Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1996, 277 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1996, 277 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 november 1993, nr. R 163248, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237) en op de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 5 april 1994, nr. W09.93.0755);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 28 mei 1996, nr. R 219195, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: Wegenverkeerswet 1994;
b. het CBR : de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen;
c. ledige massa: massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van een half gevulde brandstoftank, reservedelen en gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd;
d. toegestane maximum massa: ledige massa, vermeerderd met het maximum toegestane gewicht aan lading;
e. oplegger: aanhangwagen waarvan een aanzienlijk deel van de massa, bij gelijkmatig verdeelde lading, door het trekkend voertuig wordt gedragen;
f. verklaring van rijvaardigheid: verklaring waaruit blijkt van een onderzoek met goed gevolg naar de rijvaardigheid van de aanvrager tot het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring vermelde rijbewijscategorie;
g. verklaring van geschiktheid: verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager de lichamelijke en geestelijke geschiktheid bezit tot het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring vermelde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën;
h. eigen verklaring: verklaring van de aanvrager ter zake van zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarvoor een verklaring van geschiktheid wordt verlangd;
i. geneeskundig verslag: op basis van een keuring van de aanvrager opgemaakt verslag betreffende diens lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de in het verslag vermelde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën;
j. theorie-certificaat: verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager met goed gevolg een theorie-examen heeft afgelegd voor de in de verklaring vermelde rijbewijscategorie.
1. Voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A is geen rijbewijs vereist:
a. gedurende de tijd dat aan de bestuurder rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor die rijbewijscategorie, mits
I. die bestuurder in het bezit is van een niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor die rijbewijscategorie dan wel van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling dan wel van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;
II. de bestuurder geen andere personen vervoert, uitgezonderd degene die aan de bestuurder rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 geeft;
b. tijdens het praktijk-examen.
2. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde bestuurders zijn verplicht op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, van de wet bedoelde personen het theorie-certificaat ter inzage af te geven.
Voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën C, D en E is geen rijbewijs vereist bij het uitvoeren van de van het praktijk-examen deel uitmakende bijzondere verrichtingen voor zover het motorrijtuig daarbij niet onder toezicht wordt bestuurd:
a. gedurende de tijd dat aan de bestuurder rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor een van die rijbewijscategorieën, en
b. tijdens het praktijk-examen.
Voor het besturen van motorrijtuigen is geen rijbewijs vereist tijdens het afleggen van de in artikel 103, derde lid, bedoelde rijproef, mits de bestuurder in het bezit is van een oproep voor die rijproef.
1. De in artikel 110, eerste lid, van de wet voor het besturen van motorrijtuigen vastgestelde minimumleefijd van achttien jaren geldt niet voor:
a. invalidenvoertuigen die zijn uitgerust met een elektromotor en die niet sneller kunnen rijden dan 10 km per uur;
b. bromfietsen, landbouwtrekkers, invalidenvoertuigen, andere dan die bedoeld in onderdeel a, en motorrijtuigen met beperkte snelheid, niet zijnde stoom- en motorwalsen; zij mogen slechts worden bestuurd door personen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt.
2. Van de in het eerste lid, onderdeel b, vastgestelde minimumleeftijd van zestien jaren kan ontheffing worden verleend voor zover het betreft invalidenvoertuigen.
De in artikel 110b, eerste lid, onderdeel b, van de wet vervatte eis dat degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, de leeftijd van achttien jaren dient te hebben bereikt, geldt niet voor zover:
a. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer over de weg,
b. de opleiding plaatsvindt in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en
c. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, de leeftijd van zeventien jaren heeft bereikt.
Bij het geven van rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs A dient te worden voldaan aan de volgende eisen:
a. indien degene die rijonderricht geeft, zich achter de bestuurder op het motorrijtuig bevindt, mag geen rijonderricht worden gegeven aan andere personen dan aan die bestuurder;
b. indien degene die rijonderricht geeft, zich niet achter de bestuurder op het motorrijtuig bevindt, mag geen rijonderricht worden gegeven aan meer dan één bestuurder, tenzij tussen hem en de bestuurders die rijonderricht ontvangen, radio-contact bestaat en het aantal bestuurders dat tegelijkertijd rijonderricht ontvangt, niet meer dan twee bedraagt;
c. degene die rijondericht geeft mag niet tegelijkertijd rijonderricht geven in het kader van de opleiding voor een andere rijbewijscategorie;
d. het motorrijtuig of de motorrijtuigen waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient of dienen te zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven;
e. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, dient in het bezit te zijn van een niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A dan wel van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling dan wel van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt.
Het motorrijtuig waarmee rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs B, dient te zijn voorzien van:
a. inrichtingen die zo zijn aangebracht dat degene die rijonderricht geeft daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee hij de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b. een binnen- en een buitenspiegel waarmee degene die rijonderricht geeft het achter en rechts naast hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c. een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
1. Bij het geven van rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs C, D of E dient te worden voldaan aan de volgende eisen:
a. het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient te zijn voorzien van inrichtingen die zo zijn aangebracht dat degene die rijonderricht geeft, daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee hij de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b. het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient te zijn voorzien van twee of meer buitenspiegels waarmee degene die rijonderricht geeft het rechts en links naast en achter hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c. het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, dient te zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven;
d. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs C of D, dient in het bezit te zijn van een rijbewijs B dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur;
e. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs E, dient in het bezit te zijn van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van het trekkende motorrijtuig.
2. Het eerste lid, onderdelen d en e, geldt niet indien degene die rijonderricht ontvangt, in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer.
Het ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet te registreren rijbewijs dient aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest dan wel in een periode waarin hij ten minste zes maanden was ingeschreven aan een universiteit, een school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs in het land van afgifte van dat rijbewijs en dient op de dag van indiening van de aanvraag nog geldig te zijn.
Bij de aanvraag van registratie dienen te worden overgelegd:
a. een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens bij ministeriële regeling vastgesteld model;
b. een gewaarmerkte fotokopie van het rijbewijs waarvan registratie wordt verlangd;
c. een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens;
d. bewijsstukken waaruit blijkt dat ten aanzien van het te registreren rijbewijs is voldaan aan de in artikel 10 gestelde eisen.
De aanvraag dient te zijn gericht tot Onze Minister en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven. De burgemeester geleidt de aanvraag terstond door naar Onze Minister.
1. Onze Minister doet aan de houder van het geregistreerde rijbewijs mededeling van:
a. de datum van registratie;
b. het nummer waaronder het rijbewijs in het rijbewijzenregister is opgenomen;
c. de datum waarop de geldigheidsduur van het rijbewijs eindigt;
d. de in het rijbewijzenregister opgenomen beperkende aantekeningen.
2. Registratie van rijbewijzen vindt plaats in volgorde van nummer. De volgorde wordt bepaald op basis van het getal dat gevormd wordt door van elk registratienummer het laatste cijfer buiten beschouwing te laten.
Onze Minister doet van de registratie en van de in het kader daarvan vastgestelde geldigheidsduur van het rijbewijs mededeling aan het gezag dat het geregistreerde rijbewijs heeft afgegeven.
1. Rijbewijzen worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën van motorrijtuigen:
a. motorrijtuigen op twee wielen, motorrijtuigen op twee wielen met zijspanwagen en motorrijtuigen op twee wielen met aanhangwagen (Rijbewijs A);
b. motorrijtuigen op drie wielen, niet zijnde motorrijtuigen op twee wielen met zijspanwagen, en motorrijtuigen op vier wielen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en die niet zijn ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg, dan wel meer bedraagt dan 750 kg, mits in dat geval de toegestane maximum massa van de aanhangwagen niet meer bedraagt dan de ledige massa van het motorrijtuig en de toegestane maximum massa van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen niet meer bedraagt dan 3500 kg (Rijbewijs B);
c. motorrijtuigen, niet zijnde motorrijtuigen van de rijbewijscategorie D, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg (Rijbewijs C);
d. motorrijtuigen die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg (Rijbewijs D);
e. motorrijtuigen van een van de rijbewijscategorieën B, C of D voor het besturen waarvan de bestuurder in het bezit is van een rijbewijs, met een andere aanhangwagen dan op grond van dat rijbewijs mag worden voortbewogen (Rijbewijs E).
2. Voor de bepaling van het aantal wielen worden twee naast elkaar aangebrachte wielen van gelijke afmeting als één wiel beschouwd, indien de afstand tussen de binnenzijden van de op die wielen gemonteerde banden niet meer bedraagt dan de breedte van één van die banden in normale spanningstoestand en in onbelaste staat.
3. In afwijking van het eerste lid worden motorrijtuigen, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, waarvan de toegestane maximum massa als gevolg van een aan het voertuig aangebrachte bepantsering meer dan 3500 kg bedraagt, begrepen onder de rijbewijscategorie B.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig kan besturen dat aan bepaalde eisen voldoet dan wel slechts een motorrijtuig kan besturen indien hij gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van een motorrijtuig dat aan die eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van die kunst- of hulpmiddelen. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, dan wel blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig mag besturen dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring van rijvaardigheid dan wel de verklaring van geschiktheid genoemde rijbewijscategorie, die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
1. Onverminderd artikel 17 wordt aan de aanvrager die in het bezit is van een rijbewijs B dat is voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde code waaruit blijkt dat de houder van dat rijbewijs het praktijk-examen heeft afgelegd in een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, en die ter verkrijging van een rijbewijs C of D een verklaring van rijvaardigheid overlegt, een rijbewijs afgegeven voor het besturen van de betrokken categorieën van motorrijtuigen, zonder dat voor een van die categorieën een beperking tot motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een rijbewijs B als daar bedoeld gelijkgesteld een rijbewijs B dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig kan besturen binnen een straal van een in die verklaring vastgesteld aantal kilometers van zijn woonplaats, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen binnen die straal. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A heeft afgelegd met een motorrijtuig op twee wielen, waarvan de cylinderinhoud meer dan 120 cm3 en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt, wordt een rijbewijs A afgegeven dat gedurende twee jaren na de datum van afgifte slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt, en dat na die twee jaren geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen zonder dat van die beperking sprake is.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie E heeft afgelegd met een aanhangwagen, voortbewogen door een trekkend motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist, wordt een rijbewijs E afgegeven dat slechts geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie E heeft afgelegd met een aanhangwagen, voortbewogen door een trekkend motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs C is vereist, wordt een rijbewijs E afgegeven dat geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of C is vereist en, indien de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs D, voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D is vereist.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van rijvaardigheid het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie E heeft afgelegd met een aanhangwagen, voortbewogen door een trekkend motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D is vereist, wordt een rijbewijs E afgegeven dat geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of D is vereist.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid de voor het besturen van motorrijtuigen vereiste geschiktheid slechts bezit indien hij corrigerende lenzen draagt, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van die corrigerende lenzen. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid de voor het besturen van motorrijtuigen vereiste geschiktheid slechts bezit voor een termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur van het rijbewijs, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is gedurende die kortere termijn.
De aanvraag van een rijbewijs geschiedt op de wijze als in de volgende artikelen is bepaald.
Indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, dient de aanvraag te zijn gericht tot en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van
a. een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland,
b. een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geen betrekking heeft,
c. een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ongeldig is verklaard, dan wel
d. een rijbewijs ter vervanging van een eerder door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dat versleten of geheel of ten dele onleesbaar is, dan wel verloren is geraakt of teniet is gegaan, dient de aanvraag in afwijking van artikel 27 te zijn gericht tot Onze Minister en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. De burgemeester geleidt de aanvraag terstond door naar Onze Minister.
Indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, doch niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, dient de aanvraag te zijn gericht tot Onze Minister en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar hij woonachtig is. De burgemeester geleidt de aanvraag terstond door naar Onze Minister.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of die behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, dient de aanvraag in afwijking van artikel 29 te zijn gericht tot en te worden ingediend bij Onze Minister door tussenkomst van Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
Indien de aanvrager woonachtig is buiten Nederland, dient de aanvraag te zijn gericht tot en te worden ingediend bij Onze Minister.
1. De aanvrager van een rijbewijs, aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, dient op het moment van de aanvraag in Nederland woonachtig te zijn en dient tevens
a. in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest dan wel
b. gedurende een periode van ten minste zes maanden te zijn ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs.
2. Het eerste lid, onderdeel a of b, geldt niet indien het een aanvraag betreft als bedoeld in de artikelen 44 tot en met 48.
3. Het eerste lid, onderdeel a, geldt niet indien bij de aanvraag een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan zes maanden voor de aanvraag afgegeven bewijs van rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt overgelegd.
1. Bij de aanvraag van een rijbewijs dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd:
a. een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens bij ministeriële regeling vastgesteld model;
b. I. een op naam van de aanvrager gesteld identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1o of 2o, van de Wet op de identificatieplicht,
II. een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is,
III. een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, mits dat rijbewijs is geregistreerd in het rijbewijzenregister en het is voorzien van een pasfoto van de houder, dan wel
IV. indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, een fotokopie van een van de hiervoor onder I of II genoemde documenten.
c. I. indien de aanvrager woonachtig is in Nederland en is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente, behoudens in de gevallen waarin de aanvraag wordt gericht tot de burgemeester van zijn woonplaats;
II. indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III. indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
IV. indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, enig bewijsstuk betreffende de woonplaats en de datum en plaats van geboorte van de aanvrager.
d. twee identieke, recente, goedgelijkende pasfoto's van de aanvrager, zo mogelijk zonder hoofddeksel, van ongeveer 4 cm hoogte en 3 cm breedte, zodanig dat de afbeelding voor ongeveer drievierde de ene en voor ongeveer éénvierde de andere gelaatshelft weergeeft. De pasfoto's mogen geen beschadigingen vertonen en dienen aan de achterzijde te zijn voorzien van de naam van de aanvrager.
2. Het in het eerste lid, onderdeel c onder I, bedoelde afschrift dient de volgende gegevens te bevatten:
a. geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, adellijke titel of predikaat, burgerlijke staat, plaats en datum en eventueel land van geboorte, en sociaal-fiscaal nummer van degene aan wie een rijbewijs is afgegeven;
b. adres van de aanvrager zoals dat bekend is ten tijde van de aanvraag.
Indien aan de aanvrager nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. dat eerder afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid indien
I. de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt,
II. de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel
III. blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor meer categorieën dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. dat eerder afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs niet geldig is;
c. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs niet geldig is.
Voor de toepassing van de artikelen 34 en 36 wordt met een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid gelijkgesteld een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven bewijs van rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is hetzij zijn geldigheid door het verstrijken van de geldigheidsduur heeft verloren, welk rijbewijs versleten of geheel of ten dele onleesbaar is, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens dat versleten of geheel of ten dele onleesbare rijbewijs te worden overgelegd.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is hetzij zijn geldigheid door het verstrijken van de geldigheidsduur heeft verloren, welk rijbewijs verloren geraakt of teniet gegaan is, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd een door de aanvrager ondertekende verklaring, dat het rijbewijs verloren geraakt of teniet gegaan is. In de verklaring dienen de omstandigheden waaronder het rijbewijs verloren geraakt of teniet gegaan is, te worden omschreven.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs in verband met een wijziging van de geslachtsnaam, de voornamen, de kunne dan wel de plaats of datum van geboorte van de aanvrager, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs te worden overgelegd.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan het eerder door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geen betrekking heeft, dan wel op de afgifte van een rijbewijs met een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegevenrijbewijs te worden overgelegd.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, onderscheidenlijk het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, onderscheidenlijk het eerder door dat gezag aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs in verband met een gevorderd dan wel een op verzoek van de aanvrager uitgevoerd onderzoek naar diens geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard, dan wel op de afgifte van een rijbewijs met een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en een verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft, te worden overgelegd.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, onderscheidenlijk het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, onderscheidenlijk het eerder door dat gezag aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
3. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor dezelfde categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, van de wet ongeldig is verklaard, geldig was, dienen bij de aanvraag de in artikel 33 genoemde bescheiden te worden overgelegd.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 123, eerste lid, onderdeel d, van de wet zijn geldigheid heeft verloren, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegeven, ongeldige rijbewijs te worden overgelegd.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in de Nederlandse Antillen of in Aruba, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. dat in de Nederlandse Antillen of in Aruba afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Het over te leggen rijbewijs dient aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in de Nederlandse Antillen of in Aruba woonachtig is geweest en dient op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, indien
I. het overgelegde rijbewijs is afgegeven voor een kortere geldigheidsduur dan de in de staat van afgifte gebruikelijke termijn van geldigheid;
II. het overgelegde rijbewijs beperkende aantekeningen bevat die niet zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen;
III. op het moment van indiening van de aanvraag de bij registratie van het overgelegde rijbewijs in het rijbewijzenregister vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland is verstreken dan wel, indien het overgelegde rijbewijs niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister of indien de bij registratie vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland korter is dan een jaar, op het moment van indiening van de aanvraag meer dan een jaar is verstreken sedert de dag waarop de aanvrager zich in Nederland heeft gevestigd;
IV. de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
V. de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt.
2. Het over te leggen rijbewijs dient aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest dan wel in een periode waarin hij ten minste zes maanden was ingeschreven aan een universiteit, een school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs in het land van afgifte van dat rijbewijs en dient op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn dan wel, indien de geldigheidsduur is verstreken, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd.
3. Indien het rijbewijs wegens vermissing niet kan worden overgelegd, dient in plaats daarvan een door de aanvrager ondertekende verklaring van vermissing te worden overgelegd. In de verklaring van vermissing dienen de omstandigheden waaronder de vermissing heeft plaatsgevonden, te worden omschreven. Indien het rijbewijs dat wegens vermissing niet kan worden overgelegd, niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister, dient tevens een door het gezag dat het rijbewijs heeft afgegeven, gewaarmerkte verklaring waaruit van de afgifte blijkt, te worden overgelegd.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Het over te leggen rijbewijs dient aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat bewijs woonachtig is geweest en dient op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn.
3. Het over te leggen rijbewijs en de wijze van verkrijging daarvan dienen bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als zijnde ten minste gelijkwaardig aan rijbewijzen en de verkrijging daarvan zoals voorzien in richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237), dan wel dient het over te leggen rijbewijs bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als een rijbewijs dat om redenen van algemeen belang voor omwisseling in aanmerking komt.
4. Het derde lid geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven door omwisseling tegen een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven aan een aanvrager aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend dan wel aan een van diens gezinsleden, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Het over te leggen rijbewijs dient op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven aan een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerd lid van een krijgsmacht, een lid van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of een persoon die behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:
a. het door dat gezag afgegeven rijbewijs;
b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Het over te leggen rijbewijs dient op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager gebruik gemaakt van het bij de aanvraag overgelegde, op naam van de aanvrager gestelde identificatiebewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1o of 2o, van de Wet op de identificatieplicht.
2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager gebruik gemaakt van dat rijbewijs, mits dat rijbewijs is geregistreerd in het rijbewijzenregister en het is voorzien van een pasfoto van de houder.
3. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie reeds eerder een rijbewijs is afgegeven, wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager gebruik gemaakt van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mits dat rijbewijs nog geldig is, dan wel, indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, een fotokopie van dat eerder afgegeven rijbewijs of een fotokopie van een op naam van de aanvrager gesteld document als bedoeld in het eerste lid.
4. Indien twijfel bestaat aan de juistheid van de in het overgelegde rijbewijs opgenomen gegevens, dan wel overigens onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit van de aanvrager, wordt het in het kader van de aanvraag van het eerder afgegeven rijbewijs overgelegde aanvraagformulier geraadpleegd.
5. Indien het in het vierde lid bedoelde aanvraagformulier niet berust bij de autoriteit tot wie de aanvraag is gericht, verstrekt de autoriteit die aan de aanvrager diens laatste rijbewijs heeft afgegeven, op verzoek van de autoriteit tot wie de aanvraag is gericht, aan deze een kopie van het aanvraagformulier. Deze kopie wordt bewaard bij het in het kader van de aanvraag van het nieuwe rijbewijs overgelegde aanvraagformulier.
Verklaringen van rijvaardigheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR afgegeven aan een ieder die bij een onderzoek naar de rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarvoor de verklaring wordt verlangd, aan de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde eisen blijkt te voldoen.
Het voor de aanvraag van verklaringen van rijvaardigheid verschuldigde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
Het model van de verklaring van rijvaardigheid wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
Het onderzoek naar de rijvaardigheid voor de rijbewijscategorieën A, B, C en D bestaat uit een theorie-examen en een praktijk-examen voor iedere rijbewijscategorie waarvoor een verklaring van rijvaardigheid wordt verlangd. Het onderzoek naar de rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie E bestaat uit een praktijk-examen.
Het voor de aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid verschuldigde tarief dient vóór de indiening van de aanvraag te zijn voldaan door overmaking op een door het CBR aangewezen bankrekening.
1. De aanvraag geschiedt op de door het CBR vastgestelde wijze.
2. Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd:
a. een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens door het CBR vastgesteld model;
b. I. indien de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente;
II. indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III. indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
c. twee identieke, recente, goedgelijkende pasfoto's van de aanvrager, zo mogelijk zonder hoofddeksel, van ongeveer 4 cm hoogte en 3 cm breedte, zodanig dat de afbeelding voor ongeveer drievierde de ene en voor ongeveer éénvierde de andere gelaatshelft weergeeft. De pasfoto's mogen geen beschadigingen vertonen en dienen aan de achterzijde te zijn voorzien van de naam van de aanvrager.
3. Het tweede lid, onderdeel a, geldt niet indien de aanvraag langs geautomatiseerde weg wordt ingediend.
4. Het in het tweede lid, onderdeel b onder I, bedoelde afschrift dient de volgende gegevens te bevatten:
a. geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, en plaats en datum en eventueel land van geboorte, van de aanvrager;
b. adres van de aanvrager zoals dat bekend is ten tijde van de aanvraag.
Het theorie-examen kan slechts worden afgelegd door personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.
De kosten van het theorie-examen worden vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
De kosten van het theorie-examen dienen door de aanvrager te worden voldaan door aankoop van een aanvraagkaart volgens door het CBR vastgesteld model tegen contante betaling bij het CBR dan wel door het verschuldigde bedrag over te maken op een door het CBR aangewezen bankrekening.
1. Voor toelating tot het theorie-examen dienen te worden overgelegd:
a. een aanvraagkaart volgens door het CBR vastgesteld model;
b. een op naam van de aanvrager gesteld identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1o of 2o, van de Wet op de identificatieplicht dan wel een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is;
c. I. indien de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente;
II. indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III. indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
d. twee identieke, recente, goedgelijkende pasfoto's van de aanvrager, zo mogelijk zonder hoofddeksel, van ongeveer 4 cm hoogte en 3 cm breedte, zodanig dat de afbeelding voor ongeveer drievierde de ene en voor ongeveer éénvierde de andere gelaatshelft weergeeft. De pasfoto's mogen geen beschadigingen vertonen en dienen aan de achterzijde te zijn voorzien van de naam van de aanvrager;
e. indien de aanvraag betrekking heeft op het theorie-examen voor de rijbewijscategorie C of D, een aan de aanvrager afgegeven rijbewijs B dat hetzij nog geldig is, hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, dan wel een niet langer dan zes maanden voor het theorie-examen afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie B of een niet langer dan een jaar voor het theorie-examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie B.
2. Het in het eerste lid, onderdeel c onder I, bedoelde afschrift dient de volgende gegevens te bevatten:
a. geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, en plaats en datum en eventueel land van geboorte, van de aanvrager;
b. adres van de aanvrager zoals dat bekend is ten tijde van de toelating tot het examen.
Voor de toepassing van artikel 59, eerste lid, onderdeel e, wordt met een niet langer dan een jaar voor het theorie-examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie B gelijkgesteld een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar voor het theorie-examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie B.
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie A betreffen:
a. grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b. kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c. inzicht in verkeersrisico's die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d. kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e. basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen en
f. kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek.
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie B betreffen:
a. grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b. kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c. inzicht in verkeersrisico's die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d. kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e. basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen en
f. kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek.
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie C betreffen:
a. grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b. kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c. inzicht in verkeersrisico's die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d. kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e. basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen;
f. inzicht in de werking en het elementaire onderhoud van de voor de verkeersveiligheid van belang zijnde voertuigonderdelen en uitrustingsstukken;
g. kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek en
h. basiskennis met betrekking tot rij- en rusttijdenregelingen.
De eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie D betreffen:
a. grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b. kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c. inzicht in verkeersrisico's die relevant zijn voor bestuurders van motorrijtuigen van die categorie, en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d. kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e. basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen;
f. inzicht in de werking en het elementaire onderhoud van de voor de verkeersveiligheid van belang zijnde voertuigonderdelen en uitrustingsstukken;
g. kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek en
h. basiskennis met betrekking tot rij- en rusttijdenregelingen.
Indien de aanvrager bij het theorie-examen naar het oordeel van het CBR heeft voldaan aan de eisen, reikt het hem een theorie-certificaat voor de betrokken rijbewijscategorie uit.
1. Voor toelating tot het praktijk-examen moeten worden overgelegd:
a. een niet langer dan een jaar voor de dag van het examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. een rijbewijs B dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur indien de aanvraag betrekking heeft op de rijbewijscategorie C of D;
c. een rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig indien de aanvraag betrekking heeft op een der rijbewijscategorieën E bij B, E bij C of E bij D;
d. een op naam van de aanvrager gesteld identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1o of 2o, van de Wet op de identificatieplicht dan wel een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de rijbewijscategorie C, met een rijbewijs B gelijkgesteld een niet langer dan zes maanden voor het examen afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie B, indien de aanvrager in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de rijbewijscategorie E bij C, met een rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig gelijkgesteld een niet langer dan zes maanden voor het examen afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie C, indien de aanvrager in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een opleiding volgt tot beroepschauffeur in het goederenvervoer.
Voor de toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel a, wordt met een niet langer dan een jaar voor de dag van het examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft gelijkgesteld een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar voor de dag van het examen afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. Artikel 67, aanhef en onderdeel a, geldt niet indien de aanvraag betrekking heeft op:
a. de afgifte van een rijbewijs A dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die niet zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling en de aanvrager aantoont dat hij reeds in het bezit is van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;
b. de afgifte van een rijbewijs A dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen ten minste 35 kW bedraagt, en de aanvrager aantoont dat hij reeds in het bezit is van een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;
c. de afgifte van een rijbewijs B dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die niet zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling en de aanvrager aantoont dat hij reeds in het bezit is van een rijbewijs B dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;
d. de eerste afgifte van een rijbewijs B en de aanvrager in het bezit is van een buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs voor die categorie, dat nog geldig is.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt met een rijbewijs gelijkgesteld:
a. een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur;
b. een niet langer dan zes maanden voor de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid.
De eisen waaraan bij het praktijk-examen dient te worden voldaan, betreffen:
a. bedrevenheid in de bediening van het voertuig;
b. het op juiste en veilige wijze deelnemen aan het verkeer;
c. het kunnen toepassen van de bij en krachtens de wet vastgestelde voorschriften;
d. het op juiste en veilige wijze uitvoeren van een aantal bijzondere verrichtingen met het voertuig.
1. Het praktijk-examen voor het rijbewijs A, af te leggen door een aanvrager die de leeftijd van 21 jaren nog niet heeft bereikt, bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig op twee wielen, waarvan de cylinderinhoud meer dan 120 cm3 en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt en dat een snelheid kan bereiken van ten minste 100 km per uur.
2. Het praktijk-examen voor het rijbewijs A, af te leggen door een aanvrager die de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig op twee wielen, waarvan
a. de cylinderinhoud meer dan 120 cm3 en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt en dat een snelheid kan bereiken van ten minste 100 km per uur, dan wel
b. het vermogen ten minste 35 kW bedraagt.
Het praktijk-examen voor het rijbewijs B bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig op vier wielen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en dat niet is ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.
Het praktijk-examen voor het rijbewijs C bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig, niet zijnde een motorrijtuig bestemd voor het voortbewegen van een oplegger, dat niet is ingericht voor het vervoer van personen en waarvan de lengte ten minste 7,75 m, de wielbasis ten minste 4,25 m en de toegestane maximum massa ten minste 10 000 kg bedraagt. Het motorrijtuig dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 3 000 kg te zijn beladen. Het motorrijtuig dient te zijn uitgerust met een toerenteller en een E-tachograaf als bedoeld in het Rijtijdenbesluit.
Het praktijk-examen voor het rijbewijs D bestaat uit het afleggen van een rijproef met een ongeleed motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, en waarvan de lengte ten minste 10 m en de wielbasis ten minste 5,25 m bedraagt. Het motorrijtuig dient te zijn uitgerust met een toerenteller en een E-tachograaf als bedoeld in het Rijtijdenbesluit.
Het praktijk-examen voor het rijbewijs E bij B bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 72, waarvan de toegestane maximum massa meer dan 1750 kg bedraagt, en een aanhangwagen waarvan de lengte ten minste 6 m en de toegestane maximum massa meer dan 1750 kg bedraagt. De aanhangwagen dient te zijn uitgerust met twee assen waarvan er maximaal één gestuurd is, dan wel met een samenstel van twee starre assen in het midden van de aanhangwagen. De aanhangwagen dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif waarvan de breedte en de hoogte ten minste die van het trekkende motorrijtuig bedragen en dient voor ten minste 50% van het laadvermogen te zijn beladen.
Het praktijk-examen voor het rijbewijs E bij C bestaat uit het afleggen van een rijproef
a. met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 73 en een aanhangwagen waarvan de lengte ten minste 8 m bedraagt. De lengte van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen dient ten minste 16 m te bedragen. De toegestane maximum massa van het trekkend motorrijtuig en van de aanhangwagen te samen dient ten minste 20 000 kg te bedragen. De aanhangwagen dient te zijn uitgerust met twee of meer assen waarvan er maximaal één gestuurd is, dan wel met een samenstel van twee of meer starre assen in het midden van de aanhangwagen waarbij
I. de afstand van het hart van de koppeling tot het hart van het samenstel van assen ten minste 5 m bedraagt;
II. de afstand van het hart van de koppeling tot de achterste as van het trekkend motorrijtuig niet meer dan 1,55 m bedraagt en
III. de hoogte van het hart van de koppeling zich op niet meer dan 0,70 m boven het wegdek bevindt.
De aanhangwagen dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 3 000 kg te zijn beladen, dan wel
b. met een samenstel van een trekkend motorrijtuig waarvan de wielbasis ten minste 3,20 m en ten hoogste 3,80 m bedraagt en een oplegger. De lengte van het samenstel van trekkend motorrijtuig en oplegger dient ten minste 14,5 m te bedragen. De toegestane maximum massa van het samenstel dient ten minste 20 000 kg te bedragen. Het trekkend motorrijtuig dient te zijn uitgerust met een toerenteller en een E-tachograaf als bedoeld in het Rijtijdenbesluit. De oplegger dient te zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 6 000 kg te zijn beladen. De oplegger dient te zijn uitgerust met starre assen.
Het praktijk-examen voor het rijbewijs E bij D bestaat uit het afleggen van een rijproef met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 74 en een aanhangwagen waarvan de lengte ten minste 5 m en de toegestane maximum massa ten minste 3 000 kg bedraagt. De aanhangwagen moet zijn voorzien van een gesloten opbouw dan wel van een gesloten huif en dient met ten minste 750 kg te zijn beladen.
Het motorrijtuig waarmee de rijproef wordt afgelegd, mag zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling.
Het motorrijtuig waarmee de rijproef voor het rijbewijs A wordt afgelegd, dient te zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Het motorrijtuig waarmee de rijproef voor het rijbewijs B wordt afgelegd, dient te zijn voorzien van:
a. inrichtingen die zo zijn aangebracht dat de examinator daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee de examinator de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b. een binnen- en een buitenspiegel waarmee de examinator het achter en rechts naast hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c. een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Het motorrijtuig waarmee de rijproef voor het rijbewijs C, D of E wordt afgelegd, dient te zijn voorzien van:
a. inrichtingen die zo zijn aangebracht dat de examinator daarmee de bedrijfsrem en de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen dan wel, indien het motorrijtuig is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, van een andere inrichting waarmee de examinator de aandrijving van het motorrijtuig door de motor kan onderbreken;
b. twee of meer buitenspiegels waarmee de examinator het rechts en links naast en achter hem gelegen weggedeelte kan overzien;
c. een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Het motorrijtuig dan wel het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen, waarmee de rijproef wordt afgelegd, dient naar het oordeel van het CBR daartoe geschikt te zijn.
De duur van het praktijk-examen bedraagt voor de rijbewijscategorieën A, B en E bij B ten minste 35 minuten en voor de rijbewijscategorieën C, D, E bij C en E bij D ten minste 60 minuten.
De rijproef kan binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien naar het oordeel van de examinator de aanvrager door zijn wijze van rijden de veiligheid op de weg in gevaar brengt. Bij het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A kan de rijproef eveneens binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien naar het oordeel van de examinator de aanvrager de bijzondere verrichtingen niet op juiste en veilige wijze uitvoert.
Indien de aanvrager naar het oordeel van de examinator bij het onderzoek naar de rijvaardigheid heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, reikt het CBR hem een verklaring van rijvaardigheid uit voor de rijbewijscategorie waarvoor de aanvrager aan die eisen heeft voldaan.
De aanvrager van een verklaring van rijvaardigheid, die binnen een tijdsbestek van vijf jaren tot vier maal toe ter zake van dezelfde rijbewijscategorie een mededeling heeft ontvangen dat hij niet aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van die rijbewijscategorie vastgestelde eisen heeft voldaan, dient zich, indien hij een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor die rijbewijscategorie indient, te onderwerpen aan een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
Het nader onderzoek bestaat uit het afleggen van een rijproef ten overstaan van een door het CBR aangewezen rijvaardigheidsadviseur. De artikelen 54 en 55, 67 tot en met 82 en 84 zijn van overeenkomstige toepassing.
De duur van het nader onderzoek bedraagt voor de rijbewijscategorieën A, B en E bij B ten minste 50 minuten en voor de rijbewijscategorieën C, D, E bij C en E bij D ten minste 80 minuten.
Indien de aanvrager naar het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur bij het nader onderzoek voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, reikt het CBR hem een verklaring van rijvaardigheid uit voor de rijbewijscategorie waarvoor de aanvrager aan die eisen heeft voldaan.
Indien de aanvrager naar het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur bij het nader onderzoek niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, adviseert de rijvaardigheidsadviseur de aanvrager omtrent de wijze waarop deze ten aanzien van die onderdelen waarop hij niet aan die eisen voldoet, zijn rijvaardigheid kan verbeteren.
De aanvrager die bij het nader onderzoek niet heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, dient zich, indien hij een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor die rijbewijscategorie indient, opnieuw te onderwerpen aan een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
Indien de aanvrager van een verklaring van rijvaardigheid ook bij het tweede nader onderzoek voor dezelfde rijbewijscategorie niet blijkt te voldoen aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van die rijbewijscategorie vastgestelde eisen, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager, indien hij na het tweede nader onderzoek voor dezelfde rijbewijscategorie een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor die rijbewijscategorie indient, op eigen kosten een onderzoek naar zijn geschiktheid ondergaat. Het onderzoek wordt verricht door een of meer door het CBR aangewezen deskundigen.
Door de aangewezen deskundige of deskundigen wordt aan het CBR schriftelijk medegedeeld of de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft.
Het CBR onderzoekt mede op basis van de bevindingen van de aangewezen deskundige of deskundigen of de aanvrager al dan niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, dient hij zich in het kader van een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor de betrokken rijbewijscategorie te onderwerpen aan een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid als bedoeld in artikel 87. De artikelen 54 en 55, 67 tot en met 82 en 84 zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien de aanvrager op basis van het in artikel 94 bedoelde onderzoek een mededeling ontvangt dat hij naar het oordeel van het CBR niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, dient hij bij het indienen van een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijvaardigheid voor de betrokken rijbewijscategorie behoudens de in artikel 67 genoemde bescheiden tevens een verklaring van geschiktheid voor die rijbewijscategorie over te leggen.
1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
2. In afwijking van het eerste lid wordt aan degene wiens rijbewijs op grond van artikel 132, tweede lid, van de wet ongeldig is verklaard wegens het niet verlenen van de vereiste medewerking aan de hem opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de geschiktheid, gedurende een periode van ten hoogste drie jaren na de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen verklaring van geschiktheid afgegeven zo lang hij niet alsnog aan die verplichting heeft voldaan.
Het voor de aanvraag van verklaringen van geschiktheid verschuldigde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister. Het tarief dient door de aanvrager te worden voldaan door aankoop van een aanvraagformulier volgens door het CBR vastgesteld model tegen contante betaling bij het CBR dan wel door het verschuldigde bedrag over te maken op een door het CBR aangewezen bankrekening.
Het model van de verklaring van geschiktheid wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
1. Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd:
a. een niet langer dan twee weken voor de aanvraag getekende, volledig ingevulde eigen verklaring volgens door het CBR vastgesteld model;
b. I. indien de aanvrager is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente;
II. indien aan de aanvrager in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend of de aanvrager behoort tot het gezin van een persoon aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven verklaring waaruit zulks blijkt;
III. indien de aanvrager lid is van een in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland gelegerde krijgsmacht, lid is van de tot die krijgsmacht behorende civiele dienst of behoort tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, een door de betrokken basiscommandant ondertekende verklaring waaruit zulks blijkt;
IV. indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, enig bewijsstuk betreffende de woonplaats en de datum en plaats van geboorte van de aanvrager.
2. Indien een of meer van de op de eigen verklaring gestelde vragen betreffende de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager bevestigend worden beantwoord, dient op de eigen verklaring een aantekening van een arts te zijn gesteld waaruit de aard en de ernst van de afwijking blijken.
3. Bij de aanvraag dient tevens een door een arts opgemaakt, niet langer dan twee weken voor de aanvraag getekend, geneeskundig verslag volgens door het CBR vastgesteld model te worden overgelegd indien de aanvraag betrekking heeft op:
a. de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
b. de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en die in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt;
c. de eerste afgifte van een rijbewijs C, D of E.
4. Het eerste lid, onderdeel b, geldt niet indien de aanvraag van een verklaring van geschiktheid gelijktijdig met de aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid wordt ingediend.
1. Het CBR is na inzage van de eigen verklaring en, indien een geneeskundig verslag wordt vereist na inzage van dat verslag, alsmede in het geval dat tijdens het praktijk-examen het vermoeden is gerezen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen geneeskundigen.
2. De in het eerste lid bedoelde keuring mag slechts betreffen:
a. de punten waaromtrent in de eigen verklaring vragen zijn gesteld;
b. bovendien de punten waaromtrent in het geneeskundig verslag vragen zijn gesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op:
I. de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;
II. de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en die in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt;
III. de eerste afgifte van een rijbewijs C, D of E.
1. Door de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen wordt aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
2. Indien naar het oordeel van de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, wordt zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet.
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, geeft het voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.
2. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, tekent het CBR die termijn aan op de verklaring van geschiktheid.
3. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts kan voldoen indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, is het, ten einde de aard van de mogelijke aanpassingen aan het motorrijtuig of van de door de aanvrager te gebruiken kunst- of hulpmiddelen vast te stellen, bevoegd technisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten dan wel van de aanvrager te vorderen dat deze zich onderwerpt aan een rijproef.
4. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, geeft het CBR een verklaring van geschiktheid af waarin de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen zijn aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
1. Indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid wordt afgegeven, dat een verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor minder categorieën dan waarop de aanvraag betrekking heeft, of dat op de verklaring van geschiktheid een termijn als bedoeld in artikel 103, tweede lid, dan wel een gecodeerde aanduiding als bedoeld in artikel 103, vierde lid, is gesteld, kan hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer geneeskundigen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
2. Indien op grond van artikel 103 aan de aanvrager een verklaring van geschiktheid is afgegeven, dient hij deze verklaring bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, over te leggen.
3. Het CBR wijst een of meer geneeskundigen aan en geeft van die aanwijzing kennis aan de aanvrager en aan de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen.
4. De aanvrager geeft de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen inzage van de in het eerste lid bedoelde mededeling.
5. Door de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen wordt aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke categorie of categorieën hij aan die eisen niet voldoet. Indien naar het oordeel van de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, wordt zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet. Artikel 103 is verder van toepassing.
6. Een op grond van artikel 103 aan de aanvrager afgegeven verklaring van geschiktheid verliest haar geldigheid door een mededeling als bedoeld in het vijfde lid.
Rijbewijzen worden afgegeven door Onze Minister:
a. indien de aanvrager buiten Nederland woonachtig is;
b. indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs dat aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland;
c. indien de aanvrager in Nederland woonachtig is, doch niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente.
In de gevallen, bedoeld in artikel 45, geeft degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, een rijbewijs af voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën die gelijkwaardig zijn aan de categorie of categorieën waarvoor het overgelegde rijbewijs was afgegeven. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften omtrent de vaststelling van de gelijkwaardigheid worden vastgesteld.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs dat door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is afgegeven op basis van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, wordt een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de categorie of categorieën waarvoor dat eerder afgegeven rijbewijs geldig was.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs dat door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland is afgegeven op basis van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat geldig was voor meer categorieën dan het buiten Nederland afgegeven rijbewijs, wordt een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de categorieën waarvoor dat eerder afgegeven rijbewijs geldig was.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs, neemt dat rijbewijs in en zendt het terug naar het gezag dat het heeft afgegeven.
In afwijking van artikel 109 wordt een ingenomen rijbewijs dat is afgegeven buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen teruggegeven aan de aanvrager, indien deze voldoet aan de bij die regeling vastgestelde eisen. Tot die eisen behoort ten minste de eis dat de aanvrager een aantoonbaar belang heeft bij teruggave van het ingenomen rijbewijs.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een rijbewijs dat is afgegeven buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, vermeldt in het af te geven rijbewijs in welk deel van het Koninkrijk, onderscheidenlijk in welk land het overgelegde rijbewijs is afgegeven. De vermelding vindt plaats in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een rijbewijs waarin is vermeld dat de aanvrager dat overgelegde rijbewijs heeft verkregen tegen overlegging van een rijbewijs dat is afgegeven buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, neemt die vermelding over in het af te geven rijbewijs. De vermelding vindt plaats in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs waarin is vermeld dat de aanvrager dit rijbewijs heeft verkregen op grond van een eerder in een ander land dan in een lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs, neemt die vermelding over in het af te geven rijbewijs. De vermelding vindt plaats in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waarvan de geldigheid voor een of meer categorieën is beperkt tot een subcategorie van motorrijtuigen, plaatst in het af te geven rijbewijs bij die categorie of categorieën een bij ministeriële regeling vastgestelde codering waaruit die beperking blijkt.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs dat is voorzien van een aantekening dan wel een codering waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager heeft plaatsgevonden met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, neemt die aantekening, omgezet in een bij ministeriële regeling vastgestelde codering, dan wel die codering over in het af te geven rijbewijs.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager heeft plaatsgevonden met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, plaatst in het af te geven rijbewijs een bij ministeriële regeling vastgestelde codering waaruit die beperking blijkt.
1. Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager voor zover het betreft de rijbewijscategorie E heeft plaatsgevonden met een samenstel van voertuigen als bedoeld in artikel 75, geeft een rijbewijs af dat voor wat betreft de categorie E slechts geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist.
2. Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager voor zover het betreft de rijbewijscategorie E heeft plaatsgevonden met een samenstel van voertuigen als bedoeld in artikel 76, geeft een rijbewijs af dat voor wat betreft de categorie E geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of C is vereist en, indien de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs D, voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D is vereist.
3. Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs waaruit blijkt dat het onderzoek naar de rijvaardigheid van de aanvrager voor zover het betreft de rijbewijscategorie E heeft plaatsgevonden met een samenstel van voertuigen als bedoeld in artikel 77, geeft een rijbewijs af dat voor wat betreft de categorie E slechts geldig is voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B of D is vereist.
Degene die een rijbewijs afgeeft tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs dat is voorzien van een aantekening dan wel een codering waaruit blijkt dat de aanvrager slechts een motorrijtuig kan besturen dat aan bepaalde eisen voldoet dan wel slechts een motorrijtuig kan besturen indien hij gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, neemt die aantekening, omgezet in een bij ministeriële regeling vastgestelde codering, dan wel die codering over in het af te geven rijbewijs.
1. Blanco rijbewijzen worden door de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten rechtstreeks besteld bij de leverancier.
2. Bestelling vindt plaats volgens de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde procedure.
1. Het transport van blanco rijbewijzen van de leverancier naar de bestellende autoriteit vindt plaats met gebruikmaking van een waardetransporteur.
2. Indien de bestellende autoriteit beschikt over decentrale afgiftepunten, vindt het transport van blanco rijbewijzen naar deze decentrale afgiftepunten eveneens plaats met gebruikmaking van een waardetransporteur tenzij het aantal te transporteren rijbewijzen minder dan tien bedraagt.
Blanco rijbewijzen worden terstond na aflevering veilig gesteld in de in artikel 125 bedoelde voorziening.
1. Van de beschikbaar gestelde blanco rijbewijzen wordt door de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten een voorraadregistratie bijgehouden.
2. Uit de voorraadregistratie dient aan de hand van de documentnummers te allen tijde te blijken welke blanco rijbewijzen op de eerste dag van elke kalendermaand aanwezig waren, welke rijbewijzen in de loop van de kalendermaand aan de voorraad zijn toegevoegd, welke rijbewijzen in de loop van de kalendermaand aan de voorraad zijn onttrokken omdat zij zijn afgegeven, verschreven, gestolen, vermist of anderszins als onbruikbaar moeten worden beschouwd en welke rijbewijzen op de laatste dag van elke kalendermaand nog aanwezig zijn.
3. Rijbewijzen worden zoveel mogelijk afgegeven in volgorde der nummers. De volgorde wordt bepaald op basis van het getal dat gevormd wordt door van elk rijbewijsnummer het laatste cijfer buiten beschouwing te laten.
4. Het is een tot de afgifte van rijbewijzen bevoegde autoriteit niet toegestaan rijbewijzen af te geven die aan een andere autoriteit daartoe ter beschikking zijn gesteld.
1. Onze Minister zendt in de eerste helft van elke kalendermaand aan de gemeenten een factuur betreffende de in de aan die maand voorafgaande maand door de burgemeesters van die gemeenten afgegeven rijbewijzen en betreffende de bij die burgemeesters ingediende, tot Onze Minister gerichte aanvragen die in die voorafgaande maand tot afgifte van een rijbewijs hebben geleid. Daarbij verstrekt Onze Minister een opgave van de voorraad blanco rijbewijzen die aan het eind van die voorafgaande maand blijkens de in het rijbewijzenregister geregistreerde gegevens bij de gemeenten in voorraad was.
2. De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten maken ten minste éénmaal per kalendermaand proces-verbaal op ter zake van de in het register als afgegeven geregistreerde, doch verschreven documenten en, indien binnen een termijn van drie maanden na de registratie van de afgifte van die documenten, nieuwe documenten ter vervanging van die documenten zijn afgegeven, tevens ter zake van die nieuwe documenten. In het proces-verbaal worden de nummers van de verschreven documenten en de nummers van de nieuwe documenten die binnen een termijn van drie maanden ter vervanging van die verschreven documenten zijn afgegeven, afzonderlijk opgenomen. Het proces-verbaal dient te worden ondertekend door of namens de betrokken autoriteit en dient, voor zover het rijbewijzen betreft welke door de burgemeester zijn afgegeven, onverwijld en tezamen met de verschreven documenten te worden toegezonden aan Onze Minister.
3. Onze Minister brengt op het factuurbedrag de ingevolge artikel 121, eerste lid, van de wet verschuldigde vergoeding betreffende de nieuwe documenten die zijn afgegeven ter vervanging van in het rijbewijzenregister als afgegeven rijbewijzen geregistreerde, doch verschreven documenten, in mindering, mits tussen de registratie van de afgifte van het verschreven document en de registratie van de afgifte van het ter vervanging van het verschreven document afgegeven nieuwe document niet langer dan drie maanden zijn verstreken.
4. De afdracht van het op grond van de in het eerste lid bedoelde factuur verschuldigde bedrag vindt plaats door middel van automatische verrekening bij de NV Bank Nederlandse Gemeenten op de eerste werkdag van de derde kalendermaand volgende op die waarin de betrokken factuur is verzonden.
5. De burgemeester verstrekt binnen vier weken na de datum van de in het eerste lid bedoelde factuur aan Onze Minister een opgave, inhoudende de voorraad blanco rijbewijzen welke, blijkens de bij de gemeente gehouden voorraadregistratie, aan het eind van de kalendermaand waarop de factuur betrekking heeft, bij de gemeente aanwezig is. Voor zover en indien deze opgave afwijkt van de in het eerste lid bedoelde, door Onze Minister verstrekte, opgave dient de burgemeester bij de door hem te verstrekken opgave een verklaring met betrekking tot het geconstateerde verschil over te leggen.
6. De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten maken ten minste eenmaal per kalendermaand proces-verbaal op ter zake van rijbewijzen die om enigerlei reden niet voor afgifte in aanmerking komen en niet als zijnde afgegeven in het register zijn geregistreerd. In het proces-verbaal worden de nummers van de betrokken documenten opgenomen. Het proces-verbaal dient te worden ondertekend door of namens de betrokken autoriteit en dient, voor zover het rijbewijzen betreft welke door de burgemeester zijn afgegeven, onverwijld tezamen met de in het proces-verbaal vermelde documenten, te worden toegezonden aan Onze Minister.
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten treffen maatregelen om de onder hen berustende rijbewijzen en de met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen te beveiligen tegen ontvreemding dan wel vernietiging ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins.
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de voorraad blanco rijbewijzen en de met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen worden opgeslagen in een inbraakvertragende en brandwerende voorziening met een bij ministeriële regeling vast te stellen waardebergingsindicatie, welke voorziening dient te zijn geplaatst in een af te sluiten ruimte.
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de plaatsen waar rijbewijzen en met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen zijn opgeslagen, zijn uitgerust met een electronisch inbraakalarmeringssysteem dat voorziet in een permanente vaste lijn-verbinding met een door de rijksoverheid toegelaten alarmcentrale.
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de werkvoorraad rijbewijzen en de werkvoorraad met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen zich tijdens de werkuren onder voortdurend toezicht bevinden, op een voor het publiek onzichtbare en voor onbevoegden onbereikbare plaats. Buiten de werkuren dienen de werkvoorraden alsmede de verschreven en anderszins onbruikbare documenten te worden opgeslagen in de in artikel 125 bedoelde voorziening. De werkvoorraden bedragen niet meer dan het gemiddeld verbruik van een werkdag.
1. De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen zorg voor een op schrift gestelde beveiligingsprocedure, die in ieder geval voorschriften bevat met betrekking tot:
a. de toegang van personen tot de hoofdvoorraad en de werkvoorraad;
b. het beheer van blanco rijbewijzen, als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte rijbewijzen, voor vernietiging in aanmerking komende rijbewijzen en met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen en apparatuur;
c. de verantwoordelijkheden van de beveiligingsfunctionaris, bedoeld in het tweede lid;
d. de functiescheiding tussen de bij de afgifte en het beheer van rijbewijzen betrokken functionarissen.
2. De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten wijzen een beveiligingsfunctionaris aan, die is belast met het beheer van en het toezicht op de naleving van de beveiligingsprocedure.
3. De in het eerste lid bedoelde maatregelen maken deel uit van de reguliere accountantscontrole.
4. De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de beveiligingsprocedure, bedoeld in het eerste lid, telkenjare wordt geëvalueerd en zonodig wordt aangepast.
De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dragen er zorg voor dat de onder hen ressorterende, met de afgifte van rijbewijzen belaste medewerkers regelmatig worden geïnformeerd over ontvreemdingsrisico's en ten minste eenmaal per jaar worden geïnstrueerd met betrekking tot risicobeperkende afspraken en maatregelen ter zake.
1. De met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten dienen terstond na constatering van ontvreemding dan wel vermissing of vernietiging van rijbewijzen en met de afgifte van rijbewijzen verband houdende materialen ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins, aangifte te doen bij de plaatselijke politie en, voor zover het de afgifte van rijbewijzen door de burgemeester betreft, Onze Minister in kennis te stellen.
2. Een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid bevat de navolgende gegevens:
a. het tijdstip en de exacte toedracht van de ontvreemding of vernietiging;
b. het nummer van ieder ontvreemd, vermist of vernietigd rijbewijs alsmede de persoonsgegevens indien het rijbewijs reeds was gepersonaliseerd ter uitreiking dan wel was ingehouden of anderszins opgelegd;
c. de ontvreemde, vermiste of vernietigde stempels met een omschrijving van het soort stempel en daarop vermelde nummers;
d. de overige ontvreemde, vermiste of vernietigde materialen.
3. Zodra het door de plaatselijke politie opgemaakte proces-verbaal beschikbaar is, wordt daarvan een afschrift gezonden aan Onze Minister.
Tot het doen van de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet zijn bevoegd:
a. de korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk artikel 38 van de Politiewet 1993 en de door hen voor dit doel aangewezen plaatsvervangers;
b. de commandant, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Politiewet 1993 en de door hem voor dit doel aangewezen plaatsvervangers;
c. de betrokken officier van justitie;
d. de verkeersschouten, bedoeld in de Wet op de rechterlijke organisatie;
e. de directeur van het CBR.
1. Het tijdstip waarop en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen, bedoeld in een der artikelen 131, vijfde lid, of 134, vierde lid, van de wet dient te ondergaan, worden door Onze Minister vastgesteld.
2. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, worden tijd en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door Onze Minister opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
3. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen mededeling gedaan aan Onze Minister.
4. De bevindingen van de met de toepassing van de educatieve maatregelen belaste deskundige of deskundigen worden aan Onze Minister medegedeeld. Onze Minister stelt op basis van die bevindingen vast of betrokkene aan de hem opgelegde verplichtingen heeft voldaan.
1. Tijdstip en plaats van het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid of, indien het onderzoek in gedeelten plaatsvindt, van die gedeelten worden door Onze Minister vastgesteld.
2. Indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, worden tijd en plaats van het onderzoek door Onze Minister opnieuw vastgesteld tenzij naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
3. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt daarvan door de deskundige of deskundigen mededeling gedaan aan Onze Minister.
1. Het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid omvat een theorie-gedeelte en een praktijk-gedeelte.
2. Indien het onderzoek betrekking heeft op meerdere rijbewijscategorieën, wordt de kennis van de theorie van alle categorieën gezamenlijk onderzocht.
3. Het praktijk-gedeelte bestaat uit een rijproef voor elk van de categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
4. Indien het onderzoek betrekking heeft op een of meer van de rijbewijscategorieën B, C, D en E dan wel mede op een of meer van die rijbewijscategorieën, bestaat het praktijk-gedeelte in afwijking van het derde lid uit een of meerdere rijproeven, afgenomen overeenkomstig artikel 135.
5. Bij ministeriële regeling worden richtlijnen vastgesteld omtrent de wijze van beoordelen van de rijvaardigheid van betrokkene.
1. Indien het onderzoek betrekking heeft op de rijbewijscategorieën B, C, D en E, wordt eerst een rijproef voor de categorie E bij C afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën C, E bij D, D, E bij B en B.
2. Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij C niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie C afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën E bij D, D, E bij B en B.
3. Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie C niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie E bij D afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën D, E bij B en B.
4. Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij D niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie D afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorieën E bij B en B.
5. Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie D niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie E bij B afgenomen. Indien betrokkene blijkens die rijproef aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt aangenomen dat hij mede voldoet aan de eisen voor de categorie B.
6. Indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij B niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet, wordt een rijproef voor de categorie B afgenomen.
Het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid vindt plaats aan de hand van de bij ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 61 tot en met 64 en 70 vastgestelde eisen met betrekking tot de rijvaardigheid.
Het motorrijtuig dan wel het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen, waarmee de rijproef wordt afgelegd, dient naar het oordeel van het CBR daartoe geschikt te zijn.
De duur van de rijproef bedraagt voor de rijbewijscategorieën A, B en E bij B ten minste 35 minuten en voor de rijbewijscategorieën C, D, E bij C en E bij D ten minste 60 minuten.
De rijproef kan binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien betrokkene naar het oordeel van de deskundige of deskundigen door zijn wijze van rijden de veiligheid op de weg in gevaar brengt. Indien het onderzoek naar de rijvaardigheid betrekking heeft op de rijbewijscategorie A, kan de rijproef eveneens binnen de voorgeschreven tijd worden gestaakt, indien betrokkene naar het oordeel van de deskundige of deskundigen de bijzondere verrichtingen niet op juiste en veilige wijze uitvoert.
Indien betrokkene bij een rijproef blijkt aan de eisen te voldoen doch bij het theorie-gedeelte wordt afgewezen, wordt hij in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na het onderzoek aan een nieuw onderzoek voor dit theorie-gedeelte deel te nemen.
1. Onze Minister deelt de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit mede aan degene die de in artikel 130 van de wet bedoelde mededeling heeft gedaan.
2. Indien de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet de rijvaardigheid bezit voor een of meer categorieën motorrijtuigen die in de vordering zijn vermeld, deelt Onze Minister de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit tevens mede aan:
a. degene die het rijbewijs heeft afgegeven, indien het ongeldig is verklaard voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven;
b. degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien het niet voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven, ongeldig is verklaard dan wel indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur.
Het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de geschiktheid vindt plaats aan de hand van de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en mag slechts betreffen:
a. indien betrokkene de leeftijd van 70 jaren nog niet heeft bereikt, de punten waaromtrent in de eigen verklaring vragen zijn gesteld;
b. indien betrokkene de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt, bovendien de punten waaromtrent in het geneeskundig verslag vragen zijn gesteld.
1. Onze Minister deelt de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit mede aan degene die de in artikel 130 van de wet bedoelde mededeling heeft gedaan en aan het CBR.
2. Indien de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen of dat er redelijke grond bestaat voor de verwachting dat betrokkene slechts aan die eisen voldoet voor een termijn die korter is dan de tijdsduur waarvoor het rijbewijs op het tijdstip van het onderzoek nog geldig is, deelt Onze Minister de uitslag van het onderzoek en het naar aanleiding daarvan door hem genomen besluit tevens mede aan degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen.
Het rijbewijzenregister wordt beheerd door de Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
In het register worden de navolgende gegevens opgenomen:
a. geslachtsnaam, voorvoegsels, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, adellijke titel of predikaat, burgerlijke staat, plaats en datum en eventueel land van geboorte, en sociaal-fiscaal nummer van degenen aan wie een rijbewijs is afgegeven;
b. indien in het rijbewijs op verzoek van de houder naamsgegevens van diens echtgenoot, voormalige echtgenoot, echtgenote of voormalige echtgenote zijn vermeld, geslachtsnaam, voorvoegsels en adellijke titel of predikaat van die echtgenoot, voormalige echtgenoot, echtgenote of voormalige echtgenote;
c. adres van degenen aan wie een rijbewijs is afgegeven, zoals dat bekend was ten tijde van de afgifte of registratie van het rijbewijs;
d. historische datum van afgifte en datum van einde geldigheidsduur per categorie waarvoor het rijbewijs is afgegeven;
e. eventuele beperkende aantekeningen, al dan niet in de vorm van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering, per categorie waarvoor het rijbewijs is afgegeven;
f. nummer en datum van afgifte van het document, alsmede afgevende instantie;
g. datum van vermissing of diefstal van afgegeven rijbewijzen alsmede datum van vermissing of diefstal van geregistreerde rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland;
h. verblijfplaats van rijbewijzen die niet in het bezit zijn van de houder en die niet als vermist of gestolen staan geregistreerd;
i. gegevens omtrent de inlevering van rijbewijzen ingevolge artikel 120, tweede lid, van de wet;
j. gegevens omtrent de ongeldigverklaring van rijbewijzen ingevolge artikel 124 van de wet;
k. gegevens omtrent de toepassing van de artikelen 131 tot en met 134 van de wet;
l. gegevens omtrent de invordering en inhouding van rijbewijzen alsmede omtrent de schorsing van de inhouding;
m. gegevens omtrent de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen;
n. gegevens omtrent de toepassing van het dwangmiddel van inneming van het rijbewijs, bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
o. gegevens omtrent blanco rijbewijzen alsmede het verbruik van blanco rijbewijzen, voor zover dit laatste noodzakelijk is in verband met de vaststelling van de ingevolge artikel 121 van de wet verschuldigde vergoeding;
p. gegevens omtrent de registratie van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
q. gegevens omtrent instanties die zijn belast met de afgifte van rijbewijzen.
Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen doet aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de afgifte van rijbewijzen, bedoeld in artikel 116, eerste lid, van de wet;
b. de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 120, tweede lid, en 124, vierde lid, van de wet;
c. de ongeldigverklaring van rijbewijzen, bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de wet;
d. beperking van de geldigheidsduur op grond van de bij de aanvraag van een rijbewijs overgelegde verklaring van geschiktheid.
Degene die een rijbewijs ongeldig verklaart ingevolge artikel 124, eerste lid, van de wet doet aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de ongeldigverklaring;
b. de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 124, vierde lid, en 134, derde lid, van de wet.
Onze Minister doet aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de schorsing van de geldigheid van rijbewijzen, bedoeld in artikel 131, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, van de wet;
b. de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 131, derde lid, onderdeel b, en 132, vijfde lid, onderdeel a, van de wet;
c. de teruggave van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 131, derde lid, onderdeel c, vierde lid en vijfde lid, en 134, vierde lid, van de wet;
d. de ongeldigverklaring van rijbewijzen, bedoeld in artikel 132, tweede lid, van de wet.
De betrokken ambtenaar, belast met de uitvoering van de politietaak, doet aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de vordering tot overgifte van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 130, tweede lid, en 164, eerste lid, van de wet;
b. het feitelijk innemen van die rijbewijzen;
c. het feitelijk innemen van rijbewijzen ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
d. het voldoen van de administratieve sanctie.
De betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie doet aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de inhouding van rijbewijzen, bedoeld in artikel 164, vierde lid, van de wet;
b. de schorsing van de inhouding van rijbewijzen;
c. de teruggave van rijbewijzen die ingevorderd of ingehouden zijn geweest;
d. de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Het Centraal Justitieel Incassobureau doet in geval van toepassing van het dwangmiddel van inneming van het rijbewijs, bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de vordering tot inlevering van rijbewijzen;
b. de datum waarop de inlevering dient plaats te vinden;
c. de duur van de inneming;
d. het bedrag van de verschuldigde sanctie;
e. het feitelijk innemen van rijbewijzen;
f. de teruggave van rijbewijzen die ingehouden zijn geweest.
1. Onze Minister doet aan de beheerder van het rijbewijzenregister mededeling omtrent:
a. de blanco rijbewijzen die ter beschikking zijn gesteld aan de met de afgifte van rijbewijzen belaste instanties;
b. de registratie, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet, van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2. De mededeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, omvat opgave van de volgende gegevens:
a. datum van registratie;
b. nummer waaronder het rijbewijs in het rijbewijzenregister is geregistreerd;
c. naam, voornaam en de geboortedatum en geboorteplaats van de houder;
d. adres van de houder van het rijbewijs in Nederland;
e. in het rijbewijs voorkomende beperkende aantekeningen, voor zover deze zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen;
f. datum waarop de geldigheidsduur van het rijbewijs eindigt.
De in de artikelen 146 tot en met 152 bedoelde mededelingen vinden plaats langs geautomatiseerde weg.
Het ingevolge artikel 19 van de Wet persoonsregistraties bij ministeriële regeling vastgestelde reglement alsmede de wijziging en intrekking daarvan wordt voor een ieder ter inzage gelegd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam alsmede bij de secretarie van iedere gemeente.
1. Uit het rijbewijzenregister worden door de beheerder aan de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten in andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en in andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte inlichtingen verstrekt omtrent:
a. rijbewijzen waarvan de houder zich heeft gevestigd in de betrokken staat en aldaar om omwisseling of registratie heeft verzocht;
b. door die staten afgegeven rijbewijzen die in het rijbewijzenregister zijn geregistreerd.
2. Uit het rijbewijzenregister worden door de beheerder aan de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten buiten Nederland, anders dan in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inlichtingen verstrekt omtrent rijbewijzen waarvan de houder zich heeft gevestigd in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in de betrokken staat en aldaar om omwisseling heeft verzocht.
Uit het rijbewijzenregister worden door de beheerder inlichtingen verstrekt aan:
a. degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen;
b. het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor statistische doeleinden, voor zover het betreft niet tot personen herleidbare informatie;
c. het Verbond van Verzekeraars en andere belanghebbenden, ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, voor zover het betreft de datum van afgifte en de geldigheid van rijbewijzen alsmede omtrent de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor rijbewijzen zijn afgegeven;
d. het Verbond van Verzekeraars, ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, voor zover het betreft de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen;
e. personen werkzaam bij een postkantoor van PTT Post BV voor zover zij de gegevens nodig hebben voor de afgifte van kentekenbewijzen en voor zover het betreft gegevens omtrent de geldigheid van rijbewijzen;
f. voertuigbedrijven voor zover het de verificatie van als identiteitsdocument aan het bedrijf getoonde rijbewijzen betreft ter bescherming van het eigendom van het bedrijf in het kader van de verhuur van de voertuigen van het bedrijf;
g. de financiële instellingen, ingevolge de Wet identificatie bij financiële dienstverlening, voor zover het betreft gegevens omtrent de geldigheid van rijbewijzen;
h. de personen en instanties, ingevolge de Wet op de identificatieplicht, voor zover het betreft gegevens omtrent de geldigheid van rijbewijzen;
i. het Meldpunt ongebruikelijke transacties, ingevolge de Wet melding ongebruikelijke transacties, voor zover het betreft de gegevens, bedoeld in artikel 145, onderdelen a, b, c en d;
j. overige belanghebbenden voor zover deze de gegevens gebruiken voor statistische doeleinden en slechts nadat de gegevens door de beheerder zijn ontdaan van alle elementen die de gegevens herleidbaar maken tot individuele personen.
Bromfietscertificaten worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die bij een door hem afgelegd bromfiets-examen heeft bewezen te beschikken over voldoende kennis van de bij ministeriële regeling aangewezen, bij en krachtens de wet vastgestelde, voorschriften voor bromfietsers en voldoende inzicht in de risicofactoren die deelneming aan het verkeer met een bromfiets met zich brengt.
Het voor de aanvraag van bromfietscertificaten verschuldigde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
Het bromfiets-examen kan slechts worden afgelegd door personen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt.
Voor toelating tot het bromfiets-examen dienen te worden overgelegd:
a. een aanvraagkaart volgens door het CBR vastgesteld model;
b. twee identieke, recente, goedgelijkende pasfoto's van de aanvrager, zo mogelijk zonder hoofddeksel, van ongeveer 4 cm hoogte en 3 cm breedte, zodanig dat de afbeelding voor ongeveer drievierde de ene en voor ongeveer éénvierde de andere gelaatshelft weergeeft. De pasfoto's mogen geen beschadigingen vertonen en dienen aan de achterzijde te zijn voorzien van de naam van de aanvrager;
c. een op naam van de aanvrager gesteld identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1o of 2o, van de Wet op de identificatieplicht.
Bij het bromfiets-examen dient aan de volgende eisen te worden voldaan:
a. grondige kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor bestuurders van bromfietsers geldende voorschriften en het op juiste wijze toepassen van die kennis alsmede kennis van bij en krachtens de wet vastgestelde, voor andere verkeersdeelnemers dan die bestuurders geldende voorschriften;
b. kennis van de mogelijkheid van conflicteren van eigen belangen en belangen van andere verkeersdeelnemers;
c. inzicht in voor bestuurders van bromfietsen relevante verkeersrisico's en in factoren die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden;
d. kennis van de hoofdbeginselen van eerste hulp bij ongelukken en van elementaire maatregelen, te treffen bij verkeersongevallen;
e. basiskennis met betrekking tot de voor de verkeersveiligheid en voor het milieu van belang zijnde voertuigonderdelen;
f. kennis van en inzicht in de invloed van het eigen rijgedrag op de mobiliteits- en milieuproblematiek;
g. kennis van de elementaire beginselen van voertuigbediening en voertuigbeheersing en
h. kennis van mogelijkheden om noodsituaties tijdig te onderkennen, en van de gedragsmogelijkheden in noodsituaties.
Bromfietscertificaten worden zoveel mogelijk in volgorde van nummer afgegeven. De volgorde wordt bepaald op basis van het getal dat gevormd wordt door van elk nummer het laatste cijfer buiten beschouwing te laten.
1. Onze Minister zendt in de eerste helft van elke kalendermaand aan het CBR een factuur betreffende de in de aan die maand voorafgaande maand door het CBR afgegeven bromfietscertificaten.
2. Betaling van het op grond van de in het eerste lid bedoelde factuur verschuldigde bedrag dient plaats te vinden binnen vier weken na de factuurdatum.
De Directeur van het CBR treft maatregelen om de onder het CBR berustende, als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte bromfietscertificaten alsmede de blanco certificaten en de met de afgifte van bromfietscertificaten verband houdende formulieren en materialen te beveiligen tegen ontvreemding dan wel vernietiging ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins.
Het CBR draagt er zorg voor dat de werkvoorraad certificaten en de werkvoorraad met de afgifte van certificaten verband houdende formulieren en materialen zich tijdens werkuren onder voortdurend toezicht bevinden, op een voor het publiek onzichtbare en voor onbevoegden onbereikbare plaats. Buiten de werkuren dienen de werkvoorraden te worden opgeslagen in een inbraakvertragende voorziening.
De Directeur van het CBR draagt er zorg voor dat de onder hem ressorterende, met de afgifte van bromfietscertificaten belaste medewerkers regelmatig worden geïnformeerd over ontvreemdingsrisico's en geïnstrueerd met betrekking tot risicobeperkende afspraken en maatregelen ter zake.
1. De Directeur van het CBR dient terstond na constatering van ontvreemding dan wel vermissing of vernietiging van als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte bromfietscertificaten, blanco certificaten en met de afgifte van bromfietscertificaten verband houdende formulieren en materialen ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins, aangifte te doen bij de plaatselijke politie.
2. De Directeur van het CBR dient terstond na constatering van ontvreemding dan wel vermissing of vernietiging van als afgegeven geregistreerde doch nog niet uitgereikte bromfietscertificaten ten gevolge van inbraak, diefstal, verduistering, overvallen, brand of anderszins, Onze Minister in kennis te stellen.
3. Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat de navolgende gegevens:
a. het tijdstip en de exacte toedracht van de ontvreemding, vermissing of vernietiging;
b. het nummer van ieder ontvreemd, vermist of vernietigd, als afgegeven geregistreerd, doch nog niet uitgereikt bromfietscertificaat alsmede de betrokken persoonsgegevens.
4. Zodra het door de plaatselijke politie opgemaakte proces-verbaal beschikbaar is, wordt daarvan een afschrift gezonden aan Onze Minister.
Het register betreffende de afgifte van bromfietscertificaten wordt beheerd door de Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
In het register worden de navolgende gegevens opgenomen:
a. geslachtsnaam, voorvoegsels, voorletters, plaats en datum en eventueel land van geboorte van degenen aan wie een bromfietscertificaat is afgegeven;
b. adres van degenen aan wie een bromfietscertificaat is afgegeven, zoals dat bekend was ten tijde van de afgifte;
c. nummer en datum van afgifte van bromfietscertificaten;
d. gegevens omtrent de ongeldigverklaring van bromfietscertificaten.
Het CBR doet aan de beheerder van het register mededeling omtrent de afgifte van bromfietscertificaten alsmede omtrent de ongeldigverklaring van bromfietscertificaten.
Het ingevolge artikel 19 van de Wet persoonsregistraties bij ministeriële regeling vastgestelde reglement alsmede de wijziging en intrekking daarvan wordt voor een ieder ter inzage gelegd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam alsmede bij de vestigingen van het CBR.
Uit het register betreffende de afgifte van bromfietscertificaten worden door de beheerder inlichtingen verstrekt aan:
a. degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen;
b. het CBR;
c. het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor statistische doeleinden, voor zover het betreft niet tot personen herleidbare informatie;
d. het Verbond van Verzekeraars, ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, voor zover het betreft de datum van afgifte van bromfietscertificaten.
1. Aanvragen van rijbewijzen die betrekking hebben op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, dienen:
a. indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, te zijn gericht tot Onze Minister en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager woonachtig is;
b. indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, te zijn gericht tot en te worden ingediend bij Onze Minister.
2. Bij de aanvraag dient, behoudens de in artikel 35 genoemde bescheiden, tevens een verklaring van de aanvrager te worden overgelegd, waarin deze aannemelijk maakt dat hij door bijzondere omstandigheden de aanvraag niet vóór 1 juni 1996 kon indienen of heeft ingediend.
Aanvragen van verklaringen van rijvaardigheid die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Wegenverkeersreglement zoals die luidden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Aanvragen van geneeskundige verklaringen die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Wegenverkeersreglement zoals die luidden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
1. Voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a onder I, en tweede lid, 7, onderdeel e, en 59, eerste lid, onderdeel e, wordt onder een theorie-certificaat als daar bedoeld mede verstaan een niet langer dan drie jaar tevoren op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven theorie-certificaat.
2. Indien degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, aantoont dat het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A is aangevraagd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a onder I, en tweede lid, en 7, onderdeel e, een aan hem afgegeven rijbewijs B gelijkgesteld met een theorie-certificaat als daar bedoeld.
1. Voor de toepassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel d, wordt onder een rijbewijs B mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs B dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
2. Voor de toepassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel e, wordt onder een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van het trekkende motorrijtuig mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat geldig is voor het besturen van het trekkende motorrijtuig.
1. Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, wordt onder een rijbewijs B dat is voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde code waaruit blijkt dat de houder van dat rijbewijs het praktijk-examen heeft afgelegd in een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs B met de aanduiding «Automaat».
2. Voor de toepassing van artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt onder een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Voor de toepassing van de artikelen 17, 21 tot en met 23, 34, onderdeel a, 36, onderdeel b, en 69, tweede lid, onderdeel b, wordt onder een verklaring van rijvaardigheid mede verstaan een op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven verklaring van rijvaardigheid.
Voor de toepassing van de artikelen 16, 17, 24, 25, 34, onderdeel b, 35, onderdeel b, 36, onderdeel c, 44, eerste lid, onderdeel b, 45, eerste lid, onderdeel b, 46, eerste lid, onderdeel b, 47, eerste lid, onderdeel b, 48, eerste lid, onderdeel b, en 146, onderdeel d, wordt onder een verklaring van geschiktheid mede verstaan een op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven geneeskundige verklaring.
Voor de toepassing van de artikelen 33, eerste lid, onderdeel b onder II, 49, derde lid, 59, eerste lid, onderdeel b, en 67, eerste lid, onderdeel d, wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is, mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat nog geldig is.
1. Voor de toepassing van de artikelen 35, aanhef en onderdeel a, 36, 38 tot en met 43 en 49, vierde lid, wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
2. Voor de toepassing van de artikelen 46, vierde lid, 107 en 108 wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur of door omwisseling tegen een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.
Voor de toepassing van de artikelen 36, 43 en 59, eerste lid, onderdeel e, wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, onderdeel b onder II, worden in het overgelegde rijbewijs omschreven eisen ten aanzien van de inrichting van het voertuig en de eis dat de aanvrager corrigerende lenzen draagt, niet aangemerkt als beperkende aantekeningen die niet zijn aangeduid met de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen.
1. Voor de toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel a, wordt onder een theorie-certificaat als daar bedoeld mede verstaan een niet langer dan drie jaar voor de dag van het examen op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven theorie-certificaat.
2. Voor de toepassing van de artikelen 67, eerste lid, onderdeel b, en 69, eerste lid, onderdeel a, wordt onder een rijbewijs B als daar bedoeld mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs B dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
3. Voor de toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel c, wordt onder een rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs voor het trekkende motorrijtuig, dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Voor de toepassing van artikel 69, tweede lid, onderdeel a, wordt onder een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model.
Voor de toepassing van de artikelen 100, derde lid, onderdeel b, en 101, tweede lid, onder 2e, wordt onder een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt, mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaren bereikt.
Voor de toepassing van de artikelen 122, eerste en tweede lid, en 123 wordt, tenzij uit die bepalingen het tegendeel blijkt, onder rijbewijzen mede verstaan rijbewijzen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3e, van de Wegenverkeerswet.
De in de artikelen 124 tot en met 130 vastgestelde eisen inzake de door de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteiten te treffen beveiligingsmaatregelen zijn mede van toepassing op rijbewijzen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3e, van de Wegenverkeerswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog onder die autoriteiten berusten.
Voor de toepassing van de artikelen 145 tot en met 152 wordt onder rijbewijzen mede verstaan rijbewijzen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3e, van de Wegenverkeerswet.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs A tegen overlegging van een niet eerder dan zes maanden voor de aanvraag op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven verklaring van rijvaardigheid, wordt, indien de aanvraag wordt ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de rijbewijscategorie A zonder dat daarbij de in artikel 20 bedoelde beperking geldt.
Indien de aanvraag van een rijbewijs betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven rijbewijs dat geldig is voor de rijbewijscategorie A wordt, indien de aanvrager ten behoeve van het besturen van een motorrijtuig op drie wielen, waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg, belang heeft bij afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B, tegen overlegging van dat eerder afgegeven rijbewijs en een vóór 1 juni 1996 op zijn naam gesteld kentekenbewijs dat is afgegeven voor een motorrijtuig als hier bedoeld, een rijbewijs afgegeven voor de rijbewijscategorieën A en B, dat voor wat betreft de rijbewijscategorie B slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op drie wielen, waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Indien de aanvraag van een rijbewijs betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en waarin de aanduiding «Automatische gangwissel of koppeling», al dan niet in combinatie met de aanduiding «Tot één jaar na datum van afgifte beperkt geldig» is geplaatst, wordt een rijbewijs afgegeven zonder die beperkende aanduiding of aanduidingen.
Indien de aanvraag van een rijbewijs betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en waarin bij een of meer van de categorieën waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, de beperkende aantekening «Automaat» is geplaatst, wordt een rijbewijs afgegeven waarin die beperking is aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Indien de aanvrager van een rijbewijs in het bezit is van:
a. een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs C met de aanduiding «Automaat», dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs D een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat niet is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling,
b. een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs D met de aanduiding «Automaat», dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs C een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat niet is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling,
c. een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs C dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs D een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, dan wel
d. een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs D dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur en dat niet behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen model, en hij ter verkrijging van een rijbewijs C een verklaring van rijvaardigheid overlegt waaruit blijkt dat hij het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling, wordt een rijbewijs afgegeven voor het besturen van de betrokken, in het van toepassing zijnde onderdeel a, b, c of d bedoelde categorieën van motorrijtuigen, zonder dat voor één van die categorieën een beperking tot motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling geldt.
1. Artikel 157 geldt niet voor bestuurders van bromfietsen, die op de datum van inwerkingtreding van artikel 135 van de wet de leeftijd van 16 jaren hebben bereikt. Aan hen wordt door het CBR op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief een bromfietscertificaat afgegeven.
2. Het in het eerste lid bedoelde tarief wordt vastgesteld door het CBR onder goedkeuring van Onze Minister.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,
Margaretha de Boer
Uitgegeven de éénendertigste mei 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Reeds langere tijd ligt het in het voornemen de op het niveau van de algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitvoeringsvoorschriften op het aandachtsterrein van de rijvaardigheid en de rijbevoegdheid onder te brengen in een afzonderlijk reglement. De betrokken voorschriften, die sedert het begin van de jaren 50 zijn opgenomen in hoofdstuk VI van het Wegenverkeersreglement, zijn sindsdien vele malen – vaak ingrijpend – gewijzigd. Met name onderging de materie ingrijpende wijzigingen in het kader van de gefaseerde aanpassing, bij de koninklijke besluiten van 23 december 1982 (Stb. 716) en van 22 december 1983 (Stb. 662), van de Nederlandse regelgeving inzake rijbewijzen aan richtlijn nr. 80/1263/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs en in het kader van de bij de wet van 2 juli 1986 (Stb. 389) tot stand gekomen verlenging van de geldigheidsduur en decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen.
In het kader van de definitieve aanpassing aan de richtlijn, bij koninklijk besluit van 22 december 1983, is de in hoofdstuk VI van het Wegenverkeersreglement geregelde materie deels opnieuw opgezet. Het uitgangspunt daarbij was dat moest worden voorkomen dat de toch al niet gemakkelijk toegankelijke materie door de vele wijzigingen die daarin ter aanpassing aan de richtlijn moesten worden aangebracht, nog aanzienlijk aan ondoorzichtigheid zou winnen. Bij het deels opnieuw opzetten van de materie is echter – noodzakelijkerwijze – de uit het begin van de jaren 50 daterende hoofdstructuur van het Wegenverkeersreglement in stand gebleven. Dit laatste heeft tot gevolg gehad dat hetgeen de materie door die gedeeltelijk nieuwe opzet aan helderheid heeft gewonnen, door latere wijzigingen, met name door de wijzigingen die in het kader van de verlenging van de geldigheidsduur en de decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen moesten worden aangebracht, ten dele weer teloor is gegaan.
De integrale herziening van de wegenverkeerswetgeving bood een unieke gelegenheid om uitvoering te geven aan het reeds langer bestaande voornemen om de uitvoeringsvoorschriften op het terrein van de rijvaardigheid en rijbevoegdheid opnieuw op te zetten en die voorschriften onder te brengen in een afzonderlijk reglement.
§ 2. Doel en opzet van het Reglement rijbewijzen
Zoals in het hoofdstuk Deregulering van de bij de Wegenverkeerswet 1994 behorende memorie van toelichting reeds is verwoord, is met de nieuwe opzet van de regelgeving op het terrein van de rijvaardigheid en rijbevoegdheid in de eerste plaats beoogd om nog beter dan thans reeds het geval is te waarborgen dat bestuurders die niet c.q. niet meer beschikken over de vereiste geschiktheid en rijvaardigheid, geen rijbewijs kunnen verkrijgen c.q. behouden. De Wegenverkeerswet 1994 voorziet daartoe in maatregelen met betrekking tot de opleidingsfase alsmede met betrekking tot de daarop volgende fase van het rijbewijsbezit. Voor wat betreft de fase van het rijbewijsbezit heeft daarbij met name voor ogen gestaan het slagvaardiger maken van de instrumenten die de administratie ten dienste staan om op te treden tegen gesignaleerd probleemgedrag van bestuurders, en het verbeteren van de mogelijkheden om langs strafrechtelijke weg op te treden tegen ongewenst verkeersgedrag. Het reglement voorziet op dit punt met name in de nadere uitwerking van de sterk gewijzigde vorderingsprocedure zoals deze in de Wegenverkeerswet 1994 is voorzien. Ten aanzien van de in de wet voorziene verbeteringen van de strafrechtelijke instrumenten bevat het reglement als zodanig geen nadere voorschriften. Als bijkomende doelstelling van de regeling kan hier worden genoemd de voortschrijdende harmonisatie van de regelgeving op het terrein van de rijvaardigheid en rijbevoegdheid in Europees verband, die met name gestalte heeft gekregen in de in het reglement vervatte aanpassingen van de Nederlandse regelgeving aan richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237).
De in het Reglement rijbewijzen geregelde materie correspondeert met, en voorziet in de nadere uitwerking van de in hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 (Rijvaardigheid en rijbevoegdheid) geregelde materie. Het reglement voorziet voor een belangrijk deel in hercodificatie van bestaande uitvoeringsvoorschriften op het betrokken aandachtsterrein. Waar nodig zijn die voorschriften opnieuw geformuleerd en in een logischer samenhang gegroepeerd.
Met name betreft dit de in het Wegenverkeersreglement in sterke mate met elkaar vervlochten procedures betreffende de aanvraag van rijbewijzen en de regeling ter zake van de in het kader van de aanvraag van rijbewijzen over te leggen documenten. Het reglement bevat daarnaast ook vele nieuwe elementen. Behalve aan de voorschriften die strekken tot uitvoering van de door de Wegenverkeerswet 1994 geïntroduceerde nieuwe voorzieningen op het hier aan de orde zijnde aandachtsterrein – zoals het voor bestuurders van bromfietsen voorgeschreven bromfietscertificaat – gaat het daarbij met name ook om de in het reglement vervatte voorzieningen ter aanpassing van de Nederlandse regelgeving aan richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs.
§ 3. Hoofdstructuur van het Reglement rijbewijzen
Hoofdstuk I Algemene bepalingen vangt aan met de omschrijving van een aantal in het reglement gehanteerde begrippen. Vervolgens komen aan de orde de nadere invulling van de in de Wegenverkeerswet 1994 voorziene uitzonderingen op de rijbewijsplicht waar het gaat om de lessituatie en de examensituatie, de uitzonderingen op de in de wet vastgestelde minimumleeftijd voor het besturen van motorrijtuigen, de eisen waaraan moet worden voldaan bij het geven van rijonderricht, en de registratie van rijbewijzen uit andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en uit andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Ten slotte worden in hoofdstuk I de rijbewijscategorieën en de daaruit voortvloeiende bevoegdheden omschreven en worden de beperkingen opgesomd die aan die bevoegdheden kunnen zijn gesteld. Nieuw voor de Nederlandse rijbewijsregeling is daarbij de in het kader van de aanpassing aan de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 geïntroduceerde mogelijkheid om rijbewijzen af te geven waarvan de geldigheid is beperkt tot een bepaalde regio. In de artikelsgewijze toelichting zal hierop nader worden ingegaan.
In hoofdstuk II van het reglement zijn de voorschriften betreffende de aanvraag van rijbewijzen samengebracht. Het hoofdstuk vangt aan met een aantal voorschriften van procedurele aard, waarin wordt voorgeschreven bij welke instantie en op welke wijze, afhankelijk van de situatie, de aanvraag van een rijbewijs moet worden ingediend. Vervolgens komen voor een aantal specifieke aanvraagsituaties de eisen aan de orde waaraan de aanvrager van een rijbewijs dient te voldoen. Ten slotte wordt vastgesteld welke bescheiden in het kader van de onderscheiden aanvraagprocedures moeten worden overgelegd.
Aan de verkrijging van de documenten die een rol spelen bij de aanvraag van een rijbewijs op basis van een door de Nederlandse overheid ingesteld onderzoek naar de vereiste rijvaardigheid en geschiktheid, zijn afzonderlijke hoofdstukken gewijd. Hoofdstuk III is gewijd aan de verklaring van rijvaardigheid en het ter verkrijging daarvan af te leggen theorie-examen en praktijk-examen. In hoofdstuk IV staan de verkrijging van de voor afgifte van een rijbewijs vereiste verklaring van geschiktheid en de daarmee verband houdende procedure centraal.
De met de afgifte van rijbewijzen verband houdende voorschriften zijn samengebracht in hoofdstuk V. Naast een opsomming van de gevallen waarin de afgifte van een rijbewijs geschiedt door de Minister van Verkeer en Waterstaat, bevat dit hoofdstuk een aantal tot de rijbewijsafgevende instanties gerichte voorschriften betreffende de bij de afgifte van rijbewijzen in acht te nemen beperkingen.
Nieuw zijn in dit kader de ter uitvoering van artikel 116, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 geformuleerde eisen ten aanzien van de inrichting van de met betrekking tot de afgifte van rijbewijzen te voeren administratie en ten aanzien van de in het kader van de afgifteprocedure te treffen beveiligingsmaatregelen.
Hoofdstuk VI van het reglement bevat de voorschriften ter uitvoering van de door de administratie te treffen maatregelen ten aanzien van rijbewijshouders van wie wordt vermoed dat zij niet of niet langer beschikken over de voor het besturen van motorrijtuigen vereiste rijvaardigheid of geschiktheid. Het betreft hier derhalve de nadere uitwerking van de herziene vorderingsprocedure. Daarbij gaat het zowel om een nadere uitvoering van de in geval van het vermoeden van ongeschiktheid of onvoldoende rijvaardigheid gevorderde onderzoeken naar de rijvaardigheid of geschiktheid als de door de Wegenverkeerswet 1994 geïntroduceerde mogelijkheid om houders van rijbewijzen de verplichting op te leggen tot het ondergaan van educatieve maatregelen ter verbetering van met name hun rijvaardigheid of geschiktheid.
De voorschriften betreffende de registratie van gegevens met betrekking tot rijbewijzen zijn samengebracht in een afzonderlijk hoofdstuk VII. Het betrokken hoofdstuk bevat onder meer een systematische rangschikking van de gegevens die door de autoriteiten, betrokken bij de uitvoering of belast met de handhaving van de bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften, aan het rijbewijzenregister moeten worden gemeld om dat register een actuele bron van informatie voor de rijbewijsafgevende instanties en voor politie en justitie te doen zijn.
In hoofdstuk VIII wordt nadere uitwerking gegeven aan de door de Wegenverkeerswet 1994 geïntroduceerde verplichting voor bromfietsers om te beschikken over een bromfietscertificaat.
De met de invoering van het Reglement rijbewijzen verband houdende overgangsvoorzieningen zijn ondergebracht in hoofdstuk IX.
De aanwijzing van strafbare feiten heeft plaatsgevonden in hoofdstuk X.
Hoofdstuk XI ten slotte bevat de regeling van de inwerkingtreding en de citeertitel van het reglement.
§ 4. De nieuwe EEG-richtlijn betreffende het rijbewijs
De op 29 juli 1991 tot stand gekomen Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende het rijbewijs bouwt voort op de richtlijn nr. 80/1263/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs. Waar de richtlijn van 4 december 1980 met name voorzag in de vaststelling van een Europees model rijbewijs, de onderlinge erkenning door de lid-staten van elkaars nationale rijbewijzen en de omwisseling van elkaars rijbewijzen in geval van vestiging van de houder in een andere lid-staat, voorziet de richtlijn van 29 juli 1991 in een aantal opzichten in een verdergaande harmonisatie van de nationale rijbewijzenstelsels van de lid-staten en in verdieping en verbreding van de eisen die aan kandidaat-rijbewijshouders worden gesteld. Centraal in de nieuwe richtlijn staan met name de algemene invoering van geharmoniseerde rijbewijscategorieën zonder de mogelijkheid voor de lid-staten om daarvan af te wijken, de vaststelling van specifieke voorschriften ter bevordering van de toegang van lichamelijk gehandicapten tot het besturen van voertuigen en de verdere harmonisatie van de door de lid-staten te hanteren normen met betrekking tot de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van kandidaat-rijbewijshouders. Waar de richtlijn van 4 december 1980 voorzag in de faciliteit dat houders van rijbewijzen die zich vestigen in een andere lid-staat, tot een jaar na vestiging aan het verkeer mochten blijven deelnemen met het door de lid-staat van herkomst afgegeven rijbewijs alvorens zij verplicht waren dat rijbewijs om te wisselen in een rijbewijs van de lid-staat van vestiging, voorziet de nieuwe richtlijn niet meer in een verplichting tot omwisseling van het rijbewijs van de lid-staat van herkomst in een rijbewijs van de lid-staat van vestiging. Houders van rijbewijzen die zijn afgegeven in een van de lid-staten van de Europese Gemeenschap mogen derhalve na vestiging in een andere lid-staat, in beginsel met hun in de lid-staat van herkomst afgegeven rijbewijs aan het verkeer op het grondgebied van de lid-staat van vestiging blijven deelnemen. De nieuwe richtlijn erkent echter uitdrukkelijk het recht van de lid-staten om hun nationale bepalingen betreffende de beperking, intrekking, schorsing en nietigverklaring van rijbewijzen toe te passen op iedere houder van een rijbewijs die zich op hun grondgebied vestigt. De nieuwe richtlijn voorziet er voorts uitdrukkelijk in dat de lid-staat van vestiging zijn nationale bepalingen inzake de geldigheidsduur van het rijbewijs, medisch onderzoek en belastingen mag toepassen op de houder van het door de lid-staat van herkomst afgegeven rijbewijs, en dat de in verband met de administratie noodzakelijke vermeldingen op dat rijbewijs worden aangebracht.
Het vervallen van de verplichting tot omwisseling van rijbewijzen uit andere lid-staten in geval van vestiging van de houder hier te lande brengt de noodzaak van een aantal ingrijpende voorzieningen in de Nederlandse regelgeving met zich, dat er toe strekt houders van rijbewijzen uit andere lid-staten voor wat betreft de mogelijkheden tot toepassing van het in het Nederlandse wetgeving voorziene instrumentarium in dezelfde positie te doen verkeren als houders van Nederlandse rijbewijzen. Daarbij gaat het zowel om de toepassing van de strafrechtelijke instrumenten ter corrigering van onjuist verkeersgedrag dat tot uitdrukking komt in overtreding van de voorschriften als om de mogelijkheden voor de administratie om op te treden indien het verkeersgedrag aanleiding geeft te veronderstellen dat de betrokken rijbewijshouder niet of niet langer beschikt over de voor deelneming aan het gemotoriseerd verkeer vereiste mate van rijvaardigheid of geschiktheid.
De nieuwe richtlijn voorziet voorts in een verdergaande aanscherping van de eisen waaraan kandidaat-rijbewijshouders moeten voldoen om voor afgifte van een rijbewijs in aanmerking te komen. Onder meer worden in dit verband de rijbewijscategorieën strikter gescheiden. Voor de Nederlandse regelgeving brengt dit met name met zich mee dat voor iedere rijbewijscategorie – met uitzondering van de rijbewijscategorie E – een afzonderlijk theorie-examen moet worden ingevoerd en dat de in de bestaande regeling voorziene faciliteiten in de vorm van vrijstellingen in de sfeer van zowel het theorie-examen als het praktijk-examen voor een deel moeten worden afgeschaft. Met betrekking tot de bevoegdheid tot het besturen van motorfietsen verbindt de nieuwe richtlijn aan het mogen besturen van zwaardere motorfietsen de eis van een minimumleeftijd van 21 jaren dan wel het hebben opgedaan van een ervaring van twee jaren met lichtere motorfietsen. Ook op dit punt zijn betrekkelijk ingrijpende wijzigingen van de regelgeving noodzakelijk. Met de in de bijlagen van de richtlijn opgenomen eisen met betrekking tot de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid was de Nederlandse regelgeving, zeker waar het de eisen ten aanzien van de geschiktheid betreft, reeds in belangrijke mate in overeenstemming. In de ter zake vastgestelde ministeriële regelingen heeft waar nodig nadere aanpassing aan de richtlijn plaatsgevonden.
§ 5. Nadere onderzoeken rijvaardigheid en geschiktheid
De in het Wegenverkeersreglement voorziene mogelijkheid om bij niet voldoen aan de ten aanzien van de rijvaardigheid gestelde eisen een nader onderzoek te ondergaan, heeft in het Reglement rijbewijzen inhoudelijk een andere strekking gekregen. Met het nader onderzoek zoals dat was voorzien in het Wegenverkeersreglement, werd beoogd een beroepsmogelijkheid te creëren voor gevallen waarin de kandidaat zich niet kon verenigen met het op basis van het standaard rijexamen tot stand gekomen negatieve oordeel omtrent zijn rijvaardigheid. Een rijexamen in beroep is het instituut van het nader onderzoek echter nooit geweest en heeft het ook nooit kunnen zijn. Reeds het enkele feit dat er tussen het moment waarop betrokkene voor het standaard-rijexamen werd afgewezen en het tijdstip van het plaatsvinden van het nader onderzoek noodzakelijkerwijze enige tijd verliep, bracht met zich dat van een «second opinion», op basis van dezelfde of althans vergelijkbare omstandigheden als bij het standaard-rijexamen, geen sprake kon zijn. Het gebruik dat in de praktijk placht te worden gemaakt van de mogelijkheid tot het aanvragen van een nader onderzoek rijvaardigheid, heeft het instituut nog verder van zijn oorspronkelijke doelstelling verwijderd. In die praktijk is het nader onderzoek gaan fungeren als een welkome gelegenheid om binnen een bepaalde periode een extra keer rijexamen te doen. Niet zelden werden een nader onderzoek en een nieuw standaard rijexamen tegelijkertijd aangevraagd en moest op de voor het nader onderzoek gereserveerde plaats en tijd worden geconstateerd dat de betrokken kandidaat niet kwam opdagen omdat hij inmiddels al was geslaagd voor het standaard rijexamen.
Gezien de hiervoor geschetste ontwikkeling die zich met betrekking tot het in het Wegenverkeersreglement voorziene nader onderzoek heeft voorgedaan, is er geen enkele aanleiding om dat instituut in die vorm te laten voortbestaan. Zakken voor het standaard rijexamen kan blijkens evaluaties van de examenresultaten in de meeste gevallen worden toegeschreven aan onvoldoende voorbereiding op het examen (de kandidaat vat het examen te licht op), een slechte rijopleiding of examenzenuwen. De examencijfers wijzen uit dat in 90% van de gevallen een examenkandidaat na maximaal vier keer rijexamen doen in het bezit komt van de verlangde verklaring van rijvaardigheid. Een keer of enige keren zakken past kennelijk in het normale beeld. Het in stand houden van het nader onderzoek uitsluitend als extra examengelegenheid naast het standaard-rijexamen, past niet in het normale beeld. Daarentegen is er alle aanleiding om de aandacht te richten op de oorzaken die aan het niet slagen voor het rijexamen ten grondslag liggen in het algemeen, en aan de resterende 10% van de gevallen waarin blijkens de examencijfers de kandidaat zelfs na een aantal keren examen doen nog niet is geslaagd, in het bijzonder.
Het in het Reglement rijbewijzen voorziene nader onderzoek nieuwe stijl beoogt daarvoor een aanzet te geven die beter recht doet aan de gehandhaafde benaming nader onderzoek. Het nader onderzoek zoals dat is voorzien in het Reglement rijbewijzen, richt zich met name op het achterhalen van de oorzaken van het niet slagen voor het standaard rijexamen. Daartoe wordt tijdens het nader onderzoek, dat langer duurt dan het standaard rijexamen, bijzondere aandacht besteed aan die mogelijke oorzaken. Na afloop van het onderzoek wordt aan de kandidaat een advies verstrekt op welke wijze hij ten aanzien van de onderdelen waarop hij te kort bleek te komen, zijn rijvaardigheid kan verbeteren. Gelet op de negatieve ervaringen met het nader onderzoek oude stijl enerzijds en op de hiervoor aangehaalde examencijfers anderzijds is met betrekking tot het afleggen van een rijexamen in de vorm van een nader onderzoek een drempel ingebouwd. Een nader onderzoek kan eerst worden aangevraagd indien de kandidaat voor de betrokken rijbewijscategorie ten minste vier maal is gezakt voor het standaard rijexamen. Komt de kandidaat na vier keer afleggen van het standaard rijexamen nog steeds niet in aanmerking voor een verklaring van rijvaardigheid, dan is er gezien het feit dat 90% van de kandidaten na maximaal vier keer examen doen slaagt, aanleiding tot het instellen van een onderzoek naar de reden waarom de betrokken kandidaat steeds voor het examen zakt. De nieuwe regeling inzake het nader onderzoek voorziet in verband daarmede in de bevoegdheid om in dergelijke gevallen van de kandidaat te vorderen dat deze zich door een of meer door het CBR aangewezen geneeskundigen laat onderzoeken op zijn geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Mede op basis van de bevindingen van de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen neemt het CBR vervolgens een beslissing omtrent het al dan niet voldoen door de kandidaat aan de door de Minister van Verkeer en Waterstaat gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Acht het CBR betrokkene geschikt, dan kan deze opnieuw rijexamen aanvragen. Indien betrokkene echter ongeschikt wordt geacht, dient hij bij de eerstvolgende aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid tevens een verklaring van geschiktheid voor de betrokken rijbewijscategorie over te leggen.
De in het Wegenverkeersreglement voorziene mogelijkheid om voor het theorie-gedeelte van het onderzoek naar de rijvaardigheid een nader onderzoek aan te vragen, is in het Reglement rijbewijzen geheel komen te vervallen. Gezien de bestaande opzet van het theorie-examen en de vorm waarin dat examen wordt afgenomen, bestaat aan de mogelijkheid van een nader onderzoek voor uitsluitend het theorie-gedeelte geen behoefte meer. De kandidaat die wordt afgewezen voor het theorie-examen kan op zeer korte termijn – soms nog op dezelfde dag – en veelal zonder van te voren te reserveren, het examen opnieuw afleggen. Voor kandidaten die om enigerlei reden niet in staat zijn het theorie-examen in zijn standaard-vorm af te leggen, blijft de mogelijkheid bestaan om het examen mondeling te doen. Degenen die de Nederlandse taal niet of niet in voldoende mate machtig zijn, kunnen zich daarbij laten bijstaan door een tolk.
De in het Wegenverkeersreglement voorziene mogelijkheid tot het aanvragen van een nader onderzoek geschiktheid is in het Reglement rijbewijzen overgenomen, zij het dat de met het instituut verband houdende procedure op een aantal punten wijziging heeft ondergaan. Hierop wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.
§ 6. De met de uitvoering gemoeide bestuurlijke lasten
Zoals hiervoor is uiteengezet, zal ten aanzien van een aantal in het Reglement rijbewijzen geregelde onderwerpen nadere regelgeving noodzakelijk zijn.
De nieuwe opzet van de materie vergt, gezien ook het feit dat daarin vele nieuwe elementen zijn geïntroduceerd, indringende voorlichting aan de instanties die bij de uitvoering van de regeling zijn betrokken c.q. met de handhaving daarvan zijn belast, en aan de burger. Deze bestuurlijke lasten, die voor een belangrijk deel op de centrale overheid drukken, zijn met het oog op een zorgvuldige introductie van de nieuwe regelgeving bij allen die daarbij betrokken zijn, echter onontkoombaar.
De opgenomen omschrijvingen van in het Reglement rijbewijzen gebezigde begrippen zijn voor een belangrijk deel overgenomen uit hoofdstuk VI van het Wegenverkeersreglement. Voor een ander deel sluiten zij aan bij begripsomschrijvingen die worden gebezigd in het Voertuigreglement. Voor de verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager de lichamelijke en geestelijke geschiktheid bezit tot het besturen van motorrijtuigen van de in de verklaring genoemde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, is de nieuwe benaming «verklaring van geschiktheid» geïntroduceerd. Naar het voorkomt sluit deze nieuwe benaming beter aan bij de inhoud en de strekking van de verklaring.
Het aan de artikelen 101, eerste lid, onderdeel d, en 101, derde lid, van het Wegenverkeersreglement ontleende artikel 2 somt de voorwaarden op voor vrijstelling van de rijbewijsplicht in de lessituatie en in de examensituatie waar het de rijbewijscategorie A betreft. Het aan artikel 101, eerste lid, onderdeel e, ontleende artikel 3 bevat vergelijkbare voorzieningen voor de rijbewijscategorieën C, D en E. De in artikel 4 voorziene vrijstelling van de rijbewijsplicht tijdens de in artikel 103, derde lid, bedoelde rijproef kwam in het Wegenverkeersreglement niet voor in verband met het feit dat het Wegenverkeersreglement geen expliciete regeling van die rijproef bevatte.
De in het eerste lid voorziene uitzonderingen op de in artikel 110, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 aan het besturen van motorrijtuigen verbonden minimumleeftijd van achttien jaren zijn ontleend aan artikel 101, tweede lid, van het Wegenverkeersreglement. De betrokken uitzonderingsgevallen zijn opnieuw geformuleerd. Inhoudelijk hebben zij geen wijziging ondergaan. De in het tweede lid voorziene mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de minimumleeftijd van zestien jaren voor het besturen van gemotoriseerde invalidenvoertuigen, is ontleend aan artikel 123 van het Wegenverkeersreglement.
Aan de in artikel 110b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voorziene mogelijkheid tot het geven van rijonderricht aan kandidaten die de daarvoor vereiste leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, is in artikel 6 van het Reglement rijbewijzen in de eerste plaats de voorwaarde verbonden dat het moet gaan om rijonderricht aan leerlingen die in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een vakopleiding voor beroepschauffeur in het goederenvervoer volgen. Om de periode tussen de rijopleiding en het aanvragen van en afleggen van het rijexamen niet te lang te laten zijn, en aldus de condities voor het goed op elkaar aansluiten van de vakopleiding, inclusief de rijopleiding, en de beroepsuitoefening te optimaliseren, is voorts de voorwaarde gesteld dat de leerling de minimumleeftijd van 17 jaren moet hebben bereikt.
De artikelen 7 tot en met 9 bevatten een aantal – aan het Wegenverkeersreglement ontleende – nadere eisen met betrekking tot het geven van rijonderricht, die zich richten tot degene die rijonderricht geeft. De bepalingen strekken ter uitvoering van de artikelen 110a, eerste lid, onderdeel a, en 110b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de betrokken eisen uitgesplitst naar categorie.
Aangezien leerlingen die in het kader van het leerlingstelsel, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, een vakopleiding volgen voor beroepschauffeur in het goederenvervoer, gezien hun leeftijd nog niet kunnen voldoen aan de in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e gestelde eisen, wordt in het tweede lid van die bepaling in een uitzondering voorzien. Voor zoveel nodig zij er de aandacht op gevestigd dat de bij en krachtens de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en de Wegenverkeerswet 1994 gestelde eisen met betrekking tot het geven van rijonderricht voor het overige onverkort van kracht zijn.
Deze artikelen strekken tot uitvoering van de in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994 voorziene registratie van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
In de artikelen 10 en 11 worden achtereenvolgens opgesomd de eisen waaraan het betrokken rijbewijs dient te voldoen om voor registratie in aanmerking te komen, en de bescheiden die bij de aanvraag van registratie moeten worden overgelegd. Aangezien de houder van een te registreren rijbewijs zich in geval van vestiging in Nederland zal moeten laten inschrijven in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente van vestiging, ligt het in de rede dat de aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester van zijn woonplaats (artikel 12). De burgemeester dient de bij hem ingediende, tot de Minister van Verkeer en Waterstaat gerichte, aanvraag door te geleiden.
Aanvankelijk is overwogen de registratie te doen plaatsvinden aan de hand van het originele document en de in het kader van de registratie vastgestelde gegevens op of in dat document aan te brengen. De EEG-richtlijn van 29 juli 1991 biedt daartoe in artikel 1, derde lid, de mogelijkheid. Gebleken is echter dat het aanbrengen van gegevens in of op het originele document in verband met de inrichting dan wel de uitvoering van rijbewijzen van andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en van andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, bij bepaalde rijbewijzen wel, doch bij andere rijbewijzen niet mogelijk is. Ter wille van de uniformiteit is daarom afgezien van het aanbrengen van de bij de registratie vastgestelde gegevens in of op het document zelf, en is gekozen voor registratie aan de hand van een door de gemeente van indiening van de aanvraag gewaarmerkte fotokopie van het rijbewijs. Voor de houder biedt deze wijze van registreren het voordeel dat hij in het bezit blijft van zijn rijbewijs en dat hij op basis daarvan aan het verkeer kan blijven deelnemen tijdens de duur van de registratieprocedure.
De bij de registratie vastgestelde gegevens zullen worden vastgelegd in het rijbewijzenregister. Voorts is voorzien in mededeling, aan de houder van het rijbewijs, van de registratie, van de in dat kader vastgestelde resterende geldigheidsduur in Nederland en van eventuele in het rijbewijzenregister opgenomen beperkende aantekeningen (artikel 13). Van de registratie en van de in het kader daarvan vastgestelde resterende geldigheidsduur in Nederland wordt tevens mededeling gedaan aan het gezag dat het rijbewijs heeft afgegeven (artikel 14).
De artikelen 15 tot en met 24 betreffen de omvang van de uit het rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden. In artikel 15 is de bevoegdheid zoals die voortvloeit uit de onderscheiden rijbewijscategorieën, omschreven. In de artikelen 16 tot en met 24 zijn samengebracht de beperkingen die kunnen zijn gesteld aan de volle bevoegdheid zoals die uit de rijbewijscategorieën voortvloeit.
Ter voldoening aan de in de EEG-richtlijn van 29 juni 1991 voorziene categorie-indeling zijn driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 400 kg, die in het Wegenverkeersreglement onder de rijbewijscategorie A vielen, in het Reglement rijbewijzen ondergebracht in de rijbewijscategorie B. Voor houders van dergelijke motorrijtuigen, die in het bezit zijn van het – onder de oude regeling vereiste – rijbewijs A doch niet tevens van een rijbewijs B, is in artikel 191 een overgangsregeling getroffen.
Voor het overige is de omschrijving van de rijbewijscategorieën, zoals die tot stand is gekomen in het kader van de definitieve aanpassing, bij koninklijk besluit van 22 december 1983 (Stb. 662), van de Nederlandse regelgeving aan de EEG-richtlijn van 4 december 1980, ongewijzigd overgenomen uit artikel 100 van het Wegenverkeersreglement. Aan de door de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 voorziene – facultatieve – onderverdeling van een of meer van die categorieën in subcategorieën is geen uitvoering gegeven op grond van het feit dat in de Nederlandse verhoudingen aan een onderverdeling in subcategorieën geen, althans vooralsnog geen, behoefte bestaat. De mogelijkheid bestaat echter dat ook Nederland in de verdere toekomst subcategorieën zal invoeren. Een en ander kan mede afhankelijk zijn van de uitkomsten van een onderzoek dat vijf jaar na toepassing van de richtlijn van 29 juli 1991 door de Raad van de Europese Gemeenschappen zal worden ingesteld naar de nationale voorschriften van de lid-staten inzake de facultatieve subcategorieën die mogelijk overeenkomstig artikel 3 van de richtlijn zijn ingevoerd. Bedoeld onderzoek zal worden uitgevoerd met het oog op de eventuele harmonisatie of afschaffing van de door de lid-staten ingevoerde subcategorieën.
De in artikel 16 geformuleerde beperking van de rijbevoegdheid is voor wat betreft technische aanpassingen aan het voertuig ontleend aan artikel 100, derde lid, van het Wegenverkeersreglement. Nieuw is dat – ter aanpassing aan de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 – thans ook wordt voorzien in de mogelijkheid van afgifte van een rijbewijs dat slechts geldig is indien en voor zover de bestuurder die gebruik dient te maken van kunst- of hulpmiddelen, ook daadwerkelijk daarvan gebruik maakt.
Artikel 17 betreft de beperking die verband houdt met het feit dat de houder van het rijbewijs het praktijk-examen heeft afgelegd met een motorrijtuig dat is voorzien van een automatische gangwissel of een automatische koppeling (zgn. automaat-beperking) of met het feit dat hij blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een dergelijk motorrijtuig kan besturen.
De in artikel 18 vervatte uitzonderingen op de automaat-beperking zijn in verband met de door de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 voorziene strikte scheiding van rijbewijscategorieën, ten opzichte van het Wegenverkeersreglement beperkt tot de situatie dat de houder van een rijbewijs B met automaat-beperking, die nadien een verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie C of D overlegt, een rijbewijs zonder automaat-beperking ontvangt.
Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting reeds is aangekondigd, is in het kader van de aanpassing aan de nieuwe EEG-richtlijn rijbewijzen de mogelijkheid geïntroduceerd van een regio-beperking (artikel 19). Deze mogelijkheid is met name van belang waar het gaat om de rijbewijscategorie C. De zeer stringente eisen die met name voor wat betreft de lichamelijke geschiktheid worden gesteld aan aanvragers van rijbewijzen voor die categorie, staan in de huidige praktijk in een aantal gevallen aan afgifte van een rijbewijs in de weg. Dit laatste kan voor betrokkene ingrijpende consequenties hebben, vooral wanneer diens broodwinning verbonden is met het bezit van het rijbewijs. De geïntroduceerde regio-beperking maakt het mogelijk dat beroepschauffeurs die niet (meer) in aanmerking komen voor een onbeperkt rijbewijs C omdat zij niet (geheel) voldoen aan de daarvoor gestelde eisen betreffende de geschiktheid, binnen een bepaalde regio niettemin, eventueel in een aangepaste functie, als beroepschauffeur kunnen blijven functioneren, bijvoorbeeld als testchauffeur.
De in artikel 20 voorziene – eveneens voor de Nederlandse regeling nieuwe – beperking houdt verband met het feit dat in de EEG-richtlijn aan het besturen van zwaardere motorfietsen de eis is verbonden van een minimumleeftijd van 21 jaren dan wel het beschikken over een ervaring van ten minste twee jaren met het besturen van lichtere motorfietsen. Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting reeds is aangekondigd, is in verband met deze eis in de regeling met betrekking tot het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A voorzien in een tweetal mogelijkheden tot het afleggen van dat examen. Kandidaten die nog niet de voor het besturen van zwaardere motorfietsen vereiste minimumleeftijd van 21 jaren hebben bereikt, dienen het rijexamen af te leggen op een lichte motorfiets. Kandidaten die de leeftijd van 21 jaren reeds hebben bereikt, mogen naar keuze het lichte praktijk-examen A of het zware praktijk-examen A afleggen. Indien het rijexamen voor de rijbewijscategorie A op een lichte motorfiets is afgelegd, wordt – ook wanneer het gaat om een kandidaat van 21 jaar of ouder die heeft gekozen voor het lichtere examen – de uit de rijbewijscategorie A voortvloeiende bevoegdheid beperkt tot het besturen van lichte motorfietsen. In de betrokken rijbewijzen wordt tevens de datum opgenomen waarop de houder volledig bevoegd zal zijn voor de rijbewijscategorie A. Gezien de door de EEG-richtlijn gestelde eis van een ervaring van ten minste twee jaren met het besturen van lichte motorfietsen wordt die datum gesteld op 2 jaar na de afgiftedatum van het tot lichte motorfietsen beperkte rijbewijs A.
De artikelen 21 tot en met 23 zien op beperkingen met betrekking tot de aan rijbewijs E te ontlenen bevoegdheden, die voortvloeien uit de wijze waarop het praktijk-examen voor die rijbewijscategorie is afgelegd. Het Reglement rijbewijzen bevat op dit punt geen wijzigingen ten opzichte van de regeling, zoals deze in het kader van de aanpassing van de Nederlandse regelgeving aan de EEG-richtlijn van 4 december 1980 bij koninklijk besluit van 22 december 1983 werd geïntroduceerd in het Wegenverkeersreglement. In beginsel geldt dat een rijbewijs E dat is behaald met een voertuigcombinatie waarvan het trekkend motorrijtuig tot de rijbewijscategorie B behoort, slechts geldig is voor het besturen van voertuigcombinaties waarvan het trekkend motorrijtuig behoort tot de rijbewijscategorie B. Met een rijbewijs C + E of een rijbewijs D + E mogen echter – in verband met het feit dat het hier zwaardere categorieën betreft, met een daarmee corresponderend zwaarder rijexamen – ook voertuigcombinaties worden bestuurd, waarvan het trekkend motorrijtuig behoort tot de rijbewijscategorie B.
Artikel 24, dat is ontleend aan artikel 100, vijfde lid, van het Wegenverkeersreglement, ziet op de beperkende aantekening dat de houder van het rijbewijs bij het besturen van motorrijtuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs geldig is, corrigerende lenzen dient te dragen.
In het aan artikel 100, zevende lid, van het Wegenverkeersreglement ontleende artikel 25 komt aan de orde de beperking van de geldigheidsduur van het rijbewijs tot de periode waarvoor de aanvrager blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid voldoet aan de voor afgifte van een rijbewijs vereiste geschiktheid.
De beperkingen van de uit de onderscheiden rijbewijscategorieën voortvloeiende bevoegdheid zoals omschreven in de artikelen 16 tot en met 25, blijken deels uit de inrichting van het nieuwe model Europees rijbewijs waarin door de nieuwe richtlijn wordt voorzien. Met name is dit het geval met de beperkingen, voorzien in de artikelen 20 tot en met 23. Het feit dat een afgegeven rijbewijs een kortere geldigheidsduur heeft dan de normale geldigheidsduur van tien jaren komt uiteraard tot uitdrukking in de datum waarop de geldigheidsduur eindigt. Voor het overige worden beperkingen van de omvang van de rijbevoegdheid in het rijbewijs aangeduid met codes. De EEG-richtlijn van 29 juli 1991 voorziet in een geharmoniseerde, voor de gehele Gemeenschap geldende lijst van codes ter aanduiding van de bedoelde beperkingen. De richtlijn staat daarnaast het gebruik van nationale codes toe. Deze codes gelden uiteraard slechts voor het grondgebied van de lid-staat die het rijbewijs heeft afgegeven. De in Nederland toe te passen codes – zowel de geharmoniseerde codes van de Europese Gemeenschappen als de nationaal te hanteren codes – zullen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Bij de afgifte van de verklaring van geschiktheid zal de aanvrager, indien in die verklaring codes zijn opgenomen, over de betekenis daarvan worden geïnformeerd.
De artikelen 26 tot en met 31 bevatten procedurele voorschriften waarin – uitgesplitst naar situatie – is aangegeven tot welke instantie de aanvraag moet worden gericht en bij welke instantie de aanvraag moet worden ingediend.
In artikel 32 is uitwerking gegeven aan de in de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 gestelde basis-eis dat de lid-staten van de Europese Gemeenschap, voor zover het gaat om de eerste afgifte van een rijbewijs, hun nationale rijbewijzen slechts mogen afgeven aan personen die in de lid-staat van afgifte hun gewone verblijfplaats hebben dan wel ten minste zes maanden aan een onderwijsinstelling in die lid-staat zijn ingeschreven. De aan het criterium gewone verblijfplaats gegeven uitwerking is ontleend aan artikel 114, tweede lid, onderdelen b en c, van het Wegenverkeersreglement, zoals dat in het kader van de beperking van de mogelijkheid tot omwisseling van buitenlandse rijbewijzen is gewijzigd bij koninklijk besluit van 6 november 1992 (Stb. 608). Evenals dat reeds het geval was in het Wegenverkeersreglement, wordt ook in het Reglement rijbewijzen het begrip «woonachtig zijn» gebezigd in de zin van «feitelijk woonachtig zijn», en uitdrukkelijk niet in de zin van «als ingezetene zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens». Het enkele feit van het als ingezetene zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een bepaalde gemeente behoeft immers nog niet te betekenen dat men ook daadwerkelijk in de betrokken gemeente woont in de zin van het Reglement rijbewijzen.
Ter voldoening aan de Europese richtlijn wordt voor het criterium van het feitelijk woonachtig zijn als alternatief criterium ingevoerd het ten minste zes maanden zijn ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs als alternatief ingevoerd. Gezien de gekozen omschrijving vallen volksuniversiteiten, losse cursussen en opleidingen aan rijscholen niet onder de regeling.
Ten aanzien van de in het kader van de onderscheiden rijbewijsaanvragen over te leggen bescheiden bevatte het Wegenverkeersreglement een zeer ondoorzichtige regeling waarin de aanvraag van een rijbewijs op basis van een overgelegde verklaring van rijvaardigheid en een verklaring van geschiktheid zeer nadrukkelijk centraal was gesteld. Door het hanteren van de fictie dat de aanvrager die in het bezit is van een document dat recht geeft op afgifte van een Nederlands rijbewijs – bijvoorbeeld een buitenlands rijbewijs – geacht wordt te voldoen aan de door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde eisen ter zake van de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, werden in feite alle andere denkbare aanvraagsituaties herleid tot de aanvraag van een rijbewijs op basis van een met goed gevolg afgelegd Nederlands rijexamen.
In het Reglement rijbewijzen heeft de fictie van het «geacht worden te voldoen aan de met betrekking tot de rijvaardigheid en de geschiktheid gestelde eisen» plaats gemaakt voor een regeling waarbij de onderscheiden aanvraagsituaties zijn uitgesplitst. Nadat in artikel 33 de bescheiden zijn aangegeven die in het kader van iedere aanvraag van een rijbewijs moeten worden overgelegd, worden in de volgende artikelen per aanvraagsituatie de in het kader van de betrokken aanvraag over te leggen documenten opgesomd. Achtereenvolgens komen aan de orde:
– de eerste afgifte van een (Nederlands) rijbewijs (artikel 34);
– de afgifte van een rijbewijs in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van het eerder afgegeven rijbewijs (artikel 35);
– de categorie-uitbreiding (artikel 36);
– de vervanging van versleten of geheel of ten dele onleesbaar geworden rijbewijzen (artikel 38);
– de vervanging van verloren geraakte of teniet gegane rijbewijzen (artikel 39);
– de aanvraag van een nieuw rijbewijs in verband met wijziging van geslachtsnaam, voornamen, kunne dan wel plaats of datum van geboorte (artikel 40);
– de aanvraag van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geen betrekking heeft, of voor een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs (artikel 41);
– de aanvraag van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën die eerder in verband met een gevorderd dan wel een op verzoek van de aanvrager uitgevoerd onderzoek naar diens geschiktheid ongeldig is of zijn verklaard, of voor een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs (artikel 42, eerste lid);
– de aanvraag van een rijbewijs dat geldig is voor dezelfde categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994 ongeldig is verklaard, geldig was (artikel 42, tweede lid);
– de aanvraag van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen (artikel 43);
– de omwisseling van rijbewijzen uit de Nederlandse Antillen en Aruba (artikel 44);
– de omwisseling van rijbewijzen uit andere lid-staten van de Europese Gemeenschap of uit andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (artikel 45);
– de omwisseling van rijbewijzen uit derde landen (artikel 46);
– de omwisseling van rijbewijzen van aanvragers aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, en van rijbewijzen van hun gezinsleden (artikel 47);
– de omwisseling van rijbewijzen, in het kader van de uitvoering van het zgn. NATO-Statusverdrag, van in Nederland gelegerde militairen, leden van de civiele dienst en personen die behoren tot het gezin van die militairen of van die leden van de civiele dienst (artikel 48).
De eisen waaraan in de onderscheiden aanvraagsituaties moet worden voldaan om voor afgifte van een Nederlands rijbewijs in aanmerking te komen, zijn in grote lijnen ontleend aan artikel 114 van het Wegenverkeersreglement en een aantal daarop gebaseerde ministeriële regelingen.
Anders dan in het Wegenverkeersreglement, dat ter zake geen regeling bevatte, wordt thans expliciet voorzien in afgifte van een Nederlands rijbewijs op basis van een met goed gevolg afgelegd rijexamen dan wel door omwisseling van een buiten Nederland afgegeven rijbewijs, aan personen aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, aan personen die behoren tot een in het kader van het zgn. NATO-statusverdrag in Nederland gelegerde buitenlandse krijgsmacht of tot de daartoe behorende civiele dienst, alsmede aan hun gezinsleden.
Voor zover het gaat om eerste aanvragen van een rijbewijs en aanvragen om categorie-uitbreiding van een eerder afgegeven rijbewijs is ingevolge artikel 37 een niet langer dan zes maanden voor de aanvraag afgegeven militair bewijs van rijvaardigheid gelijkgesteld met een verklaring van rijvaardigheid. De betrokken gelijkstelling is ontleend aan artikel 114, tweede lid, onderdeel a, van het Wegenverkeersreglement.
De in de artikelen 38 tot en met 42 voorziene gelijkstelling van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in andere lid-staten van de Europese Gemeenschap of in andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, met Nederlandse rijbewijzen, vormt een nadere uitwerking van de in de Wegenverkeerswet 1994 voorziene gelijkstelling van die rijbewijzen met Nederlandse rijbewijzen, die ertoe strekt het Nederlandse instrumentarium op die rijbewijzen volledig van toepassing te doen zijn. Indien de in de artikelen 38 tot en met 42 genoemde omstandigheden die aanleiding geven tot afgifte van een nieuw rijbewijs, zich voordoen ten aanzien van rijbewijzen die zijn afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in andere lid-staten van de Europese Gemeenschap of in andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zal ingevolge de voorziene gelijkstelling ter vervanging van die rijbewijzen een Nederlands rijbewijs worden afgegeven.
De aan artikel 114 van het Wegenverkeersreglement ontleende eisen waaraan rijbewijzen uit zgn. derde landen moeten voldoen om voor omwisseling in aanmerking te komen, gelden ingevolge artikel 46 vierde lid, niet indien dat rijbewijs in het betrokken derde land is afgegeven in het kader van de omwisseling van een Nederlands rijbewijs. Aangezien de betrokken houder blijkens het Nederlandse rijbewijs dat hij heeft laten omwisselen tegen een rijbewijs van het land van vestiging, voldoet aan de eisen waarvoor dat Nederlandse rijbewijs indertijd is afgegeven, ligt het in de rede hem bij hervestiging in Nederland wederom in aanmerking te laten komen voor een Nederlands rijbewijs.
Artikel 49 strekt ter uitvoering van artikel 111, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Zoveel mogelijk is hier aansluiting gezocht bij de bij regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 31 augustus 1994 vastgestelde Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995 (Stcrt. 188).
De indirecte wijze waarop in het Wegenverkeersreglement in aanwijzing van de met het afgeven van verklaringen van rijvaardigheid en verklaringen van geschiktheid belaste instantie werd voorzien, heeft in het Reglement rijbewijzen plaats gemaakt voor een rechtstreekse aanwijzing als zodanig van het CBR (artikel 50).
Voor wat betreft de vaststelling van het voor de verklaring van rijvaardigheid verschuldigde tarief is aansluiting gezocht bij een tweetal regelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 augustus 1993 (Stcrt. 163). Die regelingen voorzagen in een systeem waarin vaststelling van de tarieven plaatsvond door telkenjare bepaalde statistische gegevens (de CBS prijs- en loonindexcijfers zoals gepubliceerd in het Statistisch Bulletin) in te vullen in een bij die regelingen vastgestelde formule. Het CBR droeg vervolgens zorg voor publicatie van de aldus bepaalde tarieven in de Staatscourant. In het nieuwe systeem zal de vaststelling van tarieven volgens bedoelde formule plaatsvinden, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van die formule. De voorgeschreven goedkeuring van de tarieven door de Minister van Verkeer en Waterstaat is met name in die gevallen van betekenis. Voor zover de vaststelling van de tarieven geheel overeenkomstig de rekenformule plaatsvindt, zal de goedkeuring slechts een formaliteit zijn (artikel 51).
De vaststelling van het model van de verklaring van rijvaardigheid blijft ook in het Reglement rijbewijzen voorbehouden aan de Minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 52).
Een bepaling waarin expliciet tot uitdrukking wordt gebracht dat het onderzoek naar de rijvaardigheid bestaat uit een theorie-examen en een praktijk-examen, kwam in het Wegenverkeersreglement niet voor. De nieuwe regeling voorziet evenmin als de in het Wegenverkeersreglement vervatte regeling in een afzonderlijk theorie-examen voor de rijbewijscategorie E, aangezien toetsing van de voor die rijbewijscategorie vereiste theorie-kennis plaatsvindt in het kader van het theorie-examen dat moet worden afgelegd voor de rijbewijscategorie waartoe het trekkende motorrijtuig behoort.
Artikel 54 is ontleend aan artikel 103, eerste lid, van het Wegenverkeersreglement.
De opsomming van de bij de aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid over te leggen bescheiden is ontleend aan artikel 103, tweede lid, van het Wegenverkeersreglement. Anders dan in het Wegenverkeersreglement, dat ter zake geen regeling bevatte, wordt thans expliciet voorzien in de aanvraag van verklaringen van rijvaardigheid door personen aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, door personen die behoren tot een in het kader van het zgn. NATO-statusverdrag in Nederland gelegerde buitenlandse krijgsmacht of tot de daartoe behorende civiele dienst, alsmede door hun gezinsleden.
In verband met de voorgestane integratie van de theorie-opleiding en de praktijk-opleiding is de op grond van het Wegenverkeersreglement voor het afleggen van het theorie-examen voorgeschreven minimumleeftijd, die laatstelijk bij regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 30 mei 1986 (Stcrt. 107) werd vastgesteld op 17 jaren, opgetrokken tot achttien jaren.
Met betrekking tot de wijze van vaststelling van het tarief moge worden verwezen naar de toelichting op artikel 51. Het bepaalde in artikel 58 is ontleend aan de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 augustus 1993, nr. RVT 155969 (Stcrt. 163) houdende vaststelling van de tarieven van het CBR.
De opsomming van de voor toelating tot het theorie-examen over te leggen bescheiden is ontleend aan artikel 105, eerste lid, van het Wegenverkeersreglement. Nieuw is de ter uitvoering van artikel 111, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eis dat de aanvrager zich dient te legitimeren.
De onderdelen II en III van het eerste lid, onderdeel c, voorzien expliciet in toelating tot het theorie-examen van personen aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, van personen die behoren tot een in het kader van het zgn. NATO-statusverdrag in Nederland gelegerde buitenlandse krijgsmacht of tot de daartoe behorende civiele dienst, alsmede van hun gezinsleden.
In de praktijk komt het voor dat militairen op het moment dat zij de militaire dienst verlaten, hun militaire rijopleiding nog niet succesvol hebben afgerond met het behalen van een militair rijbewijs, doch wel reeds zijn geslaagd voor het militaire theorie-examen. Gezien de kwaliteit van de militaire rijopleiding bestaat er geen enkel bezwaar tegen om militaire theorie-certificaten aan te merken als gelijkwaardig aan theorie-certificaten, afgegeven na het slagen voor het door het CBR afgenomen theorie-examen.
De in deze bepalingen aangegeven hoofdlijnen waarbinnen de vaststelling, bij ministeriële regeling, van gedetailleerde exameneisen voor het theorie-examen dient plaats te vinden, zijn ter wille van de overzichtelijkheid uitgesplitst per rijbewijscategorie.
Afhankelijk van het resultaat van het door hem afgelegde theorie-examen ontvangt de kandidaat een theorie-certificaat volgens het door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde model dan wel een uitslagformulier waarin is aangegeven aan welke eisen hij niet heeft voldaan. Voor zoveel nodig zij er hier de aandacht op gevestigd dat de in het Wegenverkeersreglement voorziene mogelijkheid om na afwijzing voor het theorie-examen een nader onderzoek theorie-kennis aan te vragen, is komen te vervallen. Verwezen moge worden naar hetgeen daaromtrent is opgemerkt in paragraaf 5 van het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting.
De opsomming van de bescheiden die voor toelating tot het praktijk-examen moeten worden overgelegd, is ontleend aan artikel 103, vierde tot en met zevende lid, van het Wegenverkeersreglement, met dien verstande dat de in het Wegenverkeersreglement gestelde eis dat de aanvrager op het moment van de aanvraag reeds over de betrokken bescheiden dient te beschikken, in het Reglement rijbewijzen is vervangen door het voorschrift dat die bescheiden voor toelating tot het praktijk-examen moeten worden overgelegd. In verband met de voorgestane integratie van de theorie-opleiding en de praktijk-opleiding is de geldigheid van het theorie-certificaat teruggebracht van drie jaar naar een jaar. Dat jaar is in het algemeen voldoende om drie keer praktijk-examen te kunnen doen. In het algemeen pleegt het praktijk-examen nl. reeds te worden aangevraagd na een of twee maanden lessen. Kandidaten die een jaar na het behalen van het theorie-certificaat nog steeds niet zijn geslaagd voor het praktijk-examen, zullen het theorie-examen een keer moeten overdoen. Dit laatste sluit geheel aan bij de voorgestane integratie van theorie en praktijk.
De in onderdeel d gestelde eis dat de aanvrager zich dient te legitimeren om tot het praktijk-examen te worden toegelaten, strekt tot uitvoering van artikel 111, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ter voldoening aan de door de nieuwe EEG-richtlijn voorgestane strikte scheiding tussen de rijbewijscategorieën en de daarmee verband houdende introductie van een afzonderlijk theorie-examen voor iedere rijbewijscategorie, zijn de in het eerste lid geformuleerde vrijstellingen van de verplichting om een theorie-examen af te leggen, ten opzichte van de regeling zoals die in artikel 104 van het Wegenverkeersreglement was voorzien, sterk ingeperkt. Ingevolge de nieuwe regeling zal nog slechts in vier gevallen geen theorie-examen behoeven te worden afgelegd. In de gevallen die zijn voorzien in de – aan het Wegenverkeersreglement ontleende – onderdelen a en c van het eerste lid gaat het om aanvragers die reeds in het bezit zijn van een rijbewijs A of B met automaat-beperking, die nadien voor dezelfde rijbewijscategorie een aanvullend examen met een handgeschakeld motorrijtuig wensen af te leggen. Evenmin zal een theorie-examen behoeven te worden afgelegd door de aanvrager die reeds in het bezit is van een tot het besturen van lichte motorfietsen beperkt rijbewijs A, die binnen twee jaar na het behalen van dat rijbewijs een onbeperkt rijbewijs A wenst te behalen. Het betreft hier derhalve aanvragers die reeds bij de aanvraag van het lichte examen voor de rijbewijscategorie A voldeden aan de voor het mogen besturen van zwaardere motorfietsen verbonden eis van een minimumleeftijd van 21 jaren, maar die niettemin hebben gekozen voor het praktijk-examen A voor lichte motorfietsen (eerste lid, onderdeel b). Ten slotte behoeft geen afzonderlijk theorie-examen te worden afgelegd indien het gaat om de eerste afgifte van een rijbewijs B aan aanvragers die in het bezit zijn van een geldig, in een derde land afgegeven rijbewijs dat niet voor omwisseling tegen een Nederlands rijbewijs in aanmerking komt. Waar in het Wegenverkeersreglement met betrekking tot de hier bedoelde aanvragers reeds werd voorzien in de faciliteit van een versneld examen, afgenomen in de vorm van een rijproef, wordt in het eerste lid, onderdeel d, thans expliciet geregeld dat bedoelde aanvragers geen afzonderlijk theorie-examen behoeven af te leggen.
De hoofdlijnen waarbinnen bij ministeriële regeling de eisen worden vastgesteld waaraan bij het praktijk-examen dient te worden voldaan, zijn ongewijzigd overgenomen uit artikel 108, eerste lid, van het Wegenverkeersreglement.
De aan artikel 108, tweede lid, van het Wegenverkeersreglement ontleende eisen, die er toe strekken het motorrijtuig of de voertuigcombinatie waarmee het examen wordt afgelegd, representatief te doen zijn voor de rijbewijscategorie waarop het examen betrekking heeft, zijn ter wille van de duidelijkheid nader uitgesplitst. In verband met de ter voldoening aan de nieuwe EEG-richtlijn voorziene, aan het besturen van zwaardere motorfietsen gestelde eis van een minimumleeftijd van ten minste 21 jaren of het hebben opgedaan van een ervaring van ten minste twee jaren met het besturen van lichte motorfietsen, is voor wat betreft de examenvoertuigen voor de rijbewijscategorie A een tweedeling geïntroduceerd. Aanvragers die de leeftijd van 21 jaren nog niet hebben bereikt, kunnen het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A slechts afleggen op een motorfiets waarvan de cylinderinhoud meer dan 120 cc en het vermogen minder dan 35 kW bedraagt. Met name ten behoeve van het examen-onderdeel «Invoegen op autosnelwegen» wordt aan deze motorfietsen de eis gesteld dat zij een maximumsnelheid kunnen bereiken van ten minste 100 km per uur. Aanvragers die de leeftijd van 21 jaren hebben bereikt, mogen het praktijk-examen naar keuze afleggen op een lichte motorfiets of op een zware motorfiets. Onder een zware motorfiets dient in dit verband te worden verstaan een motorfiets waarvan het vermogen ten minste 35 kW bedraagt. Zoals in de toelichting op artikel 20 reeds is vermeld, leidt het met goed gevolg afleggen van het praktijk-rijexamen voor de rijbewijscategorie A op een lichte motorfiets – ook wanneer het gaat om een kandidaat die 21 jaar of ouder is – tot afgifte van een rijbewijs A dat gedurende twee jaar na afgifte is beperkt tot het besturen van lichte motorfietsen.
De artikelen 78 en 82 zijn respectievelijk ontleend aan het vierde lid en het derde lid van artikel 108 van het Wegenverkeersreglement.
Ter uitvoering van artikel 110a van de Wegenverkeerswet 1994 worden de eisen die in de artikelen 7 tot en met 9 worden gesteld aan lesvoertuigen, ook expliciet gesteld aan examenvoertuigen. De betrokken eisen, waarbij het met name gaat om de aanwezigheid van dubbele bediening, extra spiegels en het voorzien zijn van een L-bord, werden in het Wegenverkeersreglement slechts gesteld aan lesvoertuigen.
De in artikel 108, vijfde lid, van het Wegenverkeersreglement vastgestelde minimumduur van het praktijk-examen is ongewijzigd overgenomen in het Reglement rijbewijzen.
De voorziene mogelijkheid tot het voortijdig staken van de proefrit is ongewijzigd overgenomen uit artikel 108, achtste lid, van het Wegenverkeersreglement.
Afhankelijk van het resultaat van het door hem afgelegde praktijk-examen ontvangt de kandidaat een verklaring van rijvaardigheid volgens het door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde model dan wel een uitslagformulier waarin is aangegeven aan welke eisen hij niet heeft voldaan. Inhoudelijk is de bepaling ontleend aan artikel 108, negende lid, van het Wegenverkeersreglement.
Zoals in paragraaf 5 van het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting is uiteengezet, is aan het zgn. nader onderzoek rijvaardigheid in het Reglement rijbewijzen inhoudelijk een andere strekking gegeven. Anders dan onder de vigueur van het Wegenverkeersreglement is het niet langer mogelijk om – naar keuze van de betrokken kandidaat – na iedere keer dat hij is gezakt voor het CBR-examen, een nader onderzoek aan te vragen. Ingevolge de nieuwe regeling zal de kandidaat eerst nadat hij vier keer achtereen is gezakt voor het standaard CBR-examen, een nader onderzoek kunnen aanvragen. Indien de kandidaat zes maal achtereen – vier keer voor het standaard rijexamen en twee keer voor het nader onderzoek – is gezakt, kan van hem worden gevorderd dat hij zich laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen geneeskundigen. Mede op basis van de bevindingen van de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen neemt het CBR vervolgens een beslissing omtrent het al dan niet voldoen door de kandidaat aan de door de Minister van Verkeer en Waterstaat gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Acht het CBR betrokkene geschikt, dan kan deze opnieuw rijexamen aanvragen. Indien betrokkene echter ongeschikt wordt geacht, dient hij bij de eerstvolgende aanvraag van een verklaring van rijvaardigheid tevens een verklaring van geschiktheid voor de betrokken rijbewijscategorie over te leggen.
De mogelijkheid tot het afleggen van het nader onderzoek nieuwe stijl is uitdrukkelijk niet beperkt tot nieuwe gevallen, d.w.z. gevallen die zich na inwerkingtreding van het Reglement rijbewijzen voordoen. In verband daarmede wordt aan de voor toelating tot het nader onderzoek nieuwe stijl gestelde eis dat de betrokken kandidaat eerst vier maal gezakt moet zijn voor het standaard rijexamen, niet alleen voldaan door kandidaten die vier maal zakken onder de nieuwe regeling, doch evenzeer door kandidaten die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Reglement rijbewijzen reeds vier maal zijn gezakt onder de oude regeling en door kandidaten die in totaal vier maal zijn gezakt, waarvan een of meer keren onder de oude regeling en een of meer keren onder de nieuwe regeling.
De in de artikelen 97 tot en met 99 vervatte procedurele voorschriften met betrekking tot de aanvraag van verklaringen van geschiktheid zijn ontleend aan artikel 103a van het Wegenverkeersreglement. Evenals met betrekking tot de afgifte van verklaringen van rijvaardigheid is ook hier de in het Wegenverkeersreglement gehanteerde machtigingsconstructie verlaten. Het CBR wordt thans rechtstreeks aangewezen als de instantie die verklaringen van geschiktheid afgeeft.
Ten einde te voorkomen dat de houder van een rijbewijs, wiens rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van het niet verlenen van de vereiste medewerking aan een hem opgelegde educatieve maatregel ter bevordering van de geschiktheid, door het overleggen van een nieuwe verklaring van geschiktheid opnieuw in het bezit kan komen van een rijbewijs en zich aldus aan de educatieve maatregel kan onttrekken, is in het tweede lid van artikel 179 de voorziening troffen dat de verklaring van geschiktheid niet wordt afgegeven zo lang de aanvrager niet alsnog de hem opgelegde educatieve maatregel heeft ondergaan. De periode gedurende welke in dergelijke gevallen niet tot afgifte van een verklaring van geschiktheid zal worden overgegaan, is gelimiteerd tot drie jaren.
Met betrekking tot de wijze van vaststelling van het voor de aanvraag van verklaringen van geschiktheid verschuldigde tarief moge worden verwezen naar de toelichting op artikel 51.
De vaststelling van het model van de verklaring van geschiktheid blijft ook in het Reglement rijbewijzen voorbehouden aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.
De opsomming van de bij de aanvraag van een geneeskundige verklaring over te leggen bescheiden is, evenals de opsomming van de gevallen waarin behalve een zgn. eigen verklaring ook een geneeskundig verslag dient te worden overgelegd, overgenomen uit artikel 103a van het Wegenverkeersreglement. Anders dan in het Wegenverkeersreglement, dat ter zake geen regeling bevatte, wordt in het Reglement rijbewijzen expliciet voorzien in de aanvraag van verklaringen van geschiktheid door personen aan wie in Nederland de status van diplomatiek of consulair ambtenaar is toegekend, door personen die behoren tot een in het kader van het zgn. NATO-statusverdrag in Nederland gelegerde buitenlandse krijgsmacht of tot de daartoe behorende civiele dienst, alsmede door hun gezinsleden.
Het hier bepaalde is ontleend aan artikel 110, eerste en tweede lid, van het Wegenverkeersreglement. De term onderzoek is vervangen door de term keuring.
De artikelen 102 en 103 zijn in grote lijnen ontleend aan de in artikel 110, derde lid, van het Wegenverkeersreglement voorziene regeling. De verhouding tussen de (externe) geneeskundige die in geval van het zich voordoen van een der in artikel 101, eerste lid, genoemde omstandigheden door het CBR met de keuring van betrokkene wordt belast, en het CBR heeft in het Reglement rijbewijzen een belangrijke wijziging ondergaan ten opzichte van de wijze waarop een en ander in het Wegenverkeersreglement is geregeld. Anders dan in de regeling zoals voorzien in het Wegenverkeersreglement, die de geneeskundige van het CBR verplichtte om, naar gelang het oordeel van de externe geneeskundige luidde, al dan niet een geneeskundige verklaring af te geven dan wel een geneeskundige verklaring met beperkingen naar categorie of tijdsduur af te geven, is het CBR op grond van de nieuwe regeling niet zonder meer gebonden aan het oordeel van de externe geneeskundige omtrent de (mate en duur van) geschiktheid van de door deze onderzochte aanvrager. Onder meer wordt op deze wijze aan het CBR de mogelijkheid geboden om het oordeel van de externe geneeskundige te toetsen aan de door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. De in de oude regeling voorkomende situatie, dat de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen en de geneeskundige van het CBR van mening verschilden over de mate of de duur van de geschiktheid van de betrokken aanvrager, terwijl de geneeskundige van het CBR formeel niet beschikte over middelen om het oordeel van de externe geneeskundige indien nodig te corrigeren, behoort daarmee tot het verleden.
In artikel 103, derde lid, wordt een expliciete basis gegeven aan de werkzaamheden van de afdeling Aanpassingen van het CBR. Ten einde te kunnen beoordelen of het mogelijk is een kandidaat-bestuurder die niet voldoet aan de ten aanzien van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid gestelde eisen, door het voorschrijven van door de aanvrager te gebruiken kunst- of hulpmiddelen of door het aanbrengen van aanpassingen aan het motorrijtuig toch te laten voldoen aan die eisen, wordt aan het CBR expliciet de bevoegdheid verleend om daarnaar onderzoek te doen en in dat kader de aanvrager te onderwerpen aan een rijproef. De betrokken kandidaat-bestuurder is, aangezien het hier gaat om een rijproef die plaatsvindt in het kader van een door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de geschiktheid, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 tijdens de rijproef vrijgesteld van de rijbewijsplicht.
De in het Wegenverkeersreglement gebezigde benaming nader onderzoek geschiktheid is vervangen door de meer gangbare term keuring c.q. herkeuring, welke term beter aansluit bij de aard van het onderzoek. Het betreft hier immers een zelfstandig onderzoek, waarvan de resultaten in de plaats treden van het onderzoek in eerste instantie. De vaststelling van een definitief oordeel omtrent de (mate en duur van) geschiktheid is overgelaten aan het CBR.
Ter uitvoering van artikel 116, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden in artikel 105 de gevallen aangewezen waarin de afgifte van rijbewijzen geschiedt door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Inhoudelijk is de gegeven opsomming ontleend aan artikel 113, eerste lid, van het Wegenverkeersreglement.
Evenals de EEG-richtlijn van 4 december 1980 voorziet ook de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 in vaststelling van een zgn. aequivalentietabel. In deze tabel zal worden vastgelegd op welke rijbewijscategorieën de inwoner van een lid-staat van de Europese Gemeenschap bij omwisseling van zijn rijbewijs na vestiging in een andere lid-staat recht kan doen gelden. Gezien de in de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 voorziene harmonisatie van de rijbewijscategorieën van de lid-staten, zal de nieuwe aequivalentietabel met name van belang zijn met het oog op de invoering – door bepaalde lid-staten – van (facultatieve) subcategorieën. Aangezien de nieuwe, op de EEG-richtlijn van 29 juli 1991 gebaseerde aequivalentietabel nog niet vastgesteld, is voorzien in de mogelijkheid om – in afwachting van de totstandkoming van die nieuwe tabel – bij ministeriële regeling voorschriften vast te stellen omtrent de vaststelling van de gelijkwaardigheid van rijbewijscategorieën.
De hier getroffen voorziening sluit aan bij de in artikel 46, vierde lid, vervatte uitzondering dat rijbewijzen uit derde landen, die niet voldoen aan de daaraan gestelde eisen, niettemin voor omwisseling in aanmerking komen voor zover het gaat om rijbewijzen die in het betrokken derde land zijn afgegeven in het kader van de omwisseling van Nederlandse rijbewijzen. De ratio van die uitzondering is, zoals in de toelichting bij artikel 46 reeds opgemerkt, dat de betrokken rijbewijshouder blijkens het Nederlandse rijbewijs dat hij heeft laten omwisselen tegen een rijbewijs van het land van vestiging, voldoet aan de eisen waarvoor dat Nederlandse rijbewijs indertijd is afgegeven. Ingevolge artikel 107 zal bij het terug-omwisselen van rijbewijzen uit derde landen in de hier bedoelde gevallen dan ook een Nederlands rijbewijs worden afgegeven, dat geldig is voor de categorie of categorieën waarvoor het oorspronkelijk afgegeven Nederlandse rijbewijs geldig was. Eventueel in het betrokken derde land bijgehaalde categorieën zullen, aangezien de betrokken houder indertijd niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voor die categorieën geldende Nederlandse eisen en het door hem overgelegde, in het derde land afgegeven, rijbewijs niet voor omwisseling voor die categorieën in aanmerking komt, niet worden omgezet in de vergelijkbare Nederlandse categorieën.
Artikel 108 ziet op de situatie dat de houder van een Nederlands rijbewijs, die bij vestiging buiten Nederland zijn rijbewijs laat omwisselen tegen een rijbewijs van het land van vestiging, bij die omwisseling een categorie of een deel daarvan is kwijtgeraakt. Aangezien blijkens het oorspronkelijk afgegeven Nederlandse rijbewijs de houder voldoet aan de eisen voor de categorieën waarvoor dat Nederlandse rijbewijs indertijd is afgegeven, kan hij bij het terug-omwisselen van een niet-Nederlands rijbewijs in een Nederlands rijbewijs op grond van de hier getroffen voorziening wederom aanspraak maken op de rijbewijscategorieën waarvoor het oorspronkelijke Nederlandse rijbewijs geldig was.
De in artikel 114a, vierde lid, van het Wegenverkeersreglement vervatte regeling inzake de terugzending van omgewisselde niet-Nederlandse rijbewijzen, die zich beperkte tot rijbewijzen uit andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is uitgebreid tot rijbewijzen uit Aruba, de Nederlandse Antillen en derde landen (artikel 109), zodat thans in alle gevallen waarin een Nederlands rijbewijs wordt afgegeven tegen een niet-Nederlands rijbewijs, het niet-Nederlandse rijbewijs wordt ingenomen en teruggezonden naar het gezag dat het heeft afgegeven. De in artikel 110 voorziene mogelijkheid van teruggave van het ingenomen rijbewijs, niet zijnde een rijbewijs dat is afgegeven in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is ontleend aan artikel 114a, zesde lid, van het Wegenverkeersreglement.
De artikelen 111 tot en met 113, die zijn ontleend aan artikel 114a, zevende en achtste lid, van het Wegenverkeersreglement, bevatten een aantal tot de afgevende autoriteiten gerichte voorschriften met betrekking tot het opnemen c.q. het overnemen van vermeldingen in het af te geven Nederlandse rijbewijs, die verband houden met de herkomst van de in het kader van de omwisselingsprocedure overgelegde rijbewijzen. Indien het gaat om de afgifte van een Nederlands rijbewijs tegen een Antilliaans of Arubaans rijbewijs dan wel een rijbewijs uit een derde land, dient in het af te geven Nederlands rijbewijs te worden vermeld uit welk deel van het Koninkrijk c.q. uit welk land het in het kader van de omwisseling overgelegde rijbewijs is afgegeven (artikel 111). Een dergelijke vermelding dient bij vervolg-afgiftes van een Nederlands rijbewijs steeds te worden overgenomen (artikel 112).
In de gevallen waarin een Nederlands rijbewijs wordt afgegeven tegen overlegging van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs waarin is vermeld dat dit rijbewijs is afgegeven tegen overlegging van een eerder in een derde land afgegeven rijbewijs, dient die vermelding te worden overgenomen in het af te geven Nederlandse rijbewijs (artikel 113).
Gezien het feit dat Nederland geen gebruik heeft gemaakt van de facultatieve mogelijkheid tot het invoeren van subcategorieën, zal bij de omwisseling van niet-Nederlandse rijbewijzen waarvan de geldigheid voor een of meer categorieën is beperkt tot een subcategorie van motorrijtuigen, die beperking in het af te geven Nederlandse rijbewijs tot uitdrukking worden gebracht door het plaatsen van een beperkende codering bij de betrokken categorie.
De artikelen 115 tot en met 118 betreffen de overname van beperkende aantekeningen, gesteld in ter omwisseling overgelegde niet-Nederlandse rijbewijzen, in het af te geven Nederlandse rijbewijs. Het gaat daarbij respectievelijk om de automaat-beperking (artikelen 115 en 116), de beperking van de rijbewijscategorie E (artikel 117) en beperkende aantekeningen die voortvloeien uit de aan de aanvrager afgegeven geneeskundige verklaring (artikel 118).
Voor wat betreft de automaat-beperking is de regeling uitgesplitst over de artikelen 115 (rijbewijzen die zijn afgegeven in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) en 116 (rijbewijzen die zijn afgegeven in de Nederlandse Antillen, in Aruba en in derde landen). Deze uitsplitsing houdt verband met de wijze waarop de betrokken beperkende aantekening in het overgelegde rijbewijs is aangebracht.
Analoog aan de ter zake ten aanzien van paspoorten gestelde eisen in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995 worden ter uitvoering van artikel 116, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ook voor rijbewijzen eisen gesteld ten aanzien van de bestelling, het transport en de beveiliging na aflevering.
De hier geformuleerde eisen ten aanzien van de administratie met betrekking tot de afgifte van rijbewijzen, die strekken ter uitvoering van artikel 116, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zijn ontleend aan de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 september 1991, nr. R 104596 (Stcrt. 199) houdende vaststelling van de wijze van verrekening van de rijkskostencomponent in het tarief van rijbewijzen.
De door de afgevende instanties te treffen beveiligingsmaatregelen ten aanzien van de onder hen berustende rijbewijzen en de met de afgifte van rijbewijzen verband houdende formulieren en materialen zijn ontleend aan de bij regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken van 31 augustus 1994 vastgestelde Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995.
Aangezien nog niet duidelijk is welke politiefunctionarissen in het nieuwe politiebestel in de praktijk met de medewerking aan de administratieve vorderingsprocedure zullen worden belast, zijn vooralsnog de korpschefs aangewezen als degenen die bevoegd zijn tot het doen van de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De in artikel 133 getroffen regeling betreffende de vaststelling van tijdstip en plaats van gevorderde onderzoeken naar de rijvaardigheid of geschiktheid is ontleend aan de artikelen 116 en 117 van het Wegenverkeersreglement. Ter zake van de aanwijzing van tijdstip en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, is in artikel 132 bij die regeling aangesloten.
De voorschriften met betrekking tot gevorderde onderzoeken naar de rijvaardigheid zijn in het reglement functioneler samengenomen. In verband met de in de richtlijn voorziene strikte scheiding tussen de categorieën C en D en de categorieën E bij C en E bij D is ter zake van gevorderde onderzoeken die de rijbewijscategorieën B, C, D en E betreffen, een strikte scheiding ten aanzien van de af te leggen rijproeven aangebracht. In artikel 136 is expliciet tot uitdrukking gebracht dat het onderzoek naar de rijvaardigheid plaatsvindt aan de hand van de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de rijvaardigheid.
Analoog aan de ter zake in het kader van het praktijk-examen in artikel 82 voorziene bevoegdheid wordt thans ook in het kader van gevorderde onderzoeken naar de rijvaardigheid aan het CBR de bevoegdheid verleend om te bepalen of het motorrijtuig of het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen voor de rijproef geschikt is.
De minimum duur van het praktijk-examen is ongewijzigd overgenomen uit artikel 108, vijfde lid, van het Wegenverkeersreglement. De in artikel 139 aan de examinator verleende bevoegdheid om het praktijk-examen voortijdig te staken, is ongewijzigd overgenomen uit artikel 108, achtste lid, van het Wegenverkeersreglement.
De in artikel 117, vijfde lid, van het Wegenverkeersreglement voorziene mogelijkheid om, wanneer betrokkene is geslaagd voor het praktijk-gedeelte doch niet aan de eisen heeft voldaan voor het theorie-gedeelte, in de gelegenheid te stellen binnen vier weken na het eerste onderzoek het theorie-gedeelte over te doen, is overgenomen in artikel 140.
Met betrekking tot de mededeling, door de Minister van Verkeer en Waterstaat, van de door hem vastgestelde uitslag van het onderzoek bevat het Reglement rijbewijzen een regeling die beperkter van aard is dan de overeenkomstige, in artikel 117, zesde en zevende lid, van het Wegenverkeersreglement vervatte regeling.
De specifieke, uitsluitend op gevorderde onderzoeken naar de geschiktheid betrekking hebbende voorschriften zijn samengebracht in de artikelen 142 en 143. Ten opzichte van de ter zake in het Wegenverkeersreglement vervatte regeling waaraan zij zijn ontleend, is op een aantal punten een versobering aangebracht.
Artikel 144 is ontleend aan artikel 119, eerste lid, van het Wegenverkeersreglement.
De opsomming van in het rijbewijzenregister op te nemen gegevens is in grote lijnen ontleend aan het ter uitvoering van het Wegenverkeersreglement vastgestelde Privacyreglement Centraal Register Rijbewijzen van 13 december 1991 (Stcrt. 253). Aan de persoonsgegevens is ter uitvoering van artikel 107, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 toegevoegd het sociaal-fiscaal nummer van degene aan wie een rijbewijs is afgegeven (onderdeel a). De datum van afgifte en de datum van einde geldigheidsduur zullen op grond van de nieuwe regeling per categorie worden opgenomen (onderdeel d). De onderdelen g en h, die respectievelijk betrekking hebben op gegevens betreffende vermissing of diefstal van rijbewijzen, en de verblijfplaats van rijbewijzen die niet in het bezit zijn van de houder, zijn nieuw.
Deze artikelen voorzien ter uitvoering van artikel 127, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in aanwijzing van de gegevens, die door de bij de uitvoering van de betrokken materie betrokken dan wel met de handhaving van de betrokken voorschriften belaste autoriteiten dienen te worden gemeld aan het rijbewijzenregister. Het gaat daarbij om gegevens die enerzijds van belang zijn voor politie en justitie in het kader van het toezicht op de naleving van de bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften en anderzijds om voor de met de afgifte van rijbewijzen belaste instanties van belang zijnde gegevens die aan de afgifte van rijbewijzen in de weg kunnen staan. Achtereenvolgens komen aan de orde:
– de gegevens die door alle afgevende instanties aan het register moeten worden gemeld (artikel 146);
– de gegevens die moeten worden gemeld door de instantie die een rijbewijs voor een of meer categorieën ongeldig verklaart ingevolge artikel 124, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (artikel 147);
– de gegevens die de Minister van Verkeer en Waterstaat in verband met de hem in de Wegenverkeerswet 1994 opgedragen specifieke bevoegdheden ten aanzien van rijbewijzen dient door te geven (artikel 148);
– de door de politie en het openbaar ministerie te melden gegevens (artikelen 149 en 150),
– de gegevens die moeten worden gemeld door het Centraal Justitieel Incassobureau (artikel 151);
– de door de Rijksdienst voor het Wegverkeer aan het register te melden gegevens betreffende de aan de afgevende instanties ter beschikking gestelde blanco rijbewijzen en de door die dienst te melden gegevens die verband houden met de registratie van rijbewijzen, afgegeven in andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en in andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder zich in Nederland heeft gevestigd (artikel 152).
De mededeling van de in de artikelen 146 tot en met 152 genoemde gegevens door de daar genoemde instanties vindt in alle gevallen plaats langs geautomatiseerde weg (artikel 153). De met de afgifte van rijbewijzen belaste instanties beschikken over een aansluiting op het rijbewijzenregister sedert de inwerkingtreding, met ingang van 1 oktober 1986, van de bij de wet van 2 juli 1986 voorziene decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen. Politie en openbaar ministerie zijn sedert de inwerkingtreding, met ingang van 1 februari 1992, van de bij de wet van 15 mei 1991 gewijzigde procedure betreffende de invordering en inhouding van rijbewijzen aangesloten op het rijbewijzenregister.
In de door de Minister van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot het rijbewijzenregister vast te stellen privacy-regeling zullen meer gedetailleerde onderwerpen als de aanwijzing van degenen die toegang tot het register hebben en degenen die gerechtigd zijn gegevens in het register in te voeren, te wijzigen of te verwijderen, aan de orde komen.
Ter uitvoering van artikel 127, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden hier de gevallen opgesomd waarin de beheerder uit het register inlichtingen verschaft aan de met de afgifte van rijbewijzen buiten Nederland belaste autoriteiten. in andere lid-staten van de Europese Gemeenschap en in andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Artikel 156 betreft de verstrekking van informatie uit het rijbewijzenregister aan belanghebbenden. Aan degene omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen, worden alle daarin voorkomende gegevens verstrekt. Onder meer is betrokkene hierdoor in staat om vast te stellen of de omtrent hem in het register opgenomen gegevens juist en volledig zijn (onderdeel a).
De informatieverstrekking aan anderen dan aan degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen, is beperkt naar aard van de gegevens dan wel naar het gebruik dat van die gegevens mag worden gemaakt. Zo worden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek uitsluitend niet tot personen herleidbare gegevens verstrekt voor statistische doeleinden (onderdeel b). Ook de in onderdeel c opgesomde, aan het Verbond van Verzekeraars te verstrekken gegevens zijn beperkt. In de meeste gevallen zal het Verbond van Verzekeraars uitsluitend geïnteresseerd zijn in de informatie of betrokkene op een bepaald moment al dan niet over een rijbewijs beschikte, voor welke categorie of categorieën dat rijbewijs werd afgegeven en of dat rijbewijs op dat moment geldig was. In beginsel wordt aan het Verbond van Verzekeraars dan ook geen mededeling gedaan omtrent de reden van eventuele ongeldigheid van het rijbewijs. Dit laatste lijdt uitzondering voor zover het gaat om de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid (onderdeel d).
De onderdelen e tot en met i voorzien in informatieverstrekking ten behoeve van de vaststelling van de identiteit, door de in die onderdelen genoemde instanties en bedrijven, van personen die zich legitimeren met het aan hen afgegeven rijbewijs. Onderdeel j ziet op gegevensverstrekking voor statistische doeleinden, anders dan aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Overeenkomstig het in de memorie van toelichting bij de Wegenverkeerswet 1994 uitgesproken voornemen is de afgifte van bromfietscertificaten in handen gelegd van het CBR. Deze instantie neemt ook het aan de verkrijging van het certificaat verbonden theorie-examen af. Ingevolge artikel 135, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het model van het bromfietscertificaat ter vaststelling overgelaten aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Met betrekking tot de wijze van vaststelling van het voor de aanvraag van bromfietscertificaten verschuldigde tarief moge worden verwezen naar de toelichting op artikel 51.
Ten behoeve van de controle op de naleving van de verplichting tot het hebben van een bromfietscertificaat, zal het certificaaat worden voorzien van een pasfoto van de houder. De aanvrager van een bromfietscertificaat zal in verband daarmede bij de aanvraag twee pasfoto's moeten overleggen. Ten einde persoonsverwisseling te voorkomen, dient hij zich bovendien voor aanvang van het examen te legitimeren door het overleggen van een op zijn naam gesteld identificatiebewijs.
De eisen waaraan bij het bromfiets-examen moet worden voldaan om voor afgifte van een bromfietscertificaat in aanmerking te komen, worden in artikel 161 in hoofdlijnen aangegeven. Binnen die hoofdlijnen worden bij ministeriële regeling gedetailleerde exameneisen vastgesteld.
De in de artikelen 162 en 163 vervatte eisen ten aanzien van de administratie met betrekking tot de afgifte van bromfietscertificaten zijn in grote lijnen dezelfde als de eisen die ter zake worden gesteld ten aanzien van rijbewijzen. Anders dan in het kader van de afgifte van rijbewijzen zal de afdracht van de door het CBR ingevolge artikel 140 van de Wegenverkeerswet 1994 ter zake van de afgifte van bromfietscertificaten verschuldigde vergoeding niet plaatsvinden via automatische verrekening.
Ook ten aanzien van de in de artikelen 164 tot en met 167 voorziene beveiligingsmaatregelen is in beginsel aansluiting gezocht bij de ter zake van de beveiliging in het kader van de afgifte van rijbewijzen vastgestelde voorschriften. In verband met de aard van het document zijn de beveiligingsvoorschriften ten aanzien van bromfietscertificaten op een aantal punten wat minder stringent.
De bepalingen ter zake van de registratie van de afgifte van bromfietscertificaten zijn eveneens afgeleid van de betrokken, ten aanzien van de registratie van rijbewijzen vastgestelde voorschriften. Het register betreffende afgegeven bromfietscertificaten wordt evenals het rijbewijzenregister beheerd door de Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam (artikel 168). De gegevens die voor opneming in het register in aanmerking komen, zijn betrekkelijk summier. Dit laatste houdt verband met het beperkte karakter van het bromfietscertificaat dat er immers toe strekt te voorkomen dat adspirant-bromfietsers geheel zonder enige voorbereiding met een bromfiets aan het verkeer gaan deelnemen (artikel 169). Het CBR, dat over een zgn. on-line verbinding met het register betreffende afgegeven bromfietscertificaten beschikt, zal onmiddellijk nadat de betrokken kandidaat met goed gevolg het bromfiets-examen heeft afgelegd, van de uitreiking van het bromfietscertificaat mededeling doen aan het register. De aan bromfietscertificaten toe te kennen nummers worden automatisch door het register gegenereerd (artikelen 170 en 171).
De verplichting tot het ter inzage leggen van het ingevolge de Wet persoonsregistraties vastgestelde privacy-reglement met betrekking tot het register betreffende afgegeven bromfietscertificaten is, evenals dat is geschied ten aanzien van het privacy-reglement met betrekking tot het rijbewijzenregister, in het Reglement rijbewijzen vastgelegd (artikel 172).
Aan degene omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen, worden alle daarin voorkomende gegevens verstrekt. Onder meer is betrokkene hierdoor in staat om vast te stellen of de omtrent hem in het register opgenomen gegevens juist en volledig zijn (onderdeel a).
Aan het Centraal Bureau voor de Statistiek zullen slechts, voor statistische doeleinden, niet tot personen herleidbare gegevens worden verstrekt (onderdeel c). Aan het Verbond van Verzekeraars zullen slechts gegevens worden verstrekt ten behoeve van het vaststellen van rechten en plichten in het kader van de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten. Het gaat daarbij bovendien slechts om het verstrekken van de datum van afgifte van bromfietscertificaten (onderdeel d).
Het in verband met de invoering van het Reglement rijbewijzen getroffen overgangsrecht strekt er in de eerste plaats toe onder de oude regeling verworven rechten zoveel mogelijk in stand te doen blijven. Zo worden rijbewijzen, theorie-certificaten, verklaringen van rijvaardigheid en verklaringen van geschiktheid, die zijn afgegeven onder de oude regeling, voor de toepassing van het Reglement rijbewijzen aangemerkt als, c.q. gelijkgesteld met, de overeenkomstige documenten die zijn afgegeven op basis van de nieuwe regeling. Ten aanzien van reeds onder de oude regeling in gang gezette aanvraagprocedures is in beginsel aan het oude recht eerbiedigende werking verleend. Zo zullen aanvragen van verklaringen van rijvaardigheid en verklaringen van geschiktheid, die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Reglement rijbewijzen, nog volgens de ter zake bij en krachtens het Wegenverkeersreglement vastgestelde voorschriften worden afgehandeld. Indien de aanvraagprocedure niet tot afgifte van de verlangde verklaring leidt, zal een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend. Op die nieuwe aanvraag is uiteraard het nieuwe recht van toepassing.
Het in de artikelen 174 tot en met 194 voorziene overgangsrecht bevat behalve een groot aantal bepalingen betreffende gelijkstelling van documenten en een aantal bepalingen die strekken tot het van toepassing doen zijn van het oude recht op lopende aanvraagprocedures, welke bepalingen over het algemeen voor zich spreken, tevens een aantal bijzondere voorzieningen voor specifieke situaties die zich bij de overgang van de oude naar de nieuwe regeling voordoen. Het getroffen overgangsrecht wordt hierna waar nodig nader toegelicht.
De hier getroffen regeling ten aanzien van de aanvraag van rijbewijzen, die deels een afwijking vormt van de in paragraaf 4 van hoofdstuk II voorziene regeling, houdt verband met het feit dat het bij eerder afgegeven Nederlandse rijbewijzen, die in het kader van de aanvraag dienen te worden overgelegd, gaat om rijbewijzen die nog niet in het rijbewijzenregister zijn opgenomen.
Onder de nieuwe regeling zal rijonderricht voor de rijbewijscategorie A nog uitsluitend mogelijk zijn op basis van een theorie-certificaat A dan wel een (beperkt) rijbewijs A. De in het eerste lid getroffen voorziening maakt rijonderricht voor de rijbewijscategorie A na inwerkingtreding van het Reglement rijbewijzen ook mogelijk indien betrokkene in het bezit is van een onder de oude regeling afgegeven theorie-certificaat A/B. Het tweede lid bevat een bijzondere voorziening voor de situatie dat de aanvraag van het praktijk-examen A is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Reglement rijbewijzen. Ten einde aanvragers, die slechts in het bezit zijn van een rijbewijs B en niet tevens van een onder de oude regeling afgegeven theorie-certificaat A/B, niettemin in staat te stellen tussen de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling en de dag waarop zij het praktijk-examen moeten afleggen, rijonderricht te ontvangen, is bij wege van overgangsvoorziening het bezit van een rijbewijs B gelijkgesteld met een theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A.
Ten einde de in het Reglement rijbewijzen voorziene voorschriften ten aanzien van de administratie betreffende de afgifte van rijbewijzen (artikelen 122 en 123) en ten aanzien van de beveiliging van rijbewijzen (artikelen 124 tot en met 130) mede van toepassing te doen zijn ten aanzien van (nog) onder de afgevende instanties berustende rijbewijzen als bedoeld in de Wegenverkeerswet, wordt in de artikelen 189 en 190 in gelijkstelling voorzien.
Waar het gaat om de in artikel 145 van het Reglement rijbewijzen gegeven opsomming van gegevens die in het rijbewijzenregister worden opgenomen en om de in de artikelen 146 tot en met 152 van het reglement opgesomde gegevens waarvan door de daar genoemde autoriteiten mededeling moet worden gedaan aan de beheerder van het register, worden ingevolge artikel 191 onder rijbewijzen tevens begrepen rijbewijzen die zijn afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet.
Ingevolge de hier opgenomen overgangsvoorziening is de in artikel 20 voorziene beperking tot het besturen van lichte motorfietsen niet van toepassing op aanvragen van een rijbewijs A, die worden ingediend na de datum van inwerkingtreding van het Reglement rijbewijzen en waarbij een geldige, op basis van het Wegenverkeersreglement afgegeven verklaring van rijvaardigheid wordt overgelegd.
De hier getroffen overgangsvoorziening houdt verband met het feit dat ter voldoening aan de in de EEG-richtlijn van 29 juni 1991 voorziene categorie-indeling driewielige motorrijtuigen waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg, zijn overgebracht van de rijbewijscategorie A naar de rijbewijscategorie B. Ten einde houders van dergelijke motorrijtuigen, die veelal slechts in het bezit zijn van een rijbewijs A, niet te duperen, worden zij eenmalig in de gelegenheid gesteld om in het bezit te komen van een rijbewijs B. Het in deze gevallen af te geven rijbewijs zal uiteraard slechts geldig zijn voor het besturen van de bedoelde motorrijtuigen en niet tevens voor de overige onder de rijbewijscategorie B vallende motorrijtuigen. Ten einde mogelijk oneigenlijk gebruik van de hier getroffen overgangsregeling tegen te gaan, is de hier voorziene faciliteit beperkt tot houders van lichte driewielige motorrijtuigen, die vóór 1 juni 1996 het kenteken van een dergelijk motorrijtuig op hun naam hebben staan.
Deze artikelen bevatten een aantal overgangsvoorzieningen, verband houdend met rijbewijzen die zijn voorzien van een automaat-beperking. Artikel 194 strekt ertoe de reeds onder de werking van het Wegenverkeersreglement geldende regeling inzake het vervallen van de automaat-beperking bij rijbewijzen die zijn voorzien van de aanduiding «Automatische gangwissel of koppeling», al dan niet in combinatie met de aanduiding «Tot één jaar na datum van afgifte beperkt geldig», ook onder de werking van het Reglement rijbewijzen te continueren. Bij rijbewijzen die zijn voorzien van de aanduiding «Automaat» zal, evenals dat reeds onder de oude regeling het geval was, de automaat-beperking slechts kunnen vervallen door het nadien met goed gevolg afleggen van een praktijk-examen met een handgeschakeld voertuig. Artikel 195 voorziet erin dat bij vernieuwing van die rijbewijzen de aanduiding «Automaat» wordt vervangen door een codering volgens de nieuwe regeling, waaruit de betrokken beperking blijkt.
De in artikel 196 getroffen regeling houdt verband met het feit dat in de nieuwe regeling het aantal gevallen waarin de automaat-beperking vervalt door het nadien afleggen van een praktijk-examen met een handgeschakeld voertuig, is beperkt ten opzichte van de oude regeling.
De in artikel 135 van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verplichting voor bromfietsers tot het hebben van een bromfietscertificaat, is, hoewel zij is bedoeld voor jonge beginnende bromfietsers vanaf de leeftijd van 16 jaren, ter vermijding van de complicaties die de handhaving van een leeftijdsgebonden verplichting met zich brengt, algemeen geformuleerd. De verplichting geldt derhalve voor alle bestuurders van bromfietsen, ongeacht hun leeftijd.
Artikel 60b van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994 verleent de bevoegdheid om ten aanzien van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor afgifte van een bromfietscertificaat in aanmerking te komen, bij algemene maatregel van bestuur onderscheid te maken tussen degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 135 van de Wegenverkeerswet 1994 de leeftijd van 16 jaren reeds hebben bereikt, en degenen die op dat tijdstip die leeftijd nog niet hebben bereikt.
Ten einde aan de bedoeling van de verplichting – het voorkomen dat jonge beginnende bromfietsers zonder enige voorbereiding aan het gemotoriseerd verkeer gaan deelnemen – recht te doen, voorziet artikel 197 er in dat bromfietsers die bij inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet 1994 de leeftijd van 16 jaren reeds hebben bereikt, het certificaat op aanvraag, zonder examen, kunnen verkrijgen. De bromfietsers voor wie de verplichting in het leven is geroepen, zullen slechts door het met succes afleggen van het bromfiets-examen voor het bromfietscertificaat in aanmerking kunnen komen.
Aangezien de in het Reglement rijbewijzen vervatte voorschriften voor het overgrote deel van administratief-procedurele aard zijn, kan de aanwijzing van strafbare feiten zich beperken tot de aanwijzing van overtreding van de artikel 2, tweede lid, vervatte verplichting. Voor zover de overige bepalingen op straffe te handhaven voorschriften bevatten, wordt in aanwijzing van overtreding van die voorschriften als strafbaar feit reeds voorzien in de betrokken bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994, tot uitvoering waarvan de bepalingen van het reglement strekken.
Het streven is erop gericht het Reglement rijbewijzen in zijn totaliteit op één tijdstip in werking te laten treden. Niettemin is de voorkeur gegeven aan een formulering die het mogelijk maakt om – indien de noodzaak daartoe zich onverhoopt zou voordoen – bepaalde onderdelen in werking te doen treden op een ander tijdstip.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juni 1996, nr. 109.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-277.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.