Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1996, 2 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1996, 2 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 31 juli 1995, nr. AD95/U732, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdient, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 14 november 1995, WO4.95.0427);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 december 1995, nr. AD95/1166, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het >Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In hoofdstuk VI worden de paragrafen 1 tot en met 5 vernummerd tot de paragrafen 2 tot en met 6.
2. Voor paragraaf 2 wordt een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd die komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
c. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, met uitzondering van de vakantie-uitkering, bedoeld in paragraaf 2a van hoofdstuk 2 van de WAO;
d. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
e. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
f. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
g. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;
h. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;
i. passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet;
j. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO.
Artikel 35 komt te luiden:
1. Onverminderd hetgeen ter zake is bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet, geniet de ambtenaar bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig deze paragraaf.
2. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar. Bij deze begeleiding neemt het bevoegd gezag de door of vanwege Onze Minister van Binnenlandse Zaken gestelde regels in acht.
3. Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat het bevoegd gezag zich bijstaan door de bedrijfsgeneeskundige dienst.
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «de vervulling van zijn dienst» vervangen door: het verrichten van zijn arbeid.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende werkzaamheden kunnen worden opgedragen.
Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.
3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a wordt de zinsnede «verhindering wegens ziekte zijn dienst te vervullen» vervangen door: ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
b. in onderdeel b wordt de zinsnede «de artikelen P6, P7 en P9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: de artikelen 57 en 57a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
4. In het zesde lid wordt de zinsnede «het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervangen door: het bestuur van het FAOP.
Artikel 39 komt te luiden:
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging. Vervolgens geniet hij tot het einde van zijn dienstverband 80% van zijn bezoldiging.
2. Indien de ambtenaar zijn arbeid gedurende een bepaalde tijd voor ten minste 45% verricht, wordt de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden met bedoelde tijd verlengd.
3. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden verstreken is, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging:
a. voor zo lang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht;
b. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
5. Indien de ambtenaar tijdens zijn verhindering tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, in het belang van zijn genezing door de bedrijfsgeneeskundige dienst wenselijk geachte andere arbeid verricht, zijn het tweede lid en het vierde lid van overeenkomstige toepassing.
6. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten kan worden bepaald, dat hij zijn werk slechts mag hervatten, nadat het bevoegd gezag hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Het bevoegd gezag neemt hieromtrent en omtrent de mate van werkhervatting geen beslissing dan na advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst. Deze toestemming is in ieder geval vereist, wanneer de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten.
Na artikel 39 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De in artikel 39 bedoelde doorbetaling van volledige of gedeeltelijke bezoldiging eindigt indien de ambtenaar op grond van artikel 57a wordt herplaatst.
2. Indien de herplaatsing, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 98, derde lid, onder a, is verstreken en de bezoldiging van de ambtenaar als gevolg van de herplaatsing vermindering ondergaat, heeft hij tot het eind van de genoemde termijn recht op een aanvullende uitkering.
3. De aanvullende uitkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt het verschil tussen het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 39 recht zou hebben gehad indien hij niet zou zijn herplaatst en zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op WAO-conforme uitkering, invaliditeitspensioen en herplaatsingstoelage.
In artikel 40 worden de woorden «verhindering tot dienstverrichting» vervangen door: ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Na artikel 40 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de ambtenaar, bedoeld in artikel 39, ter zake van de dienstbetrekking waaruit het recht op doorbetaling van bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge artikel 39 recht heeft.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen recht heeft op één WAO-conforme uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste lid toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald naar rato van de bezoldiging uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar geen WAO-conforme uitkering kan worden toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een WAO-conforme uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar de WAO-conforme uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 41 komt te luiden:
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
2. Voor het berekenen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. Geen aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in artikel 39 bestaat:
a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;
b. indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel b en tevens blijkt, dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid, de aan het desbetreffende ambt verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
4. De aanspraak op betaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 39 vervalt, indien en gedurende de tijd dat de ambtenaar:
a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfgeneeskundige dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften die hem door de behandelende geneeskundige gegeven zijn, met dien verstande dat voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard hierbij zijn uitgezonderd;
c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
d. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
e. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn arbeid te hervatten, tenzij hij daarvoor een door deze dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
f. zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden passende arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.
5. De aanspraak op betaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 39, kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien de ambtenaar de voorschriften overtreedt die voor zijn tak van dienst ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.
6. De ambtenaar kan aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst worden onderworpen ter beantwoording van de vraag of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid of het vierde lid, onder b of c, van dit artikel. De ambtenaar is gehouden aan een zodanig onderzoek zijn medewerking te verlenen.
7. In de gevallen, bedoeld in het derde, vierde of vijfde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Ingeval Onze Minister van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in artikel 37, tweede lid, bedoelde commissie van geneeskundigen te zijnen gunste heeft geoordeeld.
Na artikel 41 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Na de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 41, is op de ambtenaar wiens bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO van toepassing.
2. Indien ten aanzien van de WAO-conforme uitkering die de ambtenaar geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op het bedrag waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 39, eerste lid, na toepassing van artikel 40a, eerste lid.
3. De aanspraak op betaling van bezoldiging vervalt indien de ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden gangbare arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.
Artikel 42 komt te luiden:
1. De gewezen ambtenaar, die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid zijn laatstelijk genoten bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts als de termijn van 18 maanden, bedoeld in het eerste lid van artikel 39, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt – mits hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande in dienst is geweest – gedurende zijn ongeschiktheid, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang van deze ongeschiktheid, dan wel – indien dit eerder is – uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zijn laatstelijk genoten bezoldiging.
3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing op de ambtenaar die na zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet.
4. Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste en tweede lid geregelde doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
5. De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt over een periode aanvangende met de 41ste dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en eindigende met de 70ste dag na de datum waarop de bevalling plaatsvond haar laatstelijk genoten bezoldiging. Deze periode wordt verlengd tot 16 weken indien de periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.
Indien de bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar niettemin binnen die termijn plaatsvindt, ontvangt de gewezen ambtenaar haar laatstelijk genoten bezoldiging uitsluitend gedurende 70 dagen na de datum van bevalling.
Indien en voor zolang de ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge de eerste of tweede volzin toekomende uitkeringen nog wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van arbeid, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot het verrichten van arbeid, zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van een jaar wordt geacht aan te vangen op de dag na de bevalling.
6. Ongeschikt tot het verrichten van arbeid, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de vrouwelijke ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid.
7. Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de voorgaande leden, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.
8. Indien de gewezen ambtenaar, ter zake van de dienstbetrekking waaruit het recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge dit artikel recht heeft. Artikel 40a, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
9. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in het achtste lid, worden op het bedrag waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit artikel recht heeft in mindering gebracht.
10. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het eerste lid is het negende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
11. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het tweede en het vijfde lid is het negende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór de datum van ingang van het ontslag werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
12. De gewezen ambtenaar die ingevolge dit artikel aanspraak heeft op doorbetaling van bezoldiging, heeft eveneens aanspraak op vakantie-uitkering overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IV van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
13. In de gevallen, bedoeld in dit artikel, zijn de artikelen 36, 37, 41 en 41a, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 45 komt te luiden als volgt:
1. Aan de gewezen ambtenaar die ter zake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.
2. Geen recht op een aanvullende uitkering heeft de gewezen ambtenaar die recht heeft op suppletie krachtens de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk. In afwijking van de eerste volzin heeft de gewezen ambtenaar wel recht op een aanvullende uitkering indien zijn recht op suppletie niet tot uitbetaling komt ingevolge artikel 4 van genoemde suppletieregeling.
3. De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WAO-conforme uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen en een hem toegekende herplaatsingstoelage, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
80% of meer: | 90,02% |
65 tot 80%: | 65,26% |
55 tot 65%: | 54,01% |
45 tot 55%: | 45,01% |
35 tot 45%: | 36,01% |
25 tot 35%: | 27,01% |
15 tot 25%: | 18,00%. |
4. De aanvullende uitkering eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
5. Artikel 42, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de bezoldiging, bedoeld in het derde lid.
In artikel 48, eerste lid, wordt na «een uitkering krachtens een wettelijke verzekering,» toegevoegd: niet zijnde een WAO-conforme uitkering,.
In artikel 49 wordt «de ambtenaar die geen ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement.
Na artikel 57 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan een andere betrekking worden opgedragen.
2. Gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 34g, onderdeel i.
3. Gedurende het tweede jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 34g, onderdeel j. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar.
4. Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de ambtenaar de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.
Artikel 94a, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel op grond van een desbetreffende aanvraag heeft vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die overeenkomst. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.
Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
2. Het derde lid vervalt.
3. Toegevoegd worden een nieuw derde lid en de leden vier tot en met elf, luidende:
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan, als bedoeld in artikel 34g.
5. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
6. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt het bevoegd gezag het oordeel van een door het FAOP aangewezen arts.
7. De in het zesde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door het bevoegd gezag aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.
8. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zesde lid, wordt ingesteld.
Daarbij wijst het bevoegd gezag de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.
9. De kennisgeving, bedoeld in het achtste lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
10. De in het zesde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan het bevoegd gezag. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.
11. Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.
Aan artikel 102 wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Op het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
Na artikel 102 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden op grond van artikel 42 in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 102 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
1. Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement bedoeld in artikel 34g, onderdeel f, een nabestaandenpensioen geniet een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van dit pensioen.
De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgende op de datum van het hertrouwen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie artikel 45, eerste lid, toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.
Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In hoofdstuk VI worden de paragrafen 1 tot en met 5 vernummerd tot de paragrafen 2 tot en met 6.
2. Voor paragraaf 2 wordt een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd die komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
c. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in arikel 32 van de Wet privatisering ABP, met uitzondering van de vakantie-uitkering, bedoeld in paragraaf 2a van hoofdstuk 2 van de WAO;
d. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
e. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet Privatisering ABP;
f. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
g. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;
h. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;
i. passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet;
j. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO.
Artikel 70 komt te luiden:
1. Onverminderd hetgeen terzake is bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet, geniet de ambtenaar bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig deze paragraaf.
2. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar. Bij deze begeleiding neemt het bevoegd gezag de door of vanwege Onze Minister van Binnenlandse Zaken gestelde regels in acht.
3. Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat het bevoegd gezag zich bijstaan door de bedrijfsgeneeskundige dienst.
Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel b, worden de zinsnede «de vervulling van zijn dienst» vervangen door: het verrichten van zijn arbeid.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.
3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a wordt de zinsnede «verhindering wegens ziekte zijn dienst te vervullen» vervangen door: ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
b. in onderdeel b wordt de zinsnede «de artikelen P6, P7 en P9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: de artikelen 57 en 57a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
4. In het zesde lid wordt de zinsnede «het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervangen door: het bestuur van het FAOP.
Artikel 74 komt te luiden:
1. De ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging.
Vervolgens geniet hij tot het einde van zijn dienstverband 80% van zijn bezoldiging.
2. Indien de ambtenaar zijn arbeid gedurende een bepaalde tijd voor ten minste 45% verricht, wordt de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden met bedoelde tijd verlengd.
3. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden verstreken is, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging:
a. voor zo lang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht;
b. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
5. Indien de ambtenaar tijdens zijn verhindering tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, in het belang van zijn genezing door de bedrijfsgeneeskundige dienst wenselijk geachte andere arbeid verricht, zijn het tweede lid en het vierde lid van overeenkomstige toepassing.
6. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten kan worden bepaald, dat deze zijn werk slechts mag hervatten, nadat het bevoegd gezag hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Het bevoegd gezag neemt hieromtrent en omtrent de mate van werkhervatting geen beslissing dan na advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst. Deze toestemming is in ieder geval vereist, wanneer de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten.
Na artikel 74 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De in artikel 74 bedoelde doorbetaling van volledige of gedeeltelijke bezoldiging eindigt indien de ambtenaar op grond van artikel 92a wordt herplaatst.
2. Indien de herplaatsing, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 129, derde lid, onder a, is verstreken en de bezoldiging van de ambtenaar als gevolg van de herplaatsing vermindering ondergaat, heeft hij tot het eind van bedoelde termijn recht op een aanvullende uitkering.
3. De aanvullende uitkering, bedoeld in het tweede lid bedraagt het verschil tussen het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 74 recht zou hebben gehad indien hij zijn oorspronkelijke betrekking was blijven vervullen en zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomende gevallen vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op WAO-conform uitkering, invaliditeitspensioen en herplaatsingstoelage.
In artikel 75 worden de woorden «verhindering tot dienstverrichting» vervangen door: ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Na artikel 75 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de ambtenaar bedoeld in artikel 74, ter zake van de dienstbetrekking waaruit het recht op doorbetaling van bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge artikel 74 recht heeft.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen recht heeft op één WAO-conforme uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste lid, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald, naar rato van de bezoldiging uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, geen WAO-conforme uitkering kan worden toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een WAO-conforme uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, de WAO-conforme uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 76 komt te luiden:
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
2. Voor het berekenen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. Geen aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in artikel 74 bestaat:
a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;
b. indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel b en tevens blijkt, dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid, de aan het desbetreffende ambt verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
4. De aanspraak op betaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 74 vervalt, indien en gedurende de tijd dat de ambtenaar:
a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfgeneeskundige dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften die hem door de behandelende geneeskundige gegeven zijn, met dien verstande dat voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard hierbij zijn uitgezonderd;
c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
d. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
e. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn arbeid te hervatten, tenzij hij daarvoor een door deze dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
f. zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden passende arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.
5. De aanspraak op betaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 74, kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien de ambtenaar de voorschriften overtreedt, die voor zijn tak van dienst ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.
6. De ambtenaar kan aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst worden onderworpen ter beantwoording van de vraag, of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid of het vierde lid, onder b of c, van dit artikel. De ambtenaar is gehouden, aan een zodanig onderzoek zijn medewerking te verlenen.
7. In de gevallen, bedoeld in het derde, vierde of vijfde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Ingeval Onze Minister van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in artikel 72, tweede lid, bedoelde commissie van geneeskundigen te zijnen gunste heeft geoordeeld.
Na artikel 76 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Na de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 76, is op de ambtenaar wiens bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO van toepassing.
2. Indien ten aanzien van de WAO-conforme uitkering die de ambtenaar geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op het bedrag waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 74, eerste lid, na toepassing van artikel 75a, eerste lid.
3. De aanspraak op betaling van bezoldiging vervalt indien de ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden gangbare arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.
Artikel 77 komt te luiden:
1. De gewezen ambtenaar, die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid zijn laatstelijk genoten bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts als de termijn van 18 maanden, bedoeld in het eerste lid van artikel 74, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt – mits hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande in dienst is geweest – gedurende zijn ongeschiktheid, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang van deze ongeschiktheid, dan wel – indien dit eerder is – uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zijn laatstelijk genoten bezoldiging.
3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing op de ambtenaar die na zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet.
4. Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste en tweede lid geregelde doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
5. De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt over een periode aanvangende met de 41ste dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en eindigende met de 70ste dag na de datum waarop de bevalling plaatsvond haar laatstelijk genoten bezoldiging. Deze periode wordt verlengd tot 16 weken indien de periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.
Indien de bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar niettemin binnen die termijn plaatsvindt, ontvangt de gewezen ambtenaar haar laatstelijk genoten bezoldiging uitsluitend gedurende 70 dagen na de datum van bevalling.
Indien en voorzolang de ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge de eerste of tweede volzin toekomende uitkeringen nog wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van arbeid, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot het verrichten van arbeid, zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van een jaar wordt geacht aan te vangen op de dag na de bevalling.
6. Ongeschikt tot het verrichten van arbeid, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de vrouwelijke ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid.
7. Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de voorgaande leden, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.
8. Indien de gewezen ambtenaar, ter zake van de dienstbetrekking waaruit het recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge dit artikel recht heeft. Artikel 75a, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
9. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in het achtste lid, worden op het bedrag waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit artikel recht heeft in mindering gebracht.
10. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het eerste lid is het negende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
11. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het tweede en het vijfde lid is het negende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór de datum van ingang van het ontslag werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
12. De gewezen ambtenaar die ingevolge dit artikel aanspraak heeft op doorbetaling van bezoldiging, heeft eveneens aanspraak op vakantie-uitkering overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IV van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
13. In de gevallen, bedoeld in dit artikel, zijn de artikelen 71, 72, 76 en 76a, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 80 komt te luiden als volgt:
1. Aan de gewezen ambtenaar die terzake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.
2. Geen recht op een aanvullende uitkering heeft de gewezen ambtenaar die recht heeft op suppletie krachtens de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk. In afwijking van de eerste volzin heeft de gewezen ambtenaar wel recht op een aanvullende uitkering indien zijn recht op suppletie niet tot uitbetaling komt ingevolge artikel 4 van genoemde suppletieregeling.
3. De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WAO-conforme uitkering, in voorkomende gevallen vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen en een hem toegekende herplaatsingstoelage, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
80% of meer: | 90,02% |
65 tot 80%: | 65,26% |
55 tot 65%: | 54,01% |
45 tot 55%: | 45,01% |
35 tot 45%: | 36,01% |
25 tot 35%: | 27,01% |
15 tot 25%: | 18,00%. |
4. De aanvullende uitkering eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
5. Artikel 77, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de bezoldiging, bedoeld in het derde lid.
In artikel 83, eerste lid, wordt na «een uitkering krachtens een wettelijke verzekering,» toegevoegd: niet zijnde een WAO-conforme uitkering,.
In artikel 84 wordt «de ambtenaar die geen ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement.
Na artikel 92 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan een andere betrekking worden opgedragen.
2. Gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 69a, onderdeel i.
3. Gedurende het tweede jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 69a, onderdeel j. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar.
4. Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de ambtenaar de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.
Artikel 124a, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel op grond van een desbetreffende aanvraag heeft vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die overeenkomst. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.
Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
2. Het derde lid vervalt.
3. Toegevoegd worden een nieuw derde lid en de leden vier tot en met elf, luidende:
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan, als bedoeld in artikel 69a.
5. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
6. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt het bevoegd gezag het oordeel van een door het FAOP aangewezen arts.
7. De in het zesde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door het bevoegd gezag aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.
8. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zesde lid, wordt ingesteld.
Daarbij wijst het bevoegd gezag de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.
9. De kennisgeving, bedoeld in het achtste lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
10. De in het zesde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan het bevoegd gezag. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.
11. Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.
Aan artikel 134 wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Op het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
Na artikel 134 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden op grond van artikel 77 in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 134 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
1. Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement bedoeld in artikel 69a, onderdeel f, een nabestaandenpensioen geniet een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van dit pensioen.
De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgende op de datum van het hertrouwen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie artikel 80, eerste lid, toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.
Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In hoofdstuk XIII worden de paragrafen 1, 2 en 3 vernummerd tot de paragrafen 2, 3 en 4.
2. Ingevoegd wordt een nieuwe paragraaf 1 die komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
c. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, met uitzondering van de vakantie-uitkering, bedoeld in paragraaf 2a van hoofdstuk 2 van de WAO;
d. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
e. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
f. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
g. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;
h. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;
i. passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet;
j. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO.
Artikel 55a komt te luiden:
1. Onverminderd hetgeen terzake is bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet, geniet de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig deze paragraaf.
2. Onze Minister is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ en stelt ter zake nadere regelen.
3. Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat Onze Minister zich bijstaan door de Bgd.
4. Ter voorbereiding op plaatsing in het buitenland, gedurende plaatsing in het buitenland en in verband met terugplaatsing naar Nederland omvat de bedrijfsgeneeskundige begeleiding tevens de geneeskundige begeleiding van de gezinsleden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, laatste zinsdeel, vervallen de woorden «door of».
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «de vervulling van diens dienst» vervangen door: het verrichten van zijn arbeid.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Onze Minister, of, indien betrokkene anders dan als hoofd bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland is geplaatst, het hoofd van die vertegenwoordiging, stelt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, van diens gezinsleden, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ zijn arbeid blijft verrichten, respectievelijk het verblijf in het land van plaatsing wordt voortgezet. De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.
4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a wordt de zinsnede «verhindering wegens ziekte diens dienst te vervullen» vervangen door: ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
b. in onderdeel b wordt de zinsnede «de artikelen P6, P7 en P9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: de artikelen 57 en 57a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
5. In het zevende lid wordt «het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervangen door: het bestuur van het FAOP.
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt de zinsnede «de artikelen 39 tot en met 49 van het ARAR» gewijzigd in: de artikelen 39 en 40 tot en met 49 van het ARAR.
2. In onderdeel b worden de woorden «verhindering tot dienstverrichting» vervangen door: ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte.
Na artikel 61 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De in artikel 39 van het ARAR bedoelde doorbetaling van volledige of gedeeltelijke bezoldiging eindigt indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ op grond van artikel 71 wordt herplaatst.
2. Indien de herplaatsing, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 101, derde lid, onder a, is verstreken en de bezoldiging van de overplaatsbare ambtenaar als gevolg van de herplaatsing vermindering ondergaat, heeft hij tot het eind van de genoemde termijn recht op een aanvullende uitkering.
3. De aanvullende uitkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt het verschil tussen het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 39 van het ARAR recht zou hebben gehad indien hij niet zou zijn herplaatst en zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op WAO-conforme uitkering, invaliditeitspensioen en herplaatsingstoelage.
Na artikel 70 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Ten aanzien van het opdragen van andere werkzaamheden aan een overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is artikel 57a van het ARAR van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het daarin genoemde artikel 34g van het ARAR moet worden gelezen artikel 55 van dit reglement.
Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot twaalfde tot en met veertiende lid.
4. Toegevoegd worden een nieuw derde tot en met elfde lid, luidende:
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan, als bedoeld in artikel 55.
5. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
6. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt Onze Minister het oordeel van een door het FAOP aangewezen arts.
7. De in het zesde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door Onze Minister aangewezen arts en, indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.
8. Onze Minister stelt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zesde lid wordt ingesteld. Daarbij wijst Onze Minister de overplaatsbare ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.
9. De kennisgeving bedoeld in het achtste lid, geschiedt niet eerder dan nadat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gedurende een onafgebroken periode van achttien maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
10. De in het zesde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan Onze Minister. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.
11. Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.
5. In het dertiende lid vervalt de laatste volzin.
Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde tot en met achtste lid worden vernummerd tot zevende tot en met negende lid.
2. Er wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:
6. Op het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
Na artikel 106 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Na het overlijden van de gewezen overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, die op de dag van zijn overlijden op grond van artikel 42 van het ARAR in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 106 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
1. Indien het overlijden van een overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement als bedoeld in artikel 55, onderdeel f, een nabestaandenpensioen geniet een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgende op de datum van het hertrouwen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie artikel 45, eerste lid, van het ARAR toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeksgevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.
In artikel 124, eerste lid, onder c, wordt «artikel 106, zesde lid» gewijzigd in: artikel 106, zevende lid.
Artikel 128 wordt als volgt gewijzigd:
In het opschrift en in het eerste lid wordt de zinsnede «ambtenaar zijn in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: overheidswerknemer zijn in de zin van de Wet privatisering ABP.
Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.
2. In het vierde lid wordt de zinsnede «ambtenaar zijn in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: overheidswerknemer zijn in de zin van de Wet privatisering ABP.
Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 19844 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, zesde lid, komt te luiden:
6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien:
a. bij de bepaling van de salarisschaal, bedoeld in het tweede lid, tevens is bepaald dat de functie van de ambtenaar een tijdelijk karakter heeft en de salarisschaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden;
b. indien de ambtenaar in verband met ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte wordt herplaatst in een andere functie.
In artikel 20a wordt onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Indien op het salaris van de ambtenaar een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP in mindering is gebracht, wordt voor de toepassing van het eerste lid het salaris in acht genomen zoals dit zou zijn genoten indien geen sprake zou zijn geweest van recht op een WAO-conforme uitkering.
Artikel 2, eerste lid, onder i van het Verplaatsingskostenbesluit 19895 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden als volgt:
c. genoten herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
2. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, in die gevallen dat de ambtenaar een lagere bezoldiging geniet als gevolg van het in mindering brengen van een WAO-conforme uitkering.
Het Rijkswachtgeldbesluit 19596 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt als volgt te luiden:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
b. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
c. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
d. pensioen: een pensioen krachtens het pensioenreglement;
e. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement;
f. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
g. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP;
h. suppletie: een suppletie krachtens de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk;
i. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtpersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:
i. wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. hij die laatstelijk een betrekking bekleedde waarin hij geen deelnemer was in de zin van het pensioenreglement.
Artikel 3 komt als volgt te luiden:
1. Dit besluit verstaat onder diensttijd, voorzover gelegen voor 1 januari 1996: de tijd zoals die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet; voorzover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP; in beide gevallen met uitzondering van de tijd:
a. die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking waaraan een functioneel leeftijdsontslag is verbonden, mits uit hoofde van dat ontslag een uitkering is toegekend;
b. die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, tenzij voor de toepassing van artikel 6, tweede en derde lid, en van artikel 7, eerste lid;
c. die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een jaar, tenzij voor de toepassing van artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, en van artikel 7, eerste lid;
d. bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
e. in een aangehouden betrekking.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, van artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, en van artikel 7, eerste lid, wordt in voorkomend geval diensttijd, bedoeld in artikel D 1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.
3. Voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. op dat moment recht heeft op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. ter zake van dat ontslag recht heeft op een suppletie.
3. Het tweede lid, komt te luiden:
2. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is vastgesteld dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt:
a. voor de toepassing van artikel 6 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van artikel 6, vierde lid, tevens een WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;
b. voor de toepassing van artikel 6a als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan betrokkene ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
4. Het derde lid, komt te luiden:
3. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie recht op wachtgeld, indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard, recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 6a van dit besluit.
Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 8, onderdeel a, van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk is geëindigd.
Het wachtgeld eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen van de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 6a, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 7 van toepassing, met dien verstande dat gerekend wordt van het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onder b, wordt de zinsnede «de middelsom» vervangen door: het dagloon in de zin van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk.
2. In het negende lid, wordt de zinsnede «artikel 42, negende lid» vervangen door: artikel 17b, zevende lid.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 7, eerste lid, wordt de zinsnede «en naar de middelsom van de berekeningsgrondslagen, bedoeld in artikel F6, tweede lid, van de pensioenwet» vervangen door: en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten, bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend.
2. In het tweede lid, derde volzin, wordt de zinsnede «het pensioen» vervangen door: de WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen.
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel 10a ingevoegd, luidende:
1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.
2. Het wachtgeld wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.
Artikel 11 komt als volgt te luiden:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. Het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit herleefde wachtgeld de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 6a, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:
c. geen WAO-conforme uitkering aanvraagt dan wel weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-conforme uitkering.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing in het geval doorbetaling van bezoldiging plaatsvindt op grond van artikel 95, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
Artikel 17 komt als volgt te luiden:
1. Indien de betrokkene ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: | 80%; |
55% tot 65%: | 60%; |
45% tot 55%: | 50%; |
35% tot 45%: | 40%; |
25% tot 35%: | 30%; |
15% tot 25%: | 20%; |
minder dan 15%: | 0%. |
2. De som van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, eventueel vermeerderd met het invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding van bedoeld onverminderd wachtgeld wordt het overschrijdende bedrag op het verminderde wachtgeld in mindering gebracht.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 16, eerste en tweede lid, onder a,» vervangen door: artikel 16, eerste lid.
2. In het vijfde lid wordt de zinsnede «artikel 42, zevende lid» vervangen door: artikel 102a.
De Uitkeringsregeling 19667 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt als volgt te luiden:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
b. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
c. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
d. pensioen: een pensioen krachtens het pensioenreglement;
e. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement;
f. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
g. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP;
h. suppletie: een suppletie krachtens de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk;
i. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «ambtenaar in de zin van de pensioenwet» vervangen door: deelnemer in de zin van het pensioenreglement.
Artikel 3 komt als volgt te luiden:
1. Dit besluit verstaat onder diensttijd,
voorzover gelegen vóór 1 januari 1996:
de tijd zoals die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, met uitzondering van de militaire diensttijd, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;
voorzover gelegen op of na 1 januari 1996:
de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP;
in beide gevallen met uitzondering van de tijd:
a. die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking waaraan een functioneel leeftijdsontslag is verbonden, mits uit hoofde van dat ontslag een uitkering is toegekend;
b. die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;
c. die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een maand;
d. bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
e. in een aangehouden betrekking.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt in voorkomend geval diensttijd bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt de zinsnede «artikel 17, vierde en vijfde lid van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 17a, derde en vierde lid van de Werkloosheidswet.
2. Het zevende lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:
a. indien de betrokkene ter zake van het ontslag recht heeft op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
3. Het zevende lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden:
b. indien de betrokkene op grond van het ontslag recht heeft op een suppletie;
4. Het achtste lid komt als volgt te luiden:
8. De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt:
a. voor de toepassing van artikel 8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-conforme uitkering eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;
b. voor de toepassing van artikel 8a als uitgangsdatum uitgegaan van de datum op grond waarvan het recht op WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, is ontstaan.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «de middelsom» vervangen door: het dagloon in de zin van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk.
2. In het negende lid, wordt de zinsnede «artikel 42, negende lid, van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend.
2. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:
5. Met inkomsten, die genoten worden uit enige overheidskas, worden alle inkomsten gelijkgesteld, die zijn genoten als deelnemer in de zin van het pensioenreglement.
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.
2. De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.
Artikel 13 komt als volgt te luiden:
Aan de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a of b, en elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, kan ter zake van de kosten, die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, een tegemoetkoming worden toegekend tot ten hoogste het bedrag van een vergoeding volgens de normen van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing in het geval doorbetaling van bezoldiging plaatsvindt op grond van artikel 95, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
Artikel 18 komt als volgt te luiden:
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het tweede tot en met vierde lid.
3. In het tweede lid wordt de zinsnede «de voorgaande leden» vervangen door: het eerste lid.
4. Het derde lid komt als volgt te luiden:
3. Gedurende het tijdvak dat een uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, vindt artikel 16, eerste en tweede lid, overeenkomstige toepassing.
5. In het vierde lid wordt de zinsnede «het eerste en tweede lid,» vervangen door: het eerste lid,.
Artikel 22 komt als volgt te luiden:
1. Indien de betrokkene ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: | 80%; |
55% tot 65%: | 60%; |
45% tot 55%: | 50%; |
35% tot 45%: | 40%; |
25% tot 35%: | 30%; |
15% tot 25%: | 20%. |
2. De som van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, eventueel vermeerderd met het invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding van bedoelde onverminderde uitkering wordt het overschrijdende bedrag op de verminderde uitkering in mindering gebracht.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 16, eerste en tweede lid, onder a,» vervangen door: artikel 16, eerste lid,.
2. In het vierde lid wordt de zinsnede «artikel 42, zevende lid» vervangen door: artikel 102a.
Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 19, eerste en tweede lid.» vervangen door: artikel 19, eerste lid.
Artikel 25b wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 7, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 8a, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag.
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel c, komt als volgt te luiden:
c. geen WAO-conforme uitkering aanvraagt dan wel weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-conforme uitkering.
De Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag8 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt als volgt te luiden:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
b. ontslag: een ontslag als bedoeld in artikel 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
c. betrokkene: de gewezen ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, aan wie ontslag bedoeld onder b van dit artikel is verleend;
d. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
e. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
f. pensioen: een pensioen krachtens het pensioenreglement;
g. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement;
h. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
i. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheiduitkering bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP;
j. uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 3 van dit besluit.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de pensioenwet» vervangen door: het pensioenreglement.
2. Een nieuw tweede lid wordt toegevoegd, onder gelijktijdige vernummering van het tweede tot en met vierde lid, in het derde tot en met het vijfde lid, luidende:
2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt verstaan, voor zover gelegen vóór 1 januari 1996:
de tijd zoals die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;
voorzover gelegen op of na 1 januari 1996:
de tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.
3. In het derde lid wordt de zinsnede «bedoeld in het vorige lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd bedoeld in artikel D3 van de pensioenwet» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van het pensioenreglement.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de eventuele diensttijd bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.
5. In het vijfde lid wordt «het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervangen door: de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
In het vijfde lid, wordt de zinsnede «artikel 1, onder f,» vervangen door:
artikel 1, onder j.
Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.
2. De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.
Artikel 8 komt als volgt te luiden:
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder a, komt als volgt te luiden:
a. behoudens het bepaalde in het tweede lid, met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering.
2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid, onder a, eindigt het recht op uitkering indien de betrokkene arbeidsongeschikt is voor het vervullen van de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, met ingang van de dag waarop betrokkene uit evenbedoelde betrekking wordt ontslagen.
3. Het derde lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden:
b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-conforme uitkering.
Artikel 11 komt als volgt te luiden:
1. Indien en voorzover de aan betrokkene toegekende WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan de uitkering waarop hij aanspraak zou hebben gehad, indien er geen sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, wordt hem het verschil bij wijze van toelage uitgekeerd.
2. De betrokkene die na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen WAO-conforme uitkering aanvraagt, wordt voor de toepassing van dit besluit behandeld alsof hem een WAO-conforme uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
3. Indien de WAO-conforme uitkering van de betrokkene die ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een uitkering en een WAO-conforme uitkering, als gevolg van een handelen of nalaten een vermindering ondergaat, of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde WAO-conforme uitkering voor de toepassing van dit besluit geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 1, onder f,» vervangen door: artikel 1, onder j.
De Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering9 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1 wordt een nieuw onderdeel j en een nieuw onderdeel k toegevoegd, luidende:
j. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
k. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
In artikel 7 wordt «van artikel B 6, eerste lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 540)» vervangen door: artikel 2.4, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het pensioenreglement.
Artikel 4, eerste lid, van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel (Z.v.o.-regeling)10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: het pensioenreglement van de in artikel 6 van de Wet privatisering ABP genoemde Stichting Pensioenfonds ABP.
2. In onderdeel d wordt na de woorden «de krachtens» ingevoegd: het onder c bedoelde reglement of.
3. Na onderdeel d wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
e. gewezen personeel als bedoeld onder a aan wie een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 31 van de Wet privatisering ABP is toegekend, voor zover het onder c bedoelde reglement niet van toepassing is.
De ambtenaar in tijdelijke dienst die op 1 januari 1996 aanspraak heeft op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging, dan wel die aanspraak zou hebben indien vanaf het moment van intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte toepassing zou zijn gegeven aan artikel 39 of artikel 42 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement dan wel aan artikel 74 of 77 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, heeft vanaf 1 januari 1996 aanspraak op zijn volledige bezoldiging over het op 1 januari 1996 nog niet verstreken gedeelte van de periode van 18 maanden, doch niet langer dan tot de eerste van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
De aanspraken op grond van artikel 45 van het Algemeen Rijksambtenarenregelement en artikel 80 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal naar de tekst op 31 december 1995, worden omgezet in aanspraken op grond van artikel 45 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 80 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal. Indien anders dan als gevolg van een wijziging in de mate van invaliditeit, het bedrag van de nieuw berekende aanvullende uitkering geringer is dan het bedrag van de aanvullende uitkering op 31 december 1995, wordt het bedrag van de aanvullende uitkering tot laatstbedoeld bedrag verhoogd.
1. De gewezen ambtenaar die op 31 december 1995 op grond van artikel 42, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement dan wel artikel 77, vierde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, een uitkering heeft overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en op 1 januari 1996 een recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering, welke lager is dan de eerstbedoelde uitkering, heeft recht op een aanvullende uitkering ter grootte van dat verschil voor de periode gedurende welke hij na 1 januari 1996 aanspraak op eerstbedoelde uitkering zou hebben gehad.
2. Bij de berekening van de aanvullende uitkering wordt rekening gehouden met een wijziging als bedoeld in artikel 42, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 77, zevende lid van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal.
3. Voor zolang de arbeidongeschiktheid in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een ander percentage wordt vastgesteld vindt, in voorkomende gevallen met toepassing van het tweede lid, herberekening van de aanvullende uitkering op basis van het gewijzigde percentage plaats.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1995, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1996.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
Uitgegeven de negende januari 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
In het kader van de normalisering, dat wil zeggen het marktconform maken van de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel, heeft het kabinet besloten het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen te brengen (hierna aangeduid als OOW-project).
Het OOW-project staat in nauw verband met een tweetal andere projecten in het kader van de normalisering. Het eerste ervan is de privatisering van het ABP, dat voor wat betreft het wettelijke traject zijn afronding vindt in de Wet privatisering ABP. De OOW-regelgeving bouwt voor een belangrijk deel op de genoemde wet voort. Het tweede project waarop wordt gedoeld is het oprichten van een uitvoeringsorganisatie voor de sociale zekerheid van het overheidspersoneel (USZO). Deze uitvoeringsorganisatie zal niet alleen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke werknemersverzekeringen, maar ook voor delen van het hierna te beschrijven bovenwettelijke traject.
De rechtspositie van de ambtenaar werd tot nu toe gekenmerkt door het integrale karakter van de regelingen op het gebied van doorbetaling van bezoldiging bij ziekte, gevolgd door een invaliditeitspensioen, al dan niet gecombineerd met een herplaatsingswachtgeld respectievelijk herplaatsingstoelage. De rechtspositie van de ambtenaar wordt daarnaast gekenmerkt door een eigen wachtgeldregeling na bepaalde gevallen van ontslag.
In het kader van OOW worden al deze aanspraken omgezet in wettelijke aanspraken op grond van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering/Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (WAO/AAW), de Toeslagenwet (TW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Voorzover de wettelijke regelingen minder aanspraken geven dan de integrale ambtelijke regelingen zoals deze laatstelijk golden, voorziet binnen het arbeidsvoorwaardelijk bestel een stelsel van bovenwettelijke regelingen erin dat als gevolg van deze OOW-operatie het totale niveau aan rechten en verplichtingen in stand blijft. Hiermee wordt voldaan aan een belangrijke hoofdvoorwaarde die op 14 september 1994 in het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (CGOA) ten aanzien van deze omzettingsoperatie is overeengekomen (zie Stcrt. 1994, 177).
In het CGOA is tevens afgesproken dat ook de uitkeringen die reeds zijn ingegaan zullen worden omgezet en in het nieuwe regime ingepast. Daardoor kan worden bereikt dat er in de uitvoeringspraktijk qua financiering en uitvoeringsorganisatie geen nader onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe aanspraken en tevens dat alle rechthebbenden onder hetzelfde verplichtingen- en sanctieregime vallen.
Het beoogde tijdstip waarop de omzettingsoperatie haar beslag zou krijgen, was aanvankelijk 1 januari 1996. Om hoofdzakelijk uitvoeringstechnische redenen bleek deze datum niet verantwoord te zijn en heeft het kabinet besloten de ingangsdatum te stellen op 1 januari 1998. De laatstgenoemde datum geldt als invoeringsdatum voor het integrale OOW-project, zulks op grond van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
De keuze voor integrale invoering van de bovengenoemde wettelijke werknemersverzekeringen op eenzelfde tijdstip is ingegeven door de inhoudelijke en systematische samenhang tussen deze wetten. De uitvoeringspraktijk ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid is echter al als gevolg van wetgeving (Wet terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume; Wet terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen) voor een belangrijk deel opgeschoven in de richting van een uitvoeringspraktijk die in de WAO vereist is. Om die reden werd het wenselijk en mogelijk geacht reeds per 1 januari 1996 ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid een uitvoeringspraktijk te realiseren die zoveel mogelijk met die van de WAO overeenkomt. Bij de Wet privatisering ABP (WPA) zal een WAO-conforme arbeidsongeschiktheidsregeling worden ingevoerd. Deze wet regelt vooruitlopend op de invoering van de WAO het zgn. wettelijke deel van de uitkering. Deze uitkering, de WAO-conforme uitkering geheten, komt materieel geheel overeen met de aanspraken van de WAO. Op grond van de WPA vindt ook het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO per 1 januari 1996 voor overheidswerknemers overeenkomstige toepassing.
De uitvoering van de WAO-conforme arbeidsongeschiktheidsregelingen geschiedt door USZO in naam en onder verantwoordelijkheid van het Fonds Arbeidsongeschiktheidsverzekering Overheidspersoneel (FAOP). Het FAOP is ingesteld bij de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP (Stb. 1994, 302). Dit fonds draagt tevens zorg voor de financiering van de WAO-conforme uitkeringen. De lasten van het FAOP worden door de overheidswerkgevers gedragen op basis van een uniforme premie.
Het onderwerpelijke besluit strekt ertoe het bovenwettelijke kader te bieden voor de WAO-conforme uitkering. Op hoofdpunten ziet het nieuwe stelsel er als volgt uit.
1. Doorbetaling van bezoldiging
Bij ziekte betaalt de werkgever het loon door. Gedurende de eerste 18 maanden van de ziekte wordt 100% van de bezoldiging doorbetaald, daarna tot het einde van het dienstverband 80%. Omdat, zoals onder 2 wordt aangegeven, de zieke ambtenaar pas na 24 maanden om die reden mag worden ontslagen, heeft betrokkene derhalve voor een periode van tenminste 6 maanden recht op doorbetaling van 80% van zijn bezoldiging.
De Ziektewet is (nog) niet van toepassing. Invoering van «WAO-conform» per 1 januari 1996 betekent wel dat betrokkene na een jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO-conforme uitkering. Die uitkering wordt in mindering gebracht op het bedrag van de wegens ziekte uitbetaalde bezoldiging.
De onderwerpelijke wijzigingsvoorstellen maken het mogelijk dat gedurende het eerste ziektejaar een verplichtingen- en sanctieregime wordt gehanteerd dat al enigszins is afgestemd op de Ziektewet en dat voor de periode daarna een WAO-conform verplichtingen- en sanctieregime geldt.
2. Ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte
Geïntroduceerd is een ontslaggrond voor ongeschiktheid van de ambtenaar tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan na 24 maanden ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en nadat een zorgvuldige procedure is gevolgd, gericht op zowel verwachtingen ten aanzien van herstel als mogelijkheden van herplaatsing in de eigen of een andere functie, overeenkomstig eventueel aanwezige restcapaciteit.
De overheidswerknemer die ontslagen is op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is en niet is herplaatst in een andere functie voor zijn volledige resterend verdienvermogen komt in aanmerking voor een suppletie. Bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer is niet aan de orde of er nog resterend verdienvermogen is en kan derhalve geen aanspraak bestaan op een suppletie. De suppletie komt in de plaats van het zgn. herplaatsingswachtgeld in de zin van de Abp-wet. De rechten en verplichtingen ter zake van de suppletie zijn neergelegd in de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk. De werkgever draagt de uitvoeringslasten van deze regeling, die kan worden beschouwd als een werkloosheidsregeling sui generis. Ook de reeds lopende herplaatsingswachtgelden zijn per 1 januari 1996 omgezet naar de suppletie.
De overheidswerknemer die ontslagen is op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en die geen recht (meer) heeft op een suppletie ter zake van dat ontslag, heeft in beginsel recht op een invaliditeitspensioen. Betrokkene kan die aanspraak te gelde maken bij de Stichting pensioenfonds ABP, ingesteld bij de Wet privatisering ABP en uitgewerkt in een pensioenreglement van de genoemde stichting. Het invaliditeitspensioen heeft het karakter van een aanvulling op de WAO-conforme uitkering. De bestaande aanspraken op invaliditeitspensioen zijn naar hoogte en duur onverminderd in het nieuwe stelsel geconverteerd. Deze aanspraken kunnen echter wel worden aangepast als er verandering optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid.
De overheidswerknemer die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of die op die grond is ontslagen kan bij herplaatsing in aanmerking komen voor een herplaatsingstoelage. Als voorwaarde geldt dat hij niet volledig arbeidsongeschikt mag zijn en dat hij zijn volledige resterende verdiencapaciteit moet benutten. De herplaatsingstoelage vult het inkomen uit (nieuwe) arbeid, vermeerderd met een eventuele WAO-conforme uitkering en een eventueel invaliditeitspensioen, aan tot de laatstverdiende bezoldiging. De kosten ervan worden gedragen door de Stichting pensioenfonds ABP. De aanspraak op de herplaatsingstoelage is neergelegd in het onder 4 bedoelde pensioenreglement.
Het onderwerpelijke voorstel heeft betrekking op de onder 1 en 2 aangegeven hoofdpunten. Het betreft achtereenvolgens de wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Verplaatsingskostenbesluit 1989, het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966, alsmede op aanpassingen die in dit kader moeten worden aangebracht in de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag en de Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering en de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel.
Deze omzettingsoperatie in het kader van het OOW-project heeft een technisch karakter. Uitgangspunt daarbij is dat het totale niveau van rechten en verplichtingen van het overheidspersoneel in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid op het moment van overgang naar de werknemersverzekeringen in stand blijft en kostenneutraal is. Dit uitgangspunt is eveneens aangehouden voor deze fase van het project, waarin vooralsnog van een WAO-conforme situatie wordt uitgegaan.
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I strekt tot aanpassing van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Het gaat daarbij met name om aanpassing van het ARAR aan de invoering van de WAO-conforme uitkering en de introductie van de mogelijkheid om in verband met ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid de ambtenaar te herplaatsen dan wel te ontslaan.
Invoering van de WAO-conforme uitkering maakt het tevens noodzakelijk om een aantal bepalingen en formuleringen in het ARAR af te stemmen op de Ziektewet en de WAO. Bovendien zijn wijzigingen aangebracht in verband met het intrekken van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet) en heeft enige afstemming op de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) plaatsgevonden. Tot slot is een aantal redactionele wijzigingen aangebracht.
Om een aantal begrippen nader te omschrijven is een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd met daarin opgenomen een nieuw artikel 34g met definitie-bepalingen.
De meeste bepalingen spreken voor zich. De onderdelen c, i en j van artikel 34g behoeven enige nader uitleg.
In artikel 34g, onder c, wordt de WAO-conforme vakantie-uitkering uitgezonderd van het begrip WAO-conforme uitkering. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat in de maand mei op grond van artikel 40a van het ARAR naast de reguliere WAO-conforme uitkering ook de WAO-conforme vakantie-uitkering op de bezoldiging van de ambtenaar in mindering wordt gebracht.
In artikel 34g, onder i, wordt voor hetgeen onder passende arbeid wordt verstaan aangesloten bij de Ziektewet. In artikel 30 van de Ziektewet is bepaald dat de zieke werknemer verplicht is passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in staat is en hij door een werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. Volgens de Memorie van toelichting (Kamerstukken II 1990/91, 22 228, nr. 3, blz. 77) bij de desbetreffende wijziging van de Ziektewet is dit begrip passende arbeid niet eenduidig; het kan zowel eng als ruim geïnterpreteerd worden. Dit hangt samen met de verschillende stadia die aan de orde kunnen zijn nl. die waarin terugkeer naar de eigen functie op korte termijn mogelijk lijkt, die waarin terugkeer naar de eigen functie pas op lange termijn aan de orde is en de situatie waarin terugkeer naar de eigen functie niet meer te verwachten is. Het begrip passende arbeid zal in deze verschillende stadia steeds ruimer geïnterpreteerd worden.
In artikel 34g, onder j, wordt voor hetgeen onder gangbare arbeid wordt verstaan aangesloten bij de WAO. In artikel 18, vijfde lid, van de WAO wordt gangbare arbeid gedefinieerd als «alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.»
De (per 1 januari 1994 gewijzigde) Arbowet geldt ook voor de sector rijk. Met de nieuwe formulering van artikel 35, eerste lid, is beoogd om tot uitdrukking te brengen dat de bepalingen in § 2 van hoofdstuk VI ARAR, inzake bedrijfsgeneeskundige begeleiding, bedoeld zijn als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in de Arbowet. In dit kader gaat het daarbij met name om de bepalingen inzake het begeleiden van zieke werknemers, het uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek en het houden van een arbeidsgezondheidskundig spreekuur.
Het tweede lid van artikel 35 geeft duidelijker aan dat de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van werknemers in eerste instantie een zaak is van het bevoegd gezag. Dit sluit aan bij de Wet terugdringing ziekteverzuim, de wet Terugdringing Arbeidsongeschiktheidsvolume en de Arbowet.
De bijstand bij de bedrijfsgeneeskundige begeleiding door de bedrijfsgeneeskundige dienst is opgenomen in een nieuw derde lid.
In dit verband dient ook te worden gewezen op de betrokkenheid van de Uitvoeringsorganisatie Sociale Zekerheid voor Overheidspersoneel (USZO) bij de begeleiding van zieke werknemers. Met invoering van de WAO-conforme regeling voor overheidspersoneel onstaat er ook voor de USZO, als uitvoerder van deze regeling, een taak bij de begeleiding van zieke werknemers. De invalshoek van de USZO is echter een andere dan die van de werkgever en de bedrijfgeneeskundige dienst. De USZO voert een sociale verzekering uit en de betrokkenheid van de USZO bij de begeleiding van zieke werknemers ziet dan ook met name op de claim-beoordeling. De USZO zal moeten beoordelen of de ambtenaar na één jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO-conforme uitkering. Is de ambtenaar arbeidsongeschikt, zo ja in welke mate en is door de werkgever voldoende gedaan om dit te voorkomen of te beperken etc.
De betrokkenheid van de werkgever en de bedrijfsgeneeskundige dienst eindigt niet op het moment dat de ambtenaar aanspraak krijgt op een WAO-conforme uitkering. Formeel blijft de werkgever verantwoordelijk voor de begeleiding van een zieke ambtenaar tot aan het einde van het dienstverband. Uit dien hoofde is er ook een taak voor de bedrijfsgeneeskundige dienst. Materieel zal de betrokkenheid van de bedrijfsgeneeskundige dienst naar de achtergrond verdwijnen op het moment dat de USZO vaststelt dat de ambtenaar niet meer herplaatsbaar is binnen het gezagsbereik van de desbetreffende minister. De bemiddeling wordt dan overgenomen door de USZO.
De wijziging van artikel 36 houdt voornamelijk verband met een wijziging die in het gehele hoofdstuk VI is doorgevoerd. De oude formulering «de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst te verrichten» is daarbij vervangen door een op de Ziektewet afgestemde formulering, te weten «de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte». Inhoudelijk wordt hiermee geen wijziging beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Onder «zijn arbeid» wordt verstaan het ambt of de functie die de ambtenaar laatstelijk voor het ziek worden vervulde, danwel het samenstel van werkzaamheden dat door de ambtenaar verricht werd en de voorwaarden waaronder dit gebeurde. Het derde, vierde en vijfde lid van artikel 36 zijn aan deze nieuwe terminologie aangepast.
In het vijfde lid van artikel 36 is tevens een wijziging aangebracht met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen tot herstel van gezondheid en behoud, herstel of bevordering van arbeidsgeschiktheid. Voor deze voorzieningen wordt niet langer verwezen naar de artikelen uit de Abp-wet maar naar de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Het pensioenreglement kent namelijk, in tegenstelling tot de Abp-wet, geen specifieke voorzieningen meer voor ambtenaren. In plaats daarvan zijn de algemene voorzieningen uit de AAW ook van kracht voor ambtenaren.
Artikel 38 had betrekking op de pensioenkeuring door het Abp. Deze pensioenkeuring bestaat niet meer, zodat artikel 38 kan vervallen.
Artikel 39 regelt de doorbetaling van bezoldiging tijdens ziekte.
Het eerste lid bepaalt dat vanaf de eerste ziektedag gedurende 18 maanden doorbetaling van de volle bezoldiging plaatsvindt. Na deze periode wordt tot aan het ontslag 80% van de bezoldiging doorbetaald.
Ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte kan op grond van het gewijzigde artikel 98 niet eerder gegeven worden dan nadat deze ongeschiktheid twee jaar heeft geduurd. In dat geval wordt derhalve in beginsel gedurende nog een half jaar 80% van de bezoldiging betaald.
In het eerste lid van artikel 39 is het onderscheid tussen een ambtenaar in vaste dienst en een ambtenaar in tijdelijke dienst voor wat betreft de duur van de volledige doorbetaling (gedurende 18 resp. 12 maanden) verdwenen. Voor alle ambtenaren zal een uniforme periode gelden van 18 maanden.
Ook is het eerste lid zodanig gewijzigd dat de volledige doorbetaling op grond van dit lid exact 18 maanden duurt. In de oude regeling werd de bezoldiging volledig doorbetaald gedurende de maand waarin men ziek werd en vervolgens nog gedurende 18 (of 12) maanden. Deze wijziging brengt deze bepaling in overeenstemming met het bepaalde in de Ziektewet en de WAO.
Het derde lid van artikel 39 geeft aan hoe gehandeld moet worden ten aanzien van een ambtenaar die ziek is geweest en na een periode van herstel opnieuw ziek wordt. Heeft de ambtenaar gedurende ten minste vier weken weer gewerkt, dan zal vanaf de datum waarop hij wederom ziek wordt een nieuwe periode van 18 maanden ingaan. Is zijn herstelperiode korter dan vier weken dan wordt de tweede periode bij de eerste samengeteld. Het oude artikel 39 bevatte een soortgelijke bepaling. Gewijzigd is de minimum periode van herstel die nodig is om de telling van 18 maanden opnieuw te laten aanvangen. De periode van een maand die ter zake gold in de oude regeling is, in verband met afstemming op de Ziektewet en de WAO, vervangen door vier weken.
Het vijfde lid van artikel 39 is toegevoegd om ook een voorziening te geven in die gevallen waarin de ambtenaar bij zijn eigen werkgever tijdelijk andere arbeid gaat verrichten. Aangezien artikel 39 het hervatten van de eigen arbeid regelde en artikel 40 betrekking heeft op het verrichten van arbeid bij een andere werkgever was deze situatie nog niet geregeld.
Artikel 39a wordt ingevoegd om te voorkomen dat de werkgever verplicht wordt de bezoldiging uit de oorspronkelijke functie, of 80% daarvan, «eindeloos» te blijven doorbetalen nadat de ambtenaar op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is herplaatst in een andere functie, zonder dat voorafgaand ontslag heeft plaatsgevonden.
In de oude systematiek werd een ambtenaar blijvend ongeschikt verklaard voor zijn functie uit hoofde van ziekte of gebreken. Op basis van deze ongeschiktverklaring kon ontslag plaatsvinden, eventueel gevolgd door een herplaatsing in een nieuwe functie. In de nieuwe systematiek kan ontslag (op grond van artikel 98) pas plaatsvinden na twee jaar. Wel kan een ambtenaar binnen die periode worden herplaatst. Van een ontslag op grond van artikel 98 zal in zo'n geval geen sprake meer zijn. Aangezien artikel 39 doorbetaling van bezoldiging regelt tot aan het einde van het dienstverband is een bepaling nodig om deze doorbetaling te beëindigen ingeval van herplaatsing vóór ontslag. Artikel 39a strekt daartoe.
Het tweede lid van artikel 39a regelt een aanvullende uitkering om te voorkomen dat de ambtenaar door het aanvaarden van een andere functie financieel nadeel lijdt ten opzichte van de ambtenaar die niet kan worden herplaatst en niet eerder dan na 24 maanden om die reden kan worden ontslagen. Een dergelijk financieel nadeel is uit een oogpunt van gelijke rechtsbedeling niet te billijken en zal bovendien herplaatsing bemoeilijken. Het derde lid regelt de hoogte van deze aanvullende uitkering.
Artikel 40a bepaalt dat een eventuele WAO-conforme uitkering in mindering gebracht moet worden op het bedrag dat de ambtenaar op grond van artikel 39 geniet. Van een WAO-conforme uitkering kan sprake zijn na 52 weken ziekte. Dan zal namelijk door middel van een WAO-keuring worden vastgesteld of de ambtenaar arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Indien dit het geval is en de mate van arbeidsongeschiktheid tenminste 15% is, zal aan de ambtenaar (door FAOP/USZO) een WAO-conforme uitkering worden toegekend. De hoogte van die uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid van de ambtenaar.
Door te bepalen dat de WAO-conforme uitkering in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging, blijft het uiteindelijke bedrag dat de ambtenaar ontvangt per saldo gelijk. Hij ontvangt dus in totaal 100%, dan wel na 18 maanden 80%, van zijn bezoldiging.
In de situatie dat de ambtenaar na 52 weken ziekte nog wel steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte maar niet arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de WAO (of voor minder dan 15%), zal er geen recht bestaan op een WAO-conforme uitkering. De ambtenaar behoudt in dat geval zijn aanspraak op doorbetaling van bezoldiging op grond van artikel 39.
Het tweede lid van artikel 40a bevat een bepaling voor de situatie waarin een ambtenaar meer dan één betrekking heeft bij de overheid. Indien hij voor beide betrekkingen arbeidsongeschikt wordt verklaard zal slechts één WAO-conforme uitkering worden toegekend die betrekking heeft op beide functies. Op de doorbetaling van de bezoldiging voor één van die functies zal de werkgever uitsluitend dat deel van de WAO-conforme uitkering in mindering mogen brengen dat verband houdt met de arbeidsongeschiktheid uit de desbetreffende betrekking. Deze vermindering dient naar rato van de bezoldiging uit de betrekkingen te worden bepaald.
Indien de ambtenaar geen WAO-conforme uitkering aanvraagt of weigert mee te werken aan een WAO-keuring benadeelt hij zijn werkgever. Om dit te ondervangen is in het derde lid van artikel 40a een bepaling opgenomen die het de werkgever mogelijk maakt om in een dergelijk geval toch een korting op de bezoldiging toe te passen. Aangezien in dergelijke gevallen geen WAO-conforme uitkering kan worden vastgesteld wordt de fictie toegepast waarbij wordt uitgegaan van de hoogste mate van arbeidsongeschiktheid.
Het vierde lid van artikel 40a voorziet in een kortingsmogelijkheid indien er wel een WAO-conforme uitkering is of kan worden vastgesteld, maar deze door FAOP/USZO verminderd of geweigerd wordt op grond van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar.
Het is onwenselijk indien de ambtenaar voor de uitbetaling van zijn aanspraken te maken zou krijgen met twee loketten. Om dit te voorkomen dient de werkgever te fungeren als uitbetalende instantie voor de WAO-conforme uitkering. Daartoe is een voorziening getroffen in artikel 46 van de Wet privatisering ABP die inhoudt dat de uitbetaling van de WAO-conforme uitkering geschiedt door tussenkomst van de werkgever.
Het eerste en tweede lid van artikel 41 zijn nieuw. Deze nieuwe leden vloeien voort uit de afspraak in het CGOA dat vanaf het tweede ziektejaar het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO zal gelden. In verband hiermee is artikel 41, dat betrekking heeft op de verplichtingen en sancties die gelden voor een zieke ambtenaar, beperkt tot het eerste ziektejaar. Voor de periode na het eerste jaar is een nieuw artikel 41a opgenomen, waarin is bepaald dat dan het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO geldt. Verder is artikel 41 aangepast in verband met het vervallen van de pensioenkeuring in de Abp-wet.
Voorts is in het vierde lid, onder f, van artikel 41 een nieuwe sanctiemogelijkheid opgenomen voor het geval een ambtenaar weigert passende arbeid te aanvaarden. Het oogmerk van deze bepaling is de reïntegratie van arbeidsongeschikten te bevorderen. Hiermee wordt aangesloten bij de Ziektewet. Ook deze wet kent, in artikel 30, voor dergelijke situaties een sanctie. Dit nieuwe onderdeel f is ook nodig als complement van de afspraak in het CGOA over het nieuwe ontslagregime. In dat nieuwe regime is de verplichting van de werkgever opgenomen om naar ander arbeid te zoeken voor de zieke ambtenaar (zie artikel 98, derde lid). Hier is de complementaire verplichting van de ambtenaar geregeld om deze arbeid te aanvaarden.
Zoals eerder reeds is opgemerkt is in het CGOA afgesproken dat met ingang van het tweede ziektejaar het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO van overeenkomstige toepassing zal zijn op het deel van de bezoldiging dat uitgaat boven de WAO-conforme uitkering. Aangezien de WAO-conforme uitkering reeds onder dit regime valt, wordt op deze wijze bereikt dat de ambtenaar voor beide componenten te maken krijgt met hetzelfde regime. Het eerste lid van artikel 41a strekt er toe om dit te regelen. Het gaat daarbij onder andere om de artikelen 23, 25 en 28 van de WAO. Door een ruime verwijzing op te nemen naar het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO wordt bereikt dat wijzigingen van de desbetreffende artikelen in de WAO, toevoeging van en nieuwe artikelen aan hoofdstuk II, vernummeringen etc. automatisch doorwerken.
Een verdere afstemming wordt bereikt door het tweede lid van artikel 41a, waarin bepaald wordt dat een door het FAOP opgelegde verplichting of sanctie ten aanzien van de WAO-conforme uitkering door het bevoegd gezag zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze wordt toegepast op het deel van de bezoldiging dat uitstijgt boven de WAO-conforme uitkering. Dit houdt in dat indien bijvoorbeeld de WAO-conforme uitkering bij wijze van sanctie wordt teruggebracht naar 50%, ook het bedrag dat wordt doorbetaald aan bezoldiging gehalveerd wordt. Als rekenvoorbeeld kan het volgende dienen. Een ambtenaar heeft een reguliere bezoldiging van f 5 000,–. Bij volledige arbeidsongeschiktheid zal zijn WAO-conforme uitkering f 3 500,– zijn en zal daarnaast nog f 1 500,– aan bezoldiging worden uitbetaald. Een sanctie van 50% betekent dat de WAO-conforme uitkering wordt verlaagd tot f 1 750,–. Het bedrag van de aanvullende bezoldiging zal gehalveerd worden tot f 750,– zodat de ambtenaar in totaal f 2 500,– ontvangt.
Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het bevoegd gezag de door het FAOP opgelegde sancties niet zonder meer kan overnemen. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is het bevoegd gezag altijd nog gehouden tot een eigen belangenafweging. De gevolgen van het besluit zullen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Tevens verdient het aandacht dat op grond van de nieuwe bepaling het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO ook van overeenkomstige toepassing zal zijn indien de ambtenaar voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is en er derhalve geen recht bestaat op een WAO-conforme uitkering.
In het derde lid van artikel 41a is, conform hetgeen in artikel 41 is geregeld met betrekking tot het aanvaarden van passende arbeid gedurende het eerste ziektejaar, voor het tweede ziektejaar de verplichting opgenomen tot het accepteren van gangbare arbeid.
De beoordeling of de ambtenaar in staat is hem aangeboden gangbare arbeid te verrichten wordt overgelaten aan de bedrijfsgeneeskundige dienst. Verwacht wordt dat deze dienst tot een oordeel komt in goed overleg met een arts van de USZO.
Artikel 42 betreft de aanspraken van de gewezen ambtenaar die ziek is geworden vóór dan wel kort ná zijn ontslag. Ook deze gewezen ambtenaar heeft recht op doorbetaling van bezoldiging en wel in het eerste geval op grond van het eerste lid gedurende maximaal 18 en in het tweede geval op grond van het tweede lid gedurende maximaal 12 maanden. Evenals in artikel 39 is het verschil tussen ambtenaren in tijdelijke en in vaste dienst vervallen.
Een ambtenaar die ontslagen wordt op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan nimmer in aanmerking komen voor doorbetaling van bezoldiging op grond van dit artikel. Aangezien een dergelijk ontslag (op grond van artikel 98) pas na twee jaar ziekte verleend kan worden, zal in zulke gevallen altijd de maximale uitkeringstermijn van het eerste lid van 18 maanden verstreken zijn. Dit artikel heeft derhalve betrekking op ontslag dat verleend is op andere gronden dan wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte.
Het achtste lid regelt dat een eventueel toegekende WAO-conforme uitkering (na 1 jaar ziekte) in mindering wordt gebracht op de doorbetaalde bezoldiging. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met het bepaalde in artikel 40a, waarin is geregeld dat de WAO-conforme-uitkering in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging van de nog in dienst zijnde zieke ambtenaar. De bepalingen van artikel 40a die betrekking hebben op samenloop van dienstverbanden, het niet aanvragen van een WAO-conforme uitkering etc. zijn om deze reden van overeenkomstige toepassing verklaard.
Een aantal bepalingen uit het oude artikel 42 is voorts in een meer logische volgorde weergegeven. Dat geldt bijvoorbeeld voor een deel van het oude tweede lid dat thans als derde lid is opgenomen. Het geldt ook voor het oude zevende lid dat thans is opgenomen als artikel 102a en voor het oude achtste lid, dat gesplitst is in de (opnieuw geredigeerde) leden negen tot en met twaalf.
De verrekening van inkomsten heeft geen betrekking op inkomsten uit een nieuwe betrekking indien die nieuwe betrekking ten minste dezelfde omvang heeft als de betrekking waaruit de ambtenaar ontslagen is. Op grond van het derde lid heeft de gewezen ambtenaar in dat geval namelijk geen aanspraak op doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging.
Uit artikel 42 is de bepaling verdwenen die betrekking had op de uitkering overeenkomstig de normen van de WAO (het oude vierde lid). Deze bepaling is overbodig geworden door de introductie van de WAO-conforme uitkering in de Wet Privatisering ABP. In de andere leden wordt met deze wijziging rekening gehouden.
In artikel 45 gaat het om de zogenaamde aanvullende uitkering bij arbeidsongeschiktheid «in en door de dienst».
In de oude bepaling werd de aanvullende uitkering (indien aan een aantal voorwaarden was voldaan) toegekend aan ambtenaren aan wie een invaliditeitspensioen was toegekend krachtens de Abp-wet. In het nieuwe eerste lid is in plaats daarvan bepalend of de gewezen ambtenaar een WAO-conforme uitkering geniet.
In het oude artikel 45 ging het om een aanvulling op het invaliditeitspensioen; thans gaat het om een aanvulling op het totaal van de WAO-conforme uitkering, het invaliditeitspensioen en de herplaatsingstoelage.
Voorts zijn de percentages in het derde lid vervangen door de (opgehoogde) percentages uit artikel 8.5 van het pensioenreglement in plaats van de (opgehoogde) percentages uit artikel F-9 van de Abp-wet.
Verder is in het derde lid het begrip «middelsom» uit de Abp-wet vervangen door de «de bezoldiging over het jaar voorafgaand aan het ontslag». Daarbij is inhoudelijk aansluiting gezocht bij artikel 8.3 van het pensioenreglement. Het vierde lid van artikel 45 regelt de aanpassing van de bezoldiging aan algemene salariswijzigingen.
Het tweede lid zondert ambtenaren uit die een suppletie genieten op grond van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk. In die gevallen is een aanvulling nl. niet noodzakelijk, aangezien de percentages in genoemde suppletieregeling hoger zijn dan de percentages genoemd in dit artikel.
Aan het oude tweede lid dat betrekking had op een invaliditeitspensioen dat gebaseerd is op diensttijd is geen behoefte meer. Het nieuwe eerste lid van artikel 45 biedt ook een voorziening voor deze gevallen.
Het oude derde lid van artikel 45 dat betrekking had op het herplaatsingswachtgeld is geschrapt aangezien de voorziening voor toekenning van herplaatsingswachtgeld niet meer bestaat. Ook het oude vijfde lid kon daardoor vervallen. Het oude vierde lid is opgenomen in artikel 102b. Dit artikel betreft namelijk een bijzondere uitkering bij overlijden van (ex-)ambtenaren en kan daarom beter na artikel 102, waar de reguliere overlijdensuitkering is geregeld, worden opgenomen.
In het nieuwe artikel 57a is de formele grondslag opgenomen voor het herplaatsen van de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit artikel hangt samen met het nieuwe derde lid van artikel 98, waarin bepaald is dat de ambtenaar gedurende twee jaar niet ontslagen mag worden op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Indien binnen deze periode van 2 jaar duidelijk wordt dat een ambtenaar niet langer zijn eigen functie kan verrichten, maar er wel een andere functie beschikbaar is, biedt dit artikel de basis om de ambtenaar te herplaatsen in die andere functie.
Het tweede en derde lid van artikel 57a sluiten aan bij artikel 98, derde en vierde lid, waarin de verplichting van de werkgever ligt besloten om het eerste ziektejaar passende arbeid aan te bieden en het tweede ziektejaar gangbare arbeid.
Voor de situatie waarin de ambtenaar nog wel geschikt is voor zijn functie, maar onder andere voorwaarden (bijvoorbeeld voor minder uren per week of na het elimineren van bepaalde functiebestanddelen) biedt het vierde lid van artikel 57a een voorziening.
Artikel 94a is aangepast in verband met het feit dat vrijwillig vervroegd uittreden voor overheidspersoneel per 1 januari 1996 niet meer geregeld zal zijn bij wet, maar in een door de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst.
De wijzigingen ter zake van artikel 98 voorzien in een nieuwe ontslaggrond bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en de bijbehorende procedure.
In het verleden kon een ambtenaar ontslagen worden als het Abp hem na een pensioenkeuring wegens ziekte of gebreken blijvend ongeschikt achtte voor de vervulling van zijn functie. Een dergelijke keuring komt in het nieuwe pensioenreglement niet meer voor. Gekozen is voor een systematiek die meer aansluit bij de marktsector. Daartoe is in het eerste lid in onderdeel f een ontslaggrond opgenomen ter zake van ongeschiktheid van de ambtenaar tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. In het derde lid wordt bepaald aan welke voorwaarden moet worden voldaan: twee jaar ziek; herstel niet te verwachten binnen zes maanden en geen reële herplaatsingsmogelijkheden. Dat er geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn moet de werkgever middels een zorgvuldig onderzoek aantonen. Het eerste ziektejaar onderzoekt de werkgever of er mogelijkheden zijn tot herplaatsing in een functie welke kan worden aangemerkt als passende arbeid. Vervolgens, doch minimaal na afloop van het eerste ziektejaar, beziet de werkgever de mogelijkheden van herplaatsing in een functie die kan worden aangemerkt als gangbare arbeid.
In het akkoord d.d. 14 september 1994 met de centrales in het CGOA is afgesproken dat de werkgever daarbij het oordeel van het FAOP ter zake van een terugkeerplan (na 13 weken) (cf. artikel 71a WAO), een reïntegratieplan (na 26 weken ziekte) en de verdere voortgangsrapportages betrekt. Bij het onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden wordt zowel bezien of er mogelijkheden zijn tot herplaatsing in voltijd- als deeltijdfunctie. Indien herplaatsing in een deeltijdfunctie mogelijk is kan uitsluitend ontslag worden verleend voor het aantal uren waarvoor herplaatsing niet mogelijk is (elfde lid).
In het negende lid is bepaald dat de ontslagprocedure in gang kan worden gezet achttien maanden na de eerste ziektedag. Aangezien het in beginsel de bedoeling is om een ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte na een periode van twee jaar te doen ingaan zal het bevoegd gezag de procedure zo snel mogelijk dienen te starten.
In het tiende lid is bepaald dat de arts van het FAOP een rapport maakt van zijn bevindingen. In dit rapport zal ook de opvatting van de in het zevende lid bedoelde artsen worden opgenomen.
Opgemerkt kan nog worden dat tegen de rapportage van de arts van het FAOP geen beroep open staat. Uiteraard staat wel beroep open tegen het ontslagbesluit van het bevoegd gezag. In die procedure kan de werknemer ook het medisch advies aanvechten.
Deze wijziging betreft het in mindering brengen van de WAO-conforme overlijdensuitkering op de ambtelijke overlijdensuitkering.
De artikelen waren in de oude regeling opgenomen als artikel 42, zevende lid, en artikel 45, vierde lid, maar passen gelet op hun inhoud beter na artikel 102. In artikel 102a wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 102 de WAO-conforme overlijdensuitkering in mindering gebracht.
De wijzigingen van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal komen geheel overeen met de wijzigingen van het ARAR. Voor de toelichting daarop wordt verwezen naar de overeenkomstige onderdelen van Artikel I.
De wijzigingen komen overeen met de in artikel I vermelde wijzigingen van de overeenkomstige bepalingen van het ARAR. Voorzover ook andere wijzigingen zijn aangebracht worden deze hieronder toegelicht.
Artikel 55a RDBZ is het equivalent van artikel 35 ARAR, en is overeenkomstig gewijzigd; evenals in de oorspronkelijke redactie (oud artikel 55, tweede lid, RDBZ) wordt aangegeven dat de Minister van Buitenlandse Zaken ter zake verantwoordelijk is.
Het betreft hier het opheffen van een redactionele onvolkomenheid.
Het nieuwe artikel 61a is gelijk aan het nieuwe artikel 39a ARAR, zij het dat in het eerste en tweede lid de verwijzingen naar de artikelen 57a en 98, derde lid, onder a van het ARAR zijn vervangen door de verwijzingen naar de artikelen 71 en 101, derde lid, onder a van het RDBZ.
De oorspronkelijke laatste volzin verwees naar artikel U16 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, welk artikel overgangsrecht bevat voor de toepassing van artikel 53 Pensioenwet 1922; aangezien er thans geen ambtenaren meer zijn die hieraan rechten kunnen ontlenen, kan deze zin worden geschrapt.
De wijzigingen in de artikelen 128 en 130 betreffen terminologische aanpassingen.
Indien de ambtenaar als gevolg van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte wordt herplaatst in een lagere functie dient de salarisschaal waarin de ambtenaar was geplaatst te worden aangepast aan de nieuwe functie. Dit wordt mogelijk gemaakt door uitbreiding van het zesde lid van artikel 5 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984. Naast het nieuwe salaris kan de ambtenaar een WAO-conforme uitkering, een invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage genieten, indien hij aan de desbetreffende voorwaarden van de WAO respectievelijk het pensioenreglement voldoet.
Om te voorkomen dat aan de ambtenaar die recht heeft op een WAO-conforme uitkering een lagere eindejaarsuitkering wordt toegekend is artikel 20a gewijzigd. De eindejaarsuitkering wordt namelijk uitgekeerd over het in dat jaar genoten salaris. Dit genoten salaris vermindert indien de ambtenaar in dat jaar een WAO-conforme uitkering heeft genoten. Op de bezoldiging van de ambtenaar wordt in dat geval op grond van artikel 40a van het ARAR de WAO-conforme uitkering in mindering gebracht. Dat leidt ertoe dat de genoten bezoldiging en dus ook het genoten salaris lager is in vergelijking met het onverminderde salaris. Aangezien het niet de bedoeling is dat de ambtenaar als gevolg van de hem toegekende WAO-conforme uitkering een lagere eindejaarsuitkering wordt toegekend, is in het nieuwe derde lid een bepaling opgenomen die er toe strekt dit te voorkomen.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in artikel 21, betreffende de vakantieuitkering, geen reparatie plaatsvindt. Ook deze uitkering is lager indien een ambtenaar een WAO-conforme uitkering heeft genoten. Aangezien de ambtenaar die recht heeft op een WAO-conforme uitkering uit dien hoofde ook recht heeft op een vakantieuitkering op grond van de WAO (art. 59a e.v. WAO) is in dat geval van een nadeel voor de ambtenaar echter geen sprake.
In artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 wordt als berekeningsbasis voor de verhuiskostenvergoeding de genoten bezoldiging gehanteerd. Het gevolg daarvan zou zijn dat een zieke ambtenaar, die een bezoldiging geniet waarop een WAO-conforme uitkering in mindering is gebracht, dientengevolge een lagere verhuiskostenvergoeding zou ontvangen. Om dit te voorkomen is aan de in onderdeel i opgenomen opsomming, waarmee de genoten bezoldiging vermeerderd kan worden, een onderdeel d toegevoegd.
Het gaat hierbij overigens uitsluitend om de WAO-conforme uitkering die de ambtenaar geniet uit hoofde van de betrekking op grond waarvan de verhuiskostenvergoeding wordt toegekend en niet om een eventuele WAO-conforme uitkering die de ambtenaar uit hoofde van een andere betrekking geniet.
Ook het Rijkswachtgeldbesluit 1959 is aangepast aan de introductie van de WAO-conforme uitkering. Voorts betreffen de wijzigingen in dit besluit enerzijds aanpassingen van de terminologie die voortvloeien uit het vervallen van de Algemene burgerlijke pensioenwet, waarvoor op grond van de Wet privatisering ABP het pensioenreglement van de stichting Pensioenfonds ABP in de plaats komt, en anderzijds het gebruik van begrippen zoals die in de WAO voorkomen. Op laatstbedoelde wijzigingen wordt niet afzonderlijk ingegaan.
De wijziging van artikel 2, eerste lid, onder i, van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, vloeit voort uit de aanpassing van artikel 98, eerste lid, onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement bij artikel I van dit besluit.
In verband met de totstandkoming van de Wet privatisering ABP (WPA) per 1 januari 1996 en het vervallen per die datum van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet), kan bij de omschrijving van het begrip diensttijd niet meer worden aangesloten op de diensttijd in de zin van die pensioenwet. Bij de nieuwe omschrijving van dit begrip is onderscheid gemaakt tussen de voor betrokkene geldende diensttijd die is gelegen vóór 1 januari 1996 en de diensttijd die op of daarna aanvangt. Voor tijd gelegen vóór 1 januari 1996 is aangesloten bij diensttijd in de zin van de Abp-wet. Voor tijd ná 1 januari 1996 is aangesloten bij tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de WPA. Ook het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP neemt deze tijd als basis. Voor tijd gelegen vóór 1 januari 1996 is in het tweede lid nog een speciale voorziening getroffen. Bepaalde externe diensttijd kan daardoor worden meegeteld zonder dat daarvoor een verzoek aan het Abp-bestuur als bedoeld in artikel D2 van de Abp-wet noodzakelijk is. De in artikel D2 geformuleerde voorwaarden blijven wel van kracht.
Ter zake van de wijziging van artikel 5, derde lid, wordt het volgende opgemerkt. Per 1 januari 1996 zal het herplaatsingswachtgeld ingevolge hoofdstuk K van de Algemene burgerlijke pensioenwet komen te vervallen. Ter vervanging van dit herplaatsingswachtgeld is een suppletieregeling, de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk, tot stand gekomen.
De bestaande systematiek blijft gehandhaafd, waarbij de suppletie in de plaats treedt van herplaatsingswachtgeld. Die systematiek luidt als volgt.
De doelgroep van de suppletieregeling wordt gevormd door de overheidswerknemers die zijn ontslagen uit een dienstbetrekking bij de sector Rijk op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO.
Zolang de betrokkene aanspraak kan maken op een suppletie, ontstaat geen aanspraak op wachtgeld. Daartoe strekt de wijziging van artikel 5, eerste lid, onderdeel c. Na afloop van de suppletieregeling ontstaat wel aanspraak op wachtgeld voor zolang de duur van het wachtgeld, bepaald ingevolge artikel 6a van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de periode van suppletie overtreft. Dit houdt in dat voor zover na ommekomst van de duur van de suppletie nog recht op wachtgeld bestaat, dat recht wordt toegekend. Ook wat de hoogte van het wachtgeld na afloop van de suppletie betreft geldt eenzelfde systematiek, wat bijvoorbeeld betekent dat indien de volledige suppletieperiode wordt benut, het aansluitende wachtgeld nimmer hoger kan zijn dan 70%.
De wijziging van artikel 6, negende lid, van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, die hierbij plaatsvindt, houdt verband met de vernummering van artikel 42, negende lid tot artikel 17b, zevende lid van de Werkloosheidswet.
Van een WAO-conforme uitkering kan sprake zijn na 52 weken ziekte. Dan zal namelijk door middel van een WAO-keuring worden vastgesteld of de betrokkene arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Om vast te kunnen stellen wanneer een betrokkene 52 weken ziek is dient een ziekteregistatie bijgehouden te worden. In dit verband is overigens nog van belang te vermelden dat met «terstond» wordt bedoeld dat een betrokkene onmiddellijk na het ontstaan van de ongeschiktheid, daarvan mededeling doet. Zijn er dringende persoonlijke omstandigheden die betrokkene verhinderen die mededeling te doen, dan zal de mededeling moeten worden gedaan onmiddellijk nadat de persoonlijke verhindering zich niet meer voordoet. In de regel moet een meldingstermijn van 3 dagen wel als een uiterste termijn worden beschouwd.
In het tweede lid van artikel 10a is een sanctie opgenomen indien betrokkene niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Voor het voeren van een juiste ziekteregistratie is het noodzakelijk dat er een ziektebegeleiding voor wachtgelders is. Dit artikel strekt hiertoe.
Volgens de systematiek van de Abp-wet ontstaat de aanspraak op invaliditeitspensioen op zijn vroegst met ingang van de tweede maand volgend op de beslissing inzake blijvende arbeidsongeschiktheid. Ingevolge het pensioenreglement zal de aanspraak op een WAO-conforme uitkering van 80% of meer ontstaan met ingang van de dag waarop betrokkene volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard. In artikel 5, tweede lid is bepaald dat het wachtgeld weer kan herleven indien sprake is van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. De voorgestelde wijziging van artikel 13, tweede lid sluit hierop aan.
Het huidige artikel 14, tweede lid, onder c, bevat een sanctiebepaling voor het geval door toedoen van de betrokkene geen invaliditeitspensioenkeuring kan plaatsvinden. Vanaf 1 januari 1996 zal geen sprake meer zijn van een invaliditeitspensioenkeuring, maar van een onderzoek ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een eventuele WAO-conforme uitkering. Ingeval betrokkene weigert daaraan mee te werken, zal een sanctie worden toegepast. De sanctie is dezelfde als thans, namelijk zolang betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek ter bepaling van zijn arbeidsongeschiktheid, wordt het wachtgeld niet uitbetaald.
Een zelfde sanctie zal gelden als betrokkene geen WAO-conforme uitkering aanvraagt.
Het vervallen van het bepaalde in het tweede lid, onder a, van artikel 16 houdt verband met het feit dat door de wijziging van artikel 42, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (zie artikel I, onder K, van dit besluit) de uitkering overeenkomstig de normen van de WAO niet meer voorkomt. Ter vervanging van laatstbedoelde uitkering is de WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen in de plaats gekomen.
In artikel 17 was een vermindering van het wachtgeld geregeld bij samenloop van het wachtgeld en het daarin bedoelde invaliditeitspensioen, dan wel een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO. Laatstbedoelde uitkering is, zoals hiervoor bij de toelichting onder L is vermeld, geschrapt terwijl de betrokkene die thans aanspraak kan maken op een invaliditeitspensioen als omschreven in artikel 17, eerste lid, in de nieuwe situatie aanspraak heeft op een suppletie. Artikel 17 is dus alleen van toepassing na beëindiging van de uitkering op grond van de suppletieregeling. Immers, zolang er recht op suppletie is, bestaat er geen recht op invaliditeitspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%.
In dit verband kan nog worden opgemerkt dat aan een bepaling als opgenomen in artikel 40a. van het ARAR voor het Rijkswachtgeldbesluit 1959 geen behoefte is. In artikel 40a is in het eerste lid bepaald dat de WAO-conforme uitkering op de bezoldiging in mindering moet worden gebracht en in het vierde lid dat bij toepassing van een sanctie op de WAO-conforme uitkering deze wordt geacht onverminderd te zijn genoten. Artikel 17 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 kent een andere systematiek. Het wachtgeld bij samenloop wordt bepaald op basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De WAO-conforme uitkering hoeft derhalve niet meer in mindering te worden gebracht op het wachtgeld. Evenmin is het nodig om te regelen dat bij toepassing van een sanctie de uitkering geacht wordt onverminderd te zijn genoten. Toepassing van een sanctie op de WAO-conforme uitkering leidt namelijk niet tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage, zodat het wachtgeld ongewijzigd blijft.
Ook voor de Uitkeringsregeling 1966 zij opgemerkt dat een aantal wijzigingen in beginsel van tekstuele aard is. Het betreft in die gevallen enerzijds aanpassingen van de terminologie die voortvloeien uit het vervallen van de Algemene burgerlijke pensioenwet, waarvoor op grond van de Wet privatisering ABP het pensioenreglement van de stichting Pensioenfonds ABP in de plaats komt, en anderzijds het gebruik van begrippen zoals die in de WAO voorkomen. Op deze wijzigingen wordt niet afzonderlijk ingegaan. Voor de overige, op de WAO-conforme uitkering afgestemde, wijzigingen in de Uitkeringsregeling 1966 wordt verwezen naar de toelichting op de overeenkomstige wijzigingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959.
Enkele wijzigingen vereisen een zelfstandige toelichting.
De wijziging van artikel 7, vijfde lid, houdt verband met een vernummering in de Werkloosheidswet (Wet van 22 december 1994, Stb. 955).
Bij besluit van 16 december 1993 (Stb. 683) is onder meer artikel 18 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 aangepast. Ook artikel 13 van de Uitkeringsregeling 1966 had aan deze tekstuele wijziging aangepast moeten worden. Dit is echter verzuimd. Derhalve wordt alsnog de tekstuele aanpassing van artikel 13 hierbij meegenomen.
De tekst van artikel 22 komt overeen met die van het gewijzigde artikel 17 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Kortheidshalve wordt naar de toelichting op laatstgenoemd artikel verwezen. Hierbij wordt nog aangetekend, dat gelet op de in verhouding veelal kortere duur van een uitkering t.o.v. een wachtgeld, de in artikel 22 bedoelde situatie in het algemeen niet zal voorkomen. Dit neemt niet weg dat in een uitzonderingsgeval, te weten indien het bevoegd gezag aanmerkelijk later dan na twee jaar arbeidsongeschiktheid tot ontslagverlening overgaat, zo'n situatie toch kan ontstaan. Daarvoor dient de voorziening van artikel 22 te worden getroffen.
De aanpassing van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag is in overeenstemming met de aanpassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Kortheidshalve kan worden verwezen naar de overeenkomstige wijzigingen in Artikel VI.
Het betreft hier tekstuele wijzigingen (aanpassing terminologie) van de Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering. Aangezien in het algemeen de bepalingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 onderscheidenlijk de Uitkeringsregeling 1966 van toepassing zijn, betekent dit dat de bepalingen m.b.t. de samenloop en sanctiebepalingen in het kader van de WAO-conforme uitkering eveneens van toepassing zijn.
In artikel 4 van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel is de definitie van betrokkene aangepast aan de situatie zoals die is ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van de WPA.
Voor personeel in tijdelijke dienst gold voorheen een termijn van 12 maanden voor de doorbetaling van de volledige bezoldiging bij ziekte, zulks in tegenstelling tot ambtenaren in vaste dienst, voor wie een termijn van 18 maanden van toepassing was. Thans wordt geen onderscheid meer gemaakt en is de termijn op 18 maanden gesteld. Onderdeel A strekt ertoe dat degenen voor wie de verlenging tot 18 maanden voor de periode vanaf 1 januari 1996 nog betekenis zou kunnen hebben, dat voordeel daadwerkelijk krijgen.
Voorwaarde voor de wijziging van de in dit onderdeel genoemde regelingen is dat de aanspraken die op grond van de gewijzigde regelingen per 1 januari 1996 bestaan, in hoogte en duur niet verschillen van de aanspraken die de (gewezen) ambtenaar heeft op 31 december 1995. In het algemeen zal die voorwaarde zijn vervuld als op 31 december 1995 bestaande aanspraken formeel worden omgezet in aanspraken op grond van de gewijzigde regelingen. Ten aanzien van de WAO-conforme uitkering voorziet de Wet privatisering ABP daarin. Ten aanzien van de doorbetaling van bezoldiging is dat gebeurd in onderdeel B.
De genoemde regelingen kenden de mogelijkheid van een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO. In de praktijk kan dit betekenen dat enig verschil ontstaat met de hoogte van een WAO-conforme uitkering. Voorzover het verschil nadelig is voor degenen die op 31 december 1995 een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO genoten die doorloopt tot na 1 januari 1996, wordt het nadeel gecompenseerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 13 februari 1996, nr. 31.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.