Wet van 6 december 1995 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening en het Wetboek van Strafrecht in verband met hulpverlening aan weggelopen minderjarigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de rechtswaarborgen betreffende hulpverlening aan weggelopen minderjarigen verbeterd dienen te worden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 26 van de >Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 1989, 360)1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Hulpverlening in gevallen als bedoeld in het tweede lid geschiedt voor ten hoogste twee weken. Van de aanvang van de hulpverlening wordt, indien deze niet plaatsvond door tussenkomst van een plaatsende instantie, onverwijld onder opgave van redenen mededeling gedaan aan een plaatsende instantie.

B. Toegevoegd worden een vierde en vijfde lid, luidende:

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid deelt de plaatsende instantie onverwijld aan degene die de ouderlijke macht of de voogdij over een minderjarige uitoefent mee dat hulp aan deze minderjarige wordt verleend.

  • 5. Indien ten aanzien van een minderjarige een maatregel van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, worden de mededelingen bedoeld in het vierde lid, tevens gedaan aan degene die toezicht op de minderjarige houdt.

ARTIKEL II

Artikel 280 van het Wetboek van Strafrecht2 wordt gewijzigd als volgt:

A. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het voorgaande is niet van toepassing op hem die

    a. de raad voor de kinderbescherming onverwijld de verblijfplaats van de minderjarige meedeelt; of

    b. op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening voor bekostiging in aanmerking is gebracht en handelt overeenkomstig de artikelen 25 en 26 van die wet; of

    c. handelt in het kader van zorgvuldige hulpverlening aan de minderjarige.

B. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Van zorgvuldige hulpverlening vormen de onverwijlde melding dat hulp wordt verleend alsmede de onverwijlde bekendmaking van de identiteit van de hulpverlener en zijn plaats van verblijf of vestiging aan degene die het gezag over de minderjarige uitoefent, bestanddelen.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij in het Staatsblad wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de elfde januari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 1995, Stb. 592.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 1994/95, 23 179.

Handelingen II 1994/95, blz. 4819–4840; 4988; 5091–5092; 5265.

Kamerstukken I 1994/95, 23 179 (292, 292a); 1995/96, 23 179 (73, 73a).

Handelingen I 1995/96, blz. 347.

Naar boven