 17, zevende lid onder c, een machtiging voor het aanleggen, aanwezig hebben of gebruiken van een radio-elektrische zendinrichting, die is bestemd voor het tussen vaste punten tot stand brengen van een of meer verbindingen, niet zijnde satellietverbindingen,.

NN

Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt na «concessie» ingevoegd: of krachtens een landelijke infrastructuurvergunning.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

3. Het vierde lid, onder c, komt te luiden:

c. Het voorkomen dat de opbrengst van het verspreiden van programma's wordt aangewend voor kruissubsidiëring van andere krachtens deze wet verrichte activiteiten.

OO

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

  • 1. De houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 is gerechtigd deze te exploiteren of te doen exploiteren voor het verspreiden van programma's, daaronder begrepen toetsbeelden, zoals is geregeld in het bepaalde bij of krachtens de Mediawet.

  • 2. De houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting is met inachtneming van het hierna bepaalde tevens bevoegd om:

    a. aan derden het gebruik van vaste verbindingen ter beschikking te stellen;

    b. telecommunicatiediensten voor derden over zijn draadomroepinrichting te verzorgen of te doen verzorgen. De artikelen 7, 7a en 7b zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onze Minister kan aan de houder van een machtiging nummers toekennen of voor hem nummers reserveren ten behoeve van het verzorgen van telecommunicatiediensten over zijn draadomroepinrichting door hemzelf of door derden, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

PP

Na artikel 22 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 22a

  • 1. Het is de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting slechts toegestaan vaste verbindingen aan derden ter beschikking stellen indien hij zich daartoe door Onze Minister heeft laten registreren.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    a. de wijze waarop een aanvraag tot registratie wordt ingediend en behandeld;

    b. de inhoud van aanvragen tot registratie en de daarbij over te leggen gegevens.

  • 3. Onze Minister houdt een register waarin zijn ingeschreven de houders van een machtiging voor een draadomroepinrichting die ingevolge een registratie vaste verbindingen aan derden ter beschikking mogen stellen.

  • 4. In de maand januari van elk jaar wordt een lijst van de in het register ingeschreven houders van een draadomroepinrichting naar de stand van 31 december van het voorafgaande jaar in de Staatscourant geplaatst. Deze plaatsing zal de eerste keer plaatsvinden in de maand januari van het jaar 1997.

  • 5. Onze Minister houdt een afschrift van het register voor een ieder kosteloos ter inzage op een door Onze Minister bekend te maken plaats.

  • 6. Een registratie wordt beëindigd indien:

    a. aan de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting of met diens instemming aan de exploitant van de draadomroepinrichting een infrastructuurvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2 van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur;

    b. naar het oordeel van Onze Minister afbreuk wordt gedaan aan de door deze wet beoogde doelmatige verzorging van de telecommunicatie en de daartoe tot stand te brengen mededinging op het terrein waarop de registratie betrekking heeft.

  • 7. Een registratie kan voorts slechts worden beëindigd indien:

    a. de krachtens artikel 21 verleende machtiging voor een draadomroepinrichting is ingetrokken;

    b. de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting de krachtens artikel 22b gestelde regels niet nakomt;

    c. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie dit vordert;

    d. de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting bij de aanvraag tot registratie onjuiste gegevens heeft verstrekt.

Artikel 22b

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aan derden aanbieden van vaste verbindingen door de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting alsmede met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van capaciteit van een draadomroepinrichting voor het voor derden verzorgen of doen verzorgen van telecommunicatiediensten. Deze regels hebben betrekking op:

a. het aanbrengen van technische voorzieningen ter waarborging van het goed functioneren van de draadomroepinrichting voor het verspreiden van programma's;

b. de technische aftapbaarheid van de draadomroepinrichting;

c. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie;

d. de uitgangspunten en maatstaven voor de wijzen van dienstverlening;

e. het opstellen van een financiële verantwoording van activiteiten bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder a, en van het gebruik of doen gebruiken van capaciteit van een draadomroepinrichting voor activiteiten bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder b, gescheiden van andere activiteiten die worden verricht krachtens deze wet;

f. in geval de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a, eerste en tweede lid, van Boek 2 Burgerlijk Wetboek is van de houder van de concessie onderscheidenlijk de houder van een landelijke infrastructuurvergunning: het opstellen van een gescheiden financiële verantwoording terzake van de exploitatie van de concessie onderscheidenlijk de landelijke infrastructuurvergunning en de activiteiten krachtens artikel 22, tweede lid, onder a;

g. het verstrekken van informatie aan Onze Minister ten dienste van het toezicht op de uitvoering van het krachtens de onderdelen d, e en f bepaalde.

Artikel 22c

Het is de houder van een machtiging voor draadomroepinrichting verboden om te handelen in strijd met de artikelen 22a en 22b.

Artikel 22d

Met betrekking tot het gebruik van vaste verbindingen die behoren tot de telecommunicatie-infrastructuur van een draadomroepinrichting, door anderen dan de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting, is het bepaalde in de artikelen 7, 7a en 7b van overeenkomstige toepassing.

QQ

Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «concessie» ingevoegd: of krachtens een infrastructuurvergunning.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een machtiging voor zodanige inrichting zal worden geweigerd indien niet voldaan wordt aan de krachtens artikel 30b, eerste lid, onder a, gestelde regels.

3. In het vierde lid vervallen de onderdelen c en d.

4. In het vijfde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1°. Onderdeel a vervalt.

2°. De onderdelen b en c worden verletterd tot onderscheidenlijk a en b.

5. Een nieuw zesde lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 6. Onze Minister kan aan de houder van een machtiging nummers toekennen of voor hem nummers reserveren ten behoeve van het verzorgen van telecommunicatiediensten over zijn telecommunicatie-inrichting door hemzelf of door derden, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

RR

Na artikel 23 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. Het is de houder van een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting met gebruik van kabels en kabelwerken als bedoeld in artikel 23 slechts toegestaan vaste verbindingen aan derden ter beschikking te stellen nadat hij zich daartoe door Onze Minister heeft laten registreren.

  • 2. Met betrekking tot de registratie, bedoeld in het eerste lid, is het bepaalde in artikel 22a, tweede tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23b

Met betrekking tot het aan derden aanbieden van vaste verbindingen door de houder van een machtiging van een telecommunicatie-inrichting met gebruik van kabels en kabelwerken als bedoeld in artikel 23, is het bepaalde in artikel 22b, aanhef en de onderdelen b tot en met g van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23c

Het is de houder van een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting met gebruik van kabels en kabelwerken als bedoeld in artikel 23, verboden te handelen in strijd met de artikelen 23a en 23b.

SS

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

1°. «de paragrafen 2 tot en met 4» wordt vervangen door: paragraaf 2.

2°. Na «de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur» wordt ingevoegd: of de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van een infrastructuurvergunning.

2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

1°. «als bedoeld in artikel 17, 19, en 23» wordt vervangen door: als bedoeld in artikel 17 en 19.

2°. Na «de houder van de concessie» wordt ingevoegd: onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning.

3. Het vierde lid vervalt.

TT

In artikel 29, tweede lid, onder a en c, en in het derde lid wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» telkens vervangen door: een openbaar telecommunicatienet.

UU

Na artikel 29 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA. OPEN NETWERK VOORZIENING

Artikel 29a

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 8, 9 en 13g kan Onze Minister bij ministeriële regeling voor openbare telecommunicatienetten en openbare telecommunicatiediensten regels stellen in het kader van de geharmoniseerde voorwaarden die betrekking hebben op open en efficiënte toegang tot en gebruik van openbare telecommunicatienetten en openbare telecommunicatiediensten overeenkomstig richtlijn nr. 90/387/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (ONP) (PbEG L 192), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld, en de daarmee samenhangende richtlijnen en resoluties. Deze regels kunnen verschillen voor de onderscheiden bij of krachtens artikel 1, onder j of ij, aangewezen telecommunicatienetten of telecommunicatiediensten of voor categorieën daarvan.

VV

In de titel van hoofdstuk VI, en in de artikelen 32, eerste lid, 33, eerste en vijfde lid, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» telkens vervangen door: de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.

WW

Artikel 35, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.

2. In de onderdelen b en c wordt «aansluitpunten» vervangen door: netwerkaansluitpunten.

XX

In artikel 36, eerste en tweede lid, wordt «aansluitpunten» telkens vervangen door: netwerkaansluitpunten.

YY

In de artikelen 37, eerste lid, en 38, eerste lid, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» telkens vervangen door: de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.

ZZ

In artikel 40, eerste lid, wordt «aansluitpunten ten dienste van de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: netwerkaansluitpunten ten dienste van de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.

AAA

Artikel 40a komt te luiden:

Artikel 40a

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabelverbindingen, verricht door

a. de houder van een vergunning in het kader van een op grond van artikel 13r, eerste lid, verleende toestemming, of

b. de houder van een infrastructuurvergunning in het kader van de op grond van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur verleende vergunning.

BBB

In artikel 40b wordt na «door de houder van de concessie» ingevoegd: dan wel door een houder van een infrastructuurvergunning.

CCC

In artikel 40c worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de eerste volzin wordt na «door de houder van de concessie» ingevoegd: dan wel door een houder van een infrastructuurvergunning.

2. In de tweede volzin wordt na «De houder van de concessie» ingevoegd: dan wel de houder van de infrastructuurvergunning.

DDD

Artikel I, onderdeel WW, komt te luiden:

Na artikel 40c wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd luidende:

HOOFDSTUK VIB. NUMMERBELEID EN NUMMERBEHEER

Artikel 40d
  • 1. Onze Minister heeft de zorg voor het nummerbeleid en nummerbeheer. In dit kader is hij in elk geval belast met:

    a. het vaststellen van nummerplannen;

    b. het op basis van nummerplannen als bedoeld onder a, toekennen of reserveren van nummers alsmede de wijziging of intrekking van een toekenning of reservering;

    c. het bijhouden van een overzicht van de toegekende nummers op naam en van de gereserveerde nummers met vermelding van de duur van de reservering, voor een ieder kosteloos ter inzage op een door Onze Minister bekend te maken plaats.

  • 2. Een nummerplan kan betrekking hebben op nummers die bestemd zijn voor een of meer in artikel 1, onder cc, bedoelde doeleinden.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraagprocedure tot het toekennen of reserveren van nummers alsmede de wijziging of intrekking van een toekenning of reservering.

  • 4. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen op het gebied van nummerbeleid en nummerbeheer, anders dan genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c.

Artikel 40e

Vooruitlopend op de vaststelling van een nummerplan als bedoeld in artikel 40d, eerste lid, onder a, kan Onze Minister reeds tijdens het voorbereidingsproces van een nummerplan, nummers toekennen voor de bij ministeriële regeling bepaalde bestemmingen. Deze bevoegdheid duurt tot een bij de ministeriële regeling vastgestelde termijn.

Artikel 40f

Onze Minister kan, indien nodig, aan anderen dan degenen bedoeld in artikel 3, derde lid, 7, vijfde lid, 13w, eerste lid, 17, elfde lid, 22, derde lid, 23, zesde lid, van deze wet, of artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, nummers toekennen of voor hen nummers reserveren.

Artikel 40g
  • 1. Het is een ieder verboden:

    a. om nummers voorkomend in een krachtens artikel 40d vastgesteld nummerplan of vallend onder het toepassingsgebied van een krachtens artikel 40e vastgestelde ministeriële regeling voor doeleinden waarvoor ze door het nummerplan of door de ministeriële regeling zijn bestemd, te gebruiken anders dan op grond van een toekenning krachtens artikel 3, derde lid, 7, vijfde lid, 13w, eerste lid, 17, elfde lid, 22, derde lid, 23, zesde lid, 40f, van deze wet, of artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur;

    b. in strijd met het krachtens in artikel 40d, vierde lid, bepaalde, te handelen.

  • 2. Het is verboden in strijd te handelen met de voorschriften en beperkingen, verbonden aan een toekenning krachtens artikel 7, vijfde lid, 13w, eerste lid, 17, elfde lid, 22, derde lid, 23, zesde lid, of 40f.

EEE

Artikel 41, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel a, komt te luiden:

a. de concessie, bedoeld in artikel 3, een registratie als bedoeld in artikel 7a, 22a, eerste lid, of 23a, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 13a, een ontheffing als bedoeld in artikel 13p, vierde lid, een toestemming als bedoeld in artikel 13r, eerste lid, een oordeel als bedoeld in de artikelen 4c of 13q, dan wel een machtiging als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, 19, derde lid, onder a, 21, eerste lid en derde lid, 23, eerste lid, en 30b, tweede lid, onder c, welke vergoeding verschuldigd is voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de concessie, een registratie, een vergunning onderscheidenlijk de machtiging en het toezicht op de naleving door de houder van de concessie, de houder van een registratie, de houder van een vergunning dan wel de houder van de machtiging van de bij of krachtens deze wet gegeven regels, voorschriften en beperkingen;

2. Het tweede onderdeel g wordt verletterd tot h.

3. De onderdelen b tot en met h worden verletterd tot onderscheidenlijk c tot en met i.

4. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. het toezicht op de naleving door de houder van een infrastructuurvergunning van de bij of krachtens deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur gegeven regels, voorschriften en beperkingen;

5. Onder vervanging van het leesteken punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel i, wordt een nieuw onderdeel j toegevoegd, luidende:

j. het toekennen of reserveren van nummers, bedoeld in artikel 3, derde lid, 7, vijfde lid, 13w, eerste lid, 17, elfde lid, 22, derde lid, 23, zevende lid, of 40f, welke vergoeding verschuldigd is voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de toekenning of reservering van nummers of het wijzigen, verlengen of intrekken daarvan en het toezicht op de naleving door de houder van nummers, toegekend krachtens een van de genoemde artikelen of krachtens artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, toegekende nummers van de bij of krachtens deze wet of de Vergunningenwet gegeven regels, voorschriften en beperkingen.

FFF

In de titel van § 1. van Hoofdstuk IX wordt na «concessietaken» toegevoegd: alsmede de taken van de houder van een infrastructuurvergunning.

GGG

In artikel 43, 43a, eerste lid, eerste volzin, en artikel 43b wordt na «de houder van de concessie» telkens ingevoegd: of de houder van een infrastructuurvergunning.

HHH

De titel van § 2. van hoofdstuk IX komt te luiden:

§ 2. Verplichtingen, vastgesteld bij of krachtens het bepaalde in § 2c. van hoofdstuk II en in de hoofdstukken IIA, III, IV, IVA, V en VIB.

III

Artikel 44 komt te luiden:

Artikel 44

Deze paragraaf is van toepassing ten aanzien van het toezicht op de naleving en de handhaving van verplichtingen, welke in het bepaalde bij of krachtens § 2c. van hoofdstuk II en de hoofdstukken IIA, III, IV, IVA, V en VIB zijn vastgesteld.

JJJ

In artikel 47, eerste lid, aanhef, wordt na «verantwoordelijk zijn voor» ingevoegd: het gebruik van vaste verbindingen of.

KKK

Aan artikel 48 wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de exploitant van een telecommunicatienet onderscheidenlijk de aanbieder van een telecommunicatiedienst wiens net onderscheidenlijk dienst krachtens artikel 1a is aangewezen, de bij of krachtens artikel 29a gestelde regels niet nakomt, kan de exploitant onderscheidenlijk de dienstaanbieder een administratieve boete van ten hoogste een miljoen gulden worden opgelegd.

LLL

In artikel 48a, tweede lid, tweede volzin, wordt «De artikelen 137, tweede lid, eerste, tweede en derde volzin, en derde lid, 138 en 139» vervangen door: De artikelen 136, tweede lid, eerste, tweede en derde volzin, en derde lid, 137 en 138.

MMM

In artikel 48b wordt «de artikelen 5, 13f, of 14» vervangen door: de artikelen 4c, 5, 7, eerste tot en met vierde lid, 7b, 13f, 14, 22c, 23c of 40g.

NNN

Artikel 50, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt «de artikelen 5, 14, eerste lid, 17, eerste lid, 21, eerste lid, 22, eerste lid» vervangen door: de artikelen 7, eerste tot en met vierde lid, 14, eerste lid, 17, eerste lid, 21, eerste lid.

2. In onderdeel c wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: een openbaar telecommunicatienet.

OOO

In artikel 54 wordt na «de houder van de concessie» ingevoegd:, aan de houder van een landelijke infrastructuurvergunning.

PPP

Artikel 57 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid aanhef en onder a en b komt te luiden:

  • 1. Onze Minister is bevoegd aan de houder van de concessie onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning alsmede voor zover van toepassing aan de houder van een vergunning aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    a. de instandhouding en exploitatie van hun openbare telecommunicatienetten,

    b. het verzorgen en het gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten,.

2. In het derde, vierde en vijfde lid wordt na «de houder van de concessie» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk de houder van een infrastructuurvergunning.

QQQ

In artikel 59, eerste en tweede lid, wordt na «onderscheidenlijk» ingevoegd: de houder van een infrastructuurvergunning en.

RRR

Artikel 60 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt in de eerste en tweede volzin na «onderscheidenlijk» ingevoegd: de houder van een infrastructuurvergunning en.

2. In het tweede lid wordt in de onderdelen a en b «de telecommunicatie-infrastructuur» telkens vervangen door: een openbaar telecommunicatienet.

3. Het derde lid vervalt.

SSS

In artikel 62, derde lid, wordt na «Onze Minister hoort» ingevoegd: de houder van een landelijke infrastructuurvergunning onderscheidenlijk.

TTT

In artikel 64, eerste lid, wordt «de houder van een vergunning» vervangen door: de houder van een infrastructuurvergunning, de houder van een vergunning en de houder van een registratie als bedoeld in de artikelen 22a en 23a.

ARTIKEL II

De Mediawet2 wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel m, wordt «artikel 1, onder g» vervangen door: artikel 1, onder k.

2. In onderdeel n, wordt na «artikel 3, eerste lid» ingevoegd: of de houder van de infrastructuurvergunning zonder gebiedsbeperking, bedoeld in artikel 3a,.

ARTIKEL III

De Radio-Omroep-Zender-Wet 19353 wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 2, achtste lid, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur als bedoeld in artikel 1, onder f» vervangen door: de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur, bedoeld in artikel 1, onder h,.

ARTIKEL IV

Het Wetboek van Strafvordering4 wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 125a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, worden de onderdelen b en c verletterd in respectievelijk c en d.

2. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. een infrastructuurvergunning als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van die wet,.

ARTIKEL V

A

De ontheffingen die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet zijn verleend op grond van artikel 22, tweede lid, of artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, blijven van kracht tot zes maanden na dat tijdstip of – indien de houder van de ontheffing op een eerder tijdstip op grond van artikel 22a, eerste lid, of artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen door Onze Minister is geregistreerd of op grond van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur een infrastructuurvergunning heeft verkregen – tot dat tijdstip.

B

1. Met betrekking tot de diensten die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet op grond van een aanvullende machtiging, verleend krachtens artikel 22, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen mochten worden verzorgd, wordt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet bij ministeriële regeling bepaald of een registratie als bedoeld in artikel 7a van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen vereist is.

2. De aanvullende machtigingen die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet zijn verleend op grond van artikel 22, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen blijven van kracht:

a. indien bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, is bepaald dat geen registratie is vereist, tot het tijdstip van inwerkingtreding van die regeling,

b. indien bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, is bepaald dat een registratie is vereist, tot het tijdstip waarop de houder van de aanvullende machtiging een registratie heeft verkregen, doch uiterlijk tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

C

Met betrekking tot de nummers die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet in gebruik waren bij de houder van de concessie en die de houder van de concessie wenst te behouden, dient deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag in op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, bedoeld in artikel 40d, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, voor de nummers bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. De nummers blijven bij de houder van de concessie in gebruik totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist of – indien een aanvraag als bedoeld in de vorige volzin met betrekking tot in gebruik zijnde nummers niet tijdig is ingediend – tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

D

Met betrekking tot de nummers ten behoeve van het verzorgen van diensten betrekking hebbend op het directe transport van spraak en andere gegevens met en tussen mobiele gebruikers welke worden aangeboden onder de naam ATF 2 of ATF 3 en het verzorgen van diensten betrekking hebbend op het directe transport van data met mobiele gebruikers welke wordt aangeboden onder de naam SMF 3, die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet in gebruik waren bij Koninklijke PTT Nederland N.V. (KPN) of een door haar aan te wijzen dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en die KPN of vorengenoemde dochter wenst te behouden, dient deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag in op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, bedoeld in artikel 40d, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. De nummers blijven bij Koninklijke PTT Nederland N.V. of een door haar aan te wijzen dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in gebruik totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist of – indien een aanvraag als bedoeld in de vorige volzin met betrekking tot in gebruik zijnde nummers niet tijdig is ingediend – tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

E

Met betrekking tot nummers ten behoeve van het verzorgen van semafoniediensten aan derden die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet in gebruik waren bij anderen dan Koninklijke PTT Nederland N.V. (KPN) of een door haar aan te wijzen dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en die deze anderen wensen te behouden, dienen deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag in op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, bedoeld in artikel 40d, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. De nummers blijven bij deze anderen in gebruik totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist of – indien een aanvraag als bedoeld in de vorige volzin met betrekking tot in gebruik zijnde nummers niet tijdig is ingediend – tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

F

Met betrekking tot nummers ten behoeve van het verzorgen van pakket- en circuitgeschakelde datadiensten aan derden die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet in gebruik waren bij PTT Telecom B.V. en die PTT Telecom B.V. wenst te behouden, dient deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag in op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, bedoeld in artikel 40d, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoozieningen. De nummers blijven bij PTT Telecom B.V. in gebruik totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist of – indien een aanvraag als bedoeld in de vorige volzin met betrekking tot in gebruik zijnde nummers niet tijdig is ingediend – tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

G

De nummers ten behoeve van het verzorgen van pakket- en circuitgeschakelde datadiensten aan derden die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet door Onze Minister zijn toegekend met inachtneming van de Bekendmaking toewijzing datanummerblokken (DNIC's) (Stcrt. 1994, 152), worden geacht te zijn toegekend krachtens artikel 7, vijfde lid, 17, elfde lid, 22, derde lid, of 23, zesde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

H

Indien op het tijdstip van de inwerkingtreding van een nummerplan krachtens artikel 40d of van een ministeriële regeling krachtens artikel 40e nummers, voorkomend in dat plan of die regeling reeds in gebruik zijn voor een bestemming van het desbetreffende plan of de desbetreffende regeling, en de desbetreffende netwerkexploitant of dienstaanbieder wenst deze nummers voor dat doel te behouden, dan dient deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan of de regeling een aanvraag daartoe in op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, bedoeld in artikel 40d, derde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

De nummers blijven bij de desbetreffende netwerkexploitant of dienstaanbieder in gebruik totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist of – indien een aanvraag als bedoeld in de vorige volzin met betrekking tot in gebruik zijnde nummers niet tijdig is ingediend – tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van het desbetreffende plan of de desbetreffende regeling.

I

1. De radiofrequenties, bestemd voor het tot stand brengen van een of meer verbindingen tussen vaste punten (straalverbindingen), die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen zijn toegekend aan de houder van de concessie en waarvan door Onze Minister wordt vastgesteld dat deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet niet in gebruik zijn, worden door de houder van de concessie uiterlijk met ingang van de dertigste dag na het bedoelde besluit aan Onze Minister ter beschikking gesteld.

2. De houder van de concessie verstrekt ten behoeve van de toepassing van het in het eerste lid bepaalde binnen twee weken na de inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister een overzicht van de radiofrequenties die niet in gebruik zijn.

3. De radiofrequenties die op grond van het eerste lid aan Onze Minister ter beschikking zijn gesteld, worden door Onze Minister gedurende twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet uitsluitend gebruikt ten behoeve van de toekenning aan de houders van een infrastructuurvergunning als bedoeld in artikel 16 van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur. Deze radiofrequenties worden bij de toepassing van artikel 21 van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur op niet discriminerende wijze toegekend aan de bedoelde houders.

4. Met betrekking tot een besluit van Onze Minister op grond van dit onderdeel zijn de artikelen 43, 43a, 43b, 45, 46 en 47 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

J

1. Met betrekking tot radiofrequenties, bestemd voor het tot stand brengen van een of meer verbindingen tussen vaste punten (straalverbindingen) die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen zijn toegekend aan de houder van de concessie en die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet in gebruik zijn en die de houder van de concessie wenst te behouden, dient deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag in.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toekenning van radiofrequenties in het geval, bedoeld in het eerste lid. De in de vorige volzin bedoelde regels kunnen inhouden dat tot de bij een aanvraag te overleggen gegevens kunnen behoren gegevens met betrekking tot opstellocaties, straalzenderpaden, werkelijk beslag en aard van het gebruik per pad en per radiofrequentie en andere van belang zijnde planningsgegevens.

3. Indien de beslissing op de aanvraag door Onze Minister een gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag inhoudt, stelt Onze Minister vast op welke termijnen de door hem aan te geven radiofrequenties ter beschikking moeten worden gesteld aan Onze Minister ten behoeve van de toekenning daarvan aan anderen dan de houder van de concessie.

4. Radiofrequenties blijven bij de houder van de concessie in gebruik totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist, met dien verstande dat in het geval, bedoeld in het derde lid, het tijdstip van gebruik eindigt bij het verstrijken van de betreffende termijnen. Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend blijven de radiofrequenties bij de houder van de concessie in gebruik tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

5. Met betrekking tot een besluit van Onze Minister op grond van dit onderdeel zijn de artikelen 43, 43a, 43b, 45, 46 en 47 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

K

Met betrekking tot een besluit van Onze Minister op grond van Hoofdstuk V van deze wet is artikel 42 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

L

Op de kabels en kabelwerken in en op openbare gronden, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet deel uitmaken van draadomroepinrichtingen of telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in artikel 21 of 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen blijven de artikelen 32 tot en met 35 en 37 tot en met 40 van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen buiten toepassing, indien door de houder of de exploitant van de machtiging voor de desbetreffende inrichting een infrastructuurvergunning, mede omvattende het instandhouden van die inrichting, wordt verkregen.

ARTIKEL VI

De tekst van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL VII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 maart 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de achtentwintigste juni 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1996, 95.

XNoot
2

Stb. 1994, 386, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 1996, Stb. 220.

XNoot
3

Stb. 1935, 403, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 oktober 1995, Stb. 539.

XNoot
4

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 januari 1996, Stb. 39.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 24 163.

Handelingen II 1995/96, blz. 4148–4150.

Kamerstukken I 1995/96, 24 163 (211, 211a).

Handelingen I 1995/96, blz. 1305.

Naar boven