Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1996, 188 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1996, 188 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 december 1995, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/WV/95/5613 in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Defensie;
Gelet op de artikelen 60 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 32 van de Wet privatisering ABP en X6 van de Algemene militaire pensioenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 22 januari 1996, No. W12.95.0697);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 maart 1996, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/WV/96/0388 uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Defensie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b. WPA: Wet privatisering ABP;
c. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet;
d. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, een WAO-conforme uitkering op grond van de WPA, of een pensioen ter zake van ziekte of gebreken op grond van de Amp-wet;
e. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
f. theoretische verdiencapaciteit: het loon dat op grond van artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van het Schattingsbesluit bij de schatting in aanmerking wordt genomen.
2. Daar waar in dit besluit wordt gesproken van een bedrijfsvereniging wordt daaronder mede verstaan het FAOP voor zover het een WAO-conforme uitkering op grond van de WPA betreft, of de Staatssecretaris van Defensie voor zover het een pensioen ter zake van ziekte of gebreken op grond van de Amp-wet betreft.
1. De bedrijfsvereniging kan aan een persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die werk in dienstbetrekking aanvaardt tegen een lager loon dan zijn theoretische verdiencapaciteit, een loonsuppletie toekennen.
2. De loonsuppletie, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de WAO aangemerkt als onderdeel van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
3. Onder dienstbetrekking als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de WAO, een op grond van artikel 4 of 5 van die wet daarmee gelijkgestelde arbeidsverhouding alsmede de arbeidsverhouding van een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2 van de WPA en de arbeidsverhouding van de beroepsmilitair in de zin van de Amp-wet.
1. De loonsuppletie wordt verstrekt over perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen.
2. Als perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen als bedoeld in het eerste lid worden eveneens aangemerkt perioden waarin een uitkering krachtens de Ziektewet wordt ontvangen, tenzij de dienstbetrekking is geëindigd.
3. De loonsuppletie wordt in ieder geval niet verstrekt na afloop van een periode van vier jaar, die ingaat op het tijdstip waarop loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen in verband waarmee voor de eerste maal loonsuppletie is verstrekt.
1. De hoogte van de loonsuppletie wordt in elk geval elk jaar na het in artikel 3, derde lid, bedoelde tijdstip opnieuw vastgesteld en bedraagt:
a. gedurende het eerste jaar 100%
b. gedurende het tweede jaar 75%
c. gedurende het derde jaar 50%
d. gedurende het vierde jaar 25%
van het verschil tussen de hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering die zou worden verkregen indien de theoretische verdiencapaciteit per uur bezien zou worden verlaagd tot het feitelijk door betrokkene per uur verdiende loon, en de lagere feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, met dien verstande dat de loonsuppletie niet meer bedraagt dan 20% van zijn theoretische verdiencapaciteit.
2. Indien betrokkene in de dienstbetrekking waarvoor loonsuppletie wordt verstrekt in minder uren werkt dan waartoe hij bij de theoretische vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in staat wordt geacht, wordt het bedrag van de suppletie vermenigvuldigd met een factor waarbij de teller wordt gevormd door het aantal uren waarin in deze dienstbetrekking arbeid wordt verricht en de noemer door het aantal uren waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd.
3. De loonsuppletie bedraagt tezamen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het loon en, indien van toepassing,
a. een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering;
b. een uitkering krachtens de Ziektewet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering, niet meer dan het maatmaninkomen.
4. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder maatmaninkomen verstaan: het inkomen, bedoeld in artikel 1 van het Schattingsbesluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten
Uitgegeven de achtentwintigste maart 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Na het van kracht worden per 1 augustus 1993 van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen is het, in tegenstelling tot voor die datum, niet meer mogelijk om bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening te houden met de werkelijke verdiensten van een belanghebbende. Dit omdat arbeidsmarktelementen in het geheel geen rol meer mogen spelen bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit heeft tot gevolg dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van de mediane loonwaarde van de tenminste drie te duiden functies met de hoogste loonwaarde uit alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een belanghebbende met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Door onder andere arbeidsdeskundigen is gepleit voor het handhaven van de mogelijkheid bij de schatting rekening te houden met de gerealiseerde verdiencapaciteit omdat dit een belangrijk instrument was bij de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
Na uitgebreide discussie in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer ter gelegenheid van het concept-Schattingsbesluit is besloten om de schatting op basis van gerealiseerde verdiencapaciteit niet mogelijk te maken. Dit vanuit de overweging dat bij de arbeidsongeschiktheidsschatting arbeidsmarktelementen geen rol mogen spelen.
Het voorgaande laat onverlet dat een fors verschil tussen de theoretische verdiencapaciteit en de werkelijke verdiensten een drempel kan opwerpen voor daadwerkelijke reïntegratie door aanvaarding van betaalde arbeid. Door de in dit besluit opgenomen loonsuppletieregeling wordt het «gat» tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op de theoretische verdiencapaciteit en de arbeidsongeschikheidsuitkering gebaseerd op de werkelijke verdiensten tijdelijk geheel of gedeeltelijk overbrugd, zonder dat dit invloed heeft op de arbeidsongeschiktheidsschatting. Dit zal de reïntegratie in dat soort gevallen vergemakkelijken.
Het loonsuppletie-instrument is primair gericht op degene die arbeid in dienstbetrekking verricht, maar kan ook als onderhandelingsinstrument naar de werkgever toe worden ingezet.
In het kader van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie zijn – vooruitlopend op het moment waarop het overheidspersoneel feitelijk onder de werknemersverzekeringen zal worden gebracht, naar verwachting per 1 januari 1998 – in de eigen regelgeving van het overheidspersoneel dezelfde maatregelen getroffen als voor de werknemers in de marktsector. Dit besluit is dan ook op beide categorieën van toepassing. In dat kader dient daar waar in deze toelichting sprake is van de bedrijfsvereniging daaronder tevens het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel te worden begrepen.
Op mijn verzoek heeft het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica) over een concept-besluit loonsuppletie, tezamen met een concept-besluit inkomenssuppletie AAW, een uitvoeringstechnisch advies uitgebracht, en wel op 20 november 1995 (kenmerk VG/V/2627). Bij het opstellen van dit besluit en de toelichting is in belangrijke mate rekening gehouden met de aanbevelingen uit dit advies.
In het Tica-advies wordt o.a. gewezen op het ontbreken van bepalingen ten aanzien van de aanvraagprocedure en met betrekking tot het tegengaan van zogenaamde kruimeluitkeringen. Ons inziens is het niet noodzakelijk in dit besluit bepalingen op te nemen ten aanzien van dit soort onderwerpen, waarbij overigens ook gedacht kan worden aan procedures voor het geval dat het, op basis van artikel 76, vierde lid, van de WAO, ten behoeve van de loonsuppletie toegekende budget wordt overschreden of dreigt te worden overschreden. Zoals het Tica overigens ook opmerkt gaat het bij het toekennen van loonsuppletie om een bevoegdheid van de bedrijfsvereniging, die daarbij, binnen de door de algemene maatregel van bestuur aangegeven grenzen, een zekere discretionaire ruimte heeft, die door het stellen van beleidsregels nader ingevuld kan worden. Ten opzichte van deze bevoegdheid van de bedrijfsverenigingen heeft het Tica een coördinerende taak en de bevoegdheid regels te stellen op grond van de artikelen 36 en 38 van de Organisatiewet sociale verzekeringen. Ter illustratie van de wijze waarop in de uitvoering een nadere invulling aan een bevoegdheid gegeven kan worden, valt te denken aan het ook door het Tica aangehaalde voorbeeld van de beleidsregels die door de toenmalige Gemeenschappelijke Medische Dienst werden gehanteerd bij de uitvoering van de loonkostensubsidieregeling.
Het Schattingsbesluit geeft regels om ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen welk loon betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen. Gezien het belang van deze op grond van het Schattingsbesluit vastgestelde theoretische verdiencapaciteit voor de materie van het onderhavige besluit wordt een definitie van het begrip theoretische verdiencapaciteit opgenomen onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen in het Schattingsbesluit.
Loonsuppletie is een van de reïntegratie-maatregelen waarover de bedrijfsvereniging kan beschikken voor zover het budget dat daarvoor op grond van artikel 76, vierde lid, van de WAO door het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming is toegekend, reikt. Het toekennen van loonsuppletie is dan ook een bevoegdheid van de bedrijfsvereniging. De loonsuppletie kan door de betrokken werknemer zelf worden aangevraagd, maar zal ook vaak een rol spelen in het bemiddelingsproces en kan dan door de bedrijfsvereniging op eigen initiatief worden ingezet om betrokkene te stimuleren de dienstbetrekking te aanvaarden.
Onder het aanvaarden van werk in dienstbetrekking tegen een lager loon dan de theoretische verdiencapaciteit valt zowel het in dienst treden bij een nieuwe werkgever als het aanvaarden van aangepast werk tegen een aangepaste beloning bij de oorspronkelijke werkgever.
Aangezien de loonsuppletie, zoals hierboven uiteengezet, een tegemoetkoming is voor het verdwijnen van de mogelijkheid te schatten op basis van gerealiseerde verdiencapaciteit, hetgeen alleen mogelijk was bij arbeidsongeschiktheid, wordt de mogelijkheid van toekenning gekoppeld aan het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De loonsuppletie wordt toegekend als aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering en vormt een onderdeel daarvan. Hieruit volgt onder meer dat de regels die gelden voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals inlichtingenverplichting, controlevoorschriften en terugvorderingsbepalingen, van overeenkomstige toepassing zijn op de loonsuppletie. Het betekent ook dat de loonsuppletie gelijktijdig en samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer wordt uitbetaald, zodat over het totaalbedrag in één keer premies werknemersverzekeringen, loonbelasting en premies volksverzekeringen kunnen worden ingehouden.
De bedrijfsvereniging is overigens bevoegd bij wege van beleidsregels te bepalen in hoeverre allerlei dienstbetrekkingen van zeer kleine duur of omvang al dan niet in aanmerking komen voor toekenning van loonsuppletie en het Tica kan daarbij tussen de bedrijfsverenigingen coördineren.
Aangezien de loonsuppletie wordt toegekend teneinde de aanvaarding van betaalde arbeid te bevorderen, wordt deze uitsluitend uitbetaald voor zover ook daadwerkelijk arbeid in dienstbetrekking verricht wordt, derhalve over perioden dat loon wordt ontvangen. Perioden waarin wegens ziekte niet wordt gewerkt tellen echter wel mee als perioden waarover loon wordt ontvangen, hetzij omdat in verband met de loondoorbetalingsverplichting daadwerkelijk loon wordt ontvangen, hetzij, zoals in het tweede lid van dit artikel is geregeld, omdat een uitkering krachtens de Ziektewet wordt ontvangen.
Voor de goede orde wordt erop gewezen dat, indien het ziekengeld of het tijdens ziekte doorbetaalde loon lager is dan het loon uit arbeid, de loonsuppletie niet wordt aangepast. Indien in die ziekteperiode de loonsuppletie herbeoordeeld wordt op grond van artikel 4, eerste lid, zal dit geschieden op grond van het loon dat gold voor het intreden van de ziekte.
Wanneer de arbeid wordt onderbroken en geen loon of ziekengeld wordt ontvangen, vervalt ook de suppletie. Na hervatting van de arbeid herleeft ook het recht op suppletie weer. Het kan daarbij gaan om arbeid verricht in de oorspronkelijke dienstbetrekking, maar ook om arbeid in een nieuwe betrekking.
Ongeacht de mate waarin de loonsuppletie wordt genoten eindigt deze echter altijd na een periode van vier jaar na de eerste toekenning, zoals overeenkomt met het karakter van de loonsuppletie als overbruggingsregeling. Indien betrokkene in de periode van vier jaar niet voortdurend loonsuppletie heeft genoten, omdat hij niet voortdurend in dienstbetrekking werkzaam is geweest, eindigt de periode desalniettemin precies vier jaar nadat de loonsuppletie is ingegaan. Hiermee wordt voorkomen dat nog jaren na ommekomst van de periode van vier jaar om die reden opnieuw een beroep op dit besluit kan worden gedaan. Anders is het indien na volledig herstel betrokkene opnieuw, na doorlopen wachttijd, gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Er is dan sprake van een nieuwe situatie. In zo'n geval kan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, wel opnieuw loonsuppletie worden toegekend.
De hoogte van de loonsuppletie wordt uitgedrukt in een percentage van het verschil tussen de hogere uitkering die verkregen zou worden als, zoals dat voorheen mogelijk was, het feitelijk verdiende loon als basis wordt genomen voor het vaststellen van de verdiencapaciteit, en de lagere uitkering waarop betrokkene thans feitelijk recht heeft.
De suppletie is bedoeld voor de situatie waarin betrokkene minder verdient dan het loon waarop zijn resterende verdiencapaciteit is vastgesteld. Daarbij wordt er van uitgegaan, dat betrokkene gaat hervatten in de omvang waarin hij nog aan het werk kan, doch tegen een lager loon dan hij theoretisch gezien kan verdienen.
Ook indien betrokkene in minder uren gaat hervatten dan waartoe hij nog in staat wordt geacht, is een loon- of inkomenssuppletie mogelijk. In dat geval dient evenwel voorkomen te worden dat de suppletie als compensatie gaat werken voor het feit dat de inkomsten louter als gevolg van het minder werken lager zijn dan de theoretisch vastgestelde resterende verdiencapaciteit. Immers voor de uren waarin betrokkene nog wel kan werken, doch dat feitelijk niet doet is sprake van werkloosheid. Een suppletie kan worden verkregen indien betrokkene per uur bezien minder verdient dan het uurloon waarop de theoretische verdiencapaciteit is gebaseerd. Om die reden is in het eerste lid van artikel 4 bepaald, dat bij het berekenen van de hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering die betrokkene zou krijgen als op de feitelijke verdiensten zou worden geschat, een vergelijking moet worden gemaakt tussen de theoretische verdiencapaciteit per uur bezien, en de feitelijke verdiensten per uur.
Voorts is in het tweede lid van artikel 4 geregeld, dat indien in minder uren wordt hervat dan volgens de theoretische schatting mogelijk is, de suppletie evenredig wordt verminderd. Zonder deze bepaling zou de suppletie altijd gebaseerd zijn op de arbeidsongeschiktheidsuitkering die betrokkene zou kunnen verkrijgen bij een volledige werkhervatting.
Terzijde zij opgemerkt, dat indien in het kader van de theoretische schatting is vastgesteld dat betrokkene minder uren kan werken dan voordat hij arbeidsongeschikt werd hij uiteraard een volledige suppletie kan krijgen. In die situatie is immers het tweede lid van artikel 4 niet van toepassing.
Het recht op loonsuppletie wordt gedurende vier jaar afgebouwd in vier gelijke stappen. Na de eerste keer dat loonsuppletie wordt toegekend is er in ieder geval jaarlijks een beslissingsmoment waarop de hoogte van de loonsuppletie wordt vastgesteld en waarbij eventuele veranderingen in het feitelijk loon in aanmerking genomen worden.
De loonsuppletie is gemaximeerd op 20% van de theoretische verdiencapaciteit. Voorts is de loonsuppletie gemaximeerd zodanig dat deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het loon, alsmede met een eventuele werkloosheidsuitkering, of ziekengelduitkering nooit meer bedraagt dan het maatmaninkomen.
De loonsuppletie betreft een op reïntegratie gerichte maatregel. Die maatregel is niet bedoeld voor personen die al gereïntegreerd zijn. Reden waarom uitdrukkelijk is bepaald dat de loonsuppletie uitsluitend wordt toegekend aan personen die op of na de inwerkingtreding van dit besluit in de in artikel 2 beschreven situatie komen te verkeren.
Dit besluit is ondermeer gebaseerd op artikel 60 van de WAO. In de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie is bepaald dat dit artikel in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De inwerkingtreding van dit besluit zal eveneens in dat koninklijk besluit worden geregeld. Genoemd artikel en dit besluit zullen met ingang van dezelfde datum in werking treden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 april 1996, nr. 69.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-188.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.