Besluit van 5 maart 1996 tot wijziging van enkele besluiten in verband met de voorschriften inzake de leerlingenadministratie en de leerlingentelling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 19 december 1995, nr. 95023799/2510, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 51 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 59 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de artikelen 84, 106, eerste en derde lid, en 112 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 10 augustus 1995, nr. OR 95000131/Alg.);

De Raad van State gehoord (advies van 26 januari 1996, nr. W05.95.0708);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 28 februari 1996, nr. 96003154/2510, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Bekostigingsbesluit WBO/OWBO1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, eerste lid, wordt «afschrijving» vervangen door: uitschrijving.

B

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Inschrijving

  • 1. De directeur van een school schrijft een leerling slechts in na overlegging van

    a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan 6 maanden, of

    b. een schriftelijke verklaring van de ouders dat de leerling binnen een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school of een school voor ander onderwijs was ingeschreven.

  • 2. Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3. De directeur doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem bekend is op welke andere school of school voor ander onderwijs de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn school, binnen 1 week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur van de school of de school voor ander onderwijs waarop de leerling voordien was ingeschreven.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Uitschrijving

  • 1. De directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

  • 2. Indien de directeur van een school op wiens school de leerling stond ingeschreven binnen 4 weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op diens school, wijzigt de directeur de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.

D

Artikel 7 vervalt.

E

In artikel 8, eerste lid, wordt «afgeschreven» vervangen door: uitgeschreven.

F

In artikel 9, eerste lid, wordt na «Voor de toepassing van de wet worden» ingevoegd: , onverminderd artikel 6 en artikel 12, derde lid,.

G

Artikel 12, derde lid, wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

  • 3. Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 6 een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen 6 weken na de teldatum daarvan mededeling aan Onze Minister, de inspecteur en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan.

H

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de omschrijving van artikel 5 wordt ingevoegd:

Artikel 5a Inschrijving.

2. De omschrijving van artikel 6 komt te luiden: Uitschrijving.

3. De omschrijving van artikel 7 komt te luiden: (vervallen).

ARTIKEL II

Het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, eerste lid, in het opschrift van artikel 6 en in artikel 6, derde lid, wordt «afschrijving» telkens vervangen door: uitschrijving.

B

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Inschrijving

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet schrijft de directeur van een school een leerling slechts in na overlegging van

    a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan 6 maanden,

    b. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven, of

    c. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.

  • 2. Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3. De directeur doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn school, binnen 1 week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur, rector of centrale directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 waarop de leerling voordien was ingeschreven.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «af met ingang van» vervangen door «uit met ingang van» en wordt na «bezocht» toegevoegd: en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid, en wordt gewijzigd als volgt:

a. «3 maanden» wordt vervangen door «4 weken»;

b. «de directeur van een school, een school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs» wordt vervangen door «de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs»;

c. aan het eind wordt toegevoegd «of de school voor ander onderwijs».

D

Artikel 7 vervalt.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 33, zevende lid» vervangen door «artikel artikel 33, twaalfde lid» en wordt «afgeschreven» vervangen door «uitgeschreven».

2. In het tweede lid wordt na «gemeenschappelijk rapport» ingevoegd: , bedoeld in artikel 33, negende lid, van de wet,.

F

In artikel 9, eerste lid, vervalt «, eerste en derde lid,» en wordt «artikel 10, zevende lid» vervangen door «artikel 10, zesde lid».

G

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een week» vervangen door: 2 weken.

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. Indien op 16 januari de formatie opnieuw wordt berekend op grond van artikel 9 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, doet het bevoegd gezag binnen 2 weken nadat de formatie opnieuw is berekend mededeling van het aantal leerlingen waarop de opnieuw berekende formatie is gebaseerd, aan Onze Minister, de inspecteur, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan.

5. In het zesde lid wordt het gedeelte tussen «als gevolg van» en «mededeling» vervangen door: de wijzigingen op grond van artikel 6 een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen 6 weken na de teldatum daarvan.

H

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de omschrijving van artikel 5 wordt ingevoegd:

Artikel 5a. Inschrijving.

2. De omschrijving van artikel 6 komt te luiden: Uitschrijving.

3. De omschrijving van artikel 7 komt te luiden: (vervallen).

ARTIKEL III

Het Bekostigingsbesluit W.V.O.3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt «Het bevoegd gezag» vervangen door: De directeur, rector of centrale directie van een school.

B

Na artikel 3 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Inschrijving

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet schrijft de directeur, rector of centrale directie van een school een leerling slechts in na overlegging van

    a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan zes maanden,

    b. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven, of

    c. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.

  • 2. Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3. De directeur, rector of centrale directie doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn respectievelijk haar school, binnen één week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur, rector of centrale directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969, waarop de leerling voordien was ingeschreven.

Artikel 3b. Uitschrijving

  • 1. De directeur, rector of centrale directie van een school waarop de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

  • 2. Indien de directeur, rector of centrale directie van een school waarop de leerling stond ingeschreven binnen vier weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op laatstbedoelde scholen, wijzigt de directeur, rector of centrale directie de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Leerlingentelling

  • 1. Voor de toepassing van de wet worden, onverminderd artikel 3b en artikel 6, tweede lid, de leerlingen op een school meegeteld die op de data, bedoeld in de artikelen 45 en 53, op die school als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven, tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969. Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3. Indien de teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum als werkelijk schoolgaand stonden ingeschreven.

  • 4. Een leerling niet zijnde een cursist, kan slechts op één school voor de bekostiging meetellen.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «veertien dagen» vervangen door: twee weken.

2. Het tweede lid wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

  • 2. Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 3b een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen zes weken na de teldatum daarvan mededeling aan Onze Minister.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan.

E

In artikel 45, eerste lid, onderdeel a, wordt na «werkelijk schoolgaand» ingevoegd: als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid,.

F

In artikel 53, eerste lid, onderdeel a, wordt na «werkelijk schoolgaand» ingevoegd: als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid,.

G

In de inhoudsopgave wordt na de omschrijving van artikel 3 ingevoegd:

Artikel 3a. Inschrijving

Artikel 3b. Uitschrijving

ARTIKEL IV

Het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, tweede lid, wordt na «werkelijk schoolgaand» ingevoegd: als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O.

B

In artikel 10, eerste lid, wordt na «werkelijk schoolgaand» ingevoegd: als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O.

ARTIKEL V

In het besluit van 18 juli 1995 (Stb. 370), houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata) wordt in artikel I, na de woorden «werkelijk schoolgaand» in artikel 6, eerste en derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. telkens ingevoegd: als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O.

ARTIKEL VI

In het besluit van 18 juli 1995 (Stb. 370), houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata) vervalt artikel II, onderdeel B.

ARTIKEL VII

Gedurende 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO gelezen:

b. een schriftelijke verklaring van de ouders dat de leerling op de datum van inschrijving niet op een andere school of een school voor ander onderwijs is ingeschreven.

ARTIKEL VIII

Gedurende 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit worden artikel 5a, eerste lid, onderdelen b en c, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO en artikel 3a, eerste lid, onderdeel b en c, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. gelezen:

b. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling op de datum van inschrijving niet op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 is ingeschreven.

ARTIKEL IX

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van het besluit van 18 juli 1995 (Stb. 370), houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata) wordt in artikel 5, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. na «onverminderd» ingevoegd «artikel 6, vierde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. en onverminderd» en wordt «45 en 53» vervangen door «39 en 53».

ARTIKEL X

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 maart 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de drieëntwintigste april 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1.1. Inleiding

Een groot deel van het systeem voor de bekostiging van het onderwijs is gebaseerd op aantallen leerlingen, die op een vaste peildatum en door middel van groeitellingen op verschillende data, worden vastgesteld. Een doelmatige controle op de leerlingenaantallen is afhankelijk van sluitende regelgeving. Gebleken is dat controle op de leerlingentelling en leerlingenregistraties wordt bemoeilijkt door verschillen in de regelgeving voor de verschillende onderwijssectoren. In verband daarmee worden de bepalingen voor inschrijving en uitschrijving aangepast, zodat dit euvel wordt opgeheven en dubbele inschrijving wordt voorkomen. Voorts wordt het woordgebruik in de bekostigingsbesluiten voor de desbetreffende onderwijssectoren waar mogelijk aan elkaar aangepast.

1.2. Verschillen in regelgeving

Er zijn verschillen in de regelgeving voor de diverse onderwijssectoren ontstaan met betrekking tot de leerlingenregistraties. De controle wordt hierdoor bemoeilijkt. Daarnaast verdient het uit het oogpunt van de overzichtelijkheid van de wetgeving, aanbeveling de voorschriften omtrent leerlingentelling en leerlingenregistraties zoveel mogelijk te harmoniseren. In het bijzonder moet aandacht worden besteed aan de volgende verschillen.

a. Regeling omtrent inschrijving en uitschrijving

Mutaties in het schoolbezoek van de leerlingen kunnen ertoe leiden dat dubbeltellingen plaatsvinden, onder meer door het ontbreken in een aantal besluiten van de verplichting een leerling uit te schrijven indien deze ophoudt de school te bezoeken. In het primair onderwijs (hierna PO) bestaat een regeling omtrent uitschrijving en inschrijving op een andere school. Een uiteenzetting van die regeling volgt hieronder.

Indien een leerling die eerder op een andere school was ingeschreven, zich inschrijft op een nieuwe school, zendt de directeur van de nieuwe school naar de oude school een bericht van deze inschrijving. Hierdoor wordt dubbele inschrijving tegengegaan. Dit voorschrift wordt overgenomen in het voortgezet onderwijs (hierna VO). De verplichte uitschrijving van leerlingen die de school verlaten, zoals geregeld in het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO, wordt overgenomen in het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Bekostigingsbesluit W.V.O. Er kan tijdsverloop zijn tussen de datum van uitschrijving (zijnde de dag na het laatste schoolbezoek) en de inschrijving op de nieuwe school. Daarom wordt – zoals reeds is bepaald in het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO – de uitschrijvingsdatum door de directeur, rector of centrale directie gewijzigd in de datum voorafgaand aan de inschrijving op de nieuwe school, mits het bericht van inschrijving binnen 4 weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht bij de oude school wordt ontvangen. Indien deze termijn wordt overschreden, blijft de dag na het laatste schoolbezoek gelden als datum van uitschrijving.

Voorts wordt het bewijs van uitschrijving geïntroduceerd. Op deze wijze kan een leerling pas voor de bekostiging worden meegeteld, wanneer hij een bewijs van uitschrijving van een andere school kan overleggen. Indien een leerling voor het eerst naar school gaat of een leerling gedurende een bepaalde tijd niet op een school is ingeschreven, kan worden volstaan met een schriftelijke verklaring daarvan, in plaats van het bewijs van uitschrijving.

b. Het begrip «werkelijk schoolgaand»

Op diverse plaatsen in de regelgeving komen de begrippen «werkelijk schoolgaand» of «feitelijk aanwezige leerlingen» voor. Het is echter mogelijk dat leerlingen bij een school staan ingeschreven, maar niet geregeld de lessen volgen. Het is dan vaak niet duidelijk of zo'n leerling wel of niet als «werkelijk schoolgaand» moet worden beschouwd en kan worden meegeteld voor de bekostiging. In het PO wordt daarom expliciet aangegeven hoe de aanwezigheid van een leerling op de school ten behoeve van de leerlingentelling wordt bepaald. In het PO worden leerlingen namelijk niet meegeteld indien zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd. Als geldige reden wordt, voor zowel leerplichtige als niet leerplichtige leerlingen, aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969. Dit criterium zal ook in het VO worden geïntroduceerd.

c. Voorschriften voor de leerlingenadministratie

Evenals dit voor het PO het geval is, bevat de regelgeving voor het VO een basis voor het geven van nadere voorschriften omtrent de inrichting van de leerlingenadministratie. Dergelijke voorschriften zijn belangrijk ten behoeve van de controle van het aantal op de teldatum aanwezige leerlingen, die pas achteraf kan geschieden. Het aantal scholen is immers veel te groot en er kan bovendien pas gecontroleerd worden nadat de gegevens die de school verstrekt, bij de inspectie zijn binnengekomen.

In het PO is daarom bij ministeriële regeling voorgeschreven welke gegevens de leerlingenadministraties dienen te bevatten. Ook is in het PO, met het oog op het voorkomen van het meetellen van niet aanwezige leerlingen, bijvoorbeeld voorgeschreven dat er op de teldatum een lijst van de op die datum aanwezige leerlingen wordt opgesteld. De totalen van de lijst moeten overeenstemmen met de totalen van het telformulier. Daardoor is het mogelijk om achteraf na te gaan welke leerlingen in het door het bevoegd gezag opgegeven aantal zijn meegeteld. Ook in het VO wordt een ministeriële regeling met betrekking tot de inrichting van de leerlingenadministratie tot stand gebracht.

2. Financiële gevolgen

Aanpassing van de procedures voor het in- en uitschrijven van leerlingen heeft vooral een financieel effect rond de teldatum. Indien leerlingen op dat moment niet correct zijn ingeschreven, kan dat leiden tot dubbeltellingen c.q. dubbele bekostiging. Verwacht mag worden dat van de nieuwe voorschriften een preventieve werking uitgaat. Op basis van het aantal mutaties in het leerlingenbestand per schooljaar wordt voor het PO en voor het VO op jaarbasis een verlaging van de uitgaven van respectievelijk circa f 2,0 miljoen en circa f 1,4 miljoen geraamd. Anderzijds zullen de introductie van de uitschrijfkaart en de verplichte melding van de inschrijving van de leerling op de nieuwe school aan de oude school, leiden tot een stijging van de vergoeding voor administratiekosten. De kosten verbonden aan de uitschrijfkaart worden op circa f 15 per leerling geschat, en de kosten verbonden aan de melding van de inschrijving worden ook op circa f 15 per leerling geschat. Aangezien deze meldingsplicht reeds bestaat in het PO, nemen de kosten hiervoor alleen toe in de sector VO. In totaal wordt de stijging van de kosten op jaarbasis voor het PO geschat op 70 000 x f 15 en voor het VO geschat op 46 000 x (f 15 + f 15).

 19951996199719981999
vergoeding administratiekosten01,02,42,42,4
vermindering uitgaven0-1,4-3,4-3,4-3,4
Totaal0-0,4-1,0-1,0-1,0 (x mln.)

3. Advies onderwijsraad en overige adviezen

Op 10 augustus 1995 heeft de Onderwijsraad advies uitgebracht (nr. OR 95000131/Alg.). De Onderwijsraad kan met dit ontwerp-besluit in het algemeen instemmen, en adviseert de totstandkoming van het ontwerp-besluit te bevorderen. De Onderwijsraad heeft een aantal vragen en opmerkingen.

De Onderwijsraad vraagt zich af of de termijn van 4 weken, die geldt voor de (definitieve) datum van uitschrijving, mede gelet op de vakantiespreiding niet te krap is.

Indien een leerling van school verandert tijdens de zomervakantie, heeft de tijdelijke onderbreking van de inschrijving van de leerling geen effecten op de bekostiging. Het kan ook voorkomen, bijvoorbeeld bij een verhuizing in de maand augustus vanuit een regio waarin de scholen al zijn begonnen naar een regio waarin de vakantie nog voortduurt, dat de inschrijving van een leerling op een andere school door de vakantiespreiding niet direct de volgende dag kan plaatsvinden. De einddata van de zomervakanties spreiden zich echter niet over zo'n lange periode uit, dat een tijdige inschrijving op een andere school en melding daarvan aan de school waarop de leerling voordien was ingeschreven, niet mogelijk zou zijn. Overigens concentreren de effecten van de verlengde inschrijving zich grotendeels rond de teldatum, die in het algemeen niet in een vakantieperiode ligt. Derhalve is de termijn van 4 weken praktisch gezien, niet te krap. Daarnaast is de termijn van 4 weken om uitvoeringstechnische redenen gekozen, teneinde voor de aanvang van het kalenderjaar zekerheid te hebben over de opgave van het aantal leerlingen. De telgegevens dienen namelijk uiterlijk medio november definitief te zijn vastgesteld vanwege de noodzakelijke voorbereiding van de berekeningen van de voorschotbedragen voor het op de teldatum volgende kalenderjaar en, met name met betrekking tot het VO de controle van de leerlinggegevens door de externe accountant.

Daarnaast vraagt de Algemene Besturenbond in zijn brief van 26 juli 1995 (ABB; kenmerk Maa/CL/4478) welke datum wordt gehanteerd bij de 4 weken-termijn voor schriftelijke mededeling van de inschrijving.

De inschrijving van een leerling dient, anders dan de ABB veronderstelt, binnen 1 week na de datum van inschrijving op de «nieuwe» school schriftelijk aan de directeur van de school die voordien door de leerling werd bezocht, te worden meegedeeld. Indien het tijdsverloop tussen de ontvangst van de mededeling van de «nieuwe» inschrijving en de datum na de dag waarop de leerling de vorige school voor het laatst bezocht 4 weken of minder is, dan mag de inschrijving op de vorige school op de wijze zoals in het besluit is beschreven, worden verlengd. Bepalend voor de mogelijkheid van verlenging van de inschrijving is dus, de periode tussen de uitschrijving en de ontvangst van de mededeling van inschrijving op een andere school.

De Onderwijsraad leidt uit de cijferopstelling af dat de kosten (f 15 per administratieve handeling per leerling) volledig worden vergoed en onderdeel gaan uitmaken van het desbetreffende programma van eisen c.q. de materiële vergoeding. De Vereniging van besturen voor Katholiek Basis- en Speciaal Onderwijs, de Bond Katholieke besturen Voortgezet onderwijs, de Vereniging Besturenraad Protestants-Christelijk Onderwijs, het Landelijk Verband van Gereformeerde Schoolverenigingen, de Verenigde Bijzondere Scholen voor onderwijs op algemene grondslag en de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs in hun gezamenlijke advies met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (besturenorganisaties/VNG) van 28 juli 1995 (kenmerk 900/95.CC019/JvE/vr) zouden een onderbouwing willen zien van de schatting van de extra administratiekosten per leerling en de geraamde kosten van de uitschrijfkaart. De ABB vraagt in dit kader of de vergoeding voor de administratiekosten definitief is en of de schatting van de vermindering van de uitgaven taakstellend is. De Onafhankelijke Onderwijs Vakorganisatie NGL (NGL; brief van 25 juli 1995, nr. 950703-01/pau/wba), is daarnaast van mening dat een raming van de financiële gevolgen op basis van gegevens van accountants meer voor de hand ligt, dan een raming op basis van het aantal mutaties.

Zoals in paragraaf 2 (Financiële gevolgen) is aangegeven, gaat het om een schatting van enerzijds de verlaging van de uitgaven doordat dubbeltellingen worden voorkomen en anderzijds de stijging van de vergoeding voor administratiekosten. Er is derhalve geen sprake van een taakstellende vermindering van de uitgaven, doch van een geschatte vermindering gebaseerd op een raming van het aantal mutaties. Uit dit laatste aantal vloeit het geraamde aantal administratieve handelingen voort. Uitgangspunt is dat de kosten van de extra administratieve handelingen als gevolg van het onderhavige besluit aan de scholen worden vergoed. De vergoeding voor administratie, beheer en bestuur zal in verband hiermee worden verhoogd.

De Onderwijsraad mist een beschouwing over de relatie van het onderhavige ontwerpbesluit met de mogelijke invoering van een «onderwijsnummer» voor leerlingen waarmee hetzelfde wordt beoogd, en vraagt zich af in hoeverre de invoering van zo'n nummer de nu voorgestelde regeling overbodig zou maken. In dit verband merken de besturenorganisaties/VNG op dat het onderhavige ontwerp-besluit tijdens de voorbereidende besprekingen rond de totstandkoming van het Bestuurlijk Overleg Informatiebeleid Onderwijs (BOIO) niet aan de orde is geweest. Zij zijn van mening dat de invoering van het onderwijsnummer de nu voorgestane invoering van een uitschrijfkaart en dergelijke overbodig maakt.

De onderhavige wijzigingen zijn onafhankelijk van het in te voeren onderwijsnummer nodig, omdat de regelgeving thans niet geheel sluitend is. Met deze wijzigingen, die op korte termijn kunnen worden ingevoerd, wordt al voor een deel een verbetering op het punt van controle en fraudegevoeligheid aangebracht. Het onderhavige ontwerp zal door de harmonisering van de regelgeving in het PO en het VO (exclusief het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) de invoering van een onderwijsnummer in een latere fase wel kunnen versoepelen. Derhalve is de relatie tussen het in te voeren onderwijsnummer en het onderhavige ontwerp-besluit slechts indirect aanwezig.

De besturenorganisaties/VNG vinden het onduidelijk door wie en op welke wijze de introductie van de uitschrijfkaart plaatsvindt. Zij vragen of dit een landelijk geldend bewijs wordt.

Voor leerlingen die vallen onder het bereik van de Les- en Cursusgeldwet bestaat reeds een uitschrijfkaart. Deze kaart kan worden gebruikt voor het in het onderhavige besluit beoogde doel. Voor de overige leerlingen is het bewijs van uitschrijving vormvrij. Een directeur van een school kan dus volstaan met een brief of schriftelijke verklaring waarin staat dat een bepaalde leerling is uitgeschreven en op welke datum dat is gebeurd.

De besturenorganisaties/VNG hebben ernstige bedenkingen ten opzichte van de bepaling dat een leerling niet meetelt voor de bekostiging wanneer deze vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden heeft verzuimd. Refererend aan het in gang gezette beleid inzake het tegengaan van ongeoorloofd schoolverzuim, nemen zij aan dat het niet de bedoeling kan zijn dat probleemleerlingen die worden teruggebracht in het onderwijs op deze wijze niet meewegen in de bekostiging.

De teldatum ligt aan het begin van het schooljaar. Leerlingen die zich in de loop van het schooljaar, dus na de teldatum, ontwikkelen als probleemleerlingen die vaak afwezig zijn, tellen gewoon mee voor de bekostiging. Het criterium «werkelijk schoolgaand» heeft slechts effecten ten aanzien van leerlingen die vanaf het begin van het nieuwe schooljaar tot de teldatum, en mogelijkerwijs ook al in het voorgaande schooljaar, veelvuldig en zonder geldige reden afwezig zijn geweest. De werking van het criterium «werkelijk schoolgaand» is derhalve beperkt tot een klein deel van het schooljaar en de effecten zijn bovendien beperkt tot een aantal leerlingen dat, naar het zich laat aanzien, structureel weinig of niet zal deelnemen aan het onderwijs. Het is dan ook niet onredelijk dat deze leerlingen niet meetellen. Bovendien zij opgemerkt dat het criterium aan de hand waarvan wordt vastgesteld of een leerling «werkelijk schoolgaand» is, zoals dat thans wordt ingevoerd voor de leerlingentelling in het voortgezet onderwijs, al jarenlang wordt gehanteerd met betrekking tot de leerlingentelling in het PO.

Ten aanzien van de zinsnede «tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd» vraagt de ABB zich af of het aantal schooldagen moet worden geteld vanaf 1 augustus van het schooljaar, of vanaf het einde van de zomervakantie. Zij vrezen dat in het tweede geval, omdat het aantal schooldagen dan niet zo hoog is, er onbedoelde uitzonderingsgevallen zouden kunnen voorkomen.

Het aantal schooldagen vanaf het einde van de zomervakantie is bepalend voor het meetellen van leerlingen. De lessen op scholen beginnen weliswaar op verschillende data in het nieuwe schooljaar, maar deze aanvangsdata lopen niet dusdanig uiteen, dat is te verwachten dat daardoor onbedoelde uitzonderingsgevallen zullen optreden.

De Protestants Christelijke Onderwijsvakorganisatie (PCO) en de Katholieke Onderwijs Vakorganisatie (KOV) vragen in hun gezamenlijke reactie van 25 juli 1995 (nr. BEL.9502848.CHH) een aparte voorziening te treffen voor leerlingen die zonder geldige reden vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen hebben verzuimd, doordat ze te laat van vakantie terugkeren, indien deze leerlingen in het voorgaande schooljaar geregeld de lessen hebben gevolgd en redelijkerwijs verwacht mag worden dat ze dat ook het lopend schooljaar zullen doen.

De verwachting ten aanzien van de deelname van een leerling aan het onderwijs, is op zichzelf een te zacht criterium om te kunnen controleren of een leerling al dan niet terecht is meegeteld. Derhalve is voor een objectief criterium gekozen. Dit criterium heeft tot gevolg dat een leerling die te laat van de zomervakantie terugkeert, en tevens meer dan de helft van het aantal schooldagen van het nieuwe schooljaar tot de teldatum heeft gemist, niet wordt meegeteld. Te laat terugkeren van de zomervakantie staat immers niet opgesomd onder de geldige redenen voor verzuim, als bedoeld in de Leerplichtwet 1969.

In artikel 13a van de Leerplichtwet 1969 wordt bovendien uitdrukkelijk bepaald dat een eventueel verzoek tot vrijstelling met betrekking tot een leerling die, vanwege de specifieke aard van het beroep van één van zijn ouders of verzorgers slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan, geen betrekking mag hebben op de eerste twee lesweken van het schooljaar.

Voorts verzoeken de PCO en de KOV een voorziening te treffen voor zieke leerlingen die schooldagen verzuimen, van wie verwacht mag worden dat ze het grootste deel van het lopend schooljaar wel geregeld de lessen zullen gaan volgen.

Er is hier kennelijk sprake van een misverstand. Ziekte is een geldige reden voor verzuim, mits deze verhindering om aan het onderwijs deel te nemen uiterlijk twee dagen na het ontstaan van deze verhindering aan het hoofd van de school is meegedeeld (artikel 12 van de Leerplichtwet 1969). Daarnaast blijft gelden dat op dagen waarop de leerling niet ziek is, niet zonder geldige reden mag worden verzuimd.

II. Artikelsgewijze toelichting

ARTIKEL I. Wijzigingen in het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO

Onderdeel A (artikel 5, eerste lid)

Het woord «afschrijving» is vervangen door «uitschrijving». Deze wijziging betreft een aanpassing aan het woordgebruik in het Bekostigingsbesluit W.V.O. en is tevens een aanpassing aan het dagelijkse woordgebruik.

Onderdeel B (artikel 5a)

De leerling kan alleen worden ingeschreven onder overlegging van een bewijs van uitschrijving, of – onder bepaalde omstandigheden – een verklaring dat de leerling niet eerder op een school was ingeschreven. Op deze wijze wordt dubbeltelling als gevolg van dubbele inschrijving van een leerling op scholen voorkomen. Indien de leerling langer dan 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving geen school heeft bezocht (en in die periode evenmin was ingeschreven), kan bij de inschrijving, in plaats van overlegging van het bewijs van uitschrijving, worden volstaan met een schriftelijke verklaring dat de leerling binnen een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet bij een school was ingeschreven. Bij dit voorschrift valt te denken aan de leerling die voor het eerst op een school wordt ingeschreven, en aan de leerling die langere tijd (bijvoorbeeld wegens verblijf in het buitenland) niet aan het onderwijs heeft kunnen deelnemen.

In alle gevallen van inschrijving, ook als de periode tussen de dag nadat de leerling de vorige school voor het laatst bezocht en de datum van inschrijving op de nieuwe school langer is dan 6 maanden, moet de inschrijving op de nieuwe school aan de vorige school worden gemeld.

Onderdeel C (artikel 6)

De leerling die van school verandert, moet bij de inschrijving op de nieuwe school een bewijs van uitschrijving overleggen. Derhalve wordt de leerling bij de uitschrijving een bewijs daarvan verstrekt.

Met betrekking tot het eerste lid zij opgemerkt, dat de uitschrijving van een leerling niet meer afhankelijk is van een bericht van inschrijving op een andere school. De leerling wordt nu uitgeschreven met ingang van de dag waarop deze de school niet meer bezoekt. Ook indien pas na verloop van tijd blijkt dat de leerling de school definitief heeft verlaten, geldt als datum van uitschrijving de dag nadat de leerling de school voor het laatst heeft bezocht. Na deze datum telt de leerling in principe niet meer mee.

De leerling die zich na de datum waarop deze de school voor het laatst heeft bezocht, niet direct inschrijft op een andere school, mag achteraf toch op de oude school worden meegeteld tot de datum van inschrijving op de andere school, mits de directeur van de oude school binnen 4 weken na het laatste schoolbezoek een bericht ontvangt van de inschrijving op de andere school. Deze bepaling in het tweede lid is een aanpassing overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO.

Uiteraard mag een leerling niet meetellen voor de bekostiging indien deze vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden heeft verzuimd (artikel 9, eerste en tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO).

Onderdeel D (artikel 7)

De bepalingen over correctie en toegankelijkheid van de leerlingenadministratie zijn vervallen, omdat de Wet persoonsregistraties en de daarop berustende besluiten voorzien in een regeling voor correctie en toegankelijkheid van dergelijke gegevens.

Onderdeel G (artikel 12)

In het derde lid wordt bepaald dat een wijziging in de opgave van het op de teldatum vastgestelde aantal leerlingen, moet worden gemeld. Een reden tot zo'n wijziging kan bijvoorbeeld zijn, melding van inschrijving van een leerling op een andere school (binnen 4 weken) terwijl de leerling op de teldatum op de oude school al was uitgeschreven. Anderzijds kan het zijn dat een leerling abusievelijk wel werd meegeteld, terwijl achteraf pas blijkt dat de leerling op de teldatum de school al definitief had verlaten, en dat de leerling zich daarna niet meer bij een andere school heeft ingeschreven. Omdat de telgegevens binnen de termijn van 4 weken na de teldatum op verschillende momenten aan verandering onderhevig kunnen zijn, is het de bedoeling dat pas na deze 4 weken, doch uiterlijk binnen 6 weken na de teldatum in één maal een (totaal-)opgave van de gewijzigde telgegevens wordt gedaan.

Aan artikel 10, zesde lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO, waaruit het onderhavige voorschrift is overgenomen, wordt ook de bepaling ten behoeve van een eenmalige inzending van de gewijzigde telgegevens binnen 6 weken na de teldatum, toegevoegd.

ARTIKEL II. Wijzigingen in het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO

Onderdeel A (artikel 5, eerste lid; artikel 6, opschrift en derde lid)

De toelichting bij artikel l, onderdeel A, is van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel B (artikel 5a)

De toelichting bij artikel I, onderdeel B, is van overeenkomstige toepassing.

Leerlingen afkomstig van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 kunnen bij de inschrijving op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs volstaan met een verklaring dat zij voor de inschrijving op de nieuwe school op een dergelijke instelling waren ingeschreven en dat zij daar zijn uitgeschreven. De regelgeving voor deze instellingen ten aanzien van de leerlingenadministratie en leerlingentelling, zal door middel van de na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel «Wet educatie en beroepsonderwijs» (Kamerstukken I 1995–1996, 23 778, nr. 275) tot stand te brengen uitvoeringswetgeving sluitend worden gemaakt. Voor de tussenliggende tijd zijn door de overgangsregeling op basis van voornoemd wetsvoorstel, de bekostigingsvoorschriften zoals deze luidden op 31 december 1995 voor deze instellingen bevroren. Artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet heeft tot en met 31 december 1996 betrekking op krachtens artikel 61 van de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde vormingsinstituten voor jeugdigen, scholen voor beroepsbeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en andere krachtens artikel 1a, onder b, van de Leerplichtwet 1969 aangewezen cursussen of instellingen (te weten bedrijfscursussen die worden erkend in het kader van het voldoen aan de partiële leerplicht). Vanaf 1 januari 1997 ziet artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 op instellingen voor educatie en beroepsonderwijs en de ten behoeve van de partiële leerplicht erkende bedrijfscursussen.

Onderdeel C (artikel 6)

Omdat de leerling als deze van school verandert, bij inschrijving op de nieuwe school een bewijs van uitschrijving moet overleggen, wordt de leerling bij uitschrijving een bewijs daarvan verstrekt. Ten aanzien van leerlingen die vallen onder het bereik van de Les- en cursusgeldwet wordt het daarin reeds bestaande bewijs van uitschrijving daardoor uitgebreid met nog een functie: het voorkomen van dubbele inschrijving.

In de Les- en Cursusgeldwet en in het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet wordt de administratie gevoerd door of namens het bevoegd gezag. Maar, omdat in de praktijk de directeur van de school de administratie bijhoudt en ook de Leerplichtwet 1969 aan de directeur van de school verplichtingen oplegt omtrent de melding van in- en uitschrijving van leerlingen, wordt in de bekostigingsbesluiten deze taak aan de directeur toebedeeld. In het tweede lid wordt de termijn van 3 maanden vanwege uitvoeringstechnische redenen gewijzigd in 4 weken.

Onderdeel D (artikel 7)

De toelichting bij artikel l, onderdeel D, is van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel E (artikel 8)

De verwijzing naar artikel 33, zevende lid, van de wet is gewijzigd in een verwijzing naar artikel 33, twaalfde lid, van de wet. Dit betreft een technische aanpassing in verband met de vernummering van de artikelleden van genoemd artikel, voortvloeiend uit de Wet van 12 mei 1993 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van de Overgangswet ISOVSO, in verband met deregulering, autonomievergroting en vermindering van beleidslasten en van de Wet algemene regels herindeling in verband met technische aanpassingen (Stb. 270).

Onderdeel G (artikel 10)

In het eerste lid is de termijn voor het zenden van gegevens aan de minister gelijkgesteld met de termijn die geldt voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, te weten: 2 weken.

Voorts vervalt het vierde lid, inhoudende de verlenging van de termijnen voor inzending van de opgave van het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid. De reden daarvoor is dat de inzendingstermijnen, genoemd in het eerste en het tweede lid, met een week zijn verlengd, waardoor een verdere verlenging wegens het vallen van de aangewezen datum op een dag waarop geen les wordt gegeven, niet meer nodig is.

Artikel 8 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 bepaalt in welke gevallen aanspraak ontstaat op verhoging van de formatie met ingang van 1 januari van het schooljaar. Voor de beoordeling van deze aanspraak wordt gebruik gemaakt van telgegevens die door middel van de reguliere telling dan wel de groeitelling aan het ministerie zijn gemeld. Derhalve kan het voorschrift in het tweede lid dat het bevoegd gezag bij herberekening van de formatie op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, de opgave van dit aantal leerlingen binnen de voorgeschreven termijn aan het ministerie zendt, vervallen. Voor een toelichting op de wijziging van het zesde lid wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel G.

ARTIKEL III. Wijzigingen in het Bekostigingsbesluit W.V.O.

Onderdeel A (Artikel 3)

Omdat de directeur, rector of centrale directie direct verantwoordelijk is voor het bijhouden van de administratie op de school en van de gegevens van leerlingen en hun ouders, is «het bevoegd gezag» vervangen door «de directeur, rector of centrale directie van de school». Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel C.

Onderdeel B (artikelen 3a en 3b)

De artikelen 3a en 3b zijn toegevoegd omdat een inhoudelijke regeling van de inschrijving en uitschrijving ontbrak. Gekozen is voor een regeling die overeenkomt met de regeling in de artikelen 5a en 6 van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en de artikelen 5a en 6 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO.

De artikelsgewijze toelichting bij de artikelen I, onderdelen B en C en bij artikel II, onderdelen B en C, is van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel C (artikel 5)

De telling van de leerlingen is afhankelijk van het criterium werkelijk schoolgaand. Dit is een vaag begrip dat problemen kan opleveren. Thans is, zoals in het PO, precies omschreven wanneer ingeschreven leerlingen niet meetellen, namelijk als zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd. In het tweede lid is geregeld wat als «geldige reden» wordt aangemerkt, waarbij een relatie is gelegd met de Leerplichtwet 1969. Tevens is in dit lid het regime van het tellen voor de leerplichtige en niet-leerplichtige leerling gelijkgeschakeld. Dit artikel houdt tezamen met de artikelen 3b en 6, tweede lid, waarnaar in dit artikel ook expliciet wordt verwezen, in dat een school op de teldatum een leerling van wie niet zeker is of deze de school nog bezoekt, niet dient mee te tellen. De school hoeft daarbij niet bevreesd te zijn voor consequenties ten aanzien van die leerlingen die bijvoorbeeld kort voor de teldatum, op grond van dit besluit moesten worden uitgeschreven, indien met betrekking tot die leerlingen desalniettemin binnen een termijn van 4 weken na de dag waarop zij de school voor het laatst bezochten, een bericht wordt ontvangen dat zij toch elders het onderwijs weer zijn gaan volgen. lmmers, via dit artikel wordt erin voorzien, net als dat voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is geregeld ingevolge de bekostigingsbesluiten voor die onderwijssoorten, dat een dergelijke leerling die kennelijk het onderwijs als zodanig niet definitief heeft verlaten, alsnog mag worden meegeteld.

Onderdeel D (artikel 6)

Wijzigingen na de teldatum in het aantal leerlingen moeten worden gemeld. Deze toevoeging houdt in de eerste plaats verband met de aanscherping van de leerlingentelling door de toevoeging van artikel 3b. De artikelsgewijze toelichting bij artikel l, onderdeel G, is van overeenkomstige toepassing.

Onderdelen E en F (artikelen 45 en 53)

De artikelsgewijze toelichting bij onderdeel C is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV. Wijzigingen in het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

Onderdelen A en B (artikelen 7 en 10)

De artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel C, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V, VI en IX. Wijzigingen n.a.v. het besluit van 18 juli 1995 (Stb. 370)

Het besluit van 18 juli 1995 (Stb. 370), houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata) werd op 1 augustus 1995 gepubliceerd. Het besluit van 18 juli 1995 treedt grotendeels op 1 augustus 1996 in werking. Het onderhavige besluit treedt naar verwachting vóór 1 augustus 1996 in werking. Omdat het besluit van 18 juli 1995 en het onderhavige besluit wijzigingen in bestaande artikelen aanbrengen die zonder nadere maatregelen met elkaar zouden interfereren, is het noodzakelijk een en ander op elkaar af te stemmen. De artikelen V, VI en IX voorzien hierin.

ARTIKEL VII en VIII. Overige overgangsbepalingen

Aangezien een leerling die voor de inwerkingtreding van dit besluit een school verlaat en zich wil inschrijven bij een andere school niet in het bezit kan zijn van een bewijs van uitschrijving, noch van een verklaring dat deze gedurende een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet op een andere school was ingeschreven, is bepaald dat kan worden volstaan met een verklaring dat de leerling op het moment van inschrijving niet op een andere school is ingeschreven.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1985, 558, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1995, Stb. 571.

XNoot
2

Stb. 1987, 617, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1995, Stb. 571.

XNoot
3

Stb. 1992, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1995, Stb. 571.

XNoot
4

Stb. 1993, 430, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1995, Stb. 571.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven