Beschikking van de Minister van Justitie van 28 maart 1996, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Mijnwet continentaal plat, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 18 maart 1996, Stb. 199

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel VIII van de wet van 18 maart 1996, Stb. 199;

Besluit:

de tekst van de Mijnwet continentaal plat, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 18 maart 1996, Stb. 199, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 28 maart 1996

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de vierde april 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN DE MIJNWET CONTINENTAAL PLAT, ZOALS LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ DE WET VAN 18 MAART 1996 (STB. 199)

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    continentaal plat: het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, waarop het Koninkrijk mede overeenkomstig het op 29 april 1958 te Genève gesloten Verdrag inzake het continentaal plateau (Trb. 1959, 126) soevereine rechten heeft en hetwelk is gelegen aan de zeezijde van de krachtens het tweede lid vastgestelde lijn;

    delfstoffen: een natuurlijke concentratie of afzetting in of op het continentaal plat van ertsen, mineralen of substanties van organische oorsprong, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van water en van op de zeebodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind, zand en klei;

    verkenningsonderzoek: een onderzoek van het continentaal plat naar de aanwezigheid van delfstoffen, zonder gebruikmaking van boringen;

    opsporingsonderzoek: een onderzoek van het continentaal plat naar de aanwezigheid van delfstoffen, met gebruikmaking van boringen;

    Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

    verkenningsvergunning: een vergunning voor het instellen van een verkenningsonderzoek;

    opsporingsvergunning: een vergunning voor het instellen van een opsporingsonderzoek naar daarin vermelde delfstoffen, alsmede voor het instellen van een verkenningsonderzoek;

    winningsvergunning: een vergunning voor het winnen van daarin vermelde delfstoffen, alsmede voor het instellen van een opsporingsonderzoek naar die delfstoffen en het instellen van een verkenningsonderzoek;

    inspectie-ambtenaren: de ambtenaren aangewezen krachtens artikel 31.

  • 2. Wij stellen de lijn vast, welke voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet, de Wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) of de Mijnwet 1903 (Stb. 1904, 73) bepaalde geldt als grens tussen de territoriale zee en de zee, waaronder zich het continentaal plat bevindt.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister in, op of boven het continentaal plat onderzoekingen te verrichten, welke kunnen leiden tot het aantonen van de aanwezigheid van delfstoffen, of delfstoffen te winnen.

  • 2. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, ten behoeve van het instellen van een zuiver wetenschappelijk onderzoek op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van het in het eerste lid bepaalde.

  • 3. Onze Minister kan ten behoeve van onderzoekingen als in het eerste lid bedoeld, welke geen verkennings- of opsporingsonderzoek zijn, op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 3

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor daarbij aangewezen delen van het continentaal plat geen vergunningen of ontheffingen worden verleend.

Artikel 4

Ieder opsporingsonderzoek, behoudens dat bedoeld in artikel 2, lid 2, door of vanwege de Staat of een rechtspersoon, waarin de Staat een aanmerkelijk belang heeft, vereist een voorafgaande machtiging bij de wet.

Artikel 5

Wij kunnen bepalen dat gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren voor daarbij aangewezen delen van het continentaal plat geen aanvragen om een opsporings- of winningsvergunning van een daarbij aangegeven strekking kunnen worden ingediend.

Artikel 6

De toepasselijkheid van deze wet wordt beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen.

Artikel 6a

  • 1. Onverminderd de artikelen 3, 5 en 9 kan een opsporings- of winningsvergunning slechts worden geweigerd:

    a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,

    b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is het opsporingsonderzoek of de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten, of

    c. in het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en winning, indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a en b gelijkwaardig zijn gebleken.

  • 2. Onze Minister stelt met het oog op de toepassing van het eerste lid nadere regels vast, die hij bij zijn beslissing op een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen in acht zal nemen.

  • 3. Van de plaatsing in de Staatscourant van een besluit tot vaststelling van nadere regels als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Een besluit tot wijziging van zodanige regels wordt mede bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

§ 3. Vergunningen en ontheffingen

Artikel 7

  • 1. In een vergunning of ontheffing wordt bepaald, voor welk tijdvak en voor welk deel van het continentaal plat zij geldt.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan tevens onder andere beperkingen worden verleend. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3. In een vergunning of ontheffing kan worden bepaald, dat Onze Minister daarbij omschreven bevoegdheden heeft ter uitvoering van daarbij aangewezen voorschriften.

  • 4. In een vergunning of ontheffing kan voorts worden bepaald, dat overtreding van daarbij aangewezen voorschriften een grond is voor het intrekken van de vergunning of ontheffing.

Artikel 7a

  • 1. In een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen wordt het tijdvak waarvoor zij geldt, zodanig bepaald dat dit niet langer is dan noodzakelijk om de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt verleend, te verrichten.

  • 2. Indien de afbakening van het deel van het continentaal plat, waarvoor de opsporings- of winningsvergunning geldt, geen gevolg is van een voorafgaande geometrische verdeling, wordt het deel zodanig bepaald dat de uitoefening van de activiteiten uit technisch en economisch oogpunt op zo goed mogelijke wijze kan plaatsvinden. Onze Minister stelt nadere regels vast met het oog op de toepassing van de vorige volzin.

  • 3. Een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kan slechts onder andere beperkingen dan die bedoeld in het eerste en tweede lid worden verleend, indien deze gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen.

  • 4. Aan een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kunnen slechts voorschriften worden verbonden indien zij:

    a. gericht zijn op de betaling van een bijdrage in geld of in koolwaterstoffen dan wel op het veilig stellen van belastinginkomsten of

    b. gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen.

Artikel 8

Aan een vergunning kan het voorschrift worden verbonden, dat de houder aan de Staat op daarin bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld oppervlakterecht verschuldigd wordt.

Artikel 9

Een opsporings- en een winningsvergunning voor een delfstof kunnen niet worden verleend voor het deel van het continentaal plat, waarvoor reeds een opsporings- of winningsvergunning voor die delfstof geldt.

Artikel 10

  • 1. In een opsporings- of winningsvergunning kan worden bepaald, dat het deel van het continentaal plat, waarvoor zij geldt, door Onze Minister op daarbij aangegeven wijze kan worden beperkt.

  • 2. Aan een opsporings- of winningsvergunning kan het voorschrift worden verbonden, dat de houder aan de Staat op door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstippen door hem vast te stellen bedragen verschuldigd wordt ter vergoeding van de kosten, die als gevolg van het krachtens de vergunning instellen van een opsporingsonderzoek of winnen van delfstoffen voor betonningen zijn gemaakt ter beveiliging van de scheepvaart of van voor genoemde werkzaamheden dienende mijnbouwinstallaties.

  • 3. Aan een opsporings- of winningsvergunning kunnen voorts de voorschriften worden verbonden:

    a. dat de houder aan de Staat bij het van kracht worden der vergunning een daarin vastgesteld bedrag verschuldigd wordt;

    b. dat daarin aangeduide inrichtingen, welke bij het gebruik maken van de vergunning worden gebezigd, aan de houder toebehoren;

    c. dat de houder een daarin bepaalde zekerheid zal stellen en gesteld houden voor de betaling van hetgeen hij ingevolge deze wet als houder van de vergunning dan wel door het gebruik maken daarvan aan de Staat verschuldigd zal worden; zodanig voorschrift blijft, ook nadat de vergunning haar kracht heeft verloren, gedurende een daarbij bepaalde termijn van kracht.

Artikel 11

  • 1. Aan een winningsvergunning kunnen de voorschriften worden verbonden, dat de houder aan de Staat:

    a. telkens op in de vergunning bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld bedrag, berekend naar de waarde der gewonnen delfstoffen, verschuldigd wordt;

    b. telkens op in de vergunning bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld bedrag, berekend naar de met de winning behaalde winst, verschuldigd wordt.

  • 2. Aan een winningsvergunning voor een delfstof kunnen voorts de voorschriften worden verbonden, dat de houder, indien hij met gebruikmaking van die vergunning of een opsporingsvergunning die delfstof in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond,:

    a. de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de oprichting van een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid voor de winning van die delfstof, waarin de houder en de Staat op een in de vergunning bepaalde wijze belang nemen, en aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de houder en die vennootschap, krachtens welke de houder slechts voor rekening dier vennootschap zal winnen;

    b. zo die delfstof zich bevindt in een voorkomen, dat naar het oordeel van Onze Minister de grens van het betrokken deel van het continentaal plat overschrijdt, de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de houder en de voor een aangrenzend gebied tot winning van die delfstof gerechtigde, krachtens welke de winning in onderling overleg zal geschieden.

Artikel 12

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aan een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen te verbinden voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, onder a.

  • 2. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beperkingen, bedoeld in artikel 7a, derde lid, waaronder een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kan worden verleend, en met betrekking tot de voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, onder b, die aan een dergelijke vergunning kunnen worden verbonden.

  • 4. Een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen kan niet onder andere beperkingen als bedoeld in artikel 7a, derde lid, en niet met andere voorschriften als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, worden verleend dan die welke voortvloeien uit de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, of de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid.

Artikel 13

  • 1. Indien de houder van een opsporingsvergunning voor een delfstof met gebruikmaking van die vergunning die delfstof in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond, wordt hem op zijn aanvrage, ingediend gedurende de geldingsduur van die vergunning, een vergunning voor het winnen van die delfstof verleend met inachtneming van:

    a. de in artikel 12, eerste lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur, zoals deze luidde op het tijdstip, waarop de opsporingsvergunning is verleend;

    b. het in de opsporingsvergunning bepaalde omtrent de begrenzing van het gebied, waarvoor zodanige winningsvergunning kan gelden.

  • 2. Het eerste lid geldt niet indien weigering van de winningsvergunning gerechtvaardigd wordt door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder van de opsporingsvergunning of door de manier waarop de aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de winningsvergunning wordt aangevraagd, te verrichten. Met betrekking tot winningsvergunningen voor koolwaterstoffen is artikel 6a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien een aanvrage als in het eerste lid bedoeld is ingediend, wordt de geldingsduur van de opsporingsvergunning geacht te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop de beslissing op de aanvrage van kracht wordt.

  • 4. Nadat een winningsvergunning op grond van het tweede lid is geweigerd en deze weigering onherroepelijk is geworden,:

    a. wordt aan de aanvrager zo spoedig mogelijk van het bedrag, dat hij als houder van de in het eerste lid bedoelde opsporingsvergunning ingevolge een aan die vergunning verbonden voorschrift als bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, aan de Staat heeft betaald, een gedeelte evenredig aan het in dit artikel, eerste lid, onder b, bedoelde gebied terugbetaald;

    b. kan ten aanzien van het betrokken gebied aan een ander een winningsvergunning voor de delfstof worden verleend.

  • 5. Indien binnen tien jaren na zodanige weigering een winningsvergunning krachtens het vierde lid wordt verleend, wordt in die vergunning bepaald, welk bedrag de houder aan de in het eerste lid bedoelde vergunninghouder wegens vinderspremie en ter vergoeding van de door deze gemaakte kosten zal betalen.

  • 6. Op het tijdstip, waarop een krachtens het eerste of vierde lid genomen besluit tot verlening van een winningsvergunning van kracht wordt, vervalt voor het betrokken gebied de opsporingsvergunning voor de delfstof.

Artikel 14

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de wijze waarop de aanvrage om een vergunning of ontheffing dient te geschieden, en de gegevens, welke daarnevens van de aanvrager kunnen worden verlangd.

Artikel 15

Onverminderd de toepasselijkheid van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van andere belanghebbenden, wordt een verkenningsvergunning of ontheffing welke zal gelden voor een deel van het continentaal plat, waarvoor een of meer opsporings- of winningsvergunningen gelden, niet verleend dan nadat de houders van die vergunningen zijn gehoord.

Artikel 16

  • 1. Op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat bij de terinzagelegging van de aanvraag kan worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 2. Indien artikel 16a, eerste lid, toepassing heeft gevonden, geschiedt de terinzagelegging zo spoedig mogelijk na de op grond van artikel 16a, tweede onderscheidenlijk derde lid, geldende termijn.

Artikel 16a

  • 1. Indien een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een soortgelijke vergunning in te dienen voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied. Onze Minister plaatst hiertoe een uitnodiging in de Staatscourant.

  • 2. Anderen kunnen aanvragen indienen gedurende dertien weken nadat de uitnodiging in de Staatscourant is geplaatst.

  • 3. Indien het een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen betreft, wordt de uitnodiging tevens geplaatst in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. In dat geval wordt de in het tweede lid bedoelde termijn gerekend vanaf deze plaatsing.

  • 4. Op de aanvragen wordt tegelijk beslist. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 16b.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet ingeval een aanvraag betrekking heeft op een winningsvergunning, ten aanzien waarvan artikel 13, eerste lid, van toepassing is.

  • 6. Het eerste tot en met het vierde lid gelden mede niet ingeval een aanvraag om een winningsvergunning wordt ingediend door de houder van een opsporings- of winningsvergunning en deze aanvraag is ingediend naar aanleiding van de aantoning van een zich gedeeltelijk in het aangrenzende en gedeeltelijk in het aangevraagde gebied bevindend economisch winbaar voorkomen. Onze Minister stelt de houders van een opsporings- of winningsvergunning voor eventuele andere aangrenzende gebieden gedurende dertien weken in de gelegenheid om een aanvraag om een winningsvergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied in te dienen.

  • 7. Het eerste tot en met het vierde lid gelden voorts niet ingeval een aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de indiening van een aanvraag om een soortgelijke vergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied, zonder dat op die aanvraag of op aanvragen van anderen als bedoeld in het tweede lid een vergunning is verleend. Onze Minister deelt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen mede op welke gebieden de eerste volzin met betrekking tot vergunningen voor koolwaterstoffen van toepassing is.

  • 8. Ten aanzien van overeenkomstig het tweede lid ingediende aanvragen wordt niet opnieuw toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 16b

  • 1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een opsporings- of winningsvergunning binnen zes maanden na de ontvangst daarvan dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 16a, eerste lid, binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 16a, tweede onderscheidenlijk derde lid.

  • 2. Onze Minister kan de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag dient te beslissen, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

Artikel 17

  • 1. Een beschikking tot verlening van zodanige vergunning wordt eerst van kracht nadat de houder aan Onze Minister schriftelijk heeft doen blijken, dat hij de vergunning met de beperkingen en voorschriften zonder voorbehoud aanvaardt en de daarin voorgeschreven zekerheid heeft gesteld. Is dit niet geschied binnen vier weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, dan vervalt de beschikking.

  • 2. Nadat zodanige vergunning van kracht is geworden, wordt de beschikking tot verlening met vermelding van het tijdstip, waarop zij van kracht is geworden, in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 18

  • 1. Indien de houder van een vergunning of ontheffing schriftelijk om wijziging daarvan verzoekt, geeft Onze Minister met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde daaraan gevolg, voor zover dit naar zijn oordeel, al dan niet onder daardoor nodige verdere wijzigingen, met het algemeen belang is te verenigen.

  • 2. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een beschikking, houdende wijziging of weigering van een wijziging.

Artikel 19

  • 1. De houder van een vergunning kan zijn vergunning geheel of gedeeltelijk aan een ander overdragen, nadat hij daartoe van Onze Minister schriftelijk toestemming heeft verkregen.

  • 2. De toestemming voor de overdracht van een opsporings- of winningvergunning kan slechts worden geweigerd op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de ander of op grond van de manier waarop de ander voornemens is het opsporingsonderzoek of de winning in het over te dragen gebied te verrichten. Met betrekking tot opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen is artikel 6a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onze Minister beslist op een aanvrage om toestemming niet dan nadat hij de Mijnraad heeft gehoord.

  • 4. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een beschikking, houdende verlening of weigering van toestemming.

Artikel 20

Een vergunning of ontheffing vervalt met ingang van de dag, volgende op die, waarop Onze Minister een schriftelijke verklaring van de houder heeft ontvangen, waarbij deze van de vergunning of ontheffing afstand doet. Van het vervallen van een vergunning of ontheffing wordt in de Staatscourant mededeling gedaan.

Artikel 21

  • 1. Een vergunning of ontheffing wordt ingetrokken, indien de te harer verkrijging verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

  • 2. Een opsporings- of winningsvergunning kan worden ingetrokken, indien de vergunning niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt. Een opsporings- of winningsvergunning wordt onder de genoemde omstandigheden in elk geval ingetrokken, indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft.

  • 3. Een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken:

    a. indien de houder een aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschrift, waarbij is bepaald, dat overtreding daarvan een grond is voor het intrekken van de vergunning of ontheffing, heeft overtreden en, nadat Onze Minister hem schriftelijk heeft gewaarschuwd, zich voortdurend of opnieuw aan overtreding van dat voorschrift schuldig maakt of, zo het voorschrift een verplichting om te doen inhoudt, deze verplichting niet alsnog nakomt;

    b. indien de houder herhaaldelijk, bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis, is veroordeeld wegens overtreding van een krachtens artikel 26 vastgesteld voorschrift.

  • 4. Een winningsvergunning kan worden ingetrokken, indien dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder.

  • 5. Een krachtens dit artikel gegeven beschikking wordt eerst van kracht zodra zij onherroepelijk is geworden. Van een beschikking tot intrekking van een opsporings- of winningsvergunning wordt een kennisgeving in de Staatscourant geplaatst zodra zij van kracht is geworden.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 21a

  • 1. Onze Minister zendt aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ieder jaar een verslag met gegevens over:

    a. de gebieden die voor de verkenning, opsporing en winning van koolwaterstoffen zijn vrijgegeven;

    b. de verleende opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen;

    c. de houders van de verleende opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen;

    d. de samenstelling van de houders, bedoeld onder c;

    e. de geraamde reserves aan koolwaterstoffen in het continentaal plat.

  • 2. Onze Minister legt het verslag voor een ieder ter inzage. Hij doet hiervan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 22

  • 1. De in of op het continentaal plat aanwezige delfstoffen zijn eigendom van de Staat.

  • 2. De Staat wordt voor alle met de eigendom dezer delfstoffen verband houdende handelingen vertegenwoordigd door Onze Minister.

Artikel 23

De eigendom van de delfstoffen, welke met gebruikmaking van een winningsvergunning worden gewonnen, gaat door de winning over op de vergunninghouder.

Artikel 23a

  • 1. Indien een vergunning is verleend of overgedragen aan twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen gezamenlijk, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk voor hetgeen ingevolge de vergunning verschuldigd is.

  • 2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van een bedrag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b.

Artikel 24

  • 1. Onze Minister kan hetgeen ingevolge een vergunning verschuldigd is, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel invorderen.

  • 2. Geen invordering geschiedt dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand binnen een bij de aanmaning te stellen termijn van ten minste tien dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voor zover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid zal worden ingevorderd.

  • 3. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.

  • 4. Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van de Staat.

  • 5. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde of derde, die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.

Artikel 25

  • 1. In gevallen, waarin het betreft een aan de Staat te verlenen of verleende vergunning of ontheffing, treden Wij voor de toepassing van de artikelen 2, 18, 19, 20 en 21 in de plaats van Onze Ministers.

  • 2. Bij zodanige toepassing beslissen Wij, de Raad van State gehoord.

Artikel 26

  • 1. Met betrekking tot het instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek en het winnen van delfstoffen kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden vastgesteld:

    a. ten behoeve van de scheepvaart, de visserij, het instandhouden van de levende rijkdommen van de zee, het zuiver wetenschappelijk onderzoek, het leggen en onderhouden van onderzeese kabels en pijpleidingen;

    b. in het belang van de veiligheid en de gezondheid van de personen, die bij het onderzoek of de winning werkzaam zijn;

    c. omtrent de arbeid van personen beneden de 18 jaar;

    d. ter bescherming van delfstoffen en andere natuurlijke rijkdommen van het continentaal plat;

    e. ter voorkoming van verontreiniging van de zee of van de zeebodem of de ondergrond daarvan;

    f. ter bescherming van historische, oudheidkundige en andere wetenschappelijke vondsten;

    g. omtrent het gebruik van elektromagnetische golven;

    h. ten behoeve van andere in het volkenrecht erkende belangen.

  • 2. Bij de maatregel kan worden bepaald, dat Onze Minister daarbij omschreven bevoegdheden heeft ter uitvoering van daarbij aangewezen voorschriften.

  • 3. Bij de maatregel kan voorts aan Onze Minister de bevoegdheid worden toegekend, in gevallen, waarin ernstige aantasting van de in het eerste lid genoemde belangen ontstaat of dreigt te ontstaan:

    a. maatregelen voor te schrijven ten aanzien van het instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek en het winnen van delfstoffen;

    b. deze werkzaamheden te doen staken, zolang de voorgeschreven maatregelen niet zijn getroffen;

    c. voorgeschreven maatregelen op kosten van de nalatige te doen verrichten.

  • 4. Ten aanzien van ingevolge het derde lid, onder c, verschuldigde kosten is artikel 24 van toepassing.

  • 5. Voor zover bij krachtens het eerste lid vastgestelde voorschriften is bepaald, dat ten aanzien daarvan vergunning of ontheffing kan worden verleend, gelden die voorschriften voor de houder van een bij hun inwerkingtreding bestaande, krachtens artikel 2 verleende vergunning of ontheffing eerst na een maand na de inwerkingtreding, en, voor zover de houder binnen die termijn vergunning onderscheidenlijk ontheffing heeft verzocht, eerst nadat de beslissing op dat verzoek onherroepelijk is geworden.

  • 6. De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een maatregel krachtens het eerste lid wordt Ons gedaan door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers, wie het mede aangaat.

Artikel 27

  • 1. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie, rond een mijnbouwinstallatie een veiligheidszone van een door hem daarbij te bepalen omvang instellen. Zodanige veiligheidszone kan zich niet verder uitstrekken dan tot een afstand van 500 meter, gemeten van elk punt van de buitenzijde van de installatie.

  • 2. Onze Minister maakt de aanwezigheid en de verwijdering van een mijnbouwinstallatie, alsmede een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit zo spoedig mogelijk in de Staatscourant bekend.

Artikel 28

  • 1. Het is verboden een vaartuig, luchtvaartuig of ander voorwerp binnen een krachtens artikel 27, eerste lid, vastgestelde veiligheidszone anders dan ten behoeve van opsporings- of winningswerkzaamheden van de houder van de vergunning of de krachtens artikel 2, tweede lid, verleende ontheffing aanwezig te doen zijn zonder toestemming van Onze Minister.

  • 2. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, ter bescherming van mijnbouwinstallaties, rond welke een veiligheidszone is ingesteld, voorschriften vaststellen ten aanzien van de aanwezigheid van luchtvaartuigen boven veiligheidszones.

  • 3. Een krachtens het tweede lid vastgestelde beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 29

  • 1. De in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde verplichting geldt niet meer ten aanzien van de bekendmaking door een door Onze Minister aangewezen instelling van door houders van vergunningen ingevolge aan die vergunningen verbonden voorschriften verstrekte geologische gegevens, zodra sinds de verstrekking dier gegevens ten minste 10 jaren zijn verlopen.

  • 2. De in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde verplichting geldt niet ten aanzien van de bekendmaking door instellingen, aangewezen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, van gegevens, verstrekt door houders van krachtens artikel 2 verleende ontheffingen ingevolge aan die ontheffingen verbonden voorschriften.

Artikel 30

  • 1. Ingeval naar het oordeel van Onze Minister als gevolg van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde ernstige aantasting van door deze wet beschermde belangen ontstaat of dreigt te ontstaan, kan hij op kosten der overtreders de nodige maatregelen treffen.

  • 2. Ten aanzien van ingevolge het eerste lid verschuldigde kosten is artikel 24 van toepassing.

§ 5. Toezicht op de naleving van de wet

Artikel 31

  • 1. Onze Minister wijst de ambtenaren aan, belast met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze wet bepaalde.

  • 2. Van een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 32

De inspectie-ambtenaren zijn bevoegd inzage te verlangen van alle bescheiden, welke toebehoren aan of berusten onder de houder van een krachtens artikel 2 verleende vergunning of ontheffing en daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit naar hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is. Te dien einde kunnen zij bescheiden gedurende ten hoogste vijf dagen onder zich houden.

Artikel 33

  • 1. De inspectie-ambtenaren hebben toegang tot alle inrichtingen, vaartuigen en luchtvaartuigen met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, welke worden gebruikt voor het instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek dan wel voor het winnen van delfstoffen.

  • 2. Zij hebben voorts toegang tot alle vaartuigen en luchtvaartuigen met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, welke naar hun redelijk oordeel op weg zijn naar of komen van een plaats, waar een verkennings- of opsporingsonderzoek wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen.

Artikel 34

  • 1. De inspectie-ambtenaren zijn bevoegd goederen, welke zij aantreffen op plaatsen, waar zij ingevolge artikel 33 toegang hebben, aan een onderzoek en opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, een en ander voor zover dit naar hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2. De genomen monsters worden, voor zover mogelijk, aan de rechthebbende op de goederen teruggegeven.

Artikel 35

  • 1. Ieder is verplicht aan de inspectie-ambtenaren alle medewerking te verlenen welke naar hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2. Wanneer naar het redelijk oordeel van de inspectie-ambtenaren in onvoldoende mate medewerking wordt verleend, kunnen zij op kosten van de nalatige met behulp van de sterke arm hun bevoegdheden uitoefenen of andere daartoe nodige maatregelen treffen.

  • 3. Ten aanzien van ingevolge het tweede lid verschuldigde kosten is artikel 24 van toepassing.

Artikel 36

Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het geven van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts de inzage van bescheiden en het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.

§ 5A. Beroep op de administratieve rechter

Artikel 36a

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

§ 6. Bepalingen van strafrechtelijke aard

Artikel 37

Vervallen.

Artikel 38

  • 1. Overtreding van krachtens artikel 26, aanhef en onder a, b, c, d, f, g en h, vastgestelde voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 39

Vervallen.

Artikel 40

  • 1. Bij overtreding van bij of krachtens artikel 28 vastgestelde voorschriften wordt de gezagvoerder of degene, die hem vervangt, gestraft met geldboete van de tweede categorie.

  • 2. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 41

Voor de toepassing van het bij of krachtens de In- en uitvoerwet

(Stb. 1962, 295) bepaalde worden delfstoffen, welke zich bevinden in de inrichting, waarmede zij in of op het continentaal plat zijn gewonnen, geacht in het vrije verkeer in Nederland te zijn en gedurende het rechtstreeks vervoer naar Nederland in het vrije verkeer in Nederland te blijven.

Artikel 42

Deze wet kan worden aangehaald als: Mijnwet continentaal plat.

Artikel 43

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Naar boven