Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1996, 294 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1996, 294 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 7 maart 1996, nr. 96016360 WJA/W;
Gelet op richtlijn nr. 94/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216) alsmede op artikel 9, eerste en derde lid, van de Mijnwet 1903;
De Raad van State gehoord (advies van 2 mei 1996, nr. W10.96.0105);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 31 mei 1996, nr. 96033035 WJA/W;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het >Mijnreglement 19641 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 9b komt te luiden:
1. De arbeiders of hun vertegenwoordigers worden ingelicht over de aard van de arbeid en de daaraan verbonden mogelijke risico's en over de maatregelen die met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op de arbeidsplaatsen worden getroffen ter voorkoming of beperking van deze risico's. De informatie moet voor de betrokken arbeiders begrijpelijk zijn.
2. De in het eerste lid bedoelde voorlichting richt zich onder meer op de beschermings- en preventiemaatregelen en -activiteiten, zowel voor de mijnonderneming in het algemeen als voor elk type werkplek en elke soort functie afzonderlijk, en op de maatregelen die krachtens de artikelen 176, 279 en 281, derde lid, zijn genomen.
Na artikel 14b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd artikel 14b dienen de bestuurders van de betrokken ondernemingen waarin een of meer arbeiders beneden 18 jaar werkzaam zijn, maatregelen te treffen ter verzekering van hun veiligheid en gezondheid op grond van een beoordeling van de risico's waaraan de bedoelde arbeiders bij hun arbeid blootgesteld worden. Deze beoordeling dient plaats te vinden voor de arbeiders met hun arbeid beginnen en wanneer de arbeidsomstandigheden zich ingrijpend wijzigen.
2. De beoordeling van de risico's heeft vooral betrekking op:
a. de uitrusting en de inrichting van arbeidsomgeving en arbeidsplaats;
b. de aard, de intensiteit en de duur van de blootstelling aan fysische, biologische en chemische agentia;
c. de ordening, de keuze en het gebruik van werkuitrusting, met name agentia, machines, apparatuur en toestellen, en de bediening daarvan;
d. het geheel van werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting en de organisatie daarvan; en
e. het opleidingsniveau van de in het eerste lid bedoelde arbeiders en de aan hen te geven voorlichting.
3. De in de voorgaande leden bedoelde beoordeling van risico's heeft met name betrekking op arbeid die voor de in het eerste lid bedoelde arbeiders specifieke risico's met zich meebrengt, te weten:
a. arbeid die schadelijke blootstelling meebrengt aan de in punt I van de bijlage, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van richtlijn nr. 94/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216) genoemde fysische, biologische en chemische agentia; en
b. de in punt II van de onder a bedoelde bijlage genoemde procédés en werkzaamheden.
4. Een wijziging van de bijlage, genoemd in het derde lid, gaat voor de toepassing van het Mijnreglement 1964 gelden met ingang van de dag waarop aan het betrokken wijzigingsbesluit van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Na artikel 227 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De gezondheid van arbeiders beneden 18 jaar dient minimaal eens per jaar geneeskundig te worden onderzocht, indien uit de beoordeling van risico's, bedoeld in artikel 14ba, eerste lid, is gebleken dat hun veiligheid, hun lichamelijke of geestelijke gezondheid of hun ontwikkeling gevaar loopt.
2. Het geneeskundig onderzoek dient te worden verricht door de aan de betrokken mijnonderneming verbonden bedrijfsgeneeskundige dienst, dan wel, indien artikel 223, vierde lid, toepassing heeft gevonden, door een of meer geneeskundigen, die terzake deskundig zijn.
In artikel 290 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van het bestaande onderdeel f in g, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
f. waarbij het gevaar bestaat, dat hij op schadelijke wijze wordt blootgesteld aan stoffen die erfelijke genetische veranderingen veroorzaken, stoffen die tijdens de zwangerschap schadelijke gevolgen hebben voor de foetus of die voor de mens anderszins schadelijke chronische werking hebben;.
2. Het derde lid vervalt.
In artikel 290a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
d. die wegens extreme koude of hitte de gezondheid in gevaar brengt.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 290g komt te luiden:
De bij de artikelen 290, eerste lid, 290a, eerste lid, 290b, 290c, eerste lid, 290d, eerste lid, en 290e gestelde verboden gelden niet voor arbeid, die voor een arbeider beneden 18 jaar volstrekt noodzakelijk is in het kader van een bij of krachtens een wet geregelde beroepsopleiding, dan wel een voor de toepassing van dit artikel door Onze Minister daarmee gelijkgestelde beroepsopleiding, indien daarbij in voldoende mate deskundig toezicht wordt uitgeoefend door de in artikel 9c, eerste lid, bedoelde arbeiders of de in artikel 9c, derde lid, bedoelde deskundigen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers
Uitgegeven de achttiende juni 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Dit besluit bevat de wijzigingen van het Mijnreglement 1964 ter implementatie in de Nederlandse rechtsorde van richtlijn nr. 94/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216), hierna te noemen richtlijn of jongerenrichtlijn. Deze richtlijn is gebaseerd op artikel 118A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, waarin wordt bepaald dat de raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde de veiligheid en gezondheid van de werknemers te beschermen.
In dit besluit wordt gesproken van arbeiders beneden 18 jaar. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie die het Mijnreglement 1964 hanteert. De in de richtlijn gehanteerde term jongeren heeft betrekking op dezelfde personen.
De richtlijn legt verplichtingen op aan de werkgever. De term werkgever komt niet voor in het Mijnreglement 1964. Op grond van artikel 14a van het Mijnreglement 1964 zijn de bestuurders van de mijnonderneming of de in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming verantwoordelijk voor de zorg voor de veiligheid en gezondheid van de arbeiders inzake alle met het werk verbonden aspecten. In de praktijk betekent dit dat de verplichtingen met betrekking tot de bescherming van de veiligheid en gezondheid van jongeren gelden voor de mijnonderneming of een andere onderneming, al naar gelang in wiens dienst de betrokken arbeider (= werknemer) de arbeid verricht.
In artikel 15 van richtlijn nr. 89/391/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (de zogenaamde kaderrichtlijn)(PbEG L 183) is bepaald dat bijzonder kwetsbare risicogroepen tegen voor hen specifieke gevaren moeten worden beschermd. De jongerenrichtlijn definieert deze risicogroepen als volgt:
a. kind: alle jongeren die nog geen 15 jaar zijn of nog onder de door de nationale wetgeving opgelegde voltijdse leerplicht vallen;
b. adolescent: alle jongeren die minstens 15 en nog geen 18 jaar zijn en niet meer onder de door de nationale wetgeving opgelegde voltijdse leerplicht vallen;
c. jongere: alle personen beneden 18 jaar met een arbeidsovereenkomst of -betrekking die in de geldende wetgeving van een lid-staat omschreven wordt of onder het in een lid-staat geldende recht valt.
Op grond van de richtlijn dient de werkgever maatregelen te treffen om de veiligheid en gezondheid van jongeren te beschermen op basis van een beoordeling van de arbeidsrisico's die voor jongeren bestaan. Jongeren dienen met name beschermd te worden tegen specifieke risico's die zij lopen als gevolg van een gebrek aan ervaring doordat zij zich niet bewust zijn van werkelijke of mogelijke risico's of doordat hun ontwikkeling nog niet voltooid is.
In het besluit wordt in artikel 14ba dynamisch verwezen naar de bijlage van de richtlijn. Deze bijlage kan op twee manieren gewijzigd worden. De raad kan volgens de samenwerkingsprocedure van artikel 189C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap besluiten tot wijziging van de bijlage. Indien het om louter technische aanpassingen gaat, kan daarentegen de commissie, bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lid-staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de commissie, de bijlage wijzigen volgens de procedure, genoemd in artikel 15 van de jongerenrichtlijn juncto artikel 17 van de kaderrichtlijn, door het vaststellen van een maatregel.
Vanwege de dynamische verwijzing is er bij wijziging van de inhoud van de bijlage geen aanpassing van het Mijnreglement 1964 nodig om de nieuwe bepalingen van toepassing te laten zijn. De gewijzigde bijlage treedt in de plaats van de eerdere bijlage en heeft dezelfde status.
Implementatie van de bepalingen van de richtlijn in de Nederlandse wetgeving heeft met name plaats gevonden door de Arbeidstijdenwet. De Arbeidstijdenwet is sinds 1 januari 1996 van toepassing op de mijnbouw. Zij regelt onder meer dat kinderen beneden 16 jaar geen arbeid mogen verrichten, behoudens enige in de wet genoemde gevallen.
De implementatie van de bepalingen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van jongeren van 16 en 17 jaar en van kinderen, voor zover deze op grond van de Arbeidstijdenwet arbeid mogen verrichten, vindt plaats door het op de Arbeidsomstandighedenwet gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit. De Arbeidsomstandighedenwet, en daarmee het Arbeidsomstandighedenbesluit, is op grond van artikel 2, zesde lid, van deze wet, echter niet van toepassing op de mijnbouw. Derhalve is aanpassing van de mijnwetgeving nodig. Dit geschiedt door middel van dit besluit tot wijziging van het Mijnreglement 1964.
Aanpassing van het Mijnreglement continentaal plat is niet noodzakelijk omdat in artikel 193 van het Mijnreglement continentaal plat reeds aan de richtlijn wordt voldaan door middel van een totaal verbod op arbeid door personen van 16 of 17 jaar. Dit verbod is ingesteld ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van jongeren. De geestelijke belasting van een langdurig verblijf op het continentaal plat voor jongeren wordt te zwaar geacht. Daarnaast kan het zijn dat jongeren beneden 18 jaar leerplichtig zijn op grond van de Leerplichtwet 1969. Voor deze jongeren is arbeid op het continentaal plat verboden, omdat het praktisch onmogelijk is om onderwijs op het vaste land te volgen.
Het Mijnreglement 1964 bevat reeds bepalingen ter bescherming van arbeiders beneden 18 jaar. Met de implementatie van de richtlijn worden enkele maatregelen toegevoegd en andere aangescherpt. De hoofdstukken I (Algemene bepalingen), XIII (Gezondheid en hygiëne) en XVI (De arbeid) zijn daartoe aangepast.
In artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn staat de bepaling dat jongeren geen arbeid mogen verrichten «die schadelijke blootstelling aan straling meebrengt». In het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, dat ook van toepassing is op de mijnbouw op het land, is ter implementatie van richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 246) in artikel 33 aangegeven onder welke omstandigheden en voor welke groepen jongeren het werken met straling is toegestaan. Hiermee is voldoende zeker gesteld dat blootstelling aan straling op schadelijke wijze voorkomen wordt. Derhalve is het opnemen van een bepaling terzake in het Mijnreglement 1964 niet nodig.
Dit besluit zal geen financiële consequenties hebben voor het Rijk of enige lagere overheid. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft tot taak toezicht te houden op de naleving van de in dit besluit neergelegde voorschriften. Gezien de beperkte omvang van de groep van arbeiders beneden 18 jaar werkzaam in de mijnbouwsector, zal geen uitbreiding van formatieplaatsen noodzakelijk zijn. Het is niet te verwachten dat dit besluit gevolgen heeft voor de werkdruk van het openbaar ministerie of de rechterlijke macht.
Voor de mijnondernemingen heeft de implementatie van de richtlijn mogelijk financiële gevolgen. De nieuwe regelgeving leidt namelijk tot een uitbreiding van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, waaronder een extra geneeskundig onderzoek voor jongeren beneden 18 jaar. Omdat de groep van arbeiders beneden 18 jaar in de praktijk niet groot is, zullen de kosten beperkt zijn.
B. Artikelsgewijze toelichting
De wijziging van artikel 9b is noodzakelijk geworden door het in artikel 6, derde lid, van de richtlijn gegeven voorschrift dat een werkgever jongeren inlicht over mogelijke risico's en over alle maatregelen ter bescherming van hun veiligheid en gezondheid. De oude tekst van artikel 9b sprak over het voorlichten over de maatregelen en het toegang hebben tot alle nodige informatie betreffende de risico's.
Omdat het niet alleen voor jongeren van belang is dat zij goed voorbereid aan het werk gaan, is de tekst zodanig aangepast dat de eis dat er inlichtingen gegeven worden op alle arbeiders van toepassing is.
Met de formulering «ingelicht» in combinatie met de zin dat de informatie voor de betrokken arbeiders begrijpelijk moet zijn, wordt aan de eis van zowel deze richtlijn als eerdere richtlijnen met betrekking tot de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in de winningsindustrie voldaan.
Artikel 6 van de richtlijn verplicht de werkgever maatregelen te treffen om de veiligheid en gezondheid van jongeren te beschermen op grond van een beoordeling van de risico's waaraan jongeren tijdens hun arbeid blootgesteld worden. De richtlijn schrijft voor dat de beoordeling van risico's dient te gebeuren voordat de arbeid plaatsvindt. De beoordeling van de risico's dient vooral betrekking te hebben op de in artikel 14ba, tweede lid, genoemde punten, zoals blootstelling aan bepaalde stoffen, de werkuitrusting en de wijze waarop de arbeid georganiseerd is.
Artikel 6, eerste lid, van de richtlijn verwijst naar artikel 7, eerste lid, van de richtlijn, waarin aangegeven wordt dat er sprake is van specifieke risico's voor jongeren op het gebied van veiligheid, gezondheid en ontwikkeling ten gevolge van een gebrek aan ervaring, doordat zij zich niet bewust zijn van werkelijke of mogelijke risico's, of doordat hun ontwikkeling nog niet is voltooid. De bedoelde specifieke risico's worden in de laatste volzin van artikel 7, tweede lid, van de richtlijn nader gespecificeerd, door middel van een verwijzing naar de bijlage behorende bij de richtlijn. Ten einde zo dicht mogelijk bij de tekst van de richtlijn te blijven, wordt ook in artikel 14ba, derde lid, verwezen naar de bijlage bij de richtlijn.
Het invoegen van de artikelaanduiding 14ba in artikel 14f regelt dat hetgeen in artikel 14ba wordt voorgeschreven, zichtbaar gemaakt wordt door middel van het veiligheids- en gezondheidsdocument.
Artikel 228 voorziet in het voorschrift van de richtlijn dat, wanneer uit de beoordeling van de risico's is gebleken dat de veiligheid, de lichamelijke of geestelijke gezondheid of de ontwikkeling van de jongeren gevaar loopt, ervoor wordt gezorgd dat de gezondheid van jongeren minimaal eenmaal per jaar wordt onderzocht.
In artikel 228, tweede lid, wordt aangegeven dat het geneeskundig onderzoek geschiedt door een bedrijfsgeneeskundige dienst of door andere deskundigen.
Artikel 8a van het Mijnreglement 1964 regelt dat aan bedoeld onderzoek voor de jongeren geen kosten verbonden zijn.
In artikel 7, tweede lid, van de richtlijn wordt een opsomming gegeven van arbeid die verboden is voor jongeren. Het Mijnreglement 1964 voorzag maar ten dele in de regeling van dit verbod, en daarom is door middel van een wijziging van artikel 290 een aanvulling gegeven. Het gaat hierbij met name om arbeid waarbij het risico voor ongevallen voor jongeren te groot wordt geacht.
De algemeen gestelde ontheffingsmogelijkheid van de Minister van Economische Zaken, opgenomen in het derde lid, komt te vervallen omdat ontheffing volgens de richtlijn alleen nog is toegestaan indien dat volstrekt noodzakelijk is voor de beroepsopleiding van jongeren en op voorwaarde dat hun veiligheid wordt beschermd, doordat zij werken onder toezicht van een bevoegd persoon in de zin van artikel 7 van de kaderrichtlijn en mits de door deze richtlijn geboden bescherming wordt gegarandeerd. Thans wordt dit in het Mijnreglement 1964 niet meer per ontheffing, maar in algemene zin geregeld.
Het verbod op arbeid die wegens extreme koude of hitte de gezondheid in gevaar brengt, werd door het Mijnreglement 1964 niet geregeld. Door middel van een aanvulling van artikel 290a is hier nu in voorzien.
Ook bij dit artikel vervalt het derde lid. De toelichting bij artikel I, onderdeel E, geeft de onderbouwing voor het schrappen van bedoelde ontheffingsmogelijkheid.
Artikel I, onderdelen G tot en met J
De toelichting bij deze wijzigingen wordt gegeven in de tweede alinea van de toelichting bij artikel I, onderdeel E.
De wijziging van artikel 290g maakt het mogelijk om af te wijken van het verbod van de in artikel 7, tweede lid, van de richtlijn bedoelde arbeid voor jongeren, indien deze afwijking volstrekt noodzakelijk is voor de beroepsopleiding van jongeren en op voorwaarde dat hun veiligheid en gezondheid wordt beschermd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, onder a, van de richtlijn dient het besluit uiterlijk 22 juni 1996 in werking te treden.
De Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers
Transponeringstabel inzake richtlijn 94/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216)
94/33/EG | Mr64 | Arbeidstijdenwet | Andere wetten |
---|---|---|---|
Artikel 1 | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 2 | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 3 | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 4 (verbod op kinderarbeid) | |||
Eerste lid | 3:2, 1e lid | ||
Tweede lid, (uitzonderingen) (a t/m c) | 3:2, 2e lid, en 3:3 | ||
Derde lid (arbeidsvoorwaarden) | 3:2, 2e lid | ||
Artikel 5 (culturele activiteiten) | 3:3, 2e lid | ||
Artikel 6 (Alg.verpl. werkgever) | |||
Eerste lid (bescherming) | 14ba, 1e lid | ||
Tweede lid, 1e alinea (beoordeling) | 14ba, 1e lid | 4:1 | |
Tweede lid, 2e alinea, (beoordelingspunten) (a t/m e) | 14ba, 2e lid | ||
Tweede lid, 3e alinea (geneesk.ond.) | 228 | ||
Tweede lid, 4e alinea (kosten) | 8a | ||
Derde lid (inlichtingsplicht) | 9b | 3:4 | |
Vierde lid (beschermingsdiensten) | 9c | ||
Artikel 7 (Arbeidsverbod) | |||
Eerste lid (bescherming) | 14ba, 1e lid en 3e lid | 3:5, 1e lid en 2e lid | |
Tweede lid, (specifieke verboden) (a t/m e) | 290, 290a t/m 290f, 14ba, 2e lid en 3e lid | 33, Besluit stralenbe-scherming Kernergiewet | |
Derde lid (ontheffing) | 290g | 33, Besluit stralenbe-scherming Kernergiewet | |
Artikel 8 (arbeidstijd) | |||
Eerste lid (beperking kinderen) | 3:2, 2e en 3e lid en 3:4 | ||
Tweede lid (beperking adolescenten) | 3:2, 2e en 3e lid en 5:6 | ||
Derde lid (arbeidstijd) | 3:2, 3e lid en 4:4 | ||
Vierde lid (cumulatie) | 3:2, 3e lid en 5:13 | ||
Vijfde lid (afwijkingen) | 3:2, 2e en 3e lid, 3:4 en 5:6 | ||
Artikel 9 (nachtarbeid) | |||
Eerste lid (verbod arbeid kinderen en adolescenten) | 3:2, 3e lid 3:5, 3e lid en 5:5, 1e lid | ||
Tweede lid (ontheffing) | 2:10, 1e lid en 5:12 | ||
Derde lid | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 10 (rusttijd) | |||
Eerste lid (kinderen/adolescenten) | 3:2, 3e lid, 3:5, 3e lid, 5:5, 1e lid | ||
Tweede lid (min. rusttijd) | 3:2, 3e lid, 5:3, 1e lid en 5:4 | ||
Derde lid | behoeft geen uitvoering | ||
Vierde lid (ontheffing) | 2:10, 1e lid, 5:12 | ||
Artikel 11 (jaarlijkse rusttijd) | 3:2, 3e lid | ||
Artikel 12 (pauzes) | 3:2, 3e lid, 5:10, 1e lid | ||
Artikel 13 (overmacht) | 40, WvSr | ||
Artikel 14 (maatregelen) | 11, Mijnwet 1903 | ||
Artikel 15 | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 16 (niet-verlag. clausule) | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 17 (slotbep.) | behoeft geen uitvoering | ||
Artikel 18 | behoeft geen uitvoering |
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 juli 1996 nr. 129.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-294.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.