Wet van 28 maart 1996, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat van het stelsel van de studiefinanciering een regulerende werking uitgaat op de verblijfsduur van studerenden in het hoger onderwijs, dat als gevolg daarvan niet langer de behoefte bestaat aan afzonderlijke wettelijke bepalingen die die verblijfsduur regelen of beïnvloeden, en dat het gewenst is de mogelijkheid voor instellingen om zelf de hoogte van de onderwijsbijdrage te bepalen te verruimen;

dat het voorts, gelet op de beperkte overheidsmiddelen, noodzakelijk is het wettelijk voltijds collegegeld te verhogen, welke verhoging in drie fasen zal worden ingevoerd en wel zodanig dat de volledige verhoging in het studiejaar 1998–1999 zal worden bereikt;

dat in verband daarmee wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, alsmede de Wet op de studiefinanciering, noodzakelijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt; de lidaanduiding van het eerste lid vervalt.

2. Onderdeel n vervalt.

3. De onderdelen o tot en met r worden verletterd tot n tot en met q.

B

In artikel 1.9, derde lid, onderdelen f en g, vervalt telkens «, auditoren».

C

In het opschrift van hoofdstuk 7, titel 3, vervalt «, auditoren».

D

Artikel 7.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, auditor».

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid is inschrijving aan de Open Universiteit uitsluitend mogelijk als student.

3. In het vierde lid vervalt de derde volzin.

E

Artikel 7.33, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Alvorens tot inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool over te gaan, verzoekt het instellingsbestuur om informatie bij de Informatie Beheer Groep over de vraag of betrokkene daadwerkelijk studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering geniet en of betrokkene in dat geval nog meer dan 12 maanden aanspraak op studiefinanciering heeft.

F

In artikel 7.34, derde lid, vervalt «en auditoren».

G

Artikel 7.35 vervalt.

H

Artikel 7.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. De inschrijving staat open voor degene die voldoet aan de in titel 2 van dit hoofdstuk gestelde eisen, onverminderd artikel 7.9, vierde lid, en met dien verstande dat de inschrijving als extraneus uitsluitend openstaat, indien naar het oordeel van het instellingsbestuur de aard of het belang van het onderwijs zich daartegen niet verzet.

2. In het derde lid vervalt «of auditor».

I

De artikelen 7.38 tot en met 7.41 vervallen.

J

Artikel 7.42 komt te luiden:

Artikel 7.42. Procedure beëindiging inschrijving

  • 1. Op het verzoek van degene die is ingeschreven voor een opleiding aan een universiteit of hogeschool:

    a. wordt de inschrijving voor het desbetreffende studiejaar door het instellingsbestuur beëindigd met ingang van de maand volgend op die waarin het afsluitend examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg is afgelegd;

    b. wordt in geval van ziekte of bijzondere familie-omstandigheden, ter beoordeling van het instellingsbestuur, de inschrijving voor het desbetreffende studiejaar door het instellingsbestuur beëindigd met ingang van de maand volgend op de tweede hele maand waarin betrokkene niet aan het onderwijs heeft kunnen deelnemen;

    c. wordt de inschrijving tijdens het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase beëindigd met ingang van de tweede hele maand volgend op de maand waarin dat bestuur het verzoek heeft ontvangen;

    d. wordt de inschrijving beëindigd met ingang van de eerste maand volgend op de maand waarin het verzoek tot beëindiging van de inschrijving is ontvangen, indien de student als gevolg van de inrichting van de opleiding wat betreft de volgtijdelijkheid van praktische oefeningen alsmede de momenten waarop deze gevolgd kunnen worden, gedurende enige tijd geen onderwijs kan volgen;

    e. wordt, ter beoordeling van het instellingsbestuur, de inschrijving voor het desbetreffende studiejaar door het instellingsbestuur beëindigd met ingang van de tweede hele maand volgend op de maand waarin betrokkene het verzoek heeft gedaan.

  • 2. Het instellingsbestuur stelt regels van procedurele aard vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

K

Artikel 7.43 komt te luiden als volgt:

Artikel 7.43. Collegegeld voor voltijdse opleidingen

  • 1. Voor de inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool is een collegegeld verschuldigd van f 2 750 door degene:

    a. die op de ingangsdatum van de inschrijving de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, dan wel

    b. die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt en studiefinanciering geniet uit hoofde van de Wet op de studiefinanciering, een en ander met inachtneming van het tweede en derde lid.

  • 2. Ten aanzien van degene die zich voor de eerste maal inschrijft en die niet voldoet aan het eerste lid onder b, doch verklaart aanspraak te zullen maken op studiefinanciering uit hoofde van de Wet op de studiefinanciering, past het instellingsbestuur het eerste lid voorlopig toe. De desbetreffende student is in de gelegenheid uiterlijk in de derde maand volgende op zijn inschrijving te voldoen aan het eerste lid onder b.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de student die in de loop van het studiejaar de leeftijd van 18 jaren bereikt, met dien verstande dat de student tot uiterlijk in de derde maand, volgende op die waarin hij de leeftijd van 18 jaren bereikt, in de gelegenheid wordt gesteld studiefinanciering te verwerven.

  • 4. Voor de inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool stelt het instellingsbestuur het collegegeld vast ten aanzien van:

    a. degene voor wie het eerste lid niet van toepassing is,

    b. de student die niet heeft voldaan aan het tweede of derde lid, tenzij die student vóór het in die leden bedoelde tijdstip is overleden of met toepassing van artikel 7.42 is uitgeschreven,

    c. de student die niet meer dan 12 maanden aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, tenzij die student is overleden of met toepassing van artikel 7.42 is uitgeschreven, en

    d. de student die heeft opgehouden te voldoen aan het eerste lid, onder b, tenzij die student is overleden of met toepassing van artikel 7.42 is uitgeschreven.

    Het collegegeld bedraagt ten minste f 2 750.

  • 5. Het instellingsbestuur draagt tijdig voor de aanvang van het studiejaar zorg voor openbaarmaking van de op grond van het vierde lid vastgestelde bedragen en stelt regels van procedurele aard vast met betrekking tot de toepassing van het vierde lid.

L

Artikel 7.44 komt te luiden als volgt:

Artikel 7.44. Collegegeld voor deeltijdse opleidingen

  • 1. Voor de inschrijving als student voor een deeltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool stelt het instellingsbestuur het collegegeld vast. Het collegegeld bedraagt ten minste f 1 250.

  • 2. Artikel 7.43, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

M

Artikel 7.45 komt als volgt te luiden:

Artikel 7.45. Examengeld extraneus

  • 1. Voor de inschrijving als extraneus is een door het instellingsbestuur vast te stellen examengeld verschuldigd.

  • 2. Artikel 7.43, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

N

In artikel 7.46, eerste lid, wordt «in de artikelen 7.43 tot en met 7.45 genoemde bedragen» vervangen door: in de artikelen 7.43, eerste en vierde lid, 7.44, eerste lid, en 7.45, eerste lid, bedoelde bedragen.

O

In artikel 7.47 wordt voor de bestaande tekst het cijfer 1 geplaatst. Toegevoegd worden een tweede tot en met zesde lid, luidende:

  • 2. De belanghebbende, bedoeld in artikel 7.43, vierde lid, onder a, en in artikel 7.44, eerste lid, is collegegeld verschuldigd met ingang van het door het instellingsbestuur te bepalen tijdstip.

  • 3. De student, bedoeld in artikel 7.43, vierde lid, onder b, die in de loop van het studiejaar de leeftijd van 18 jaren bereikt, is het door het instellingsbestuur vastgestelde collegegeld verschuldigd met ingang van de maand volgende op die waarin hij die leeftijd bereikt.

  • 4. Onverminderd het derde lid is de student, bedoeld in artikel 7.43, vierde lid, onder b, alsmede de student, bedoeld in artikel 7.43, vierde lid, onder d, het door het instellingsbestuur vastgestelde collegegeld verschuldigd, berekend over de termijn waarvoor hij was ingeschreven.

  • 5. In afwijking van het vierde lid is de student niet eerder het door het instellingsbestuur vastgestelde collegegeld verschuldigd, dan met ingang van de maand volgende op de maand waarin voor hem de toepasselijkheid van artikel 7.43, eerste lid, onder b, is komen te vervallen, indien dat vervallen wordt veroorzaakt door het verlies van iedere aanspraak op studiefinanciering ingevolge de Wet op de studiefinanciering.

  • 6. De student, bedoeld in artikel 7.43, vierde lid, onder c, is het door het instellingsbestuur vastgestelde collegegeld verschuldigd met ingang van de maand, volgende op de maand waarin die student heeft opgehouden aanspraak te hebben op meer dan 12 maanden studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering.

P

De artikelen 7.48 en 7.49 komen als volgt te luiden:

Artikel 7.48. Vermindering en vrijstelling wettelijk collegegeld

  • 1. Vermindering of vrijstelling van het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid, vindt plaats in de gevallen en op de wijze als omschreven in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Het collegegeld wordt met een twaalfde deel voor elke maand dat betrokkene niet is ingeschreven, verminderd:

    a. voor degene die in de loop van het studiejaar wordt ingeschreven;

    b. voor degene die is ingeschreven voor een opleiding aan een universiteit of hogeschool, en wiens inschrijving op zijn verzoek in de loop van het studiejaar door of namens het instellingsbestuur is beëindigd op grond van artikel 7.42, eerste lid, onder b, c, d of e, en die in de loop van hetzelfde studiejaar opnieuw voor een opleiding wenst te worden ingeschreven.

  • 3. Degene die is ingeschreven voor een opleiding aan een universiteit of hogeschool dan wel aan een instelling van wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel XIII van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1975, 729), of degene die voor het volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs les- of cursusgeld verschuldigd is op grond van de Les- en cursusgeldwet, en die in plaats daarvan, onderscheidenlijk daarnaast of in plaats daarvan, in hetzelfde studiejaar wenst te worden ingeschreven en daarvoor een hoger collegegeld is verschuldigd dan de reeds voldane bijdrage, is voor de tweede inschrijving een collegegeld verschuldigd, dat het verschil bedraagt tussen de reeds voldane bijdrage en het bedoelde, hogere collegegeld.

  • 4. Degene die is ingeschreven voor een opleiding aan een universiteit of hogeschool dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel XIII van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1975, 729), of degene die voor het volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs les- of cursusgeld verschuldigd is op grond van de Les- en cursusgeldwet, en die daarnaast, onderscheidenlijk daarnaast of in plaats daarvan, in hetzelfde studiejaar wenst te worden ingeschreven, voor welke inschrijving een collegegeld is verschuldigd, dat lager is dan of gelijk is aan de reeds voldane bijdrage, wordt voor de tweede inschrijving vrijgesteld van het betalen van collegegeld.

Artikel 7.49. Terugbetaling wettelijk collegegeld

  • 1. Terugbetaling van het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid, vindt plaats in de gevallen en op de wijze als omschreven in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2. Met ingang van de maand, volgend op die waarin het afsluitend examen van een opleiding met goed gevolg is afgelegd, wordt voor elke maand die in dat studiejaar nog resteert, een tiende gedeelte van het betaalde collegegeld terugbetaald. Voor de toepassing van de voorgaande volzin tellen de laatste twee maanden van het studiejaar niet mee.

  • 3. Indien de inschrijving van degene op wiens schriftelijk verzoek in de loop van het studiejaar door of namens het instellingsbestuur wordt beëindigd op grond van artikel 7.42, eerste lid, onder b, c, d of e, wordt met ingang van de maand waarin de inschrijving wordt beëindigd, voor elke maand die in dat studiejaar nog resteert, een twaalfde gedeelte van het betaalde collegegeld terugbetaald.

  • 4. Indien een student in de loop van het studiejaar is overleden, wordt voor elke daaropvolgende maand van het studiejaar na diens overlijden, een twaalfde gedeelte van het betaalde collegegeld terugbetaald.

  • 5. De in dit artikel bedoelde terugbetaling geschiedt overeenkomstig door het instellingsbestuur vast te stellen regels van procedurele aard.

Q

Artikel 7.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 7.51.

Financiële ondersteuning studenten

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool kan voorzieningen treffen ter financiële ondersteuning ten behoeve van een student die op grond van artikel 17a, tweede en volgende leden, van de Wet op de studiefinanciering geen aanspraak kan maken op studiefinanciering op de voet van de artikelen 15 tot en met 16a van de Wet op de studiefinanciering, indien de student door bijzondere omstandigheden het afsluitend examen van de opleiding waarvoor hij is ingeschreven, niet met goed gevolg heeft afgelegd. De in de voorgaande volzin bedoelde voorzieningen zijn zodanig dat de betrokkene, in aanmerking genomen zijn specifieke omstandigheden, daardoor in redelijkheid in staat wordt gesteld zijn studie met het oog op het afleggen van het in die volzin bedoelde examen voort te zetten.

R

Artikel 7.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel a als volgt te luiden:

a. de instellingsbesturen, dat van de Open Universiteit daaronder niet begrepen, op hun verzoek de noodzakelijke informatie te verstrekken over de inschrijving van hen die wensen te worden ingeschreven dan wel zijn ingeschreven aan een instelling,.

2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «inschrijvingsduur, de».

3. In het vijfde lid wordt na «De instellingsbesturen» telkens ingevoegd: van universiteiten en hogescholen.

4. In het vijfde lid wordt «, auditor of extraneus» vervangen door: of extraneus.

S

Artikel 7.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid, eerste volzin, wordt «studenten en auditoren» telkens vervangen door: studenten.

2. In het tweede lid, derde volzin, wordt «student of auditor» vervangen door: student.

T

Artikel 7.54 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «studenten en auditoren» telkens vervangen door: studenten.

2. In het tweede lid wordt «student of auditor» vervangen door: student.

U

Artikel 7.56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid onder b, wordt «studenten en auditoren» vervangen door: studenten.

2. In het tweede lid vervalt «als student of auditor».

V

Artikel 9.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van onderdeel f vervalt het woord «en».

2. Onder vervanging van de punt achter onderdeel g door een komma, wordt een onderdeel h toegevoegd, luidende:

h. de vaststelling van het collegegeld, bedoeld in de artikelen 7.43, vierde lid, en 7.44, eerste lid, de vaststelling van het examengeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, alsmede de vaststelling van de regels, bedoeld in de artikelen 7.43, vijfde lid, en 7.49, vijfde lid.

W

Artikel 10.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van onderdeel dd vervalt het woord «en».

2. Onder verlettering van onderdeel ee tot ff wordt een nieuw onderdeel ee ingevoegd, luidende:

ee. de vaststelling van het collegegeld, bedoeld in de artikelen 7.43, vierde lid, en 7.44, eerste lid, de vaststelling van het examengeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, alsmede de vaststelling van de regels, bedoeld in de artikelen 7.43, vijfde lid, en 7.49, vijfde lid, en

X

In artikel 15.2 wordt «gelijk aan het voor inschrijving als auditor verschuldigde bedrag» vervangen door:

die door het instellingsbestuur wordt vastgesteld:

a. met toepassing van artikel 7.43, vierde en vijfde lid, indien het deelname aan een voltijdse opleiding betreft,

b. met toepassing van artikel 7.44, eerste en tweede lid, indien het deelname aan een deeltijdse opleiding betreft, of

c. met toepassing van artikel 7.50, eerste en tweede lid, indien het deelname aan een opleiding aan de Open Universiteit betreft.

Y

In artikel 16.3 vervalt het eerste lid en worden het tweede en derde lid vernummerd tot eerste en tweede lid.

Z

In artikel 16.9, eerste lid, wordt «artikel 16.3, derde lid» vervangen door: artikel 16.3, tweede lid.

AA

In artikel 16.16, vierde lid, vervalt de laatste volzin.

BB

Artikel 16.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Extraneusinschrijving bij lerarenopleidingen

2. De lidaanduiding voor het eerste lid vervalt.

3. Het tweede lid vervalt.

4. In dit artikel vervalt «of als auditor».

CC

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van hoofdstuk 7, titel 3, vervalt «, auditoren».

2. De artikelen 7.35 en 7.38 tot en met 7.41 vervallen te zamen met het opschrift daarvan.

3. In het opschrift van artikel 7.42 vervalt «; onderbreking verbruik inschrijvingsduur».

4. Het opschrift van artikel 7.43 komt te luiden: Collegegeld voor voltijdse opleidingen

5. Het opschrift van artikel 7.44 komt te luiden: Collegegeld voor deeltijdse opleidingen

6. Het opschrift van artikel 7.48 komt te luiden: Vermindering en vrijstelling wettelijk collegegeld

7. Het opschrift van artikel 7.49 komt te luiden: Terugbetaling wettelijk collegegeld

8. Het opschrift van artikel 7.51 komt te luiden: Financiële ondersteuning studenten

9. Het opschrift van artikel 16.32 komt te luiden: Extraneusinschrijving bij lerarenopleidingen

ARTIKEL II

De Wet op de studiefinanciering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt «de studie zonder onderbreking voortzet» vervangen door: zonder onderbreking studiefinanciering als bedoeld in dit hoofdstuk geniet.

2. Het derde lid vervalt.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a van het derde lid vervalt. De onderdelen b en c worden verletterd tot a en b.

2. Het vijfde en het zesde lid vervallen.

3. In het negende lid vervalt «,auditor».

C

Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, vervalt de zinsnede «wegens het volgen van een studie aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde, dan wel aan een op grond van artikel 6.9 van die wet aangewezen instelling voor hoger onderwijs,» .

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De vorige volzin en het derde lid zijn uitsluitend van toepassing op een studie aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde, dan wel aan een op grond van artikel 6.9 van die wet aangewezen instelling voor hoger onderwijs.

3. In het derde lid, onderdeel c, wordt «die wordt gevolgd gelijktijdig met het onderwijs» vervangen door: die, blijkens het onderwijs- en examenprogramma, wordt gevolgd in combinatie met het onderwijs.

4. Het vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. 1¼ jaar voor elke 42 studiepunten of het equivalent daarvan, waarmee de studielast van een opleiding godgeleerdheid, van een opleiding gericht op een godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt aan een bijzondere instelling voor wetenschappelijk onderwijs, dan wel van een op grond van artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen wetenschappelijk theologische opleiding, de 168 studiepunten of het equivalent daarvan, overschrijdt, zoals blijkt uit een verklaring van het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat, met dien verstande dat de totale verlenging ten hoogste 2½ jaar bedraagt; de studerende dient die verklaring aan de Informatie Beheer Groep te verstrekken.

5. In het zesde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

6. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. De Informatie Beheer Groep verlengt op verzoek van de studerende de periode van 5 jaren, genoemd in het tweede lid, eenmalig met 12 maanden, indien die studerende, blijkens gedagtekende verklaringen van een geneeskundige en van het bestuur van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven, als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis niet in staat is het afsluitend examen binnen die periode van 5 jaren met goed gevolg af te ronden.

D

Artikel 17b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede en het derde lid wordt na «de onderdelen c en j,» telkens ingevoegd: benevens, voor zover het van een bijzondere instelling uitgaande opleidingen godgeleerdheid dan wel van een zodanige instelling uitgaande opleidingen gericht op een godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt betreft, de onderdelen a en b,.

2. In het derde lid vervalt de zinsnede «voor zover het hoger onderwijs betreft,».

E

Voor artikel 32 wordt een artikel 31g ingevoegd, luidende:

Artikel 31g. Toekenning van f 0,00 i.p.v. lening

Indien een studerende aanspraak heeft op studiefinanciering en hij aan de Informatie Beheer Groep verzoekt om hem een bedrag van f 0,00 in plaats van een lening toe te kennen, wordt dat verzoek ingewilligd. Hij geldt dan voor de periode waarop die toekenning betrekking heeft als studiefinancieringsgenietende.

F

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

Voor artikel 32 wordt een artikel 31g ingevoegd, luidende:

Artikel 31g. Toekenning van een lening van f 0,00

ARTIKEL III

De Wet van 7 juli 1988 (Stb. 334) wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

In afwijking van artikel 7.43, eerste lid en vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het bedrag van het collegegeld onderscheidenlijk het minimumbedrag van het collegegeld:

a. f 2 400 wat betreft het studiejaar 1996–1997, en

b. f 2 575 wat betreft het studiejaar 1997–1998.

ARTIKEL V

Artikel 7.43, vierde lid, onder c, is niet van toepassing ten aanzien van de studerende die valt onder artikel V van de Wet van 29 mei 1991, Stb. 281 (Heroriëntering WSF I).

ARTIKEL VI

  • 1. Ten aanzien van de studerende die valt onder artikel V van de Wet van 29 mei 1991, Stb. 281 (Heroriëntering WSF I), blijft artikel 9, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de studiefinanciering van kracht, met dien verstande dat de in dat onderdeel b bedoelde perioden worden verlengd op de voet van het tweede en derde lid.

  • 2. De perioden, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet op de studiefinanciering, worden ten behoeve van degene die voor het volgen van een opleiding, bedoeld in artikel 7.4, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is ingeschreven als student in de zin van die wet, verlengd. Die verlenging bedraagt voor elke 42 studiepunten 1 jaar en zes maanden.

  • 3. Ten aanzien van de studerende die als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of andere funktiestoornis niet in staat is het afsluitend examen binnen de voor hem volgens het eerste en tweede lid geldende periode met goed gevolg af te ronden, vindt een verlenging van die periode plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 17a, zevende lid, van de Wet op de studiefinanciering.

ARTIKEL VII

De tekst van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 september 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 maart 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de drieëntwintigste april 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1992, 593, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 januari 1996, Stb. 172.

XNoot
2

Stb. 1991, 112, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 december 1995, Stb. 676.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 24 025.

Handelingen II 1995/96, blz. 1516–1527; 1680–1688; 1741.

Kamerstukken I 1995/96, 24 025 (95, 95a, 95b, 95c).

Handelingen I 1995/96, blz. 1305–1322; 1327–1334.

Naar boven