Besluit van 4 juni 1996, houdende wijziging en afwijking van enkele formatie- en bekostigingsbesluiten in verband met het aanscherpen van de voorwaarden voor toekenning van herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting en toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 17 april 1996, nr. 96009579/3700, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 96a, eerste en tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel 93a, eerste en tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de artikelen 84 en 85a van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 69 van de Wet op de onderwijsverzorging en artikel 12.1.2, tweede lid, juncto de artikelen 12.3.36, 12.3.38 en 12.3.39 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 22 mei 1996, nr. W05.96.0166);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 3 juni 1996, nr. 96014182/3700, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT WBO 1992

Artikel 13b van het >Formatiebesluit WBO 19921 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

    d. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot vervulling van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag in de formatie ontstaat, door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatierekeneenheden dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT TREKKENDE BEVOLKING WBO

Het Besluit trekkende bevolking WBO2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel B 16i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

    d. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot vervulling van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag in de formatie ontstaat, door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatierekeneenheden dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

B

In artikel C 15i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

    d. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot vervulling van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag in de formatie ontstaat, door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatierekeneenheden dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

C

In artikel D 12i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt,

    d. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot vervulling van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag in de formatie ontstaat, door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatierekeneenheden dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

D

In artikel F 13i.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

    d. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot vervulling van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag in de formatie ontstaat, door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatierekeneenheden dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

ARTIKEL III. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT ISOVSO 1992

Artikel 20b van het Formatiebesluit ISOVSO 19923 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien het onderwijsgevend personeel betreft en de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

    d. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot vervulling van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag in de formatie ontstaat, door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatierekeneenheden dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

ARTIKEL IV. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT W.V.O.

Artikel 5 van het Formatiebesluit W.V.O.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Aan het slot van de aanhef vervallen de dubbele punt, aan het slot van onderdeel a «, dan wel» alsmede de aanduiding «a.», en onderdeel b.

b. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar.

c. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

d. Na «herplaatsingswachtgeld» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van de desbetreffende formatie een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. in de regeling van de rechtspositie van het personeel, bedoeld in artikel 38a van de wet, een regeling ten behoeve van een deel van de formatie is opgenomen overeenkomstig artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals dat luidde op 31 juli 1996, en het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte in dat deel van de formatie wordt geplaatst,

    c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

    d. het bevoegd gezag verklaart vacatures die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatieplaatsen dat op 1 augustus van het lopende schooljaar voor herbezetting beschikbaar was.

3. In het vijfde lid wordt na «Onze Minister kan» ingevoegd «, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld,» en vervalt in onderdeel b de zinsnede «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet,».

4. Het zesde lid komt als volgt te luiden:

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden.

ARTIKEL V. AFWIJKING FORMATIEBESLUIT DAGSCHOLEN M.B.O.

Van artikel 2a van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o., zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

3. in het tweede lid

1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

3°. na het laatstbedoelde «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen van toepassing is indien:

a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

d. het bevoegd gezag verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL VI. AFWIJKING FORMATIEBESLUIT V.A.V.O.

Van artikel 6a van het Formatiebesluit v.a.v.o., zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

3. in het tweede lid

1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

d. het bevoegd gezag verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL VII. AFWIJKING UITVOERINGSBESLUIT W.C.B.O.

Van de artikelen E.2a, F.5a en H.3a van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit telkens:

1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

3. in het tweede lid

1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

3°. na het laatstbedoelde «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» onderscheidenlijk de zinsnede «dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

b. het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

c. het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag onderscheidenlijk bij het bestuur beschikbaar komt, en

d. het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag onderscheidenlijk bij het bestuur ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag onderscheidenlijk bij het bestuur voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL VIII. AFWIJKING BESLUIT VORMINGSWERK VOOR JEUGDIGEN 1994

Van artikel 32a van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen 1994, zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

3. in het tweede lid

1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

4°. de zinsnede «dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt, en

d. het bevoegd gezag verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL IX. AFWIJKING UITVOERINGSBESLUIT KVE 1991

Van artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit KVE 1991, zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

3. in het tweede lid

1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

4°. de zinsnede «dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

b. het bestuur verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

c. het bestuur verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bestuur beschikbaar komt, en

d. het bestuur verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bestuur ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij de school of scholen van het bestuur voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL X. AFWIJKING BESLUIT BEKOSTIGING INNOVATIE- EN PRAKTIJKCENTRA

Van artikel 2a van het Besluit bekostiging Innovatie- en praktijkcentra, zoals luidend op 31 december 1995, wordt afgeweken in die zin dat met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:

1. in het eerste lid na «met de toepassing van» wordt gelezen: de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde regeling die overeenkomt met;

2. in het eerste lid na «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» wordt gelezen: zoals dat luidde op 31 juli 1996;

3. in het tweede lid

1°. na «toepassing van die regeling» wordt gelezen: ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar;

2°. na «personeel benoemt dat» wordt gelezen: ten minste een maand;

3°. na «herplaatsingswachtgeld» wordt gelezen: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben;

4°. de zinsnede «dan wel indien het Innovatie- en praktijkcentrum door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» alleen toepassing vindt indien:

a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal normatieve formatieplaatsen, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

b. het Innovatie- en praktijkcentrum verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

c. het Innovatie- en praktijkcentrum verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke vacature die in de loop van het schooljaar bij het Innovatie- en praktijkcentrum beschikbaar komt, en

d. het Innovatie- en praktijkcentrum verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in de loop van het schooljaar bij het Innovatie- en praktijkcentrum ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het tweede lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het tweede lid genoemde percentage overeenkomende aantal uren dat op 1 augustus van het lopende schooljaar bij het Innovatie- en praktijkcentrum voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL XI. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT W.O.V.

Artikel D.4a van het Uitvoeringsbesluit W.O.V.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste tot en met 31 juli van het volgende jaar.

b. Na «personeel benoemt dat» wordt ingevoegd: ten minste een maand.

c. Na «herplaatsingswachtgeld,» wordt toegevoegd: en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben.

d. De zinsnede «dan wel indien het bestuur van die instelling door herbezetting van de desbetreffende aantallen formatie-eenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop» vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidende:

  • 4a. De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bestuur door herbezetting van de desbetreffende aantallen formatie-eenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van de aantallen formatie-eenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    b. het bestuur verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in die formatieruimte,

    c. het bestuur verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in het lopende jaar of voor 1 augustus van het volgende jaar bij de instelling of instellingen van het bestuur beschikbaar komt, en

    d. het bestuur verklaart vacatures, niet strekkende tot vervanging van tijdelijk afwezig personeel, die in het lopende jaar of voor 1 augustus van het volgende jaar bij de instelling of instellingen van het bestuur ontstaan, niet anders te zullen vervullen dan door benoeming van personeel als bedoeld in het vierde lid, tot een omvang van ten minste twee maal het met het in het vierde lid genoemde percentage overeenkomende aantal formatie-eenheden dat op 1 augustus daaraan voorafgaand bij de instelling of instellingen van het bestuur voor herbezetting beschikbaar was.

ARTIKEL XII. BEREKENING VERHOGING AANTAL FORMATIEREKENEENHEDEN SCHOOLJAAR 1996–1997

  • 1. Artikel XV van het Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) is voor het schooljaar 1996–1997 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor dat schooljaar de in genoemd artikel XV bedoelde omvang waarin aan een school voor basisonderwijs, voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs, en voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs gebruik is gemaakt van de arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren, wordt gesteld op 30% van de omvang waarin voor het schooljaar 1994–1995 gebruik is gemaakt van de genoemde arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een school voor voortgezet onderwijs, met dien verstande dat de voor het schooljaar 1994–1995 in formatierekeneenheden uitgedrukte omvang waarin gebruik is gemaakt van de arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling, voor het schooljaar 1996–1997 wordt gesteld op 30% en wordt gedeeld door de voor de desbetreffende school geldende deelfactor, volgens onderstaande tabel:

    a. scholen/scholengemeenschappen mavo en vbo 200

    b. scholen/scholengemeenschappen vwo en havo 235

    c. scholengemeenschappen (vwo-)havo/mavo 226

    d. scholengemeenschappen (vwo-)havo/mavo/vbo 216.

ARTIKEL XIII. ONTHEFFING WEGENS VERSNIPPERING SCHOOLJAAR 1996–1997

Artikel XVII van het Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) is voor het schooljaar 1996–1997 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor dat schooljaar het aantal formatie-eenheden als bedoeld aan het slot van het eerste lid van dat artikel, voor instellingen ressorterend onder het Uitvoeringsbesluit W.O.V. wordt gesteld op 3,5.

ARTIKEL XIV. INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen I, III, en V tot en met XIII treden in werking met ingang van 1 augustus 1996.

  • 2. Artikel II treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

  • 3. Artikel IV treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 juni 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Bij Besluit van 3 november 1995 (Stb. 571) is in de diverse algemene maatregelen van bestuur de geharmoniseerde en eenvoudiger regeling inzake arbeidsduurverkorting (ADV) in het primair en voortgezet onderwijs en bij de verzorgingsinstellingen opgenomen. Tevens zijn de gevolgen van het toepassen van de regeling ter bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (BAPO-regeling) in het primair en voortgezet onderwijs, in de sector van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, alsmede bij de vormingsinstituten voor jeugdigen, en voor de onderwijsverzorgingsinstellingen in de bedoelde besluiten opgenomen.

De genoemde regelingen omvatten:

a. uitbreiding van de formatieruimte wegens arbeidsduurverkorting;

b. uitbreiding van de formatie door toepassing van de BAPO-regeling, die onder meer voorziet in een vermindering van de feitelijke werktijd voor oudere werknemers;

c. het inzetten van de aldus ontstane formatieruimte (extra herbezettingsruimte) ten behoeve van bemiddelbare wachtgelders.

Deze herbezettingsruimte wordt deels voorwaardelijk toegekend (voor 65%), deels onvoorwaardelijk (35%). Bij de berekening van het voorwaardelijk deel moet rekening worden gehouden met de omvang van de ADV en van de taakverlichting voor oudere werknemers. Dit voorwaardelijk deel (ook wel aangeduid als het quotum) wordt op aanvraag toegekend.

Nu in de schooljaren 1994–1995 en 1995–1996 ervaring is opgedaan met de uitvoering van de nieuwe regelgeving op dit punt, blijkt dat de herbezettingsregeling tot tegenvallende resultaten heeft geleid. In het schooljaar 1995–1996 is circa 16% van het quotum benut door het benoemen van uitkeringsgenietenden. Momenteel wordt een analyse uitgevoerd van de effecten van de tot nu toe getroffen maatregelen in het kader van het beleid tot het terugdringen van wachtgelduitgaven. Van dit wachtgeldonderzoek onderwijs, getiteld «Waar gaat het echt om», is het onderzoeksplan op 19 maart 1996 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Bij dit onderzoek wordt onder meer onderzocht op welke wijze en in welke mate de betrokken schoolbesturen en uitkeringsgenietenden zich inspannen om uitstroom uit het wachtgeld te bevorderen. De ondergetekenden willen thans niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek; zij veronderstellen dat het tegenvallen van de resultaten van de herbezettingsregeling in verband met ADV en BAPO zou kunnen worden verklaard door een combinatie van verschillende factoren.

Het definitieve onderzoeksrapport wordt in oktober 1996 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten zou kunnen worden besloten tot nadere maatregelen ter bevordering van uitstroom.

Het gemelde onderzoek maakt deel uit van een breder opgezet onderzoek naar – heel in het algemeen – de oorzaken van wachtgelden.

Dat onderzoek ontslaat de ondergetekenden niet van de verplichting om nauwlettend het effect van de herbezettingsregeling in de gaten te houden. Dat is des te meer van belang nu gebleken is dat de wachtgeldontwikkeling, in tegenstelling tot de verwachting bij de CAO 1993–1995 waar de herbezettingsregeling deel van uitmaakte, in 1995 in niet geringe mate is verslechterd.

De strekking van het besluit is te bevorderen dat, meer dan in de afgelopen twee jaar, zo veel mogelijk «echte» wachtgelders, conform de bedoeling van de CAO 1993–1995, worden «teruggeploegd» naar de onderwijsinstellingen.

De gegevens waarover het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen beschikte, wezen erop dat door toe te staan dat in dit verband ook zogenaamde potentiële wachtgelders werden benoemd, de reïntegratie van degenen die daadwerkelijk een uitkering hadden, ver achterbleef bij de verwachtingen.

Naar aanleiding van de opstelling van de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in het algemeen overleg van 1 februari 1996, heeft de eerste ondergetekende de besturenorganisaties uitgenodigd om voorstellen te doen voor alternatieven binnen de door de eerste ondergetekende gehanteerde financiële kaders. De besturenorganisaties zijn bij die gelegenheid niet met concrete voorstellen gekomen.

Inmiddels is door de eerste ondergetekende in een volgend algemeen overleg met de genoemde Vaste Kamercommissie van 9 mei 1996 uitvoerig toegelicht waarom de wijziging van de regeling noodzakelijk was. Bij die gelegenheid is wel toegezegd met het oog op een redelijke uitvoering op onderdelen de regeling te zullen aanpassen. Die aanpassing betreft het schrappen van het aanvankelijk opgenomen vereiste dat een potentiële wachtgelder, voorafgaand aan de benoeming in de herbezettingsruimte, was geplaatst in het zogenaamde risicodragende gedeelte van de formatie. Vertegenwoordigers van de school- en instellingsbesturen hebben aangegeven dat ze deze aanpassing als een verbetering zien.

Door dit wijzigingsbesluit wordt de regeling voor het schooljaar 1996–1997 wat de wijze betreft waarop het quotum kan worden ingevuld, derhalve overzichtelijker dan de regeling voor het schooljaar 1995–1996, en daarmee ook makkelijker toepasbaar.

De regeling voor het onvoorwaardelijke deel is ongewijzigd gebleven.

In het schooljaar 1996–1997 kunnen twee gevallen leiden tot toekenning van het quotum, te weten:

a. het benoemen van een daadwerkelijke uitkeringsgenietende; dat wil zeggen dat het bevoegd gezag in een herbezettingsbetrekking voor ten minste een jaar dan wel – indien de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar en het in het primair onderwijs onderwijsgevend personeel betreft – ten minste tot het einde van het schooljaar c.q. de laatste dag voor de zomervakantie een wachtgelder benoemt die op het moment van de benoeming:

1. al ten minste een maand een werkloosheidsuitkering geniet ten laste van het ministerie, en

2. nog ten minste een half jaar recht op een werkloosheidsuitkering zou hebben;

b. het continueren van de benoeming, onder aangescherpte voorwaarden, van iemand die anders wachtgeld zou hebben gekregen. Die aangescherpte voorwaarden zijn:

1. het gehele ontslag van betrokkene is het onvermijdelijke gevolg van de daling van de formatie (nadat de formatie is verminderd wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen); of sprake is van een onvermijdelijk ontslag wordt beoordeeld aan de hand van de criteria van de instroomtoets;

2. het bevoegd gezag verklaart dat betrokkene bij vrijkomende formatieruimte, wordt geplaatst in de reguliere formatie;

3. het bevoegd gezag verklaart, elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat bij elke door het bevoegd gezag in stand gehouden school, aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening te zullen melden;

4. het bevoegd gezag verklaart elke vacature – met uitzondering van een vervangingsbetrekking – die in de loop van het schooljaar ontstaat bij elke door het bevoegd gezag in stand gehouden school te zullen vervullen met «echte» wachtgelders, tot een omvang van ten minste twee maal het quotum zoals dat beschikbaar was aan het begin van het lopende schooljaar.

Hiermee is verlenging van de benoeming van een in een voorafgaand schooljaar benoemde echte wachtgelder niet meer mogelijk ter vervulling van de quotumverplichting. Een reden daarvoor is dat een dergelijke benoeming als zodanig niet meer herkenbaar is: de quotumfaciliteiten zijn niet geoormerkt en zijn dus onderdeel van het totale formatiebudget. Daarnaast kan de formatie-ontwikkeling op bestuursniveau wijziging hebben ondergaan.

De diverse onderwijssectoren

Het besluit ziet op de volgende onderwijssectoren:

a. primair onderwijs (PO),

b. voortgezet onderwijs (VO),

c. beroepsonderwijs en educatie (BVE), en

d. Wet op de onderwijsverzorging (WOV).

Voor het PO zijn de bestaande bepalingen van de beide formatiebesluiten en van het Besluit trekkende bevolking WBO op eenzelfde wijze aangescherpt. Voor de scholen in deze sector geldt geen lump-sum-bekostigingssystematiek, zodat zij niet automatisch over het onvoorwaardelijk deel van de herbezettingsruimte beschikken.

Voor het VO doet zich met ingang van 1 augustus 1996 een andere situatie voor, die maakt dat alleen de ADV-bepalingen van het op die datum in werking tredende Formatiebesluit W.V.O. aanpassing behoeven.

BAPO-bepalingen kent dat besluit niet. Het besluit strekt zich wat de BAPO-regeling betreft dan ook niet uit tot het voortgezet onderwijs. Met ingang van 1 augustus 1996 geldt voor de vo-sector een lump-sum-vergoedingsstelsel voor de personele kosten en is sprake van gedecentraliseerde arbeidsvoorwaardenvorming. Tot die datum is sprake van toekenning van formatierekeneenheden voor herbezetting in verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en vanwege herbezetting in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (artikelen 15a en 15b van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.). Met ingang van 1 augustus 1996 vervalt de basis voor de BAPO-regeling en de daaraan gerelateerde herbezettingsregeling en bepalen de bevoegde gezagsorganen van de scholen voortaan zelf of op hun scholen sprake zal zijn van een BAPO-regeling. Voor de BAPO-regeling geldt de voorwaarde dat het bevoegd gezag in de regeling van de rechtspositie, bedoeld in artikel 38a van de WVO, een regeling heeft opgenomen die gelijk is aan de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het RPBO zoals luidend op 31 juli 1996. Deze voorwaarde is neergelegd in de Regeling aanvullende vergoeding bevordering arbeidsparticipatie ouderen vo (Uitleg OCenW-Regelingen 1996, nr. 9a).

De organisaties van schoolbesturen hebben afgesproken de regeling zoals luidend op 31 juli 1996, over te nemen in een collectieve arbeidsovereenkomst. Daarvoor wordt met toepassing van artikel 85a van de WVO een aanvullende vergoeding toegekend. Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat in het kader van de aangescherpte voorwaarden bij de benoeming van een potentiële wachtgelder ook voor het VO geldt dat het gaat om de totale voorwaardelijke herbezettingsruimte (het quotum): de ruimte die voortvloeit uit de uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en de ruimte als gevolg van toepassing van de – decentraal vastgestelde – BAPO-regeling.

Onder lump sum wordt de herbezettingsruimte uitgedrukt in een budget. Omdat voor 1 augustus 1996 de salaire bijdrage van de BAPO via het declaratiestelsel bij het ministerie beschikbaar kwam (hieruit werd een deel van de herbezetting betaald) en dit vanaf 1 augustus 1996 voor nieuwe BAPO-deelnemers voor de school beschikbaar blijft, is de regeling in twee groepen BAPO-deelnemers gesplitst:

a. BAPO-deelnemers van voor 1 augustus 1996. Voor deze groep wordt de volledige herbezetting toegekend na vaststelling van het voorwaardelijk en het onvoorwaardelijk deel. Per school wordt de uitkomst vermenigvuldigd met de school-GPL.

b. BAPO-deelnemers vanaf 1 augustus 1996. Maken zij voor het eerst gebruik van de BAPO-regeling, dan wordt alleen het voorwaardelijk deel van de herbezetting in de vorm van een aanvullende vergoeding beschikbaar gesteld. Het onvoorwaardelijk deel dient te worden bekostigd uit de salaire bijdrage van deze BAPO-deelnemers. Door de GPL-benadering blijft dit budget voor de school beschikbaar.

Dus: het 35 %-deel wordt niet langer door het Rijk toegekend: onder de lump-sum-bekostiging blijft de salaire korting immers direct voor het bevoegd gezag beschikbaar.

Voor de BVE-sector wordt aangesloten bij de uitvoeringspraktijk van de twee voorafgaande schooljaren. Wat deze sector betreft blijven op grond van het overgangs- en invoeringsrecht van de WEB de voorschriften van de formatiebesluiten voor m.b.o., v.a.v.o., educatie, vormingswerk en innovatie- en praktijkcentra van toepassing. Omdat die besluiten niet meer gewijzigd kunnen worden (zij zijn op 31 december 1995 vervallen en bestaan zoals gezegd op grond van de WEB alleen overgangsrechtelijk voort), worden in dit besluit afwijkingen van die besluiten geformuleerd. Dat is gedaan op een met de wijzigingen voor het PO vergelijkbare wijze.

Omdat de BVE-sector een lump-sum-bekostigingssystematiek kent, beschikken de desbetreffende instellingen van rechtswege over het zo genaamde onvoorwaardelijke deel van de extra herbezettingsruimte.

De aanvullende vergoedingen voor herbezetting zijn in de diverse besluiten voor de verschillende onderdelen van de BVE-sector vastgelegd. Het verdient vermelding dat de aanvullende voorwaarden die worden gesteld bij de benoeming van een potentiële wachtgelder, toepassing vinden op het bestuursniveau, derhalve voor het totaal van de scholen/instellingen van hetzelfde bevoegd gezag.

Ten aanzien van de WOV kan worden opgemerkt dat dezelfde systematiek als ten aanzien van de BVE-sector wordt gevolgd.

Arbeidsduurverkorting

De uitbreiding van aanspraken op arbeidsduurverkorting met ingang van 1 augustus 1994 voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs en bij de verzorgingsinstellingen leidt tot groei van de formatie die kan worden herbezet met wachtgelders (in de BVE-sector was de 38-urige werkweek al eerder ingevoerd).

Bevordering arbeidsparticipatie

Ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen in het po, vo, bve en in de wov-sector en in verband met het beoogde terugdringen van inactiviteit zijn met personeels- en besturenorganisaties afspraken gemaakt over de herbezetting van formatieruimte die vrijkomt door gebruik van de BAPO-regeling.

Herbezetting vrijgekomen ruimte

In verband met de afloop van ADV/TVS-overgangsrecht en drie jaar natuurlijk verloop, wordt dit jaar 30% van de omvang van de oude ADV-regeling en de TVS-regeling in mindering gebracht.

Financiële gevolgen

Het primaire doel van het aanscherpen van de voorwaarden tot herbezetting van de extra formatieve ruimte als gevolg van de uitbreiding van de ADV en toepassing van de BAPO-regeling is het weer aan het werk krijgen van uitkeringsgenietenden (wachtgelders) die nu voor rekening van het ministerie komen.

Aanscherpen is noodzakelijk omdat in de twee voorafgaande schooljaren 1994–1995 en 1995–1996 slechts een klein deel van de totale herbezettingsruimte ADV/BAPO met wachtgelders is herbezet.

De totale herbezettingsruimte (inclusief ADV/TVS-overgangsrecht) bedraagt circa f 320 miljoen. Hiervan wordt ongeveer f 107,5 miljoen gebruikt om personeel dat in verband met de voormalige regeling taakverlichting senioren in de herbezettingsruimte is benoemd, de gelegenheid te geven deel te gaan uitmaken van de reguliere formatie. Daarnaast ontvangen de schoolbesturen 35% van het resterende gedeelte van de herbezettingsruimte onvoorwaardelijk; dit komt neer op een bedrag van circa f 75 miljoen. Het overige deel is de voorwaardelijke herbezettingsruimte; dat zijn de formatieplaatsen die in beginsel zijn bestemd om te worden herbezet door uitkeringsgenietenden. De grootte van dit gedeelte van de herbezettingsruimte bedraagt circa f 140 miljoen.

Momenteel is slechts een klein percentage (circa 16%) van het voorwaardelijk gedeelte van de herbezettingsruimte ingevuld met wachtgelders. Het onderhavige besluit strekt ertoe om deze extra formatieve ruimte voor een groter deel met wachtgelders te herbezetten.

Met het participatiefonds zullen afspraken worden gemaakt om tot een vorm van verrekening te komen voor iedere uitkeringsgenietende die in deze herbezettingsruimte wordt benoemd en derhalve niet langer op een uitkering is aangewezen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelen I tot en met IV en XI

Na de algemene toelichting behoeven naar het oordeel van de ondergetekenden deze artikelen niet meer afzonderlijk te worden toegelicht.

Bij artikel XI (wijziging van het Uitvoeringsbesluit W.O.V.) merken de ondergetekenden op dat bij de in artikel 4a, onderdeel a, opgenomen voorwaarde geldt dat een ontslag op grond van artikel I-P59, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel mogelijk moet zijn.

Artikelen V tot en met X

De algemene maatregelen van bestuur die betrekking hebben op de sector educatie en beroepsonderwijs (voorheen: de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie), zijn door de inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs ingetrokken. Het betreft hier het Formatiebesluit dagscholen m.b.o., het Formatiebesluit v.a.v.o., het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., het Besluit vormingswerk voor jeugdigen 1994, het Uitvoeringsbesluit KVE 1991 en het Besluit bekostiging Innovatie- en praktijkcentra.

Op grond van artikel 12.3.36 zijn de bekostigingsvoorschriften van deze besluiten, zoals die luidden op 31 december 1995, echter nog van toepassing op de betrokken instellingen en scholen. Het overgangsrecht van de WEB voorziet daarnaast in de mogelijkheid om van deze – naar de stand van 31 december 1995 «bevroren» – besluiten af te wijken; men zie artikel 12.1.2, tweede lid, van de WEB.

Van deze mogelijkheid wordt thans gebruik gemaakt om in de sector educatie en beroepsonderwijs de toepassing van de BAPO-regeling voor het schooljaar 1996–1997 gelijk te doen zijn met die in de overige onderwijssectoren.

Artikel XII

Zoals reeds in Uitleg Mededelingen OCenW 1996, nr. 7 is bekendgemaakt, zal voor het schooljaar 1996–1997 30% van de reeds gerealiseerde herbezetting in verband met de oude regelingen inzake arbeidsduurverkorting en taakverlichting voor senioren automatisch worden toegekend. Zonder dit artikel zou – evenals voor het schooljaar 1994–1995 – de volledige omvang worden toegekend, waarbij dan geen rekening zou worden gehouden met de afloop van de twee oude regelingen en met drie jaar natuurlijk verloop.

Deze overgangsregeling heeft in eerste instantie betrekking op de scholen uit de FBS-sector. Ten aanzien van het VO is deze regeling ook van toepassing, met de noodzakelijke aanpassing in verband met de overgang van het declaratiestelsel naar de lump-sum-bekostiging. Men zie het tweede lid.

Artikel XIV

De artikelen II en IV dienen, voordat zij in werking kunnen treden, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal – en wat betreft artikel IV ook bij de Eerste Kamer – te worden voorgehangen. Voor deze artikelen zal het inwerkingtredingsbesluit voorzien in inwerkingtreding met ingang van 1 augustus 1996.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1992, 126, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 januari 1996, Stb. 61.

XNoot
2

Stb. 1993, 232, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1995, Stb. 571.

XNoot
3

Stb. 1992, 127, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 januari 1996, Stb. 128.

XNoot
4

Stb. 1993, 430, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 maart 1996, Stb. 221.

XNoot
5

Stb. 1989, 413, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1995, Stb. 571.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 juli 1996, nr. 129.

Naar boven