Besluit van 8 maart 1996, houdende wijziging van enige besluiten naar aanleiding van het akkoord arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid 1995–1997 sector Defensie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 9 januari 1996, nr. PAV2210/96000201;

Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 en artikel 2 van de Wet Rechtstoestand Dienstplichtigen;

De Raad van State gehoord (advies van 13 februari 1996, nr. W07.96.0016);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 4 maart 1996, nr. PAV2210/96003149;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Algemeen militair ambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 worden, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid in het zesde tot en met achtste lid, de nieuwe leden 3 tot en met 5 ingevoegd, welke komen te luiden:

  • 3. Tenzij de militair behoort tot het reservepersoneel en als zodanig voor eerste oefening feitelijk onder de wapenen is, wordt, met ingang van de dag waarop de levenspartner van de militair door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen en op voorwaarde dat de militair een afschrift van die inschrijving aan de commandant overlegt, in dit besluit en de daarop berustende bepalingen mede verstaan onder:

    a. echtgenote

    de levenspartner met wie de militair samenwoont en van wie de aanmelding voor het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het daarvoor bestemde register;

    b. huwelijk

    het samenlevingscontract, bedoeld in het vierde lid, onder b.

  • 4. De militair kan één man of vrouw als levenspartner bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds aanmelden voor het partnerpensioen, indien:

    a. de militair en de levenspartner beiden als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, van welke gegevens hij een gewaarmerkt afschrift overlegt;

    b. uit een notarieel verleden samenlevingscontract blijkt dat de militair en de levenspartner zich tegenover elkaar verplicht hebben om over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud, van welk contract hij een kopie overlegt, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, uit welk document de bedoelde wederzijdse rechten en plichten ter zake van de gemeenschappelijke huishouding blijken;

    c. geen van beiden gehuwd is;

    d. beiden ten tijde van de aanmelding achttien jaar of ouder zijn; en

    e. de militair en de levenspartner geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn.

  • 5. De gelijkstellingen, bedoeld in het derde lid, eindigen op de dag waarop de aanmelding van het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds wordt doorgehaald. De militair is verplicht die doorhaling aan de commandant te melden, waarbij hij een afschrift van de mededeling van die doorhaling verstrekt.

B. Artikel 56, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, 5 mei, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

C. Artikel 63, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Verlof op aanvraag wordt, onder vermelding van de redenen, niet verleend voor zover de belangen van de dienst dit, naar het oordeel van degene die bevoegd is het verlof te verlenen, vorderen.

D. In artikel 64, tweede lid, worden de woorden «het vierde lid» vervangen door: het tweede lid.

E. Artikel 71, derde lid, vervalt.

F. Na artikel 71 wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 71a. Vakantieverlof en ontslag

  • 1. Indien de militair op de datum waarop hij de werkelijke dienst verlaat nog aanspraak heeft op vakantieverlof, wordt hem voor iedere dag vakantieverlof die hem niet is verleend een vergoeding toegekend ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar, zoals die direct voorafgaand aan het verlaten van de werkelijke dienst van de militair voor hem gold.

  • 2. Indien op de dag, waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, blijkt dat de militair teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor iedere dag teveel genoten vakantieverlof, tenzij dit niet aan zijn schuld of toedoen te wijten is, een bedrag verschuldigd ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had.

  • 3. Indien de militair uiterlijk veertien dagen na het tijdstip waarop hij in de loop van een kalenderjaar de werkelijke dienst verlaat weer in werkelijke dienst komt of wordt aangesteld als burgerlijk ambtenaar bij het Ministerie van Defensie, kan de militair, in afwijking van het eerste lid, ervoor kiezen de vakantieverlofaanspraken van het lopende kalenderjaar die niet zijn genoten, te behouden. Daarbij wordt vakantieverlof dat in het lopende kalenderjaar is verleend in mindering gebracht op de aanspraken in dat jaar.

G. Artikel 76 wordt vervangen door:

Artikel 76. Verlenen van vakantieverlof

  • 1. Vakantieverlof wordt aan een militair van de landmacht of de luchtmacht verleend:

    a. op zijn aanvraag;

    b. niet op zijn aanvraag, indien en voor zover naar het oordeel van degene die het verlof verleent, de belangen van de dienst dat vorderen.

  • 2. Aan de militair dienen in elk kalenderjaar ten minste 15 werkdagen vakantieverlof te worden verleend, waarvan ten minste 10 werkdagen aaneengesloten.

H. Artikel 77, vierde lid vervalt.

I. Artikel 80 wordt vervangen door:

Artikel 80. Niet verleend vakantieverlof

  • 1. Niet verleend vakantieverlof, waaronder eventueel van vorige jaren overgeboekt vakantieverlof, wordt verleend in het volgend kalenderjaar tot een maximum van 10 werkdagen.

  • 2. Uitsluitend indien operationele omstandigheden het tot het verlof verlenen bevoegd gezag hebben verhinderd vakantieverlof te verlenen of, naar het oordeel van het tot het verlof verlenen bevoegd gezag, gewichtige persoonlijke omstandigheden de militair hebben verhinderd het vakantieverlof te genieten, kan worden afgeweken van het overeenkomstig het eerste lid maximaal naar het volgend kalenderjaar over te boeken vakantieverlof.

J. Na artikel 80 worden een nieuw artikel 80a en 80b toegevoegd, die komen te luiden:

Artikel 80a. Teveel verleend vakantieverlof

  • 1. Vakantieverlof op aanvraag dat in enig kalenderjaar teveel is verleend, wordt in mindering gebracht op het vakantieverlof over het volgende kalenderjaar of over de volgende twee of drie kalenderjaren, indien het teveel meer beloopt dan één derde onderscheidenlijk twee derde gedeelte van het de militair ingevolge artikel 73 toekomende vakantieverlof.

  • 2. Het in enig kalenderjaar verleende vakantieverlof niet-op-aanvraag dat, uitsluitend omdat de militair reeds vakantieverlof op aanvraag is verleend, leidt tot overschrijding van het aan de militair toekomende aantal werkdagen vakantieverlof in dat jaar, wordt niet in mindering gebracht op het vakantieverlof over het volgend kalenderjaar of de volgende kalenderjaren.

Artikel 80b. Vakantieverlof en ontslag

  • 1. Indien de militair op de datum waarop hij de werkelijke dienst verlaat nog aanspraak heeft op vakantieverlof, wordt hem voor iedere dag vakantieverlof die hem niet is verleend een vergoeding toegekend ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand, als genoemd in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar, zoals die direct voorafgaand aan het verlaten van de werkelijke dienst van de militair voor hem gold.

  • 2. Indien op de dag, waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, blijkt dat de militair teveel vakantieverlof heeft genoten is hij voor iedere dag teveel genoten vakantieverlof, tenzij dit niet aan zijn schuld of toedoen te wijten is, een bedrag verschuldigd ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had.

  • 3. Indien de militair uiterlijk veertien dagen na het tijdstip waarop hij in de loop van een kalenderjaar de werkelijke dienst verlaat weer in werkelijke dienst komt of wordt aangesteld als burgerlijk ambtenaar bij het Ministerie van Defensie, kan de militair, in afwijking van het eerste lid, ervoor kiezen de vakantieverlofaanspraken van het lopende kalenderjaar die niet zijn genoten, te behouden. Daarbij wordt vakantieverlof dat in het lopende kalenderjaar is verleend in mindering gebracht op de aanspraken in dat jaar.

K. In artikel 82 wordt na «,80» toegevoegd: , 80a, 80b.

L. Artikel 85, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b, g, q en t vervallen.

2. De onderdelen c tot en met f, h tot en met p, r, u en v worden geletterd b tot en met q.

3. Onderdeel h komt te luiden:

h. bij het huwelijk van bloed- en aanverwanten in de eerste graad, van stief- of pleegouders dan wel van stief- of pleegkinderen: voor één werkdag, indien het huwelijk wordt voltrokken in de woonplaats van de militair, en voor ten hoogste twee werkdagen, indien het huwelijk buiten die plaats wordt voltrokken;

4. In onderdeel j wordt «k» vervangen door: i.

5. In onderdeel p vervallen de woorden «of met emigratie».

M. Na artikel 87a, derde lid, wordt, onder gelijktijdige vernummering van het vierde tot en met achtste lid in vijfde tot en met negende lid, een nieuw vierde lid toegevoegd dat komt te luiden:

  • 4. Degene die tot het verlenen van het verlof bevoegd is, kan toestaan dat het verlof afwijkend van de eerste volzin van het derde lid wordt opgenomen, mits daardoor het maximale aantal verlofuren dat over een aaneengesloten periode van zes maanden aan de militair kan worden verleend niet wordt overschreden en de aaneengesloten verlofperiode niet langer dan een jaar is.

N. Artikel 90, tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. de echtgenote van de militair, die niet van tafel en bed is gescheiden;

O. In artikel 120, tweede lid, komt de laatste volzin te luiden:

Het in de vorige volzin bepaalde geldt slechts voor zover de termijn van achttien kalendermaanden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Inkomstenbesluit militairen, nog niet is verstreken.

P. In artikel 125, eerste lid, onder b, wordt het woord «echtgenoot» vervangen door: echtgenote.

ARTIKEL II

Het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, 5 mei, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

B. Na artikel 35 wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 35a. Niet verleend vakantieverlof

De aanspraak op vakantieverlof dat niet is genoten op het tijdstip waarop de dienstplichtige de werkelijke dienst verlaat, vervalt, tenzij de dienstplichtige uiterlijk veertien dagen nadien weer in werkelijke dienst komt.

C. Artikel 44 vervalt.

D. Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b, p en u vervallen.

2. De onderdelen c tot en met o, q tot en met t, v en w worden geletterd b tot en met t.

3. Onderdeel h komt te luiden:

h. bij het huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste graad, van stief- of pleegouders dan wel van stief- of pleegkinderen: voor één werkdag, indien het huwelijk wordt voltrokken in de plaats waar de dienstplichtige in de regel zijn dienst verricht, en voor ten hoogst twee werkdagen, indien het huwelijk buiten die plaats wordt voltrokken;

4. In onderdeel j wordt «j» vervangen door: i.

5. In onderdeel s vervallen de woorden «of met emigratie».

E. Na artikel 50a, derde lid, wordt, onder gelijktijdige vernummering van het vierde tot en met achtste lid in vijfde tot en met negende lid, een nieuw vierde lid toegevoegd dat komt luiden:

  • 4. Degene die tot het verlenen van het verlof bevoegd is, kan toestaan dat het verlof afwijkend van de eerste volzin van het derde lid wordt opgenomen, mits daardoor het maximale aantal verlofuren dat over een aaneengesloten periode van zes maanden aan de dienstplichtige kan worden verleend niet wordt overschreden en de aaneengesloten verlofperiode niet langer dan een jaar is.

ARTIKEL III

Artikel 1 van het Inkomstenbesluit militairen3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder h wordt de zinsnede «echtgenoot» vervangen door: echtgenote.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder militair: degene die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn.

  • 3. Met inachtneming van artikel 1, derde tot en met vijfde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen mede verstaan onder echtgenote: de levenspartner met wie de militair samenwoont en van wie de aanmelding voor het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het daarvoor bestemde register.

3. Het vierde lid vervalt.

ARTIKEL IV

Het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie4 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. Gelijkstelling samenlevingsvormen met het huwelijk

  • 1. Met ingang van de dag waarop de levenspartner van de ambtenaar door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen en op voorwaarde dat de ambtenaar een afschrift van die inschrijving aan Onze Minister overlegt, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen mede verstaan onder:

    a. echtgenote

    de levenspartner met wie de ambtenaar samenwoont en van wie de aanmelding voor het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het daarvoor bestemde register;

    b. weduwe

    de nabestaande levenspartner als bedoeld onder a;

    c. gezinslid

    de levenspartner als bedoeld onder a;

    d. huwelijk

    het samenlevingscontract, bedoeld in het tweede lid, onder b.

  • 2. De ambtenaar kan één man of vrouw als levenspartner bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds aanmelden voor het partnerpensioen, indien:

    a. de ambtenaar en de levenspartner beiden als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, van welke gegevens hij een gewaarmerkt afschrift overlegt;

    b. uit een notarieel verleden samenlevingscontract blijkt dat de ambtenaar en de levenspartner zich tegenover elkaar verplicht hebben om over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud, van welk contract hij een kopie overlegt, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, uit welk document de bedoelde wederzijdse rechten en plichten ter zake van de gemeenschappelijke huishouding blijken;

    c. geen van beiden gehuwd is;

    d. beiden ten tijde van de aanmelding achttien jaar of ouder zijn; en

    e. de ambtenaar en de levenspartner geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn.

  • 3. De gelijkstellingen, bedoeld in het eerste lid, eindigen op de dag waarop de aanmelding van het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds wordt doorgehaald. De ambtenaar is verplicht die doorhaling aan Onze Minister te melden, waarbij hij een afschrift van de mededeling van die doorhaling verstrekt.

B. Artikel 30, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Geen dienst wordt geëist op zaterdagen en zondagen, alsmede op de Nieuwjaarsdag, de Tweede Paasdag, 5 mei, de Hemelvaartsdag, de Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

C. Artikel 32, tiende lid onder b, komt te luiden:

b. ziekte, voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 52 weken, waarbij een hervatting gedurende dertig kalenderdagen of minder geen nieuwe periode van 52 weken inluidt;

D. Artikel 33, achtste en negende lid, komen te luiden:

  • 8. Onverminderd het bepaalde in het derde lid wordt niet-opgenomen vakantie, waaronder eventuele van vorige jaren overgeboekte vakantie, naar het volgende kalenderjaar overgeboekt tot een maximum van 80 uren indien voor de ambtenaar een volledige werktijd geldt en tot een evenredig lager getal indien voor de ambtenaar een onvolledige werktijd geldt.

  • 9. Uitsluitend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag operationele of gewichtige persoonlijke omstandigheden de ambtenaar hebben verhinderd vakantie op te nemen, kan worden afgeweken van de overeenkomstig het achtste lid maximaal naar een volgend kalenderjaar over te boeken vakantieaanspraken.

E. Artikel 43, onderdeel c, vervalt.

F. Artikel 44, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

c. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste graad, van stief- of pleegouders, dan wel van stief- of pleegkinderen: één dag indien dit huwelijk wordt gesloten in zijn woon- of standplaats en ten hoogste twee dagen, indien dit huwelijk wordt gesloten buiten zijn woon- of standplaats.

b. Onderdeel h vervalt.

2. Het tweede en derde lid vervallen. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding: 1.

G. In artikel 65, vierde lid, vervalt de zinsnede «of de weduwnaar».

H. Artikel 98 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid en vierde lid komen te luiden:

  • 3. De ambtenaar heeft volgens door Onze Minister te stellen regels aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum.

  • 4. De ambtenaar heeft volgens door Onze Minister te stellen regels aanspraak op een van de in het derde lid bedoelde gratificatie bij ambtsjubileum afgeleide proportionele diensttijdgratificatie indien hij wordt ontslagen met toepassing van één van de volgende artikelen:

    a. artikel 114;

    b. artikel 116;

    c. artikel 119;

    d. artikel 121, eerste lid, onder f of h.

2. Ingevoegd wordt een nieuw vijfde lid, luidende als volgt:

  • 5. Aan de nabestaanden van de ambtenaar, bedoeld in artikel 127, wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels een van de in het derde lid bedoelde gratificatie bij ambtsjubileum afgeleide proportionele diensttijdgratificatie bij overlijden verleend.

I. In het tweede lid van artikel 127 vervalt in de eerste en de vijfde volzin de zinsnede «of weduwnaar».

ARTIKEL V

Het Verplaatsingskostenbesluit militairen5 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 komen de onderdelen h, j en k te luiden:

h. een eigen huishouding voeren: het zelfstandig bewonen van woonruimte, anders dan bij de eigen, stief- of pleegouders van de militair of van zijn echtgenote, voorzien van eigen meubilair en stoffering;

j. gezinsleden: de echtgenote van de militair en de eigen, stief- of pleegkinderen van de militair zelf of van zijn echtgenote, voor zover zij met hem samenwonen en in geval van vestiging buiten Nederland ter zake goedkeuring is verkregen van de minister;

k. echtgenote: degene die met de militair naar Nederlands recht is gehuwd, alsmede degene die met inachtneming van artikel 1, derde tot en met vijfde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement mede onder dit begrip wordt verstaan;

B. In artikel 10, onder a, wordt het woord «levenspartner» vervangen door: echtgenote.

C. In artikel 26, eerste en derde lid, wordt de zinsnede «echtgeno(o)t(e) of levenspartner» vervangen door: echtgenote.

ARTIKEL VI

Het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie6 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in onderdeel g tweemaal de zinsnede «of levenspartner» en wordt tweemaal het woord «echtgenoot» vervangen door: echtgenote.

2. In het eerste lid komt onderdeel n te luiden:

n. echtgenote: degene die met de ambtenaar naar Nederlands recht is gehuwd, alsmede degene die met inachtneming van artikel 4 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie mede onder dit begrip wordt verstaan;

B. In artikel 8, derde lid, vervalt de zinsnede «of levenspartners».

C. In artikel 13a, tweede lid, vervalt de zinsnede «of levenspartner».

ARTIKEL VII

Het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie7 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, onder c, ten 1°, wordt het woord «echtgenoot» vervangen door: echtgenote.

B. Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Met inachtneming van artikel 4 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie wordt in deze regeling mede verstaan onder echtgenote: de levenspartner met wie de ambtenaar samenwoont en van wie de aanmelding voor het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het daarvoor bestemde register.

C. In artikel 3, derde lid, wordt het woord «echtgenoot» vervangen door: echtgenote.

ARTIKEL VIII

Artikel 8 van de Regeling uitkering vliegongeval8 komt als volgt te luiden:

Artikel 8

  • 1. Met inachtneming van artikel 1, derde tot en met vijfde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt in dit besluit onder nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 1 mede verstaan de nagelaten levenspartner met wie de militair samenwoonde en van wie de aanmelding voor het partnerpensioen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het daarvoor bestemde register.

  • 2. Onder nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 1 worden voorts mede verstaan zij, voor wie de getroffene, naar het oordeel van de Minister van Defensie, als kostwinner was aan te merken.

ARTIKEL IX

  • 1. De militair die op 30 juni 1996 aanspraken ontleende aan de ministeriële regeling betreffende de aanspraken bij samenlevingsvormen maar van wie de levenspartner met wie hij op die datum samenwoont, nog niet door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen, behoudt zijn aanspraken uit hoofde van die regeling, indien het niet inschrijven uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat de levenspartner naar Nederlands recht nog gehuwd is. De aanspraken op grond van die ministeriële regeling eindigen één jaar na inwerkingtreding van dit besluit, of zoveel eerder als:

    a. de levenspartner niet langer naar Nederlands recht gehuwd is;

    b. niet langer wordt voldaan aan de in die regeling gestelde voorwaarden.

  • 2. De militair die op 30 juni 1996 aanspraken ontleende aan de ministeriële regeling betreffende de aanspraken bij samenlevingsvormen maar van wie de levenspartner met wie hij op die datum samenwoont, nog niet door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen, behoudt zijn aanspraken uit hoofde van die regeling, indien het niet inschrijven uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat de militair of zijn levenspartner de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. De aanspraken op grond van die ministeriële regeling eindigen zodra:

    a. de militair en zijn levenspartner de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;

    b. niet langer wordt voldaan aan de in die regeling gestelde voorwaarden.

  • 3. De militair die op 30 juni 1996 aanspraken ontleende aan de ministeriële regeling betreffende de aanspraken bij samenlevingsvormen maar van wie de levenspartner met wie hij op die datum samenwoont, nog niet door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen, behoudt zijn aanspraken uit hoofde van die regeling, indien het niet inschrijven uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat de militair of zijn levenspartner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn. De aanspraken op grond van die ministeriële regeling eindigen zodra niet langer wordt voldaan aan de in die regeling gestelde voorwaarden.

ARTIKEL X

  • 1. De ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, op wie op 30 juni 1996 artikel 4 van dat reglement van toepassing was zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, maar van wie de levenspartner met wie hij op die datum samenwoont, nog niet door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen, behoudt zijn aanspraken uit hoofde van dat artikel, indien het niet inschrijven uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat de levenspartner naar Nederlands recht nog gehuwd is. Die aanspraken eindigen één jaar na inwerkingtreding van dit besluit, of zoveel eerder als:

    a. de levenspartner niet langer naar Nederlands recht gehuwd is;

    b. niet langer wordt voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

  • 2. De ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, op wie op 30 juni 1996 artikel 4 van dat reglement van toepassing was zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, maar van wie de levenspartner met wie hij op die datum samenwoont, nog niet door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen, behoudt zijn aanspraken uit hoofde van dat artikel, indien het niet inschrijven uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat de ambtenaar of zijn levenspartner de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. Die aanspraken eindigen zodra:

    a. de ambtenaar en zijn levenspartner de leeftijd van achttien hebben bereikt;

    b. niet langer wordt voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

  • 3. De ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, op wie op 30 juni 1996 artikel 4 van dat reglement van toepassing was zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, maar van wie de levenspartner met wie hij op die datum samenwoont, nog niet door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen, behoudt zijn aanspraken uit hoofde van dat artikel, indien het niet inschrijven uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat de ambtenaar of zijn levenspartner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn. De aanspraken op grond van dat artikel eindigen zodra niet langer wordt voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

ARTIKEL XI

De artikelen 71a en 80b van het Algemeen militair ambtenarenreglement zijn niet van toepassing ten aanzien van het op 31 december 1996 nog niet verleend vakantieverlof.

ARTIKEL XII

De toepassing van artikel 80 van het Algemeen militair ambtenarenreglement vindt ten aanzien van op 31 december 1996 nog niet verleend vakantieverlof eerst plaats met ingang van 31 december 1999.

ARTIKEL XIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 1996, met uitzondering van:

a. artikel I, onderdelen A, N, O en P, artikel III, artikel IV, onderdelen A, F, onder 2, G en I, artikel V, artikelen VI, VII, VIII, IX en X, die in werking treden op 1 juli 1996;

b. artikel I, onderdelen C, E, F, G, I, J en K, artikel IV, onderdelen C en D, artikelen XI en XII, die in werking treden op 1 januari 1997,

met dien verstande dat:

c. artikel IV, onderdeel H, onder 2, terugwerkt tot en met 1 juni 1994.

Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 maart 1996, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 maart 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de zesentwintigste maart 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Als gevolg van het op 16 november 1995 afgesloten arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector Defensie voor de periode 1 april 1995 tot en met 31 maart 1997 dienen tal van algemene maatregelen van bestuur te worden aangepast aan de in dat overleg gemaakte afspraken. Teneinde tot een werkbaar geheel te komen, is besloten om alle wijzigingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur in vier op zichzelf staande besluiten te verdelen, waarbij bundeling naar onderwerp heeft plaatsgevonden. Dit besluit heeft betrekking op de wijzigingen als gevolg van de aanscherping van de voorwaarden voor de rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwd samenwonend defensiepersoneel met gehuwd defensiepersoneel, alsmede de aanpassingen op het gebied van buitengewoon en vakantieverlof en de proportionele ambtsjubileumgratificatie.

A. Rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwd samenwonend defensiepersoneel met gehuwd defensiepersoneel

Ongehuwde, met een levenspartner samenwonende militairen en burgerlijke ambtenaren defensie konden onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op voor gehuwde militairen en burgerambtenaren geldende rechtspositionele voorzieningen. Voor militairen was die rechtspositionele gelijkstelling geregeld in een ministeriële regeling en voor burgerambtenaren in artikel 4 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD). In het kader van het arbeidsvoorwaardenoverleg voor de sector Defensie is met de centrales van overheidspersoneel overeengekomen de voorwaarden voor die rechtspositionele gelijkstelling aan te scherpen. In het verleden zijn de voorwaarden waaraan ongehuwd samenwonenden moesten voldoen om voor gelijkstelling met gehuwden in aanmerking te komen, opgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Maatschappelijke ontwikkelingen zijn aanleiding deze eisen bij te stellen. Daarom is aangesloten bij voorwaarden zoals die voor het partnerpensioen worden gesteld in het Voorstel van wet tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Algemene militaire pensioenwet (invoering partnerpensioen), alsmede van de Uitkeringswet gewezen militairen (rechtspositionele erkenning van andere relatievormen dan het huwelijk), kamerstukken II 1994/95, 24 227, nrs. 1–2. Voor de inhoud van de voorwaarden zij daarnaar verwezen.

In de volgende opzichten verschillen de voorwaarden voor het partnerpensioen van de huidige voorwaarden: voor partnerpensioen moeten beide partners achttien jaar of ouder, ongehuwd en geen bloed- of aanverwant in rechte lijn zijn.

De datum van ingang van de gelijkstelling van de ongehuwd samenwonende die daarom verzoekt, is gesteld op de datum waarop de levenspartner van de militair of burgerambtenaar door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is ingeschreven in het register inzake partnerpensioenen. De militair of burgerambtenaar moet een afschrift van de betreffende brief van het pensioenfonds als bewijs overleggen.

De aanscherping van de voorwaarden voor de rechtspositionele gelijkstelling voor ongehuwd samenwonenden met gehuwden betekent dat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit militairen onderscheidenlijk burgerambtenaren die wel aan de voorwaarden van de ministeriële regeling onderscheidenlijk het oude artikel 4 BARD voldeden, thans niet meer aan de nieuwe voorwaarden voldoen. Thans bestaat immers nog geen verplichting om aan de commandant (militairen) dan wel Onze Minister (burgerambtenaren) een afschrift te verstrekken van de brief van het pensioenfonds, waarbij de inschrijving van de levenspartner in het register inzake partnerpensioenen wordt bevestigd. In de gevallen dat de levenspartner reeds is aangemeld, kan de militair of burgerambtenaar door het overleggen van het verlangde afschrift op eenvoudige wijze aan de nieuwe voorwaarden voldoen.

De omstandigheid dat niet aan de nieuwe voorwaarden wordt voldaan, wordt echter meestal veroorzaakt doordat de militair of de burgerambtenaar zijn levenspartner (nog) niet heeft aangemeld voor partnerpensioen, terwijl overigens wel aan de voorwaarden voor aanmelding is voldaan. Door aanmelding van de levenspartner voor partnerpensioen bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds kan – desgewenst – alsnog worden voldaan aan de nieuwe voorwaarden. Voor de gevallen waarin de militair onderscheidenlijk de burgerambtenaar of zijn levenspartner jonger is dan achttien jaar en aanmelding bij het pensioenfonds dus niet mogelijk is, is een overgangsmaatregel getroffen. Voor de dienstplichtige militair, inclusief de militair die behoort tot het reservepersoneel en die als zodanig voor eerste oefening feitelijk onder de wapenen is, is de ministeriële regeling inzake de rechtspositionele gelijkstelling gehandhaafd. Het werd niet doelmatig geacht voor de nog korte periode tot 1 januari 1997 (opschorten van de opkomstplicht) het aangescherpte beleid ook op hen van toepassing te verklaren en de uitvoerende instantie, het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, met de aan die aanscherping verbonden werkzaamheden te belasten.

Uit het oogpunt van wetgevingssystematiek is het van belang de basisbepaling voor de rechtspositionele gelijkstelling ook voor militairen te regelen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Voor burgerambtenaren was die gelijkstelling reeds geregeld in het BARD. Voor wat betreft de aanspraken welke zijn opgenomen in de bezoldigingsvoorschriften voor beroepsmilitairen, is zulks al geregeld in het Inkomstenbesluit militairen, dat per 1 januari 1996 in werking is getreden. Met dit besluit zijn alle daarvoor in aanmerking komende algemene maatregelen van bestuur inzake de rechtspositie van burger- en militair personeel gewijzigd in die zin dat daarin de – herziene – voorwaarden zijn opgenomen.

B. Wijzigingen met betrekking tot het buitengewoon en vakantieverlof, het ouderschapsverlof, Goede Vrijdag en 5 mei

In het akkoord arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid 1995/1997 sector defensie is onder andere afgesproken dat een wijziging van de verlofsystematiek voor militairen van de Koninklijke landmacht en luchtmacht tot stand wordt gebracht. Deze nieuwe systematiek beoogt zoveel mogelijk recht te doen aan het algemeen aanvaarde uitgangspunt dat aanspraken zoveel mogelijk moeten kunnen worden verwerkelijkt in het kalenderjaar waarin zij ontstaan, onder gelijktijdige erkenning dat dit uitgangspunt op gespannen voet kan staan met de kerntaken van de krijgsmacht. Bovendien wordt hiermee bereikt dat het ontstaan van verlofoverschotten wordt geminimaliseerd. Een en ander vindt zijn weerslag in de bepaling dat in elk kalenderjaar ten minste 15 werkdagen vakantieverlof moeten worden verleend, waarvan ten minste 10 aaneengesloten. Overboeking van niet verleend vakantieverlof is in het verlengde daarvan slechts mogelijk tot ten hoogste 10 werkdagen. Daarmee wordt het ontstaan van vakantieverlofstuwmeren aanzienlijk beperkt, maar wordt tevens onderkend dat het om redenen van organisatiebelang niet altijd mogelijk is de totale aanspraak in het jaar van ontstaan daarvan te verwerkelijken. Met deze systematiek wordt ook aangesloten bij hetgeen in het BARD ter zake is bepaald voor burgerambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Het aantal maximum over te boeken niet opgenomen vakantiedagen (-uren) voor burgerpersoneel wordt gelijkgesteld met het maximum voor militairen van de land- en luchtmacht.

Ook is afgesproken te komen tot een regeling van afkoop van verlofoverschotten bij ontslag en overlijden, voor zover het gaat om aanspraken ontstaan onder de nieuwe systematiek. Deze regeling geldt ook voor militairen van de Koninklijke marine. Door de maatregelen met betrekking tot een meer gereguleerd verlofsysteem is deze regeling beheersbaar, aangezien de af te kopen verlofoverschotten beperkt blijven.

Tevens zijn in het arbeidsvoorwaardenoverleg afspraken gemaakt over de actualisering van buitengewoon verlofvormen, over Goede Vrijdag en 5 mei en over de flexibilisering van het ouderschapsverlof voor militairen. Tot slot is afgesproken de duur van de ziekteperiode waarover de opbouw van vakantieaanspraken onaangetast blijft voor burgerpersoneel in lijn te brengen met de periode voor militair personeel.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is aangepast met het doel de voorwaarden voor de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden op te nemen. De voorwaarden zijn identiek aan die welke gelden voor aanmelding van de levenspartner van de militair voor het partnerpensioen. De militair die behoort tot het reservepersoneel en die als zodanig voor eerste oefening feitelijk onder de wapenen is, is uitgezonderd (zie onder Algemeen, onder A).

Artikel I, onderdeel B, artikel II, onderdeel A, alsmede artikel IV, onderdeel B

De Goede Vrijdag wordt in de toekomst aangemerkt als een normale werkdag. Daarnaast wordt vastgelegd dat op 5 mei geen werkzaamheden of diensten worden opgedragen aan de militair/dienstplichtige en geen dienst wordt geëist van de burgerambtenaar.

Artikel I, onderdeel E, F en J

In deze bepalingen is, ook voor militairen van de Koninklijke marine, neergelegd dat het niet verleende vakantieverlof – tot een maximum van tweemaal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar – bij ontslag/verlaten werkelijke dienst wordt uitbetaald. Met het gestelde maximum wordt aansluiting gezocht bij hetgeen hieromtrent voor het burgerlijk rijkspersoneel en de burgerlijke ambtenaren werkzaam bij defensie is geregeld. Onderkend wordt dat het gestelde maximum slechts bij hoge uitzondering daadwerkelijk zal voorkomen in verband met de reeds geldende bepalingen voor de marine en de eveneens in dit besluit opgenomen bepalingen houdende beperkingen in de mogelijkheid niet verleend vakantieverlof over te boeken naar en te genieten in het volgend kalenderjaar. Uitdrukkelijk wordt erop gewezen dat vakantieverlofoverschotten daterend van voor de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge artikel XI expliciet niet onder de toepassing van deze maatregel vallen. Met andere woorden, eventuele vakantieverlofoverschotten daterend van voor de inwerkingtreding van dit besluit, die op het moment van het verlaten van de werkelijke dienst nog niet zijn weggewerkt, komen niet in aanmerking voor afkoop.

Als spiegelbeeld van de mogelijkheid van uitbetaling van niet verleend vakantieverlof is de bepaling opgenomen dat de militair een vergoeding is verschuldigd voor teveel genoten vakantieverlof op het moment van ontslag. Deze vergoeding wordt op dezelfde manier berekend als de vergoeding voor niet verleend vakantieverlof bij ontslag. Er zal geen sprake zijn van vergoeding door de militair wanneer het niet aan hem te wijten is dat teveel vakantieverlof is genoten. Dit kan onder andere het geval zijn wanneer vakantieverlof niet-op-aanvraag is verleend in combinatie met het tijdstip van verlaten van de werkelijke dienst.

Het uitgangspunt is dat bij ontslag afrekening plaatsvindt. Ook bij overgang naar een andere functie, hetzij in burgerlijke dienst van het Ministerie van Defensie hetzij wanneer de militair terugkeert in werkelijke dienst. Een terugkeer in werkelijke dienst hoeft niet noodzakelijkerwijs bij hetzelfde krijgsmachtdeel te zijn. Ook is het mogelijk dat de militair in dienst blijft bij het Ministerie van Defensie als burgerlijk ambtenaar. In die gevallen kan het voorkomen dat de militair de voorkeur geeft aan behoud van de resterende vakantieverlofaanspraken boven een afkoop daarvan. Artikel 71a, derde lid, en 80b, derde lid, van het AMAR voorzien hierin.

Artikel I, onderdeel G, H en I, artikel IV, onderdeel D, alsmede artikel XII

In deze bepalingen ligt de kern van de gewijzigde vakantieverlofsystematiek voor militairen bij de land- en luchtmacht. Een aanpassing van de bepalingen voor militairen bij de zeemacht is niet noodzakelijk omdat hier sprake is van een geleid verlofsysteem. Voorop in de nieuwe vakantieverlofsystematiek voor land- en luchtmacht staat dat in elk kalenderjaar ten minste 15 werkdagen vakantieverlof moet worden opgenomen, waarvan 10 aaneengesloten (artikel I, onderdeel G: artikel 76, tweede lid, AMAR). In het verlengde hiervan is bepaald dat niet verleend vakantieverlof slechts tot ten hoogste 10 werkdagen mag worden overgeboekt naar het volgend kalenderjaar (Artikel I, onderdeel I: artikel 80, eerste lid, AMAR). Met andere woorden, het niet verleende vakantieverlof dat die 10 dagen te boven gaat, vervalt. De bestaande overschotten vallen niet onder de toepassing van deze maatregelen (Artikel XII). Deze overschotten zijn ontstaan onder een andere vakantieverlofsystematiek. Het wel van toepassing zijn van de nieuwe vakantieverlofsystematiek zou inhouden dat die overschotten na één jaar reeds grotendeels zouden vervallen. Dit wordt niet redelijk geacht. Bovendien zou het van toepassing verklaren van de nieuwe vakantieverlofsystematiek op de bestaande overschotten tot gevolg kunnen hebben dat wordt getracht die overschotten versneld op te nemen, omdat zij anders grotendeels zullen vervallen. Het gevolg daarvan zou een onaanvaardbare druk op de bedrijfsvoering kunnen zijn. Teneinde de militair de gelegenheid te geven zijn bestaande overschotten weg te werken is een overgangstermijn afgesproken van drie jaar (Artikel XII). Op 31 december 1999 vallen de dan nog resterende overschotten onder de beperkte overboekingsmogelijkheid naar het jaar 2000. Wanneer dat restant – al dan niet tezamen met het restant van de jaarlijkse aanspraak van 1999 – het maximaal over te boeken aantal van 10 dagen te boven gaat vervalt dat meerdere. Van een afkoop van de niet vóór 1 januari 2000 weggewerkte overschotten, daterend van voor de inwerkingtreding van deze maatregelen, zal geen sprake zijn.

Op het in artikel 80, eerste lid, van het AMAR, opgenomen maximum aantal over te boeken niet verleende vakantieverlofdagen zijn twee uitzonderingen mogelijk. Ten eerste indien operationele omstandigheden het tot het verlof verlenen bevoegd gezag hebben verhinderd het verlof te verlenen, waarbij kan worden gedacht aan uitzending, en ten tweede indien gewichtige persoonlijke omstandigheden de militair hebben verhinderd het vakantieverlof te genieten.

De nieuwe vakantieverlofsystematiek voor militairen van de land- en luchtmacht sluit aan bij de systematiek voor burgerpersoneel bij defensie. In het kader van de harmonisatie wordt de systematiek voor het burgerpersoneel op het punt van het maximum aantal over te boeken niet opgenomen vakantiedagen eveneens gesteld op 10 werkdagen (80 uur) en wordt de afwijkingsmogelijkheid van dat aantal in lijn gebracht met die voor militairen van land- en luchtmacht (Artikel IV, onderdeel D).

Tot slot wordt opgemerkt dat, teneinde de militair zoveel mogelijk ruimte te bieden naar eigen inzicht over zijn verlofaanspraken te beschikken, de beperking van de mogelijkheid afzonderlijk halve dagen vakantieverlof op te nemen, opgenomen in artikel 77, vierde lid, AMAR, is geschrapt (artikel I, onderdeel H).

De beperking dat slechts anderhalf maal de aanspraak op vakantieverlof per kalenderjaar kan worden verleend is vervallen. Dit biedt de militair de mogelijkheid die overschotten inderdaad weg te werken, terwijl tegelijkertijd het bevoegd gezag voldoende mogelijkheden behoudt om de belangen van de organisatie te waarborgen en een onaanvaardbare druk op de bedrijfsvoering te voorkomen.

Artikel I, onderdeel L, artikel II, onderdeel D, alsmede artikel IV, onderdeel E en F

Een aantal vormen van buitengewoon verlof wordt afgeschaft. Het gaat hierbij ten eerste om voorzieningen die aangelegenheden betreffen die primair in de persoonlijke levenssfeer van de militair, burgerambtenaar of dienstplichtige liggen (voor conferenties of vergaderingen van landelijke kerkelijke organen of van het Humanistisch Verbond; bij verhuizing zonder dat de plaats waar de militair/burgerambtenaar in de regel zijn dienst verricht, verandert; bij de doop, de kerkelijke bevestiging of de eerste heilige communie van de militair/burgerambtenaar dan wel van zijn partner, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen; voor het afleggen van bezoeken of het voldoen aan oproepingen, verband houdende met emigratie). Mede gelet op overige bestaande vrijetijdsvoorzieningen wordt het niet meer wenselijk geacht hiervoor buitengewoon verlof te verlenen. Ten tweede wordt het buitengewoon verlof bij het optreden als bloeddonor afgeschaft. De reden voor het in stand houden van deze voorziening, het op peil kunnen houden van de bloedvoorraden, is niet meer aanwezig.

Tot slot wordt het buitengewoon verlof voor het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten, beperkt tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste graad.

Artikel I, onderdeel M en artikel II, onderdeel E

Bij het opnemen van het ouderschapsverlof in het AMAR en het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen (RRDpl) was, in navolging van de Wet op het ouderschapsverlof, bepaald dat het verlof zich maximaal over een periode van zes maanden mag uitstrekken en ten hoogste mag bedragen dat deel van de arbeidsduur per week dat 20 uur te boven gaat. In de praktijk is gebleken dat de mogelijkheid om flexibeler om te gaan met de verlofperiode wenselijk is. Aan de bepalingen in het AMAR en RRDpl wordt daarom een nieuw vierde lid toegevoegd dat in principe alle mogelijke indelingen van het verlof toelaat, mits het maximum aantal verlofuren daardoor niet wordt overschreden en de aaneengesloten verlofperiode niet langer is dan een jaar. Het gaat hier om maxima, zodat minder verlof opnemen eveneens mogelijk is. Voor een afwijkende verlofperiode op basis van de nieuwe bepaling heeft de militair/dienstplichtige toestemming nodig van het bevoegd gezag. Wanneer het bevoegd gezag niet instemt met de afwijkende verlofperiode, kan de militair/dienstplichtige uitsluitend aanspraak maken op een verlofconstructie overeenkomstig artikel 87a, derde lid, van het AMAR of artikel 50a, derde lid, van het RRDpl. De overige specifiek voor militairen en dienstplichtigen opgenomen voorwaarden blijven onverkort van toepassing, ook op de mogelijkheid het verlof te flexibiliseren.

Artikel I, onderdeel O

In artikel 120, tweede lid, van het AMAR is de verwijzing naar de bezoldigingsvoorschriften aangepast aan de inwerkingtreding per 1 januari 1996 van het Inkomstenbesluit militairen.

Artikel III

Het Inkomstenbesluit militairen, dat per 1 januari 1996 in werking is getreden, is uitsluitend van toepassing op de militair in de zin van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet, met uitzondering van reserve-personeel dat voor eerste oefening feitelijk onder de wapenen is. Op deze militairen is het AMAR van toepassing, zodat bij de begripsbepaling in het AMAR kon worden aangesloten.

Artikel IV, onderdeel A

Artikel 4 van het BARD is aangepast met het doel de voorwaarden voor de rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwd samenwonende burgerambtenaren met gehuwde burgerambtenaren op te nemen. De voorwaarden zijn identiek aan die welke gelden voor aanmelding van de levenspartner van de ambtenaar voor het partnerpensioen.

Artikel IV, onderdeel C

In het kader van de harmonisatie van de rechtspositie van militair en burgerpersoneel bij defensie wordt de ziekteperiode waarover de opbouw van vakantieaanspraken onaangetast blijft voor burgerpersoneel gewijzigd in 52 weken, overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald voor militair personeel.

Artikel IV, onderdeel I

In het in de sector Defensie gesloten arbeidsvoorwaardenakkoord voor de periode van 1 april 1995 tot en met 31 maart 1997 is onder andere vastgelegd dat voor militair en burgerlijk personeel een proportionele diensttijd-/ambtsjubileumgratificatie bij overlijden tot stand komt.

Daarnaast is voor het burgerlijk personeel afgesproken dat proportionele ambtsjubileumgratificaties bij ontslag worden verleend bij toepassing van de ontslaggronden functioneel leeftijdsontslag, blijvende ongeschiktheid uit hoofde van ziekten of gebreken en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

De proportionele ambtsjubileumgratificaties worden uitsluitend toegekend indien binnen een bepaalde periode na de datum van overlijden of ontslag aanspraak zou hebben bestaan op een gratificatie bij ambtsjubileum. De hoogte van de proportionele ambtsjubileumgratificaties wordt bepaald naar rato van de verhouding van de daadwerkelijke dienstjaren en de dienstjaren benodigd voor het verkrijgen van de gratificatie bij ambtsjubileum.

In verband met het feit dat de proportionele ambtsjubileumgratificatie bij overlijden in de praktijk al sedert 1 juni 1994 wordt toegekend, is aan de inwerkingtreding van punt 2 van dit onderdeel terugwerkende kracht tot en met 1 juni 1994 verleend.

Artikel V

In het Verplaatsingskostenbesluit is voor wat betreft de rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwde militairen met gehuwde militairen aangehaakt bij de begripsomschrijving in het AMAR.

Artikel VI

In het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie is voor wat betreft de rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwde burgerambtenaren met gehuwde burgerambtenaren aangehaakt bij de begripsomschrijving in het BARD. Tevens is het begrip «echtgenoot» vervangen door «echtgenote».

Artikel VII

In het Interimbesluit ziektekosten is voor wat betreft de rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwde burgerambtenaren met gehuwde burgerambtenaren aangehaakt bij de begripsomschrijving in het BARD. Tevens is het begrip «echtgenoot» vervangen door «echtgenote».

Artikel VIII

In de Regeling uitkering vliegongeval is aangehaakt bij de begripsomschrijving in het AMAR.

Artikelen IX en X

Op grond van het eerste lid van deze artikelen behoudt de ongehuwd samenwonende militair onderscheidenlijk burgerambtenaar zijn aanspraak op rechtspositionele gelijkstelling met de gehuwde militair onderscheidenlijk burgerambtenaar, indien aanmelding voor partnerpensioen bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds niet mogelijk is uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de levenspartner nog naar Nederlands recht gehuwd is, omdat de echtscheidingsprocedure nog niet is afgewikkeld. Voor deze groep is, gelet op de duur van die procedure, een overgangstermijn van één jaar getroffen. Die aanspraak vervalt zodra de levenspartner niet langer naar Nederlands recht gehuwd is (aanmelding heeft dan kunnen plaatsvinden) of wanneer niet langer aan de voorheen bestaande voorwaarden wordt voldaan.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen behoudt de ongehuwd samenwonende militair onderscheidenlijk burgerambtenaar zijn aanspraak op rechtspositionele gelijkstelling met de gehuwde militair onderscheidenlijk burgerambtenaar, indien aanmelding voor partnerpensioen bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds niet mogelijk is uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de militair onderscheidenlijk de burgerambtenaar of zijn levenspartner jonger is dan achttien jaar. Die aanspraak vervalt wanneer de samenwonenden beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt (aanmelding heeft dan kunnen plaatsvinden) of wanneer niet langer aan de voorheen bestaande voorwaarden wordt voldaan.

Op grond van het derde lid van deze artikelen behoudt de ongehuwd samenwonende militair onderscheidenlijk burgerambtenaar zijn aanspraak op rechtspositionele gelijkstelling met de gehuwde militair onderscheidenlijk burgerambtenaar, indien aanmelding voor partnerpensioen bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds niet mogelijk is uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de militair onderscheidenlijk de burgerambtenaar en zijn levenspartner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn. Aangezien de militair onderscheidenlijk de burgerambtenaar in deze situatie nimmer aan de nieuwe voorwaarden kan voldoen, is besloten dat hij zijn aanspraken behoudt, tenzij niet langer aan de voorheen bestaande voorwaarden wordt voldaan.

Artikel XI en XII

Deze overgangsbepalingen betreffen het vakantieverlof en regelen dat de vakantieverlofoverschotten die dateren van voor de inwerkingtreding van dit besluit (al dan niet tijdelijk) buiten de toepassing van een aantal maatregelen ingevolge dit besluit vallen. Zo is de mogelijkheid tot afkoop bij ontslag of overlijden niet van toepassing (Artikel XI) en het nieuwe regime, inhoudende een beperkte overboekingsmogelijkheid, pas na een overgangstermijn van 3 jaar (Artikel XII).

Zowel op de militair als op het tot verlof verlenen bevoegd gezag berust de verantwoordelijkheid te trachten de bestaande overschotten weg te werken. Het is daarbij belangrijk dat de organisatie hier niet of nauwelijks hinder van ondervindt maar ook dat de militair het hem toekomende verlof dat om welke reden dan ook in het verleden niet is verleend wel zoveel mogelijk alsnog kan genieten.

Artikel XIII

Met de centrales van overheidspersoneel is overeengekomen dat een aantal van de in dit besluit overeengekomen maatregelen met ingang van 1 april 1996 in werking treden. Uitzondering daarop vormen de maatregelen op het gebied van de rechtspositionele gelijkstelling van ongehuwd samenwonend defensiepersoneel met gehuwd defensiepersoneel (Artikel XIII, onder a) en de herziening van de vakantieverlofsystematiek (Artikel XIII, onder b).

Als gevolg van de inwerkingtreding van dit besluit hebben ongehuwd samenwonende militairen respectievelijk burgerambtenaren die voldeden aan de oude voorwaarden voor de rechtspositionele gelijkstelling met gehuwde militairen respectievelijk burgerambtenaren, de aanspraak op die gelijkstelling verloren voor zover zij thans niet voldoen aan de nieuwe voorwaarden (dit is slechts anders indien artikel IX of X op hen van toepassing is). De met de centrales van overheidspersoneel overeengekomen datum van inwerkingtreding van dit besluit geeft de betrokken militairen en burgerambtenaren de gelegenheid hun levenspartner aan te melden bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, zulks voor zover zij kunnen voldoen aan de nieuwe voorwaarden. Met de centrales van overheidspersoneel is een tijdige en uitgebreide voorlichting overeengekomen.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Stb. 1982, 279, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 november 1995, Stb. 586.

XNoot
2

Stb. 1982, 280, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
3

Stb. 1996, 27.

XNoot
4

Stb. 1993, 350, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 januari 1996, Stb. 86.

XNoot
5

Stb. 1991, 412, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
6

Stb. 1993, 347, gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
7

Stb. 1993, 341, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 september 1995, Stb. 524.

XNoot
8

Stb. 1961, 210, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 februari 1992, Stb. 85.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven