Besluit van 5 juni 1996, houdende vaststelling van nadere regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit vervoer gevaarlijke stoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 oktober 1995, nr. G5/V525203, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Gelet op de artikelen 3, 6, 12 en 61 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 15 januari 1996, nummer W09.95.0579);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 mei 1996, nr. WJZ/V-622587, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

b. ADR: Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route;

c. ADNR: Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin;

d. RID: Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses;

e. ontplofbare stoffen en voorwerpen: ontplofbare stoffen en voorwerpen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 1°, van de wet.

Artikel 2

  • 1. Overeenkomstig het ADR, het ADNR, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:

    a. niet is toegestaan; of

    b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.

  • 2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten.

§ 2. Bijzondere bepalingen

Artikel 3

Indien bij het vervoer van gevaarlijke stoffen met een voertuig voor het kruisen van een binnenwater gebruik wordt gemaakt van een vaartuig, zijn ten aanzien van dit vervoer uitsluitend van toepassing de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over land gegeven voorschriften.

Artikel 4

  • 1. Het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet is toegestaan met alle vervoermiddelen, voor zover het betreft handelingen:

    a. door ambtenaren, bedoeld in de artikelen 34 en 44 van de wet, voor zover verricht in de uitoefening van hun bij of krachtens de wet opgedragen taak met de desbetreffende gevaarlijke stoffen;

    b. met ontplofbare stoffen en voorwerpen door ambtenaren die als zodanig bevoegd zijn tot het dragen van wapens, voor zover die ontplofbare stoffen en voorwerpen behoren tot hun uitrusting;

    c. door ambtenaren van onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven ten behoeve van het ruimen van ontplofbare stoffen en voorwerpen;

    d. door personen die ingevolge de Wet wapens en munitie bevoegd zijn munitie voorhanden te hebben, met ten hoogste 2 000 stuks munitie of onderdelen van munitie voor geweren, revolvers en pistolen met een kaliber van ten hoogste 19,1 mm, onderscheidenlijk met ten hoogste 2 000 lege hulzen voorzien van een ontstekingsmiddel en ten hoogste één kilogram voor vulling van deze hulzen bestemd zwart of rookzwak buskruit;

    e. met munitie behorend bij toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten, voor zover gebruikt ten behoeve van beroep of onderneming, in een hoeveelheid van ten hoogste 10 000 stuks munitie onderscheidenlijk drie kilogram ontplofbare stof;

    f. door landbouwondernemers of hun personeel voor het vervoer van bestrijdingsmiddelen, voor zover daarover krachtens artikel 2 voorschriften zijn gegeven, tussen hun landbouwbedrijf en daarbij behorende landbouwgronden via de redelijkerwijs kortste of snelste route;

    g. anders dan ten behoeve van beroep of onderneming, met gevaarlijke stoffen die geschikt en bestemd zijn voor eigen huishoudelijk gebruik, in hoeveelheden die daarmee redelijkerwijs in overeenstemming zijn; of

    h. met vuurwerk geschikt voor particulier gebruik, voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van ten hoogste 2 kilogram.

  • 2. Het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, is toegestaan, voor zover het betreft handelingen met:

    a. munitie voor noodsignaalmiddelen als bedoeld in artikel 8 van het Besluit wapens en munitie; of

    b. reddingmiddelen en voorzieningen als bedoeld in bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965;

    aan boord van het vaartuig tot de uitrusting waarvan zij redelijkerwijs behoren.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen gevaarlijke stoffen worden aangewezen ten aanzien waarvan handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, zijn toegestaan onder bij die regeling gegeven voorschriften en beperkingen, indien:

    a. de gevaarzetting van die handelingen beperkt is; en

    b. die voorschriften en beperkingen uitsluitend betreffen:

    1°. aangelegenheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet,

    2°. het vervoermiddel,

    3°. de vervoerde stoffen,

    4°. de bij het vervoer betrokken personen,

    5°. de wijze van vervoeren,

    6°. de verpakkingen, of

    7°. de melding voorafgaande aan het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde handelingen zijn uitsluitend toegestaan, indien op een wijze die in overeenstemming is met de gevaarzetting van de desbetreffende gevaarlijke stof:

    a. de stof deugdelijk is verpakt of bewaard, en

    b. de handelingen met de vereiste behoedzaamheid geschieden.

  • 5. Voor een deugdelijke verpakking of bewaring als bedoeld in het vierde lid wordt mede in aanmerking genomen of de verpakking en de sluiting:

    a. behoorlijk zijn afgesloten en ongewild verlies van de inhoud tegengaan, behoudens, indien nodig, de aanwezigheid van ontluchtingsventielen of andersoortige veiligheidsvoorzieningen;

    b. geschikt zijn voor de desbetreffende stof en vervaardigd van materiaal dat niet door de stof kan worden aangetast, noch hiermee een gevaarlijke reactie kan aangaan of een gevaarlijke verbinding kan vormen;

    c. niet kunnen losraken; en

    d. voldoende sterk en bestand zijn tegen normale behandeling en normale vervoersomstandigheden.

Artikel 5

  • 1. Bij ministeriële regeling worden gevaarlijke stoffen aangewezen als gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de wet:

    a. voor zover de gevaarzetting van de desbetreffende stof daartoe aanleiding geeft;

    b. in nader te bepalen hoeveelheden.

  • 2. Tot de stoffen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de wet:

    a. onder 1°;

    b. onder 2°, voor zover deze stoffen in het ADR als giftig worden aangemerkt;

    c. onder 3°, 5°, 6°, 7°, 9° en 11°, voor zover deze stoffen in het ADR als zeer gevaarlijk worden aangemerkt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voor het vervoer over de binnenwateren of over de spoorwegen gevaarlijke stoffen, in nader te bepalen gevallen, worden aangewezen als gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet:

    a. voor zover de gevaarzetting van de desbetreffende stof daartoe aanleiding geeft;

    b. in nader te bepalen hoeveelheden.

    Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ADR gelezen wordt: ADNR onderscheidenlijk RID.

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6

Het Reglement Gevaarlijke Stoffen wordt ingetrokken met uitzondering van de artikelen 2, eerste lid, 31, 33, 35, 36, 37, 39 tot en met 43, en 45.

Artikel 7

  • 1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de ministeriële regelingen die zijn vastgesteld krachtens het Reglement Gevaarlijke Stoffen op dit besluit.

  • 2. Voor zover ministeriële regelingen als bedoeld in het eerste lid betrekking hebben op onderwerpen die tevens bij of krachtens de wet zijn geregeld, blijven deze buiten toepassing.

Artikel 8

Het >Algemeen Reglement Vervoer1 wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 46a vervalt.

B. Van artikel 47 vervallen de paragrafen 1 en 2.

C. Van artikel 48 vervallen de paragrafen 1 en 2.

D. Van artikel 49 vervallen de paragrafen 1 en 2.

E. In artikel 50, paragraaf 8, vervalt de zinsnede «niet behoren tot die, bedoeld in artikel 47, § 1, en artikel 48, § 1, doch».

F. In artikel 56, paragraaf 9, onderdeel d, komt de zinsnede die begint met «tenzij» te luiden: tenzij ingevolge artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen deze samenlading is toegestaan.

G. In artikel 57, paragraaf 2, eerste lid, komt de zinsnede die begint met «of krachtens» te luiden: of die krachtens artikel 56, paragraaf 9, onderdeel d, zijn toegestaan.

H. In artikel 62, paragraaf 1:

1. vervallen de onderdelen a en b;

2. vervalt in onderdeel c de zinsnede «, die andere dan de onder a en b van deze paragraaf bedoelde goederen bevat».

Artikel 9

In artikel 11 van het Besluit verpakking en etikettering diergeneesmiddelen2 wordt «Wet gevaarlijke stoffen (Stb. 1963, 313)» vervangen door: Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Artikel 10

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen, met uitzondering van artikel 57 van die wet, en dit besluit treden in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vervoer gevaarlijke stoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 juni 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de twintigste juni 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

§ 1. Doelstelling

Deze algemene maatregel van bestuur (hierna: BVGS) is gebaseerd op de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en vervangt voor zoveel nodig het Reglement Gevaarlijke Stoffen (RGS), dat een uitwerking vormde van de Wet Gevaarlijke Stoffen (WGS).

De doelstelling van dit besluit is meerledig: lastenverlichting en vereenvoudiging van het gevaarlijke-stoffenregime (artikelen 3, 4 en 8), uitvoering van verdragen (artikel 2), inkadering van de routeringsbepalingen uit de WVGS (artikel 5) en bepalingen gericht op de invoering van het nieuwe gevaarlijke-stoffenregime (artikelen 6–10).

Het beleidsterrein van de gevaarlijke stoffen is in zoverre bijzonder, dat de uiteindelijke rechten en verplichtingen van justitiabelen in sterke mate samenhangen met de technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen van de markt. Dit betekent, dat met het stellen van harde normen een bepaalde mate van terughoudendheid moet worden betracht: voorkomen moet worden dat de veiligheid en de concurrentiepositie van het vervoer schade zouden ondervinden van een weinig flexibele of zelfs rigide regelgeving.

Een tweede bijzonderheid van dit beleidsterrein is de grote mate van internationale samenhang. Het Nederlandse beleid hangt sterk af van inter- en bovennationale ontwikkelingen (zie de toelichting op artikel 2).

Een en ander leidt ertoe, dat slechts een beperkt aantal duurzame normen kan worden opgesteld en in dit besluit worden neergelegd. In de artikelsgewijze toelichting wordt daarop in bijzondere gevallen nader ingegaan.

§ 2. Vergelijking met het Reglement Gevaarlijke Stoffen

Een groot aantal bepalingen van het RGS keert niet terug in het BVGS. Zo zijn de artikelen 8, 9, 10 en 12 van het RGS (vergunningen) niet overgenomen, omdat de WVGS niet de figuur van vergunning kent. Andere bepalingen uit het RGS zijn naar het niveau van de wet zelf getild (zie de artikelen 6, eerste lid, en 59 RGS). Ook de artikelen 16 tot en met 50 van het RGS zijn niet overgenomen; immers het daarin geregelde nederleggen, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen, afleveren, bezigen en zich ontdoen van gevaarlijke stoffen vallen buiten de werkingssfeer van de WVGS. Voorts keren ook de artikelen 51 tot en met 57 van het RGS (vaststelling van tarieven) niet terug, omdat de tarieven op grond van artikel 49, tweede lid, van de WVGS bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Ten slotte is ook artikel 14 van het RGS niet overgenomen. Dit artikel verwees voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor naar de paragrafen 1 en 2 van de artikelen 48 en 49 van het Algemeen Reglement Vervoer, een algemene maatregel van bestuur krachtens de Spoorwegwet. Het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor was, behalve op basis van de WGS, mede geregeld op basis van de Spoorwegwet. De relatie met de Spoorwegwet is ingevolge artikel 8 van dit besluit komen te vervallen, zodat ook voor de regeling van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor uitsluitend de WVGS de wettelijke basis vormt. Verwezen zij naar de toelichting op artikel 8.

Overigens zij gewezen op de inhoudelijke overeenstemming die bestaat tussen de artikelen 2, 3 en 4 BVGS enerzijds en de artikelen 13 respectievelijk 3 en 4 respectievelijk 2, 7 en 15 RGS anderzijds.

Op basis van artikel 8 WVGS worden bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van de Minister van Defensie regels gesteld met betrekking tot bepaalde aspecten van militair vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen. Die regels zijn opgenomen in het Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht (Stb. 1996, 205). Dit dient ter vervanging van het Reglement Ontploffingsgevaarlijke Stoffen Krijgsmacht, dat was gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van de Wet Gevaarlijke Stoffen.

§ 3. Beleidslasten

De bij en krachtens dit besluit gestelde normen sluiten goed aan bij de belevingswereld van de justitiabelen. In de eerste plaats kan gewezen worden op de artikelen 3 en 4, die een verlichting van regeldruk voor de betrokkenen betekenen. In concreto komen deze er op neer, dat de betrokkenen in daar geregelde gevallen niet behoeven te voldoen aan allerlei gedetailleerde normen, vervoersdocumenten, opleidingsvereisten, en keuringsvoorschriften.

Voorts betreft artikel 2 de omzetting van de internationaal geaccordeerde en reeds lang toegepaste regelgeving in het Nederlandse rechtssysteem. Voor bijzondere problemen met nationale en buitenlandse vervoerders behoeft derhalve geen vrees te bestaan.

Artikel 5 ten slotte betreft de routeringsregelgeving. Zoals uiteengezet in de artikelsgewijze toelichting is ook hier de facto sprake van een bestendiging van bestaande bevoegdheden. Zowel voor de vervoerders als voor de lagere overheden, met name de gemeenten, is niet van een omslag sprake.

De conclusie is deze. Van een toename van beleidslasten voor overheid en burgers is geen sprake, enerzijds omdat de normstelling in omvang niet toeneemt (integendeel: in sommige gevallen zelfs verminderd wordt, zie artikel 4), en anderzijds een sterke mate van continuering te zien geeft.

§ 4. Handhaving

Mede in het licht van het vorenstaande zijn geen knelpunten in de handhaving te verwachten.

§ 5. Gevolgen voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven

Een belangrijk gedeelte van het gevaarlijke-stoffenregime is in internationaal verband tot stand gebracht. Zie hierover uitvoeriger de toelichting op artikel 2. De in dat artikel genoemde verdragen zijn in eerste instantie rechtstreeks van toepassing op het grensoverschrijdende verkeer. Door opneming van de materie in de nationale regelgeving – zoals sinds jaar en dag geschiedt in VLG, VBG en VSG – gelden de desbetreffende bepalingen ook voor het binnenlandse verkeer. Dit betekent dat in ons land een goed en veilig regime geldt voor al het gevaarlijke-stoffenvervoer (zowel binnenslands als binnenkomend), maar dat een ongewis concurrentienadeel zou kunnen bestaan met binnenlands vervoer in andere landen die daarvoor niet in een gelijk behoorlijke regelgeving hebben voorzien. Dit mogelijke nadeel zal op korte termijn worden opgeheven, doordat in EU-verband met ingang van 1997 ingevolge richtlijnen1 alle lid-staten hun deregulering van hun binnenlandse vervoer van gevaarlijke stoffen zullen moeten enten op de desbetreffende verdragen.

§ 6. Ministeriële regelingen

Het BVGS dient als basis voor ministeriële regelingen in de artikelen 2, eerste lid, 4, derde lid, 5, eerste en derde lid, en 7.

Over dit niveau van uitvoeringsvoorschriften kan het volgende opgemerkt worden, onder gelijktijdige verwijzing naar de desbetreffende passages in de artikelsgewijze toelichting.

Artikel 2 vormt de grondslag voor VLG, VBG en VSG. Conform de gang van zaken ingevolge de WGS wordt ook onder de WVGS de implementatie van de betreffende internationale regelgeving op het niveau van ministeriële regeling gehandhaafd.

De aanvullende voorschriften die het tweede lid van artikel 2 mogelijk maakt, betreffen die onderdelen van de drie regelingen, die – met inachtneming van de ruimte die de verdragen bieden – specifiek op vervoer binnen Nederland betrekking hebben.

Artikel 4, derde lid, heeft geen andere intentie dan de lijst met specifieke uitzonderingen op het regime van de WVGS uit te breiden.

Artikel 5 ten slotte bevat de nadere uitwerking van de routering. Het voornemen is om – conform het VLG – de stoffen aan te wijzen als hierna genoemd in de toelichting op artikel 5. Voor de binnenvaart zal de (zeer beperkte) routering van het huidige VBG worden overgenomen, voor het spoorvervoer bestaat vooralsnog geen behoefte aan routering. Het zal er derhalve op neerkomen, dat beide routeringsregelingen gehandhaafd blijven als bijlagen van VLG respectievelijk VBG. Ook hier geldt, dat de snelle ontwikkelingen in de techniek en de daaruit voortvloeiende noodzaak tot slagvaardige reactie de rechtvaardiging vormen voor delegatie aan de minister.

§ 7. Uitgebrachte adviezen

Het concept-besluit is voorgelegd aan het Overlegorgaan Goederenvervoer (artikel 30 Wet Raad voor verkeer en waterstaat). De bevindingen, opgesteld door het Deelorgaan Gevaarlijke stoffen, hebben de instemming van het Overlegorgaan Goederenvervoer.

De bevindingen hadden met name betrekking op artikel 4 van het besluit. Mede naar aanleiding van de bevindingen is in het eerste lid, onderdeel d, van dat artikel het kaliber van 13,2 mm voor handvuurwapens (zoals ook in het RGS was geregeld) vervangen door 19,1 mm.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel vormt de basis voor het Reglement vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG), het Reglement vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG), en het Reglement vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG). Voor de bestaande regelingen moet dit artikel gelezen worden in samenhang met artikel 7. De regelingen zullen in de toekomst op artikel 2 worden gebaseerd.

In deze regelingen zijn internationale vervoersvoorschriften geïmplementeerd. VLG, VBG en VSG omvatten de materie van respectievelijk het ADR, het ADNR en het RID. Genoemde implementatie blijft gehandhaafd op het niveau van ministeriële regeling vanwege het technische karakter en de omvang van de voorschriften, alsmede vanwege de internationale kaders waarbinnen de regelgeving voor het grootste gedeelte wordt bepaald. De aan de reglementen ten grondslag liggende verdragen en bijlagen bevatten zeer vele, gedetailleerde voorschriften omtrent onder meer de classificatie van gevaarlijke stoffen, hun verpakkingswijze en technische eisen aan de voertuigen. Zij plegen met een tussenpose van ongeveer twee jaar te worden gewijzigd. Door de gekozen implementatietechniek (opneming in een ministeriële regeling) is een snelle en samenhangende aanpassing aan de wijzigingen van het verdrag mogelijk.

Bij de totstandkoming van de wet is hierover reeds de nodige toelichting verstrekt.2

De desbetreffende verdragen zijn van toepassing op het grensoverschrijdende vervoer tussen de verdragsluitende staten. Door de eisen gesteld in deze verdragen wordt een internationaal afgestemd veiligheidsniveau bereikt, dat ook de veiligheid van het nationale vervoer van gevaarlijke stoffen voldoende waarborgt. Om veiligheids- en economische redenen (het bevorderen van Nederland als transport- en distributieland), worden de internationaal vastgestelde eisen middels de genoemde regelingen (VLG, VBG en VSG), integraal overgedragen op het nationale vervoer. In dit verband kan ook worden verwezen naar de EG-richtlijnen, bedoeld in noot 1.

Het tweede lid heeft het oog op specifiek voor Nederland geldende voorschriften, waartoe de verdragen in bepaalde gevallen de ruimte bieden. In het VLG bijvoorbeeld gaat het om de zgn. N-randnummers. Een ander voorbeeld is het verbod in het VLG om bij slechte weersomstandigheden vervoer te verrichten (bijlage 2, hoofdstuk II, artikel 7).

Artikel 4

Dit artikel vormt een uitwerking van artikel 3, onderdeel b, WVGS.

In het eerste en tweede lid gaat het om vervoershandelingen ten aanzien van gevaarlijke stoffen, welke handelingen naar hun aard in aanmerking komen voor vrijstelling van de voorschriften krachtens de WVGS. Daartoe is een afweging gemaakt tussen de gevaarzetting van die handelingen, de lasten voor burgers, bedrijven en overheid van het in die gevallen toepassen van de WVGS en de meerwaarde van die toepassing. In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de WVGS3 is daarop reeds gedoeld. Artikel 4 geeft uitzonderingen op het gevaarlijke-stoffenregime van de WVGS, welke uitzonderingen deels kunnen worden gezien als lastenverlichting (bijvoorbeeld de onderdelen f en g van het eerste lid), deels als strekkend tot verhoging van de doelmatigheid (bijvoorbeeld de onderdelen a en b van het eerste lid). De opsomming is ontleend aan de jarenlange ervaring met controle- en opsporingswerkzaamheden van de Rijksverkeersinspectie.

Vanzelfsprekend laat het buiten toepassing blijven van de WVGS voor bepaalde handelingen onverlet dat andere regelgeving wellicht (toch) beperkingen oplegt. Zo impliceert artikel 61 van het Besluit personenvervoer het verbod om in reizigerstreinen meer dan kleine hoeveelheden munitie te vervoeren; daaraan doet bijvoorbeeld het eerste lid, onderdeel d, van artikel 4 BVGS niet af.

Eerste lid

De maximale hoeveelheden ontplofbare stoffen en voorwerpen die in dit lid worden genoemd, gelden ingevolge artikel 2 WVGS per vervoermiddel.

Onderdeel c: In verband met de bijzondere aard van de opruimingswerkzaamheden alsmede met de specifieke deskundigheid van opruimingsdiensten, is het niet nuttig of wenselijk de onderhavige handelingen in het kader van de WVGS nader te reguleren.

Onderdeel d: Het kaliber van 19,1 mm is in de praktijk het maximum dat ten aanzien van de gewone handvuurwapens geldt.

Onderdeel e: Het gaat hier om toestellen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III, onderdeel 2°, van de Wet wapens en munitie, zoals schiethamers, toestellen die bestemd zijn voor het doden van dieren, klinkhamers, en dergelijke.

Onderdeel f: het betreft hier uitsluitend het vervoer van bestrijdingsmiddelen voor eigen gebruik en in eigen beheer. Wanneer het vervoer van de bestrijdingsmiddelen door derden (zoals loonwerkers) plaatsvindt, is het regime van de WVGS ten volle van toepassing. Gelet op het feit dat dan sprake is van grootschaliger en professioneler vervoer, is er geen reden om dat vervoer onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 4 van dit besluit te brengen. Overigens blijft bij de keuze van de te volgen route te allen tijde gelden dat de bebouwde kom zoveel mogelijk moet worden vermeden (artikel 11, eerste lid, WVGS).

Onderdeel g: het gaat hier om zaken als het vervoer van de voor persoonlijk gebruik bestemde chemicaliën voor een doka, verf, schoonmaakmiddelen e.d. De term «eigen huishoudelijk gebruik» impliceert dat het op grotere schaal vervoeren van dergelijke stoffen niet onder het regime van artikel 4 valt.

Onderdeel h: dit stemt overeen met bijlage II bij het RGS.

Tweede lid

Deze bepaling is, anders dan het eerste lid, beperkt tot gevaarlijke stoffen aan boord van een vaartuig. Bij reddingmiddelen en voorzieningen, bedoeld in onderdeel b, kan gedacht worden aan lijnwerptoestellen met bijbehorende munitie, handstakellichten en valschermsignalen.

Derde lid

Dit lid is een nader ingekaderde voortzetting van artikel 15 RGS, in die zin dat er via de onderdelen a en b nadere voorwaarden worden gesteld aan het opstellen van een regeling. Dit lid heeft het oog op aangelegenheden waarbij het gezien de aard van de handeling en de beperkte gevaarzetting niet doelmatig zou zijn alle verplichtingen, gesteld krachtens de WVGS (in concreto artikel 2, leden 1 en 2, van dit besluit), voor te schrijven. Voor die situaties worden bij ministeriële regeling toegespitste voorschriften vastgesteld. Een voorbeeld van een dergelijke regeling is de Regeling vervoer huishoudelijk gevaarlijk afval (Stcrt. 1994, 65). Het inzamelen en vervoeren is, gezien de geringe hoeveelheden en in het belang van een doelmatige inzameling, vrijgesteld van bepaalde voorschriften. Daarbij worden in de regeling (onder meer) nadere eisen gesteld aan verpakking en aan opleiding van de begeleiders van het transport. Andere voorbeelden die zich in het verleden hebben voorgedaan en ook in de toekomst te verwachten zijn, betreffen regelingen die anticiperen op wijzigingen van de internationale voorschriften – ervan uitgaande dat die voorschriften de ruimte hiervoor bieden. Ingevolge de EU-kaderrichtlijnen (ADR- en RID-kaderrichtlijnen)4 hebben de lid-staten tevens de verplichting alle nationale regelingen aan de Commissie te melden.

Het verschil met artikel 2, tweede lid, van dit besluit is dat de daar bedoelde aanvullingen rechtstreeks verband houden met bepalingen van de internationale voorschriften, en het daarbij grotendeels gaat om aanvullingen op bepaalde randnummers (artikelen). Regelingen als bedoeld in artikel 4, derde lid, houden wel verband met de internationale voorschriften maar geven afwijkingen of aanvullingen op meerdere bepalingen. Zij bevatten zowel de nader te regelen handeling als technische en organisatorische voorschriften. Deze twee elementen zijn in de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zeer nauw verweven. Ook hier geldt dat de voortgang van de techniek of wijzigingen in internationale regelgeving noopt tot heroverweging of aanvulling. Gezien de band met internationale regelgeving, de mate van gedetailleerdheid en tijdelijkheid is het doelmatig deze voorschriften op niveau van ministeriële regeling vast te leggen. Hierdoor wordt ook evenwicht bereikt met regelingen bedoeld in artikel 2 van dit besluit.

In tegenstelling tot de eerste twee leden van artikel 4 betreft het hier geen algehele vrijstelling van de voorschriften krachtens de WVGS. Gezien de aard van de handelingen van de eerste twee leden en de bestendigheid van de norm is daar gekozen voor een algehele vrijstelling op niveau van algemene maatregel van bestuur en worden geen verdere eisen gesteld. De bedoeling is deze opsomming beperkt te houden en alleen uit te breiden indien het toepassen van de voorschriften krachtens de WVGS geen meerwaarde oplevert.

Vierde lid

Voorwaarde voor de toelating van de in het eerste lid bedoelde handelingen en stoffen is, dat deze deugdelijk worden verpakt of bewaard en de handelingen (m.n. het vervoer) op behoedzame wijze geschieden. Ongeschonden verpakkingswijzen die door de fabrikant zijn meegeleverd, zullen in beginsel de toets van dit artikel kunnen doorstaan5. Dat de verpakking in overeenstemming moet zijn met de gevaarzetting van de desbetreffende gevaarlijke stof, betekent onder meer dat geen gevaarlijke natuurkundige of chemische reactie tussen stof en verpakking mag optreden. In ieder geval is voor vloeistoffen een behoorlijk gesloten verpakking voorwaarde. Behalve de verpakking moet ook de wijze van vervoer zorgvuldig zijn. Zo zal het vervoer van deugdelijk verpakte gevaarlijke stoffen, die niettemin los op een open platte wagen liggen – met het risico dat deze eraf vallen – strijd opleveren met het vierde lid. Datzelfde geldt bijvoorbeeld voor het gedurende de nacht langs een drukke verkeersweg laten staan (zijnde een vervoershandeling als bedoeld in artikel 2 van de WVGS) van een auto waarin zich buskruit bevindt. Wel in overeenstemming met dit artikel zal zijn het vervoer van patronen in een pistool in het daarbij behorende holster.

Artikel 5

Op grond van artikel 12, eerste lid, WVGS worden voor het vervoer over de weg bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zgn. routeplichtige gevaarlijke stoffen aangewezen. In gemeenten die op grond van artikel 18 WVGS een routeringsregeling treffen mogen deze stoffen uitsluitend over de door de gemeente aangewezen wegen of weggedeelten worden vervoerd. Die stoffen waren tot nog toe aangewezen in bijlage 2, Hoofdstuk II, bij het VLG, waarbij voor de meeste betrokken stoffen een ondergrens van 300 kg wordt gehanteerd. Op grond van praktische overwegingen verdient het aanbeveling deze concrete aanwijzing van routeplichtige stoffen in het VLG te handhaven.

Krachtens het derde lid kunnen voor het vervoer over de binnenwateren of over het spoor routeplichtige stoffen worden aangewezen, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet. In bijlage 4 van het VBG zijn enkele gevaarlijke stoffen, behorende tot klasse 2, aangewezen.

Zoals ook reeds is vermeld op pagina 33 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor de WVGS6, vindt tot op heden geen routering plaats voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor.

Artikel 6

Het RGS verliest zijn betekenis, behalve ten aanzien van bepaalde ontplofbare stoffen. Met name kan gedacht worden aan de pyrotechnische voorwerpen voor amusementsdoeleinden. Het gaat daarbij om groot siervuurwerk, dat niet voor consumenten is bestemd. Deze aangelegenheid zal op korte termijn worden ondergebracht in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen. Verder betreft deze overgangsregeling het gebruik van springstoffen voor sloopwerkzaamheden. Dit zal worden geregeld krachtens de Wet explosieven voor civiel gebruik. Wanneer een en ander geregeld is, kan het nu nog gehandhaafde gedeelte van het RGS eveneens vervallen.

Artikel 7

Dit artikel is het complement van artikel 55 WVGS. Artikel 7 beoogt zeker te stellen, dat ook voor de lagere regelgeving de wettelijke basis blijft gecontinueerd.

Het tweede lid dient ter voorkoming van onbedoelde strijdigheid of samenloop van (delen van) de gehandhaafde ministeriële regelingen met de nieuwe regelgeving. Tevens maakt het een vloeiende overgang mogelijk naar het nieuwe regime. Als voorbeeld kan worden gewezen op artikel 3 van hoofdstuk II van bijlage 2 van het VLG, waaraan gemeenten een routeringsbevoegdheid ontlenen. Voor de gemeenten die daarvan gebruik gemaakt hebben, blijven de desbetreffende voorschriften bestaan totdat de gemeenteraad aan artikel 18 van de WVGS toepassing zal hebben gegeven.

Artikel 8

Het grensoverschrijdend spoorvervoer van gevaarlijke stoffen is geregeld in het kader van het COTIF7 (verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer), uitgewerkt in onder meer het eerdergenoemde RID (vervoer van gevaarlijke stoffen). Het RID is op nationaal niveau geïmplementeerd in het VSG.

Het VSG is sinds zijn totstandkoming gebaseerd op artikel 46a van het Algemeen Reglement Vervoer (ARV), dat op zijn beurt weer steunt op artikel 27 van de Spoorwegwet. Eerst in 1990 is de werkingssfeer van het RGS zodanig uitgebreid, dat het ook op het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen betrekking kreeg. Het bleek namelijk niet langer gewenst het spoorvervoer buiten de werkingssfeer van WGS/RGS te houden, onder meer in verband met gerezen praktische problemen, zoals onduidelijkheid over de bevoegdheid van het Korps controleurs gevaarlijke stoffen en over de toepasbaarheid van de strafsancties van de WGS. Het VSG berustte derhalve op zowel Spoorwegwet/ARV als op WGS/RGS. De situatie dat twee wetten als grondslag dienen, ontmoet naast het feit dat van versnippering van regelgeving sprake is, een aantal specifieke bezwaren.

In de eerste plaats kan de toepasselijkheid van twee verschillende wetten tot onduidelijkheid en zelfs tot rechtsongelijkheid leiden. Zo was op overtreding van het VSG zowel de strafsanctie van artikel 6 juncto 1a van de Wet op de economische delicten als die van artikel 53 van de Spoorwegwet van toepassing. Deze strafbepalingen verschillen ten aanzien van de strafmaat. Voorts heeft de Spoorwegwet betrekking op het spoorverkeer in het algemeen. Zij is in die zin vergelijkbaar met de Wegenverkeerswet 1994 en de Scheepvaartverkeerswet. De situatie van de dubbele rechtsbasis wijkt af van de wetssystematiek die is gevolgd bij het weg- en watervervoer: genoemde algemene verkeerswetten laten zich niet specifiek in met het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ten slotte is inmiddels de WVGS de aangewezen wettelijke basis voor regeling van het inlandvervoer van gevaarlijke stoffen. Het gebaseerd zijn van het VSG (mede) op de spoorwegwetgeving doet aan dat uitgangspunt onvoldoende recht. Met het oog daarop wordt de wettelijke basis van het VSG beperkt tot het regime van de gevaarlijke stoffen.

Artikel 10

Artikel 57 WVGS betreft een aanpassing (uitbreiding) van de Kernenergiewet. Eerst wanneer de algemene maatregel van bestuur, waarnaar in de nieuwe bepalingen van die wet wordt verwezen, tot stand is gekomen, kan artikel 57 WVGS, alsmede de daarop gebaseerde ministeriële regeling, in werking treden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1971, 404; laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 18 juli 1995, Stb. 388.

XNoot
2

Stb. 1986, 511; laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 september 1993, Stb. 552.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 juli 1996, nr. 129.

XNoot
1

Richtlijn nr. 94/55 (EG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 319/7); Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (Com (94) def. 573).

XNoot
2

Memorie van antwoord (Kamerstukken II 1993/94, 23 250, nr. 5), blz. 3; nota naar aanleiding van het eindverslag (Kamerstukken II 1994/95, 23 250, nr. 7), blzn. 1 en 2.

XNoot
3

Kamerstukken II 1992/93, 23 250, nr. 3, pagina 20.

XNoot
4

Richtlijn nr. 94/55 (EG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 319/7); Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (Com (94) def. 573).

XNoot
5

Wat onderdeel f van het eerste lid betreft kan gewezen worden op de voorschriften in de Beschikking samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen.

XNoot
6

Kamerstukken II 1993/94, 23 250, nr. 3.

XNoot
7

Convention relative aux transports internationaux ferroviaires, Bern 1980 (Trb. 1980, 160).

Naar boven