Besluit van 23 april 1996, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit voorzitters van waterschappen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 december 1995, nr. R 201415, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 49 van de Waterschapswet (Stb. 1991, 444);

De Raad van State gehoord (advies van 5 maart 1996, nr. W09.950707);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 april 1996, nr. RH215809, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    b. voorzitter: voorzitter van een waterschap;

    c. bezoldiging: bedrag per maand waarop een voorzitter, met inachtneming van de provinciale verordening, bedoeld in artikel 44 van de Waterschapswet, aanspraak kan maken;

    d. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    e. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;

    f. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, met uitzondering van de vakantie-uitkering, bedoeld in paragraaf 2a van hoofdstuk 2 van de WAO;

    g. FAOP: Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in de Wet financiele voorzieningen privatisering ABP;

    h. passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet;

    i. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO.

  • 2. In dit besluit wordt onder het provinciaal bestuur onderscheidenlijk (het college van) gedeputeerde staten verstaan het provinciaal bestuur onderscheidenlijk (het college of de colleges van) gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin het waterschap is gelegen.

B

De artikelen 2, 3 en 4 komen te vervallen.

C

Artikel 5 wordt vernummerd tot nieuw artikel 2 en komt te luiden:

Artikel 2. Reis- en verblijfkosten

Indien een kandidaat voor het ambt van voorzitter reis- en verblijfkosten heeft gemaakt ter zake van het gevolg geven aan een uitnodiging voor een bezoek aan het waterschapsbestuur, het provinciaal bestuur of Onze Minister, worden die kosten door en voor rekening van het waterschap vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 29.

D

Artikel 6 wordt vernummerd tot artikel 3. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 3.

Toezending bescheiden ten aanzien van de rechtspositie

E

De artikelen 7, 8 en 9 worden vernummerd tot achtereenvolgens de artikelen 4, 5 en 7.

F

Na het tot artikel 5 vernummerde artikel 8 wordt een nieuw artikel 6 ingevoegd, luidende:

Artikel 6. Ontslag op eigen aanvraag/vut

  • 1. De voorzitter wordt op zijn aanvraag ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.

  • 2. Aan de voorzitter die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel op grond van een desbetreffende schriftelijke aanvraag heeft vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die overeenkomst. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een aanvraag om niet te worden herbenoemd.

  • 3. Het ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

G

Na het tot artikel 7 vernummerde artikel 9 wordt een nieuw artikel 8 ingevoegd, luidende:

Artikel 8. Ongevraagd ontslag

  • 1. Anders dan op eigen aanvraag kan aan de voorzitter ontslag worden verleend op grond van:

    a. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekte;

    c. opheffing van het waterschap;

    d. andere gronden.

  • 2. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder a, b en c van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder d, van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan slechts plaatsvinden indien:

    a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en

    c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de voorzitter binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de voorzitter geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.

  • 4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de voorzitter ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan.

  • 5. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 6. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt het dagelijks bestuur van het waterschap het oordeel van een door het FAOP aangewezen arts. Deze arts betrekt bij zijn beoordeling een door het dagelijks bestuur van het waterschap aangewezen arts en, indien de voorzitter dit wenst, een door de voorzitter aangewezen arts.

  • 7. Het dagelijks bestuur stelt de voorzitter er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zesde lid, wordt ingesteld. Daarbij wordt de voorzitter gewezen op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.

  • 8. De kennisgeving, bedoeld in het zevende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de voorzitter gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De in het zesde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan het dagelijks bestuur van het waterschap. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de voorzitter.

H

Artikel 13 wordt vernummerd tot nieuw artikel 9. In het eerste lid van het tot artikel 9 vernummerde artikel 13 komt de zinsnede: «of ziekte» te vervallen.

I

Het opschrift «Hoofdstuk III Bezoldiging bij afwezigheid, ziekte of schorsing» wordt geplaatst boven het tot artikel 9 vernummerde artikel 13.

J

Artikel 10 komt te vervallen. Artikel 14 wordt vernummerd tot nieuw artikel 10.

K

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Bezoldiging bij ziekte

  • 1. De voorzitter die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging en daarna tot zijn ontslag 80% van zijn bezoldiging. Hij geniet ook na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan het ambt van voorzitter verbonden werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

  • 2. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden verstreken is, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Indien de voorzitter, bedoeld in het eerste lid, ter zake van het ambt waaruit het recht op doorbetaling van bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge het eerste lid recht heeft.

  • 4. Indien de in het derde lid bedoelde voorzitter uit hoofde van twee of meer ambten recht heeft op één WAO-conforme uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid toegerekend aan het ambt ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald naar rato van de bezoldiging uit hoofde van de desbetreffende ambten.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het derde lid bedoelde voorzitter geen WAO-conforme uitkering kan worden toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een WAO-conforme uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 6. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het derde lid bedoelde voorzitter de WAO-conforme uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

L

Artikel 12. komt te luiden:

Artikel 12. Staking bezoldiging, uitbetaling aan derden en hervatting uitbetaling

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de voorzitter ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

  • 2. Voor het berekenen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Op aanwijzing van het algemeen bestuur van het waterschap wordt de doorbetaling van bezoldiging gestaakt wanneer en voor zolang de voorzitter:

    a. weigert zich te onderwerpen aan een door het algemeen bestuur van het waterschap noodzakelijk geacht onderzoek vanwege een door het dagelijks bestuur van het waterschap aangewezen bedrijfsgeneeskundige of, na voor een dergelijk onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    b. zich zodanig gedraagt dat zijn genezing naar het oordeel van het algemeen bestuur van het waterschap ernstig wordt belemmerd of vertraagd.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan het algemeen bestuur van het waterschap op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de ingehouden bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan aan de voorzitter zal worden uitbetaald.

  • 5. Voor zover het algemeen bestuur van het waterschap van zijn bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt wordt de ingevolge het derde lid ingehouden bezoldiging alsnog aan de voorzitter uitbetaald wanneer uit een verklaring van een (of meer) aangewezen geneeskundige(n) blijkt dat het geval op grond waarvan doorbetaling van bezoldiging werd gestaakt, zich niet of niet meer voordoet.

M

Artikel 13. komt te luiden:

Artikel 13. Verplichtingen- en sanctieregime WAO

  • 1. Na de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 12, is op de voorzitter wiens bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO van toepassing.

  • 2. Indien ten aanzien van de WAO-conforme uitkering die de voorzitter geniet, een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, legt het dagelijks bestuur van het waterschap die verplichting eveneens op dan wel past het die sanctie op overeenkomstige wijze toe op het bedrag waarop de voorzitter recht heeft ingevolge artikel 11, eerste lid, na toepassing van artikel 11, derde lid.

N

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14. Ziekmelding

Indien een voorzitter langer dan acht dagen wegens ziekte zijn arbeid niet kan verrichten geeft hij daarvan kennis aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

O

Artikel 15 komt te vervallen. Een nieuw artikel 15 wordt ingevoegd, luidende:

Artikel 15. Uitkering bij ziekte en overlijden gewezen voorzitter

Ten aanzien van de gewezen voorzitter, of diens nagelaten betrekkingen vinden in geval van ziekte ten laste van het waterschap de artikelen 42, 45, 48, 102a en 102b, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement overeenkomstige toepassing.

P

Artikel 16 komt te vervallen. Een nieuw artikel 16 wordt ingevoegd, luidende:

Artikel 16. Suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid na ontslag

Ten aanzien van de voorzitter, aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is de voor het waterschapspersoneel geldende suppletieregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten van overeenkomstige toepassing.

Q

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

De voorzitter geniet bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig de voor het waterschapspersoneel geldende voorschriften.

R

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien de voorzitter geen gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht wordt hem van waterschapswege een tegemoetkoming in de kosten van de door hem gesloten ziektekostenverzekering verleend op de voet van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel.

2. In het vierde lid worden de zinsneden «een uitkering», onderscheidenlijk «de uitkering» vervangen door: een wachtgeld, onderscheidenlijk het wachtgeld.

S

Artikel 21, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Onder het inkomen in de zin van dit artikel wordt verstaan het inkomen van de voorzitter dat de bijdragegrondslag voor de ziektekostenregeling vormt.

T

In artikel 23 wordt de zinsnede «in belangrijke mate» vervangen door: in overwegende mate.

U

Artikel 24 vervalt.

V

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26. Uitkering bij ontslag/niet herbenoemen

  • 1. De voorzitter ontvangt van het waterschap wachtgeld volgens een verordening door het provinciaal bestuur opgesteld:

    a. bij niet herbenoeming anders dan op eigen aanvraag;

    b. bij ontslag wegens opheffing van het waterschap;

    c. bij ontslag op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, indien de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage dan 80 is vastgesteld;

    d. bij eervol ontslag op grond van artikel 8, eerste lid, onder b;

    e. bij eervol ontslag wegens benoeming tot voorzitter van een ander waterschap aan welk ambt een lagere bezoldiging is verbonden dan die welke hij laatstelijk vóór zijn ontslag genoot.

  • 2. De bepalingen van de in het eerste lid bedoelde verordening dienen in overeenstemming te zijn met de voorschriften welke in acht genomen moeten worden bij de toekenning en uitbetaling van wachtgeld aan burgemeesters.

W

Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het einde van het eerste lid worden twee nieuwe volzinnen toegevoegd, luidende:

Op het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de WAO en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen. Het gestelde in artikel 102b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.

2. Een vierde lid wordt toegevoegd, luidende:

«4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder levenspartner verstaan de echtgenoot of echtgenote van de voorzitter dan wel degene met wie de niet gehuwde voorzitter samenwoont en met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract, bevattende de wederzijdse rechten en plichten ter zake daarvan. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Het dagelijks bestuur van het waterschap kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

X

Artikel 30 vervalt.

Y

In artikel 32 wordt de zinsnede «kan worden» vervangen door: wordt.

ARTIKEL II

Op voorzitters van waterschappen die geen overheidswerknemer zijn in de zin van de Wet privatisering ABP is het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen van toepassing behoudens het navolgende:

1. Artikel 6, tweede lid, artikel 11, derde tot en met zesde lid, artikel 13, tweede lid, artikel 15 en artikel 16 zijn niet van toepassing.

2. In artikel 20, vierde lid, wordt de zinsnede «een wachtgeld als bedoeld in artikel 26» vervangen door: een uitkering als bedoeld in artikel 26, zoals dit luidt op 31 december 1995. In artikel 20, vierde lid, wordt voorts de zinsnede «het wachtgeld» vervangen door: de uitkering.

3. Artikel 26, zoals dit luidt op 31 december 1995, blijft van toepassing, met dien verstande dat in de daar bedoelde provinciale verordening kan worden bepaald dat bij ontslag wegens opheffing van het waterschap vóór 1 januari 1998 de uitkering het eerste jaar 100% in plaats van 80% van de laatstelijk genoten bezoldiging bedraagt.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1995 treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 april 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de eenentwintigste mei 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

A. In de sector waterschappen hebben in het kader van de schaalvergroting een groot aantal fusies plaatsgevonden en zullen op termijn nog een aanzienlijk aantal fusies gaan plaatsvinden, hetgeen ertoe zal leiden dat een aantal waterschapsvoorzitters niet meer zal worden herbenoemd. Deze personen komen dan in aanmerking voor een ontslagregeling.

Deze ontslagregeling is thans als volgt.

Door de afzonderlijke provincies zijn uitkerings- en pensioenverordeningen voor waterschapsbestuurders vastgesteld, op basis van artikel 44 van de Waterschapswet.

Deze zijn op grond van het rechtspositiebesluit inhoudelijk afgestemd op die voor gedeputeerden en wethouders. In deze provinciale verordeningen is geregeld dat, indien een lid van het dagelijks bestuur (inclusief de voorzitter) om welke reden dan ook ophoudt waterschapsbestuurder te zijn, deze recht heeft op een ontslaguitkering.

Vergelijking met ontslagregeling burgemeesters

Geconstateerd kan worden dat de situatie ten aanzien van de positie van ontslag van een waterschapsvoorzitter bij een fusie van waterschappen nogal verschilt met de regeling voor burgemeesters bij opheffing van hun gemeente. In het Rechtspositiebesluit burgemeesters is bepaald dat bij de opheffing van een gemeente het wachtgeld gedurende het eerste jaar na ontslag 100% bedraagt, terwijl een waterschapsvoorzitter die in verband met de opheffing van zijn waterschap in een soortgelijke positie komt te verkeren het eerste jaar een ontslaguitkering ontvangt van 80%.

Aanpassingen Rechtspositiebesluit voorzitters

Omdat de positie van een waterschapsvoorzitter als bestuurder vergelijkbaar is met de positie van een burgemeester, ligt een vergelijkbare wachtgeldregeling voor de hand. Niet alleen wat betreft de specifieke voorzieningen bij fusies, maar voor de wachtgeldregeling in zijn totaliteit. Er is dan ook alle reden om het gezamenlijk verzoek van Interprovinciaal Overleg en Unie van Waterschappen om de wachtgeldregeling voor burgemeesters integraal over te nemen, te honoreren.

Parttime-voorzitters

Er is een complicerende factor voor de part-time voorzitters. Indien de ontslagregeling voor burgemeesters wordt overgenomen in het Rechtspositiebesluit voorzitters wordt ook de systematiek van ontslaggronden, procedure in verband met ontslag en aanspraken bij arbeidsongeschiktheid overgenomen.

Deze systematiek is echter rechtstreeks gekoppeld aan verplichte deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP van de burgemeester.

Niet alle waterschapsvoorzitters zijn overheidswerknemer als bedoeld in de Wet privatisering ABP; alleen de full-time voorzitters hebben deze status ingevolge de Wet privatisering ABP. De part-time voorzitters vallen voor hun pensioen en (beperkte) arbeidsongeschiktheidsvoorziening onder de regeling van de provinciale Uitkerings- en Pensioenverordeningen.

De systematiek van burgemeesters onverkort toepassen bij alle waterschapsvoorzitters, leidt derhalve tot een situatie waarbij niet alle elementen van toepassing kunnen zijn voor de part-time waterschapsvoorzitters.

De verwachting bestaat dat door het fusieproces over enkele jaren er geen part-time voorzitters meer zullen zijn. Daarom is er voor gekozen om voor die overgangsperiode de bestaande uitkeringsregeling te laten bestaan. Het zou echter, gezien de fusies die ook de kleinere waterschappen treffen, niet redelijk zijn als de part-time voorzitters van die kleine waterschappen bij fusie een verhoogde uitkering zou worden onthouden waarop de full-time waterschapsvoorzitter in de nieuwe wachtgeldregeling wel aanspraak kan maken. Derhalve voorziet artikel II erin dat de provincies – bij wijze van tijdelijke maatregel – een bijzondere voorziening bij fusies kunnen treffen.

B. Een aantal wijzigingen is noodzakelijk in verband met de gewijzigde wettelijke regimes in verband met onder andere ziekte en vervroegde uittreding. Ter toelichting dient het volgende.

Er wordt in dit besluit een limitatieve opsomming gegeven van de mogelijkheden tot ongevraagd ontslag. Deze opsomming sluit aan op die, geldend voor burgemeesters.

In het kader van de normalisering, dat wil zeggen het marktconform maken van de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel, heeft het Kabinet besloten het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de werknemersverzekeringen te brengen (hierna aangeduid als OOW-project = overheidspersoneel onder werknemersverzekeringen).

Het OOW-project staat in nauw verband met een tweetal andere projecten in het kader van de normalisering. Het eerste ervan is de privatisering van het ABP, waarvoor het wettelijke traject zijn afronding vindt in de Wet privatisering ABP. De OOW-regeling bouwt voor een belangrijk deel op de genoemde wet voort. Het tweede project waarop wordt gedoeld is het oprichten van een uitvoeringsorganisatie voor de sociale zekerheid van het overheidspersoneel (USZO). Deze uitvoeringsorganisatie zal niet alleen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke werknemersverzekeringen, maar ook voor delen van het eveneens bij dit besluit geregelde bovenwettelijke traject.

De rechtspositie van de voorzitter wordt, net zoals van de ambtenaar, tot nu toe gekenmerkt door het integrale karakter van de regelingen op het gebied van doorbetaling van bezoldiging bij ziekte, gevolgd door een invaliditeitspensioen. In de praktijk is gebleken dat een combinatie van het invaliditeitspensioen met een herplaatsingswachtgeld respectievelijk herplaatsingstoelage voor de voorzitter niet aan de orde was.

In het kader van OOW zullen al deze afspraken bij arbeidsongeschiktheid worden omgezet in wettelijke aanspraken op grond van de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering/Algemeen Arbeidsongeschiktheidswet (WAO/AAW), de Toeslagenwet (TW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).

Voorzover de wettelijke regelingen minder aanspraken geven dan de integrale ambtelijke regelingen zoals deze laatstelijk golden, voorziet binnen het arbeidsvoorwaardelijke bestel een stelsel van bovenwettelijke regelingen erin dat als gevolg van deze OOW-operatie het totale niveau aan rechten en verplichtingen in stand blijft.

De OOW-operatie gaat in per 1 januari 1998, doch een deel gaat reeds in per 1 januari 1996 in verband met de privatisering van het ABP, de WAO-conforme regeling en de suppletieregeling.

Het onderwerpelijke besluit strekt ertoe het bovenwettelijke kader voor de voorzitter te regelen.

In hoofdlijnen gaat het om de volgende wijzigingen:

1. Doorbetaling van bezoldiging bij ziekte.

Bij ziekte betaalt het waterschap de bezoldiging door. Gedurende de eerste 18 maanden van de ziekte wordt 100% van de bezoldiging doorbetaald, daarna tot het einde van het dienstverband 80%. Omdat, zoals onder 3 wordt aangegeven, de zieke voorzitter pas na 24 maanden om die reden mag worden ontslagen, heeft betrokkene derhalve voor een periode van ten minste 6 maanden recht op doorbetaling van 80% van zijn bezoldiging. De Ziektewet is (nog) niet van toepassing. Invoering van «WAO-conform» per 1 januari 1996 betekent wel dat betrokkene na een jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO conforme uitkering. Die uitkering wordt in mindering gebracht op het bedrag van de wegens ziekte uitbetaalde bezoldiging.

De onderwerpelijke wijzigingsvoorstellen zijn een doorvertaling van bovenwettelijke aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Dit betekent dat gedurende het eerste ziektejaar een verplichtingen- en sanctieregiem wordt gehanteerd dat al enigszins is afgestemd op de Ziektewet en dat – voor de periode daarna – een WAO-conform verplichtingen- en sanctieregiem geldt.

2. Ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte

Geïntroduceerd wordt een ontslaggrond voor ongeschiktheid van de voorzitter tot het verrichtten van zijn ambt wegens ziekte.

Het ontslag kan niet eerder ingaan dan na 24 maanden ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en nadat een zorgvuldige procedure is gevolgd, gericht op zowel verwachtingen ten aanzien van herstel als mogelijkheden van herplaatsing overeenkomstig eventueel aanwezige gedeeltelijke geschiktheid.

3. Suppletie

De overheidswerknemer/voorzitter die ontslagen is op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is en niet is herplaatst in een andere functie voor zijn volledige resterend verdienvermogen, komt in aanmerking voor een suppletie.

Bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer is niet aan de orde of er nog resterend verdienvermogen is en kan derhalve geen aanspraak bestaan op een suppletie. De suppletie komt in de plaats van het zgn. herplaatsingswachtgeld in de zin van de ABP-wet. De rechten en verplichtingen terzake van de suppletie zijn neergelegd in de suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de sector waterschappen. Het waterschap draagt de uitvoeringslasten van deze regeling, die kan worden beschouwd als een werkloosheidsregeling sui generis.

4. Invaliditeitspensioen

De voorzitter die ontslagen is op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn ambt wegens ziekte en die geen recht (meer) heeft op een suppletie ter zake van dat ontslag, heeft in beginsel recht op een invaliditeitspensioen. Betrokkene kan die aanspraak te gelden maken bij de Stichting pensioenfonds ABP, ingesteld bij de Wet privatisering ABP en uitgewerkt in een pensioenreglement van de genoemde stichting. Het invaliditeitspensioen heeft het karakter van een aanvulling op de WAO-conforme uitkering.

De bestaande aanspraken op invaliditeitspensioen zullen naar hoogte en duur onverminderd in het nieuwe stelsel worden geconverteerd. Deze aanspraken kunnen echter wel worden aangepast als er verandering optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid.

5. Herplaatsingstoelage

De overheidswerknemer/voorzitter die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard en die voor zijn volledig resterend verdienvermogen in arbeid is herplaatst, heeft in beginsel recht op een herplaatsingstoelage voorzover zijn inkomen uit (nieuwe) arbeid, uit de WAO-conforme uitkering en uit invaliditeitspensioen tezamen minder bedragen dan het bedrag van zijn laatstgenoten bezoldiging.

De kosten ervan worden gedragen door de Stichting pensioenfonds ABP.

C. Financiële gevolgen

Deze omzettingsoperatie in het kader van het OOW-project heeft een technisch karakter. Uitgangspunt daarbij is dat het totale niveau van rechten en verplichtingen van de voorzitter in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid op het moment van overgang naar de werknemersverzekeringen in stand blijft en kostenneutraal is. Dit uitgangspunt is eveneens aangehouden voor deze fase van het project, waarin vooralsnog van een WAO-conforme situatie wordt uitgegaan.

D. Overgangsregeling

Aangezien er gedurende een zekere tijd nog een beperkt aantal part-time voorzitters van Waterschappen is en bij de op stapel staande reorganisaties van Waterschappen (fusies, concentraties e.d.) vaak part-time voorzitters zijn betrokken, is een overgangsregeling gecreëerd.

Op de voorzitters van waterschappen die geen overheidswerknemer zijn in de zin van de Wet privatisering ABP – gedoeld wordt op de part-time voorzitters – is het Rechtspositiebesluit voorzitters van Waterschappen, zolang die part-time voorzitters er nog zijn, zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard.

Om synchroon te lopen met wettelijke regelingen die per 1 januari 1996 in werking zijn getreden, dient het besluit eveneens op die datum in werking te treden of in elk geval tot die datum terug te werken. Daartoe is een voorziening in de regeling opgenomen.

II. Artikelgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Het thans vigerende en uitgebreide begrippenkader wordt gedefinieerd.

Onderdelen B en C

Met ingang van 1 januari 1996 is in werking getreden het protocol aanstellingskeuringen. Dit protocol is op aandrang van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgesteld door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (KNMG), dit in samenspraak met de patiënten- en beroepsorganisaties en de organisaties van werkgevers en werknemers. Het Protocol aanstellingskeuringen regelt de rechten en plichten van de werkgever, de keurende arts en de keurling en heeft als uitgangspunt, dat er geen aanstellingskeuring zal plaatsvinden als daarvoor geen specifiek aan de functie ontleende reden is.

Het protocol is aan te merken als een vorm van zelfregulering en sluit aan bij de uitgangspunten van het Kabinetsbeleid terzake.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hecht er sterk aan dat het protocol een basis krijgt in de CAO's en in de ambtelijke rechtspositieregelingen. De KNMG heeft daarop aangedrongen bij de sociale partners.

De Minister van Binnenlandse Zaken heeft inmiddels met de centrales van overheidspersoneel afgesproken het protocol rechtspositioneel te verankeren in het voor het rijkspersoneel geldende Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Als gevolg hiervan zal het aantal medische keuringen bij aanstelling bij de rijksoverheid naar verwachting drastisch afnemen.

Wij zijn van mening dat het ambt van waterschapsvoorzitter niet zodanige risico's voor de veiligheid of de gezondheid bevat dat, gelet op het protocol aanstellingskeuringen hiervoor een medische keuring bij benoeming gehandhaafd zou moeten blijven.

Dit betekent dat de bepalingen in het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen, die betrekking hebben op de geneeskundige keuring en herkeuring bij (her)benoeming tot waterschapsvoorzitter (de artikelen 2 tot en met 4), kunnen komen te vervallen.

Het derde lid van het voormalige artikel 5 blijft gehandhaafd, onder verwijzing naar artikel 29.

Onderdeel F

In het eerste lid is opgenomen de mogelijkheid van ontslag op aanvraag of niet herbenoeming na afloop van de benoemingstermijn.

Het tweede lid behelst een redactionele aanpassing in verband met de omzetting van de VUT-wet tot Wet Kaderregeling VUT overheidspersoneel.

Onderdeel G

Dit artikel bevat nu een limitatieve opsomming van de mogelijkheden tot ongevraagd ontslag. Deze opsomming sluit aan bij die van burgemeesters.

Voor verdere toelichting wordt verwezen naar het Algemeen deel van deze Nota van Toelichting.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1991, 560, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 1994, Stb. 889.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven