Besluit van 26 maart 1996 tot wijziging van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (willekeurige afschrijving)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 14 augustus 1995, nr. 95052836 WJA/W;

Gelet op artikel 12, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat;

De Raad van State gehoord (advies van 13 september 1995, nr. W10.95.0457);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 maart 1996, nr. 95063508 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 19961 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het eerste lid van artikel 3.13 wordt een zin toegevoegd, luidende:

In afwijking van de eerste volzin kan de afschrijving van aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig geschieden, voor zover die wijze van afschrijven in het kader van de belastingheffing is toegestaan op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

ARTIKEL II

Bij het krachtens artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat verlenen van een winningsvergunning, ingeval de desbetreffende opsporingsvergunning is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, en bij het krachtens artikel 18, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat wijzigen van een op dat tijdstip geldende winningsvergunning wordt, onderscheidenlijk kan worden afgeweken van de artikelen 3.13, 5.1 en 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 in die zin, dat het voorschrift dat aan de vergunning dient te worden verbonden of is verbonden ingevolge artikel 12, eerste lid, van artikel III van het besluit van 27 januari 1967 tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 24), ingevolge artikel 12, eerste lid, van artikel III van het besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102) of ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, in overeenstemming wordt gebracht met de tekst van de tweede volzin van het laatstgenoemde artikel na die inwerkingtreding.

ARTIKEL III

Bij het in artikel II bedoelde wijzigen van een winningsvergunning kan worden bepaald, dat de willekeurige afschrijving is toegestaan met ingang van 1 juli 1995.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 maart 1996

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de elfde april 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Op het continentaal plat is de laatste jaren een vermindering van mijnbouwactiviteiten waargenomen. Dit geldt ten aanzien van het aantal velden dat in produktie wordt genomen of waarvoor een ontwikkelingsplan bestaat. Daarnaast is ook in het aantal boringen dat wordt gezet een neerwaartse trend te constateren. Dit is onder meer te wijten aan de lage olieprijzen van dit moment, alsmede aan de omvang van de op het plat resterende velden.

In het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen zijn inmiddels maatregelen getroffen om de olie- en gaswinning aldaar te stimuleren. Het belastingregime voor de offshore-gaswinning is in Nederland naar verhouding zwaar en de omvang van de velden klein. Relatief is de positie van Nederland als mijnbouwland dan ook verslechterd. Om nog aantrekkingskracht te blijven uitoefenen op de winningsbedrijven zullen de condities waaronder in het Nederlandse deel van het continentaal plat wordt en kan worden gewonnen verbeterd moeten worden. Voorzien wordt dat zonder verbetering van de condities voor de mijnbouwindustrie Nederland zelfs het huidige activiteitenniveau slechts met moeite kan handhaven.

De winning van aardolie en aardgas leidt tot uiteenlopende andere economische activiteiten die van grote waarde zijn voor de Nederlandse economie. Naast het aantal mensen dat werkzaam is in deze sector zelf is er ook een groot aantal mensen werkzaam bij de toeleveringsbedrijven, zoals de bouwers van platforms, ingenieursbedrijven, cateringbedrijven en nog vele andere. Direct en indirect biedt de mijnbouw werkgelegenheid aan enige tienduizenden mensen. Deze werkgelegenheid kalfde de laatste jaren met duizenden af.

Dat een verbetering van het mijnbouwklimaat in Nederland noodzakelijk is, is inmiddels onderkend en heeft geleid tot een pakket van maatregelen, te weten:

– verbeterde inkoopvoorwaarden van Gasunie;

– de mogelijkheid van deelneming van de staat via Energie Beheer Nederland BV (EBN) in de exploratie onder winningsvergunningen;

– verlaging van de staatsdeelneming via EBN van 50% naar 40%;

– achterwege laten van de cijnsheffing bij een produktievolume van niet meer dan 800 mln m3 aardgas uit een vergunninggebied per jaar.

De laatste twee maatregelen zijn gerealiseerd met het besluit van 27 januari 1995, Stb. 42, tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102). Dit besluit van 1976 is inmiddels vervangen door het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, waarin de twee genoemde maatregelen zijn gecontinueerd.

Een verdere stimulering van de opsporings- en winningsactiviteiten kan worden bereikt door voor het winstaandeel vrije afschrijving op investeringen in bepaalde bedrijfsmiddelen in het kader van de winning op het continentaal plat toe te staan. Daarmee wordt de werkgelegenheid bevorderd. Extra investeringen in de mijnbouwsector zullen voorts leiden tot produktie van extra kubieke meters gas. Vanuit het Nederlandse energiebeleid bezien is deze hogere produktie wenselijk, aangezien gas de schoonste fossiele brandstof is. Door nu meer te produceren kan bovendien het Groningenveld langer gebruikt worden als balansveld. Als eerst het Groningenveld zou worden uitgeput zou het later vrijwel onmogelijk zijn om de overgebleven (marginale) Noordzeevelden tot ontwikkeling te brengen, aangezien de infrastructuur die er nu ligt dan niet meer gebruikt zal kunnen worden. Extra investeringen in deze sector zijn derhalve zowel van belang voor de werkgelegenheid als voor het energiebeleid. De extra produktie leidt mogelijkerwijs tot de ontvangst van extra baten voor de overheid.

Het bestaande Besluit vergunning koolwaterstoffen continentaal plat 1996 schrijft voor dat wordt afgeschreven met inachtneming van de regels voortvloeiende uit het begrip goed koopmansgebruik en staat dus het toepassen van de vrije afschrijving voor de berekening van het winstaandeel in de weg. Het besluit wordt thans aangepast om deze afschrijvingsmethode mogelijk te maken.

De heffing van het winstaandeel en de heffing van de vennootschapsbelasting hangen technisch samen. De Staatssecretaris van Financiën heeft per 1 juli 1995 de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving continentaal plat in werking laten treden, waarbij voor de belastingheffing vrije afschrijving mogelijk wordt gemaakt. De thans voorliggende wijziging van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 sluit aan bij die aanwijzing. Deze geldt voor pijpleidingen, putten en platforms (inclusief daaraan verwante of daarbij behorende installaties), met uitzondering van boorplatforms, mits die bedrijfsmiddelen niet eerder zijn gebruikt en mits zij bestemd zijn om te worden gebruikt voor de winning van koolwaterstoffen op het continentaal plat. Voor de achtergrond van deze aanwijzing zij verwezen naar de bij de regeling gepubliceerde toelichting (zie Stcrt. 1995, 123).

In de aanwijzing worden booreilanden uitdrukkelijk uitgesloten, aangezien zij geschikt zijn om steeds op een andere locatie – eventueel buiten het Nederlandse deel van het continentaal plat – te worden gebruikt. Een systeem van willekeurige afschrijving voor dergelijke platforms kan leiden tot een ongewenst gebruik van de regeling. Daarenboven is het winningsbedrijf zelf vrijwel nooit eigenaar van een booreiland, maar worden de werkzaamheden die met een dergelijk eiland worden verricht voor rekening van vergunninghouders door anderen uitgevoerd. De kosten hiervoor kunnen ten laste van een (winstaandeel)resultaat worden gebracht.

Uitgangspunt van de mijnwetgeving is, dat aan een winningsvergunning de voorschriften worden verbonden die ten tijde van de verlening van de voorafgaande opsporingsvergunning bij algemene maatregel van bestuur waren vastgelegd. Aldus bepaalt artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat. Hiermee wordt de mijnbouwondernemingen zekerheid geboden. Thans is een wijziging van de tot nu toe gebezigde vergunningvoorschriften aan de orde, die in geen enkel opzicht afbreuk kan doen aan rechten of verwachtingen van mijnbouwondernemingen. Toegevoegd wordt slechts, dat het hun voor de berekening van het winstaandeel wordt toegestaan desgewenst de methode van de willekeurige afschrijving toe te passen. Er is niets op tegen, deze nieuwe bepaling ook te laten gelden voor gevallen, waarin de opsporingsvergunning of de winningsvergunning reeds is verleend. Artikel II van het besluit bevat een hiertoe strekkende voorziening. Ingeval de winningsvergunning reeds is verleend, kan de nodige wijziging van de voorschriften slechts geschieden op verzoek van de vergunninghouder (artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat).

Artikel I van het besluit is niet beperkt tot de gevallen waarin op grond van artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de methode van willekeurige afschrijving wordt toegestaan. Niet uitgesloten moet worden geacht, dat op grond van onderdeel a (milieu) of c (technologie) van genoemd artikellid nog bedrijfsmiddelen worden aangewezen, die ook een rol spelen in de offshore-mijnbouw. Om een dergelijke aanwijzing in de mijnwetgeving te laten doorwerken is alsdan geen afzonderlijke wijziging meer nodig van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Met artikel III wordt buiten twijfel gesteld, dat de methode van willekeurige afschrijving ook ten aanzien van bestaande winningsvergunningen toepassing kan vinden met ingang van 1 juli 1995 (de datum waarop de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving continentaal plat in werking trad). Uiteraard zal deze bepaling alleen toegepast worden voor wijzigingen van winningsvergunningen die plaatsvinden kort na de inwerkingtreding van het besluit.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Stb. 1996, 212.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven