Besluit van 4 april 1995 tot wijziging van het Mijnreglement continentaal plat (bescherming externe werkers tegen ioniserende straling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 10 november 1994, nr. 94081187 WJA/W;

Gelet op de richtlijn nr. 90/641/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PbEG L 349) alsmede op artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat;

De Raad van State gehoord (advies van 13 maart 1995, nr. W10.94.0683);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 30 maart 1995, nr. 95022122 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In paragraaf 3 van hoofdstuk XVII van het >Mijnreglement continentaal plat1 wordt na afdeling 2 een nieuwe afdeling 2a ingevoegd, luidende:

AFDELING 2A. BESCHERMING VAN EXTERNE WERKERS

Artikel 184da

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a. werkzaamheden: één of meer prestaties verricht door een externe werker in een gecontroleerde zone vallend onder de verantwoordelijkheid van een mijnonderneming;

b. gecontroleerde zone: een gebied waar gevaar bestaat voor overschrijding van drietiende van de in artikel 181, derde en vierde lid, genoemde dosisequivalenten, dat om redenen van bescherming tegen ioniserende straling aan de regels, bedoeld in de artikelen 177 en 178, is onderworpen;

c. externe werker: iedere persoon, behorende tot categorie A, die in een gecontroleerde zone werkzaamheden van ongeacht welke aard uitvoert, ongeacht of hij al dan niet als stagiair, leerling of student als bedoeld in artikel 183, eerste lid, in tijdelijke of vaste dienst is van een andere onderneming als bedoeld in artikel 11, eerste lid, dan wel zijn werkzaamheden als zelfstandige verricht;

d. lid-staat: een lid-staat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland.

Artikel 184db

  • 1. De bestuurders van de mijnonderneming nemen ter bescherming van de in hun onderneming werkzame externe werkers paragraaf 3 van dit hoofdstuk in acht.

  • 2. Onverminderd het eerste lid dragen de bestuurders van de mijnonderneming de verantwoordelijkheid voor de praktische aspecten van de bescherming tegen ioniserende straling, die rechtstreeks met de aard van gecontroleerde zones en met de werkzaamheden aldaar verband houden. Zij dragen er in het bijzonder zorg voor dat iedere externe werker:

    a. medisch geschikt is bevonden voor het werk dat hem zal worden opgedragen;

    b. naast een doelmatige basisopleiding op het gebied van stralenbescherming een specifieke opleiding heeft ontvangen in verband met de bijzonderheden van de gecontroleerde zone en het werk;

    c. beschikt over de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen;

    d. individueel wordt gecontroleerd op blootstelling volgens de aard van het werk en wordt onderworpen aan een eventueel noodzakelijke passende praktische dosimetrische controle.

  • 3. Artikel 11, derde en vierde lid, is niet van toepassing.

Artikel 184dc

  • 1. Onverminderd artikel 176, eerste lid, verstrekken de bestuurders van de mijnonderneming die werkzaamheden laten verrichten door externe werkers afkomstig uit Nederland, na elke werkzaamheid de radiologische gegevens van de individuele controle, genoemd in het tweede lid, ten behoeve van registratie in het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestelde systeem, bedoeld in artikel 37d, vierde lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde radiologische gegevens zijn:

    a. de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    b. de raming van de eventueel door de externe werker ontvangen effectieve dosis;

    c. in geval van niet-eenvormige blootstelling: de raming van het dosisequivalent in de verschillende delen van het lichaam;

    d. in geval van interne besmetting: de raming van de opgenomen activiteit of de te verwachten dosis.

  • 3. Onverminderd artikel 176, eerste lid, registreren de bestuurders van de mijnonderneming die werkzaamheden laten verrichten door externe werkers afkomstig uit een lid-staat, na elke werkzaamheid de radiologische gegevens van de individuele controle in een door een bevoegde autoriteit uit een lid-staat afgegeven stralingspaspoort.

  • 4. Artikel 11, derde en vierde lid, is niet van toepassing.

Artikel 184dd

  • 1. De bestuurders van een in Nederland gevestigde andere onderneming als bedoeld in artikel 11, eerste lid, voorzien een bij hen in dienst zijnde externe werker, die werkzaamheden in een lid-staat gaat verrichten, van een bijgewerkt stralingspaspoort als bedoeld in artikel 37d, eerste lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet.

  • 2. De bestuurders van de betrokken andere onderneming vergewissen zich ervan dat na elke werkzaamheid van een externe werker de radiologische gegevens van diens individuele controle in het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestelde systeem, bedoeld in artikel 37d, vierde lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, dan wel in het stralingspaspoort worden geregistreerd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 april 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de negende mei 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN AL>Dit besluit geeft uitvoering aan de richtlijn nr. 90/641/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PbEG L 349), hierna de richtlijn genoemd.

De richtlijn vormt een aanvulling op de richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980, houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 246), hierna richtlijn ioniserende straling genoemd.

De richtlijn heeft als doelstelling het bieden van bescherming aan werknemers die niet in dienst van een vergunninghouder zijn (hierna de externe werkers), die gelijkwaardig is aan de bescherming die geldt voor werknemers in (vaste) dienst van de exploitant. De richtlijn geldt alleen voor externe werkers van categorie A als bedoeld in artikel 164 van het Mijnreglement continentaal plat (Mrcp), die werken in een gebied waar de kans bestaat dat zij drie tienden van de dosislimiet voor werkers overschrijden. De richtlijn schrijft, in afwachting van een eenvormig communautair systeem van radiologische bescherming, een gecentraliseerd nationaal netwerk of een individueel document voor radiologische controle voor.

De richtlijn legt verplichtingen op aan zowel de exploitant (in termen van deze regeling: de mijnonderneming) als aan de werkgever van de externe werker (in termen van deze regeling: de andere onderneming, bedoeld in artikel 11, eerste lid, Mrcp). De exploitant van een gecontroleerde zone waar externe werkers werkzaamheden uitvoeren, is verantwoordelijk voor de praktische aspecten van hun bescherming tegen ioniserende straling die rechtstreeks met de aard van de gecontroleerde zone en van de werkzaamheden verband houden. Enkele onderdelen van de bescherming worden met name genoemd. De externe onderneming is verantwoordelijk voor de bescherming van de externe werkers in het algemeen. Zij dient er voor te zorgen dat de dosislimieten niet worden overschreden en dat met de exploitant zaken als dosimetrie, medisch toezicht, opleiding en dosisregistratie worden afgestemd. De richtlijn verplicht de externe werkers zoveel mogelijk zelf mee te werken aan de beoogde bescherming.

Beide richtlijnen zijn voor Nederland uitgevoerd in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (BsK), het Definitiebesluit Kernenergiewet en het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Bij de uitvoering in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet is gekozen voor zowel een gecentraliseerd systeem van opslag van gegevens (voor Nederlandse externe werkers) als een stralingspaspoort (voor externe werkers uit andere lid-staten en voor Nederlandse externe werkers die in een andere lid-staat gaan werken). Voor het continentaal plat is de richtlijn ioniserende straling geïmplementeerd in hoofdstuk XVII Mrcp.

De uitvoering van de richtlijn over externe werkers geschiedt voor het continentaal plat in datzelfde hoofdstuk XVII. De uitvoering in hoofdstuk III, afdeling 2a, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet heeft daartoe zoveel mogelijk als voorbeeld gediend. Er zijn enige kleine verschillen met de corresponderende bepalingen van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, omdat deze bepalingen aan de systematiek van het Mijnreglement continentaal plat moesten worden aangepast.

Verder zijn enige (gedeelten van) bepalingen niet overgenomen, omdat daarin in het Mijnreglement continentaal plat reeds op een andere wijze is voorzien, dan wel daaraan geen behoefte was. Het verbod van artikel 167 Mrcp om zonder vergunning bij mijnbouwkundig werk toestellen, welke ioniserende stralen uitzenden, te gebruiken of radioactieve stoffen te bereiden, voorhanden te hebben, toe te passen dan wel zich daarvan te ontdoen, geldt vanwege zijn algemene formulering zowel voor de exploitant als voor de externe onderneming. Artikel 3 van de richtlijn behoeft derhalve niet te worden geïmplementeerd.

Het systeem van het Mrcp ziet, naast de bescherming van de eigen werknemers, ook op de bescherming van alle bij mijnactiviteiten aanwezige personen. Dit heeft als gevolg dat door de implementatie van de richtlijn ioniserende straling in het Mrcp, de richtlijn grotendeels al is uitgevoerd. Het begrip «externe werkers» uit de richtlijn valt binnen de reikwijdte van het begrip «personen» dat in het Mrcp wordt gehanteerd.

Dit besluit heeft geen financiële consequenties voor het Rijk of enige lagere overheid. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft tot taak toezicht te houden op de naleving van dit besluit en medewerking te verlenen aan de uitvoering hiervan. Het heeft daarvoor geen uitbreiding van formatieplaatsen nodig. Het is niet te verwachten dat dit besluit gevolgen heeft voor de werkdruk van het openbaar ministerie of de rechterlijke macht. De financiële consequenties voor het bedrijfsleven zullen slechts zeer gering zijn.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

Artikel 184da

In de definities van artikel 184da is zoveel mogelijk aangesloten bij de definities van artikel 37c BsK. Definities van begrippen in artikel 37c BsK, die in dit besluit niet worden gebruikt, zijn niet overgenomen.

Het begrip «personen, behorende tot categorie A» is in artikel 164 Mrcp gedefinieerd als: personen, die bij het verrichten van werkzaamheden meer dan drietiende van het in artikel 181, derde of vierde lid, bedoelde dosisequivalent kunnen ontvangen.

De doelstelling van de richtlijn is het bieden van een niveau van bescherming aan externe werkers dat gelijkwaardig is aan de bescherming die wordt geboden aan de werknemers van de mijnonderneming. Om die reden is het begrip externe werker zeer ruim gedefinieerd.

Artikel 184db

In het eerste lid van artikel 184db zijn de verplichtingen van de mijnonderneming met betrekking tot de externe werker neergelegd. Deze verplichtingen zijn niet wezenlijk verschillend van de verplichtingen die zij ten aanzien van het eigen personeel in acht dient te nemen.

Het artikel heeft de bedoeling de mijnonderneming een eigen verplichting op te leggen die niet op een andere onderneming dient over te gaan. Om die reden wordt in het derde lid de werking van artikel 11, derde en vierde lid, Mrcp beperkt. Hetzelfde geldt voor artikel 184dc.

Artikel 184dc

In dit artikel wordt voorgeschreven welke administratieve handelingen de mijnbouwonderneming moet verrichten met het oog op de controle op de blootstelling van de externe werker. Gaat het om een uit Nederland afkomstige externe werker, dan dient de mijnonderneming de radiologische gegevens aan de houder van het Nationaal Dosisregistratie en Informatie Systeem (NDRIS) voor registratie te verstrekken. Bij werkers die daarentegen uit een andere staat komen en dus niet in het NDRIS voorkomen, registreert de mijnonderneming deze gegevens na iedere werkzaamheid in het door een autoriteit van een andere staat afgegeven stralingspaspoort.

Volgens de toelichting bij artikel 37d, vierde lid, BsK zal het NDRIS worden aangewezen als het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in te stellen gecentraliseerde systeem voor de opslag van gegevens met betrekking tot radiologische controle. Het NDRIS is een door de Radiologische Dienst van TNO beheerde gegevensverzameling.

In het tweede lid staan de te leveren gegevens vermeld. Deze gegevens zijn afkomstig uit bijlage I van de richtlijn.

Artikel 184dd

Dit artikel bevat de verplichting voor een andere (Nederlandse) onderneming in de zin van artikel 11, eerste lid, Mrcp om de in zijn dienst zijnde externe werker, die werkzaamheden in een andere Staat gaat verrichten, van een Nederlands stralingspaspoort te voorzien.

Van artikel 37g, tweede lid, BsK is de eerste zin niet overgenomen, omdat de aldaar bedoelde verplichtingen reeds op grond van artikel 11, vierde lid, Mrcp op de (onder)aannemer (de in artikel 11, eerste lid, Mrcp bedoelde andere onderneming) rusten.

Ten slotte is artikel 37i BsK niet overgenomen, omdat het Mrcp al een vergelijkbare bepaling, maar dan in algemene zin, kent in artikel 7, vierde en zesde lid.

Transponeringstabel

Richtlijn (externe werkers)Mijnreglement continentaal plat
1*
2184da
3167
4184dc en 184dd jo 37d BsK
511.4 jo Hfst XVII
6184db
77.4 en 7.6
8*
9*

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Stb. 1983, 83, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 december 1995, Stb. 599.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juni 1996, nr. 109.

Naar boven