Besluit van 21 maart 1996, houdende verlening van enige vrijstellingen van de verboden van de Winkeltijdenwet (Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 18 januari 1996, nr. 96003321 WJA/W;

Gelet op de artikelen 5 en 8 van de Winkeltijdenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 februari 1996, nr. W10.96.0019);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 maart 1996, nr. 96018847 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet: de Winkeltijdenwet;

feestdagen: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste en tweede Kerstdag;

automaat: een toestel, waaruit goederen, hetzij door inwerping van geldstukken, hetzij door betaling op andere wijze, kunnen worden betrokken, zonder dat daartoe onmiddellijke medewerking van andere personen dan degene, die de goederen betrekt, vereist is.

Artikel 2 (apotheken)

De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van apotheken.

Artikel 3 (ziekenhuizen en verpleeghuizen)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van winkels in of op het terrein van ziekenhuizen en verpleeghuizen, waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren, prentbriefkaarten, nieuwsbladen en tijdschriften alsmede bloemen en planten plegen te worden verkocht.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden gelden in of op het terrein van ziekenhuizen en verpleeghuizen niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van eet- en drinkwaren, prentbriefkaarten, nieuwsbladen en tijdschriften alsmede bloemen en planten.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, ten behoeve van een winkel waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren, prentbriefkaarten, nieuwsbladen en tijdschriften alsmede bloemen en planten plegen te worden verkocht, indien die winkel is gelegen op ten hoogste 250 meter van de publieksingang van een ziekenhuis of verpleeghuis en een functie heeft ten behoeve van dat ziekenhuis of verpleeghuis, vanaf een half uur voor de aanvang van de bezoektijden tot het einde daarvan.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van de in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van eet- en drinkwaren, prentbriefkaarten, nieuwsbladen en tijdschriften alsmede bloemen en planten, op ten hoogste 250 meter van de publieksingang van een ziekenhuis of verpleeghuis, vanaf een half uur voor de aanvang van de bezoektijden tot het einde daarvan.

Artikel 4 (stations)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van winkels in stationsgebouwen van de N.V. Nederlandse Spoorwegen.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van het te koop aanbieden of verkopen van bloemen en planten in stationsgebouwen van de N.V. Nederlandse Spoorwegen dan wel op een afstand van ten hoogste honderd meter daarvan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, ten behoeve van winkels, gericht op reizigers, in een gebouw ten behoeve van een knooppunt van openbaar vervoer.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van de in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van bloemen en planten op een afstand van ten hoogste 100 meter van een knooppunt van openbaar vervoer.

Artikel 5 (luchthavens)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van winkels, gelegen op luchtvaartterreinen die opengesteld zijn voor intercontinentaal verkeer.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden gelden niet op luchtvaartterreinen die opengesteld zijn voor intercontinentaal verkeer.

Artikel 6 (benzinestations)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van een winkel in een benzinestation, mits in die winkel de omzet uit de verkoop van goederen grotendeels wordt behaald uit de verkoop van brandstof en smeermiddelen voor voer- of vaartuigen en van benodigdheden voor gebruik, reiniging of spoedeisende reparaties van voer- of vaartuigen alsmede accessoires daarvoor.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien in de desbetreffende winkel alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet te koop wordt aangeboden of verkocht.

  • 3. Aan de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen zijn de voorschriften verbonden, genoemd in artikel 3, vierde lid, onder a tot en met e, vijfde lid, onder a tot en met d, en zesde lid van het Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet 1976.

Artikel 7 (wegrestaurants)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van een winkel in een restaurant, dat is gelegen aan een autosnelweg als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, mits in dat restaurant de omzet grotendeels wordt behaald met het verstrekken van maaltijden, dranken en kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse en het aanbieden van logiesaccommodatie.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien in de desbetreffende winkel alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet te koop wordt aangeboden of verkocht.

Artikel 8 (beroepsscheepvaart)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk goederen ten behoeve van binnenkomende, doorgaande of uitgaande schepen, niet zijnde pleziervaartuigen, plegen te worden verkocht.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van goederen ten behoeve van binnenkomende, doorgaande of uitgaande schepen, niet zijnde pleziervaartuigen.

Artikel 9 (nieuwsbladen en tijdschriften)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk nieuwsbladen en tijdschriften plegen te worden verkocht.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden gelden niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van nieuwsbladen en tijdschriften.

Artikel 10 (bepaalde winkels)

De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van:

a. musea;

b. winkels, waar uitsluitend maaltijden, voor directe consumptie geschikte eetwaren, alcoholvrije dranken en, door middel van een automaat, tabak en tabaksprodukten, middelen ter voorkoming van zwangerschap en damesverband plegen te worden verkocht;

c. winkels waar de bedrijfsactiviteit hoofdzakelijk bestaat uit het verhuren van voorbespeelde videobanden en andere voorbespeelde beelddragers, mits in die winkel geen andere goederen worden te koop aangeboden of verkocht dan videobanden en andere beelddragers, alsmede tijdschriften en catalogi, die betrekking hebben op het te huur aangeboden assortiment.

Artikel 11 (openstelling anders dan voor verkoop)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van:

    a. winkels, waarin zich een restaurant of lunchroom bevindt, voor zover het laten betreden van de winkel noodzakelijk is voor het bezoeken van het restaurant of de lunchroom;

    b. winkels waar uitsluitend of hoofdzakelijk fietsen en bromfietsen plegen te worden verkocht, voor zover het laten betreden van de winkel noodzakelijk is voor het huren van fietsen en bromfietsen.

  • 2. De in het eerste lid vervatte vrijstellingen gelden niet ten aanzien van het verkopen van goederen.

Artikel 12 (straatverkoop van bepaalde goederen)

  • 1. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken.

  • 2. De gemeenteraad kan, indien naar zijn oordeel plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, bij verordening bepalen, dat de in het eerste lid vervatte vrijstelling niet geldt voor de betrokken gemeente of een of meer delen daarvan.

Artikel 13 (begraafplaatsen)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk bloemen en planten plegen te worden verkocht en die zijn gelegen op een afstand van ten hoogste 100 meter van de publieksingang van een begraafplaats, gedurende de openingstijden van die begraafplaats.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van bloemen en planten op een begraafplaats dan wel op een afstand van ten hoogste 100 meter van de publieksingang daarvan, gedurende de openingstijden van die begraafplaats.

Artikel 14 (culturele evenementen)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van gebouwen, waar voorstellingen, uitvoeringen of evenementen van culturele aard plaatsvinden, en waar uitsluitend of hoofdzakelijk goederen die rechtstreeks verband houden met aldaar te houden voorstellingen, uitvoeringen en evenementen plegen te worden verkocht, vanaf een uur voor de aanvang van de voorstelling, de uitvoering of het evenement tot een uur na afloop daarvan.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van het ter gelegenheid van voorstellingen, uitvoeringen of evenementen van culturele aard te koop aanbieden en verkopen van goederen, die rechtstreeks verband houden met die voorstellingen, uitvoeringen of evenementen, vanaf een uur voor de aanvang van de voorstelling, de uitvoering of het evenement tot een uur na afloop daarvan.

Artikel 15 (sportcomplexen)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van winkels in of op het terrein van sportcomplexen, waar uitsluitend of hoofdzakelijk goederen worden verkocht, die rechtstreeks verband houden met de aldaar beoefende sporten, gedurende de openstellingsuren van die sportcomplexen.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van het in of op het terrein van sportcomplexen te koop aanbieden en verkopen van goederen, die rechtstreeks verband houden met de aldaar beoefende sporten, gedurende de openstellingsuren van die sportcomplexen.

Artikel 16 (bejaardenoorden)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van winkels in of op het terrein van bejaardenoorden, waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren, prentbriefkaarten, nieuwsbladen en tijdschriften alsmede bloemen en planten plegen te worden verkocht.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden in of op het terrein van bejaardenoorden niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van eet- en drinkwaren, prentbriefkaarten, nieuwsbladen en tijdschriften alsmede bloemen en planten.

Artikel 17 (E.H. Communie)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk foto-artikelen plegen te worden verkocht, voor zover het betreden van die winkel noodzakelijk is voor het vervaardigen van portretfoto's ter gelegenheid van de Eerste Heilige Communie.

  • 2. De in het eerste lid vervatte vrijstelling geldt niet ten aanzien van het verkopen van goederen.

Artikel 18 (Allerheiligen en Allerzielen)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk bloemen en planten plegen te worden verkocht, op de dagen waarop Allerheiligen en Allerzielen worden gevierd.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, gelden niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van bloemen en planten op de dagen waarop Allerheiligen en Allerzielen worden gevierd.

Artikel 19 (Ramadan)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden gedurende de Ramadan vanaf twee uur voor zonsondergang tot zonsondergang niet ten aanzien van winkels, waar brood en gebak wordt verkocht dat in het bijzonder is bestemd voor hen die zich aan de Ramadan houden, mits in die winkel dat brood en gebak ook pleegt te worden verkocht buiten de periode van de Ramadan.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden gedurende de Ramadan vanaf twee uur voor zonsondergang tot zonsondergang niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van brood en gebak dat in het bijzonder is bestemd voor hen die zich aan de Ramadan houden.

Artikel 20 (bedevaartplaats)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van winkels die zijn gelegen in de directe omgeving van een bedevaartplaats, gedurende de tijd dat deze plaats als zodanig wordt bezocht, indien in die winkel op die dagen en gedurende die tijd geen andere goederen worden verkocht dan:

    a. voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken;

    b. religieuze artikelen en souvenirs;

    c. bloemen en planten.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden in de directe omgeving van een bedevaartplaats, gedurende de tijd dat deze plaats als zodanig wordt bezocht, niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van:

    a. voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken;

    b. religieuze artikelen en souvenirs;

    c. bloemen en planten.

Artikel 21 (carnaval)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, gelden op de zondag vanaf 12 uur waarop carnaval wordt gevierd, niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk feestartikelen plegen te worden verkocht.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, gelden op de zondag vanaf 12 uur waarop carnaval wordt gevierd, niet voor het te koop aanbieden en verkopen van feestartikelen.

Artikel 22 (kermis)

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of hoofdzakelijk feestartikelen plegen te worden verkocht, indien in de gemeente, waarin de winkel is gelegen, een kermis wordt gehouden, gedurende de openingstijden van die kermis.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet voor het te koop aanbieden en verkopen van feestartikelen en speelgoed op een terrein, waar een kermis wordt gehouden.

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 maart 1996

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de achtentwintigste maart 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In vergelijking met de Winkelsluitingswet 1976 zijn in de Winkeltijdenwet ruimere regels met betrekking tot de openingstijden van winkels neergelegd. Uitgangspunt hierbij is de keuzevrijheid van ondernemers ten aanzien van de openstelling van winkels. Inperking van deze keuzevrijheid vindt alleen plaats indien zwaarwegende maatschappelijke belangen hierom vragen. De in de wet opgenomen verboden voor winkelopening hebben nog slechts betrekking op het tijdvak van 22 uur 's avonds tot 6 uur 's morgens op werkdagen en voorts op zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste en tweede Kerstdag alsmede op de avonden van Goede Vrijdag, 4 mei en 24 december na 19 uur. Voor 30 april (Koninginnedag) geldt geen bijzonder regime meer.

Op grond van deze wet kunnen voor werkdagen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verplichte sluiting tijdens de late en nachtelijke uren. Daardoor kan een gemeente winkelopening op werkdagen tijdens elk tijdstip mogelijk maken en in het verlengde daarvan ook de overige vormen van detailhandel toestaan.

Op gemeentelijk niveau kan tevens zonder nadere voorwaarden voor 12 zon- en feestdagen vrijstelling van de verboden van de wet worden verleend. De gemeenteraad heeft eveneens de bevoegdheid om op zon- en feestdagen voorzieningen te treffen ten behoeve van het toerisme, grensoverschrijdend verkeer en avondwinkels.

Daarnaast is in de wet de mogelijkheid opgenomen om op landelijk niveau vrijstellingen te verlenen voor werkdagen tussen 22 uur en 6 uur en voor de zon- en feestdagen. Dit besluit dient ter uitvoering van deze bepalingen, waarbij aansluiting is gezocht bij de systematiek en inhoud van het Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet 1976.

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Winkeltijdenwet (kamerstukken II, 1994/95, 24 226, nr. 3) reeds werd geconstateerd, blijft het wenselijk een wettelijke mogelijkheid te behouden om gedurende alle tijden landelijke vrijstellingen te verlenen. Het betreft met name de mogelijkheid voor vrijstellingen die noodzakelijk zijn om onwenselijke of zelfs onaanvaardbare situaties te voorkomen, die zouden ontstaan indien een gemeente die vrijstellingen niet zou opnemen in de gemeentelijke verordening. Daarom wordt in artikel 8 van de Winkeltijdenwet de mogelijkheid gegeven om bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling te verlenen van de in de wet (artikel 2) vervatte verboden voor zover deze geen betrekking hebben op zon- en feestdagen. Deze mogelijkheid is beperkt tot vrijstellingen ten behoeve van instellingen van volksgezondheid, het verkeer en vervoer en verkoop van nieuwsbladen en tijdschriften. Dergelijke vrijstellingen dienen ook te gelden op alle zon- en feestdagen. Artikel 5 van de wet geeft hiervoor de basis.

In concreto blijven landelijke vrijstellingen gedurende de gehele week wenselijk ten behoeve van:

– apotheken, winkels en overige detailhandel in of op het terrein van ziekenhuizen en verpleeghuizen;

– winkels en overige detailhandel in NS-spoorwegstations en op internationale luchtvaartterreinen, winkels in benzinestations, winkels in wegrestaurants, verkoop voor de beroepsscheepvaart;

– kiosken voor de verkoop van nieuwsbladen en tijdschriften.

In voorgaande vrijstellingsbesluiten was aan de vrijstelling voor winkels in benzinestations een assortimentsbeperking tot de zogenoemde weggebonden goederen verbonden. Deze assortimentsbeperking zal niet langer gelden. Ik acht het wenselijk in dit opzicht de motie te volgen die door de Tweede Kamer bij gelegenheid van de openbare behandeling van het wetsvoorstel voor de Winkeltijdenwet werd aangenomen (kamerstukken II, 1994/95, 24 226, nr. 15). De vrijstelling is daarbij in artikel 6 zo omschreven, dat de verkoop grotendeels dient te bestaan uit de verkoop van goederen die wezenlijk zijn voor een benzinestation. De overige in de winkels bij benzinestations gevoerde detailhandelsactiviteiten dienen zich derhalve te beperken tot minder dan de helft van de omzet. Zonder deze beperking zou niet meer echt sprake zijn van een benzinestation.

De assortimentsbeperking wordt opgeheven met het oog op de op grond van de regels bij de uitgifte van vergunningen voor benzinestations verplichte 24-uursopening van een groot aantal van deze stations. Het is daartegenover billijk de betrokken ondernemingen voldoende ruimte te bieden om tot een rendabele exploitatie te komen. Tevens is door de verruiming van de winkeltijden in de wet het aantal vrijgestelde uren aanzienlijk verminderd. Handhaving van een assortimentsbeperking zou daarbij de ondernemers tot grote investeringen verplichten, die binnen de beperkte tijd van de vrijstelling nog maar moeizaam terugverdiend zouden kunnen worden. Bovendien spelen overwegingen inzake de handhaving een rol.

Aangezien voor de wegrestaurants soortgelijke overwegingen gelden, wordt ook voor de winkels in deze restaurants de assortimentsbeperking opgeheven. Hierbij geldt ook de overweging van gelijke behandeling met benzinestations.

Met het oog op de verkeersveiligheid gelden de vrijstellingen niet als in de winkels in benzinestations of wegrestaurants op enig moment alcoholhoudende dranken worden verkocht. Dit laat overigens onverlet de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat om in het kader van de verkeersveiligheid op basis van het Rijkswegenreglement ook voor benzinestations die geen gebruik maken van de vrijstelling regels te stellen terzake van de verkoop van alcoholhoudende dranken.

Met de in de hierboven genoemde vrijstellingen voor werkdagen en voor zon- en feestdagen zijn gemoeid:

– circa 1450 zelfstandige apotheken en circa 125 winkels op het terrein van ziekenhuizen en verpleeghuizen;

– circa 150 verkooppunten in NS-spoorwegstations, circa 20 winkels op internationale luchtvaartterreinen, circa 2900 shops in benzinestations en wegrestaurants en enkele bedrijven gericht op de verkoop voor de beroepsscheepvaart;

– circa 300 winkels voor de verkoop van nieuwsbladen en tijdschriften.

Naast bovengenoemde vrijstellingen is ervoor gekozen om voor de zon- en feestdagen de overige in het Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet 1976 opgenomen vrijstellingen nagenoeg ongewijzigd te handhaven. Een uitzondering hierop vormt de vrijstelling voor winkels en andere vormen van detailhandel ten behoeve van bejaardenoorden. Het uitgangspunt is dat de vrijstellingen niet verder dienen te gaan dan noodzakelijk is, omdat het gewenst is zo min mogelijk verstoringen in de concurrentieverhoudingen aan te brengen. Daarom is ervoor gekozen de mogelijkheid voor B en W om een ontheffing te verlenen voor winkels die op ten hoogste 250 meter van een bejaardenoord liggen en een functie hebben voor dat bejaardenoord, niet over te nemen. Dit in tegenstelling tot de vrijstelling voor ziekenhuizen en verpleegtehuizen, waar deze mogelijkheid wel bestaat, met een koppeling aan de bezoektijden (artikel 3 van dit besluit). Omdat bejaardenoorden in het algemeen geen bezoektijden kennen zou een ontheffing gedurende de hele zondag gelden, en dus veel verder gaan dan in het geval van ziekenhuizen en verpleegtehuizen. Bovendien meen ik dat bij bejaardenoorden, waar sprake is van min of meer reguliere huishoudens, minder behoefte zal bestaan aan een dergelijke vrijstelling. Daarom is in artikel 16 (bejaardenoorden) van dit besluit geen bepaling analoog aan het derde en vierde lid van artikel 3 (ziekenhuizen en verpleegtehuizen) opgenomen.

Deze vrijstellingen blijven beperkt tot de zon- en feestdagen omdat de wet de gemeenten de mogelijkheid biedt hierin te voorzien tijdens de verplichte nachtelijke sluiting tijdens werkdagen. Het betreft hier vormen van detailhandel die traditioneel reeds op zon- en feestdagen plaatsvinden. Bij de in dit besluit opgenomen vrijstellingen voor specifiek de zon- en feestdagen zijn een duizendtal detailhandelsbedrijven betrokken in de sfeer van onder meer videotheken, bloemenwinkels bij begraafplaatsen, winkels in musea, winkels in bejaardenoorden en winkels in feestartikelen, alsmede openstellingen ter gelegenheid van sport- en culturele evenementen en openstellingen bij bijzondere gelegenheden van religieuze aard, zoals de Ramadan, de Eerste Heilige Communie en bedevaarten.

Ook in de nieuwe opzet dienen eerlijke concurrentieverhoudingen zo veel mogelijk gewaarborgd te worden. Het gevaar voor concurrentieverstoring zal evenwel, gelet op de substantiële generieke verruiming van de openingstijden tot 10 uur 's avonds, in de vrijgestelde (nachtelijke) uren minder zijn dan onder het regime van de Winkelsluitingswet 1976. Van de vormen van detailhandel waarvoor in dit besluit een vrijstelling wordt verleend specifiek voor de zon- en feestdagen gaat geen verdergaande verstoring van de concurrentieverhoudingen uit dan reeds onder het regime van de voorgaande vrijstellingsbesluiten het geval was.

Van de opheffing van de assortimentsbeperking voor benzinestations en wegrestaurants zou enige verstoring van de concurrentieverhoudingen kunnen uitgaan, daar vanuit deze bedrijven detailhandel plaats kan vinden op tijden dat andere winkels in beginsel gesloten zijn. Deze verstoring blijft echter beperkt omdat hier slechts sprake mag zijn van een nevenactiviteit. De hoofdactiviteit van deze bedrijven blijft de vervoersgebonden detailhandel dan wel het drijven van een wegrestaurant. De concurrentieverstoring wordt verder nog ingeperkt, daar het hier vervoersgebonden bedrijven betreft die daardoor minder toegankelijk zijn voor het winkelend publiek dan de reguliere winkels.

Doordat de nieuwe Winkeltijdenwet aan de reguliere detailhandel ruimere openingstijden laat, is het effect van de vrijstellingen (het aantal extra uren openingstijd en daarmee ook het verschil in concurrentiepositie) verminderd ten opzichte van de huidige situatie. Uit de aard van de vrijstellingen vloeit voort dat ondernemingen die dezelfde goederen aanbieden maar niet van de vrijstelling gebruik kunnen maken, een zeker concurrentienadeel ondervinden. De vrijstellingen zijn daarom niet ruimer geformuleerd dan voor het te bereiken doel is vereist.

Het is praktisch voor de hele bevolking, en ook voor buitenlandse toeristen, van belang dat winkels als hiervoor bedoeld ook op tijden waarop andere winkels gesloten moeten zijn kunnen functioneren.

Het besluit houdt inhoudelijk geen wijziging in ten opzichte van de thans bestaande regeling: de toegestane openingstijden van de met dit besluit geconfronteerde categorieën bedrijven worden door het nieuwe Vrijstellingenbesluit niet gewijzigd.

De controle of men zich daadwerkelijk beperkt tot de vrijgestelde verkoop zal eenvoudiger zijn dan voorheen. Dat ligt met name aan de beperking van de tijd waarin gecontroleerd moet worden: de openingstijden zijn substantieel verruimd en de gemeenten kunnen deze tijden alleen nog verder verruimen. Ook de controle op de specifiek voor zon- en feestdagen geldende vrijstellingen zal, gelet op de verruiming van het potentiële aantal koopzondagen voor de gehele detailhandel tot twaalf, een vermindering ondergaan. Bovendien zal er geen sprake meer zijn van een maximum aantal openstellingsuren per week en de daaraan verbonden aankondigingskaart met de van winkel tot winkel wisselende invulling.

Bij de huidige regeling blijkt de handhaving van de voor benzinestations en wegrestaurants geldende begrenzingen in de vrijstelling vooral te zijn gericht op de behandeling van klachten van zich gedupeerd voelende concurrenten. Met de opheffing van de assortimentsbeperking zal deze handhavingslast aanzienlijk kleiner worden.

Om te kunnen aantonen dat zij onder de vrijstelling vallen zullen de betrokken bedrijven wel in hun administratie een onderscheid dienen aan te brengen in de verkoop van enerzijds de tot de wezenlijke functie van een benzinestation en een wegrestaurant behorende activiteiten en anderzijds de overige detailhandelsactiviteiten. Dit zal evenwel zonder al te veel aanpassingen geïntegreerd kunnen worden in de gebruikelijke administratie van deze bedrijven. Voor deze bedrijven zal de opheffing van de assortimentsbeperking daarentegen een aanzienlijke lastenvermindering tot gevolg hebben.

De controle blijft ten algemene opgedragen aan de reguliere plaatselijk bevoegde (regio-)politie en in het bijzonder aan de opsporingsambtenaren van de Economische Controledienst (ECD).

In het Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet 1976 waren voor benzinestations, die van de vrijstelling gebruik maken, voorschriften voor veiligheidsvoorzieningen opgenomen. Deze voorschriften hebben tot doel dat maatregelen worden genomen ter preventie van overvallen en ter bescherming van het personeel. Deze veiligheidsvoorschriften worden overgeheveld naar het Arbeidsomstandighedenbesluit op basis van de Arbeidsomstandighedenwet. Het Arbeidsomstandighedenbesluit is echter nog niet tot stand gekomen. Om op dit punt geen lacune te laten ontstaan is in artikel 6, derde lid, van het voorliggende besluit een voorziening opgenomen waarmee de bestaande veiligheidsvoorschriften voor benzinestations die gebruik maken van de vrijstelling gehandhaafd blijven. In het Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet 1976 bestond een onderscheid tussen benzinestations die vóór 21 uur en die ná 21 uur geopend zijn; de laatsten moesten aan scherpere veiligheidseisen voldoen. Onder het nieuwe regime maken benzinestations slechts van de vrijstelling gebruik als zij na 22 uur open zijn. Daarom zijn alle veiligheidsvoorschriften cumulatief opgenomen. Het betreft hier een tijdelijke voorziening: bij de inwerkingtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit zal het derde lid van artikel 6 worden ingetrokken.

Bij vrijstellingen op grond van de Winkelsluitingswet is een groot aantal direct betrokken belanghebbenden (branche-organisaties, ondernemers- en werknemersverenigingen, e.a.) schriftelijk dan wel mondeling gehoord over de beleidsvoornemens. De reden waarom hier van een dergelijke adviesronde is afgezien, is de volgende. De wettelijke verplichting tot het horen van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) en de Consumentenbond is in de Winkeltijdenwet komen te vervallen, evenals de verplichting om de Kamer van Koophandel en Fabrieken te horen alvorens een gemeentelijke verordening vast te stellen. Aan de inwerkingtreding van het laatste Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet is in 1993 nog een uitgebreide adviesronde voorafgegaan. Afgezien van de wijziging van de vrijstelling voor winkels in benzinestations die, zoals hiervoor werd aangegeven, een uitvloeisel is van een door de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Winkeltijdenwet aanvaarde motie, wordt er weinig materieel verschil beoogd tussen de vrijstellingen in het onderhavige besluit en de overeenkomstige vrijstellingen uit het oude besluit. Tegen die achtergrond lag een nieuwe adviesronde niet in de rede. Bovendien ligt dit besluit in lijn met het advies van de Sociaal-Economische Raad, waarin de handhaving van de landelijke vrijstellingen voorgestaan werd. (Advies inzake Deregulering Winkelsluitingswet; Publikatie nr. 2 – 17 maart 1995, blz. 38/39). Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in dit verband geconcludeerd in te kunnen stemmen met de handhaving van de bestaande landelijke vrijstellingsmogelijkheden (Advies liberalisering Winkelsluitingswet; 10 maart 1995, blz. 7).

De Winkeltijdenwet en dit besluit treden op een nog nader bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Tegelijkertijd vervallen de Winkelsluitingswet 1976, het Besluit gemeentelijke ontheffingen Winkelsluitingswet 1976 en het Vrijstellingenbesluit Winkelsluitingswet 1976.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 april 1996, nr. 69.

Naar boven