Besluit van 30 mei 1996, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 25 juni 1993, houdende vaststelling van regelen, bedoeld in de artikelen 106, eerste en tweede lid, en 118, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 436) en van het koninklijk besluit van 29 april 1970, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 160, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 198), in verband met inhoudingen op het inkomen van een politieke ambtsdrager als zodanig

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 1 april 1996, nr. AB96/U383, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 106 en 160 van de Algemene pensioenwet politieke ambtdragers;

De Raad van State gehoord (advies van 26 april 1996, nr. W04.96.0146);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 23 mei 1996, nr. AB96/576, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het koninklijk besluit van 25 juni 1993, houdende vaststelling van regelen, bedoeld in de artikelen 106, eerste en tweede lid, en 118, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers1 (Stb. 436) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste en tweede lid, komt te luiden:

  • 1. Op de wedde en op de schadeloosstelling wordt een bedrag ingehouden overeenkomstig de inhouding van een bedrag op het salaris van een overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die wet.

  • 2. Het in te houden bedrag wordt berekend als ware de politieke ambtsdrager een overheidswerknemer met een inkomen als zodanig, gelijk aan de wedde dan wel de schadeloosstelling.

B

Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Uitkeringen ineens, niet zijnde of verband houdende met de uitkering of de invaliditeitsuitkering in de zin van dit besluit, worden voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 aangemerkt als wedde dan wel schadeloosstelling, voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, mede bepalend zijn voor de hoogte van het bedrag dat op zijn salaris wordt ingehouden, respectievelijk voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een werknemer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, behoren tot het loon, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

ARTIKEL II

Het koninklijk besluit van 29 april 1970, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 160, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 198)2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste en tweede lid, komt te luiden:

  • 1. Op de wedde wordt een bedrag ingehouden ter grootte van het bedrag dat wordt ingehouden op het salaris van een overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die wet.

  • 2. Het in te houden bedrag wordt berekend als ware de politieke ambtsdrager een overheidswerknemer met een inkomen als zodanig, gelijk aan de wedde.

B

Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Uitkeringen ineens, niet zijnde of verband houdende met de uitkering of de invaliditeitsuitkering in de zin van dit besluit, worden voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 aangemerkt als wedde, voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, mede bepalend zijn voor de hoogte van het bedrag dat op zijn salaris wordt ingehouden, respectievelijk voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een werknemer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, behoren tot het loon, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 mei 1996

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

De koninklijke besluiten die ingevolge de artikelen I en II van dit besluit zijn gewijzigd, zijn gebaseerd op de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Zij worden in deze nota verder genoemd: Appa-uitvoeringsbesluiten. Zij geven onder andere regels volgens welke op het inkomen als zodanig van ministers en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, respectievelijk van gedeputeerden en wethouders, inhoudingen plaatsvinden. De artikelen 106 en 160 van de Appa zijn daarvoor de grondslag. Het gaat om inhoudingen die verband houden met pensioen- en sociale zekerheidsaanspraken. De genoemde artikelen van de Appa schrijven voor dat, in essentie weergegeven, de onderhavige inhoudingen overeenkomstig het stelsel van inhoudingen voor het overheidspersoneel zijn.

Sedert 1 januari 1995 gaat het in feite om inhoudingen overeenkomstig het «pensioenbijdrageverhaal» en de zogenoemde pseudo-premies, die op de bezoldiging van een ambtenaar worden ingehouden. Aan de artikelen 106 en 160 van de Appa is in de Appa-uitvoeringsbesluiten nadere invulling gegeven in die zin dat ten aanzien van het inkomen van een politieke ambtsdrager als zodanig wordt gehandeld alsof deze behoort tot de categorieën waarvoor de genoemde inhoudingstitels gelden. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting over een en ander wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het koninklijk besluit (Stb. 1995, 33) waarbij de nu gewijzigde besluiten laatstelijk daarvoor zijn gewijzigd.

De wijzigingen

De nu in de Appa-uitvoeringsbesluiten aangebrachte wijzigingen zijn van redactionele aard. Zij betreffen de bepalingen inzake inhoudingen overeenkomstig het pensioenbijdrageverhaal. Bij de desbetreffende voor het burgerlijk overheidspersoneel geldende regelingen is vanouds aansluiting gezocht, voor de hoogte van het op het inkomen van de politieke ambtsdragers als zodanig in te houden bedrag ter zake van in de vervulling van het ambt te verkrijgen pensioenaanspraken.

De pensioenbijdragen, die overheids- en onderwijsinstellingen periodiek aan het Algemeen burgerlijk pensioenfonds verschuldigd zijn, worden door die instellingen ten dele op hun personeel verhaald. Tot 1 januari 1995 was het wegens verhaal van pensioenbijdrage op het inkomen van een personeelslid in te houden bedrag niet afhankelijk van de hoogte van de pensioenbijdrage. Het verhaal bedroeg een percentage van het ambtelijk inkomen, verminderd met een zogenoemde franchise. Gelijke percentages en franchise werden in de uitvoeringsbesluiten Appa gehanteerd voor de berekening van het «als pensioenpremie» op het inkomen van een politieke ambtsdragers als zodanig in te houden bedrag.

Het verhaal van pensioenbijdrage is echter met ingang van de evengenoemde datum een percentage van de pensioenbijdrage. Dit is bepaald in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP. Met betrekking tot de politieke ambtsdragers is evenwel geen sprake van pensioenbijdragen door anderen, in de rol van werkgever, aan een fonds. Daarom is met ingang van 1 januari 1995 in de uitvoeringsbesluiten Appa voorgeschreven om voor de berekening van een in te houden bedrag overeenkomstig het pensioenbijdrageverhaal, te handelen alsof de politieke ambtsdrager «deelnemer» is aan de pensioenregeling die is vervat in de Algemene burgerlijke pensioenwet. Dit betekent dat een fictieve pensioenbijdrage moet worden berekend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP. Vervolgens wordt overeenkomstig artikel 10 van die wet een bedrag ter grootte van 25% van de fictieve bijdrage ingehouden.

Ingaande 1 januari 1996 heeft de verwijzing in de uitvoeringsbesluiten Appa naar begrippen (deelnemer, ambtelijk inkomen en pensioenbijdrageverhaal) uit de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP en naar bepalingen van die wet, (formeel) zijn betekenis verloren. Dit is het gevolg van de intrekking van de Algemene burgerlijke pensioenwet per die datum. De voormelde begrippen berustten op of waren ontleend aan die wet. De onderhavige materie heeft met ingang van de genoemde datum regeling gevonden in een pensioenovereenkomst tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel, in de statuten en in een reglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Deze overgang van publiekrechtelijke regeling naar privaatrechtelijke regeling vloeit voort uit de Wet privatisering ABP.

De vermelde ontwikkeling is geen beletsel voor materiële handhaving van de invulling die in de uitvoeringsbesluiten Appa is gegeven aan het voorschrift in de Appa om de hoogte van in te houden bedragen op het inkomen van een politieke ambtsdrager, ter zake van pensioenaanspraken, af te stemmen op hetgeen te dier zake op het salaris van een ambtenaar (overheidswerknemer) wordt ingehouden. De verwijzing in de uitvoeringsbesluiten Appa naar de daartoe van betekenis zijnde begrippen en bepalingen is aangepast. Het gaat om de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid. Materieel gelijk de huidige regeling, wordt voor de berekening van het op het inkomen van een politieke ambtsdrager als zodanig in te houden bedrag nu gehandeld alsof deze «overheidswerknemer» is. De vindplaats van de nodige regels voor de berekening is allereerst de voormelde pensioenovereenkomst. Deze is bekend gemaakt in de Staatscourant van 28 december 1995, nr. 251. Artikel 3, eerste lid, van de overeenkomst geeft de hoofdregel voor het «verhaal van pensioenpremies»: een percentage (nu: 25%) van de door de werkgever aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde premies wordt op de werknemer verhaald. De artikelen 2, eerste lid, van de aangepaste Appa-uitvoeringsbesluiten zien op deze regel. Deze verwijzing betekent dat ten aanzien van de politieke ambtsdrager fictieve pensioenpremies moeten worden berekend. Dit is de betekenis van de artikelen 2, tweede lid, van de onderhavige uitvoeringsbesluiten. Voor de berekening staat model een overheidswerknemer met een inkomen (salaris en andere inkomensbestanddelen) ter grootte van het inkomen van een politieke ambtsdrager voor wie een inhoudingsbedrag moet worden berekend. Dat bedrag is dan 25% van de aldus berekende fictieve premies.

De premieplichtigheid van de werkgever voor zijn «overheidswerknemer» en de regels voor de berekening van de premies zijn te vinden in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, de paragrafen 3 en 4. Dit reglement geldt met ingang van 1 januari 1996. Het is, als ontwerp, gepubliceerd in de eerder genoemde Staatscourant. De gelding ervan met ingang van de genoemde datum volgt uit artikel 2 van de vorenbedoelde pensioenovereenkomst. Voor de volledigheid wordt hier nog vermeld, dat, ingevolge het reglement, de voor de berekening van de premies toepasselijke percentages door het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP worden vastgesteld, op basis van statutair vastgelegde systemen. Ook de statuten van dat fonds, met een desbetreffende bijlage, zijn in ontwerp gepubliceerd in de Staatscourant van 28 december 1995, nr. 251. Deze statuten gelden eveneens ingaande 1 januari 1996.

Voor alle duidelijkheid wordt nog eens benadrukt, dat er ten aanzien van politieke ambtsdragers geen sprake is van afdracht van premies aan een fonds, maar uitsluitend van een inhouding op het inkomen overeenkomstig het verhaal van pensioenpremies op een overheidswerknemer.

Tot slot wordt opgemerkt dat er geen wijziging is gekomen in de regeling van de zogenoemde pseudo-premies, waarop de artikelen 3 van de uitvoeringsbesluiten Appa zijn gebaseerd.

Inwerkingtreding

Aan de inwerkingtreding is terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 januari 1996, omdat op die datum de wijziging van de plaats van regeling van het verhaal van pensioenbijdrage (nu verhaal van pensioenpremies genoemd) voor het overheidspersoneel is ingegaan.

Deze terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk uit een oogpunt van rechtszekerheid van de Appa-belanghebbenden. De norm voor de onderhavige inhouding ligt vast in de wet. De nadere invulling is geen inhoudelijke koerswijziging.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1993, 436, laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 28 december 1994, Stb. 1995, 33.

XNoot
2

Stb. 1979, 566, laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 28 december 1994, Stb. 1995, 33.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven