Besluit van 27 februari 1996 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 15 november 1995, nr. WV95/859 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 15, eerste lid, aanhef, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;

De Raad van State gehoord (advies van 22 januari 1996, nr. W06.95.0614);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 februari 1996, nr. WV 96/41U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer1 wordt als volgt gewijzigd.

A. Artikel 4 vervalt.

B. Artikel 5 wordt vervangen door:

Artikel 5. 1. De in artikel 15, eerste lid, onderdeel e, bedoelde vrijstelling bij omzetting van een door een natuurlijke persoon gedreven onderneming, waaronder mede wordt verstaan de onderneming bestaande in een deelgerechtigdheid in een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap, in een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is van toepassing indien alle tot het ondernemingsvermogen behorende activa en passiva worden ingebracht tegen toekenning van aandelen, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming.

2. Onder toekenning van aandelen wordt begrepen het geval waarin naast de toekenning van aandelen tevens een bedrag in geld wordt betaald van ten hoogste 10 percent van de waarde van hetgeen op de aandelen is gestort, met dien verstande dat ingeval de omzetting plaatsvindt met toepassing van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dit bedrag kan worden gesteld op het bedrag waarvoor de ondernemer op grond van de aan deze toepassing verbonden voorwaarden wordt gecrediteerd.

3. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, van de wet niet is geheven ter zake van een omzetting is alsnog verschuldigd, indien de inbrenger binnen drie jaren na de omzetting niet meer in het bezit is van alle bij of in verband met die omzetting verkregen aandelen. De bepaling is eveneens van toepassing bij vervreemding van claims en het verlenen van een koopoptie op de aandelen, alsmede bij een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van hetgeen op de aandelen is gestort.

4. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, van de wet niet is geheven ter zake van een omzetting is alsnog verschuldigd, indien de onderneming niet gedurende een periode van ten minste drie jaren na de omzetting door de vennootschap wordt voortgezet.

5. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding van de aandelen in het kader van een fusie of interne reorganisatie als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet, met dien verstande dat de in dat kader verkregen aandelen in de plaats komen van de in het derde lid bedoelde aandelen.

6. Het vierde lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding in het kader van een fusie als bedoeld in artikel 5a dan wel een interne reorganisatie als bedoeld in artikel 5b.

Artikel 5a. 1. De in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet bedoelde vrijstelling wegens fusie is van toepassing indien een vennootschap uitsluitend de gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel daarvan van een andere vennootschap verkrijgt tegen toekenning van aandelen.

2. Onder toekenning van aandelen wordt begrepen het geval waarin naast de toekenning van aandelen tevens een bedrag in geld wordt betaald van ten hoogste 10 percent van de waarde van hetgeen op de aandelen is gestort.

3. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet niet is geheven ter zake van een fusie is alsnog verschuldigd, indien de inbrengende vennootschap binnen drie jaren na de fusie niet meer in het bezit is van alle bij of in verband met die fusie verkregen aandelen.

4. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet niet is geheven ter zake van een fusie is alsnog verschuldigd, indien de onderneming niet gedurende een periode van ten minste drie jaren na de fusie door de verkrijgende vennootschap wordt voortgezet.

5. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding van de aandelen in het kader van een fusie of interne reorganisatie als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet, met dien verstande dat de in dat kader verkregen aandelen in de plaats komen van de in het derde lid bedoelde aandelen.

6. Het vierde lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding van de onderneming in het kader van een fusie als bedoeld in dit artikel, dan wel een interne reorganisatie als bedoeld in artikel 5b.

7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vennootschap verstaan de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de open commanditaire vennootschap, alsmede andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Onder vennootschap wordt mede verstaan de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij met een in aandelen verdeeld kapitaal. Tevens wordt daaronder verstaan het lichaam dat naar het recht van een andere Staat is opgericht en naar aard en inrichting vergelijkbaar is met een lichaam als bedoeld in dit lid.

Artikel 5b. 1. De in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, bedoelde vrijstelling wegens interne reorganisatie is van toepassing indien een tot het concern behorende vennootschap onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen overdraagt aan een andere vennootschap van dat concern.

2. Onder een concern wordt verstaan een vennootschap waarvan niet alle of nagenoeg alle aandelen onmiddellijk of middellijk in het bezit zijn van een andere vennootschap, te zamen met alle andere vennootschappen waarin zij onmiddellijk of middellijk alle of nagenoeg alle aandelen bezit.

3. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet niet is geheven wegens interne reorganisatie is alsnog verschuldigd indien de vennootschap die de onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, heeft verkregen, binnen drie jaren na de verkrijging niet langer deel uitmaakt van het concern.

4. De belasting die door toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet niet is geheven wegens interne reorganisatie is alsnog verschuldigd voor zover de overdragende vennootschap tot het concern is gaan behoren als gevolg van een niet onder artikel 37, tweede lid, van de wet vallende gebeurtenis waarbij geen overdrachtsbelasting verschuldigd was, indien de onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen zijn verkregen door die overdragende vennootschap vóór de hiervoor bedoelde gebeurtenis en de onderneming van die vennootschap niet gedurende drie jaren binnen het concern is voortgezet.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vennootschap verstaan de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de open commanditaire vennootschap, alsmede andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Onder vennootschap wordt mede verstaan de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij met een in aandelen verdeeld kapitaal. Tevens wordt daaronder verstaan het lichaam dat naar het recht van een andere Staat is opgericht en naar aard en inrichting vergelijkbaar is met een lichaam als bedoeld in dit lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt voor artikel I, onderdeel B, terug tot en met 31 maart 1995, 18.00 uur, met dien verstande dat op verzoek van de belastingplichtige met betrekking tot verkrijgingen die hebben plaatsgevonden in de periode tussen 31 maart 1995, 18.00 uur, en de inwerkingtreding van dit besluit, artikel 15, eerste lid, onderdelen e en h, van de wet, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de Wet van 18 december 1995 (Stb. 660) en artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing zijn.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 februari 1996.

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste februari 1996

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit besluit bevat de wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna het uitvoeringsbesluit) die samenhangen met de Wet van 18 december 1995 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer en enkele andere belastingwetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken (Stb. 659) en de Wet van 18 december 1995 tot wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 (terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel-btw) (Stb. 660).

Het betreft in artikel I, onderdeel A, het laten vervallen van artikel 4 van het uitvoeringsbesluit, welke bepaling een anti-misbruikregeling inhoudt voor artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, zoals dat luidde voor de wijziging bij de hiervoor genoemde Wet van 18 december 1995 (Stb. 659). Bij die wijziging is de vrijstelling bij toedeling krachtens verdeling van een gemeenschappelijk verkregen onroerende zaak beperkt tot samenwoners die samen een onroerende zaak hebben verkregen, de ene partner voor ten minste 40 percent en de ander voor ten hoogste 60 percent. Nu in de wet nauwkeurig is omschreven in welk geval de vrijstelling van toepassing is en er geen sprake kan zijn van de situatie waartegen artikel 4 gericht was, kan artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer vervallen.

Voorts zijn in artikel I, onderdeel B, de voorwaarden opgenomen voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij de omzetting van een persoonlijke onderneming in een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de nieuwe regels die gelden bij fusie en interne reorganisatie. Zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet van 18 december 1995 (Stb. 660) is aangegeven, leidt een andere opzet van de vrijstelling wegens inbreng (artikel 15, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, hierna aangeduid als de wet) door deze te splitsen in een vrijstelling wegens inbreng van een onroerende zaak in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft en een vrijstelling wegens omzetting van een door een natuurlijke persoon gedreven onderneming in een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ertoe, dat voor de bedrijfsfusie een eigen regeling noodzakelijk wordt. De voorwaarden voor de vrijstelling wegens omzetting, fusie en interne reorganisatie zijn achtereenvolgens opgenomen in de nieuwe artikelen 5, 5a en 5b van het uitvoeringsbesluit. De voorwaarden zijn erop gericht recht te doen aan de achterliggende gedachte van de vrijstellingen, te weten enerzijds de overdrachtsbelasting geen hinderpaal te laten zijn bij de economisch gezien wenselijke rechtsvorm van de onderneming of de positionering van onroerende zaken binnen een concern, terwijl anderzijds misbruik of oneigenlijk gebruik van de vrijstellingen wordt voorkomen door de continuïteitseis te stellen en te verhinderen dat een verkoop wordt ingekleed als een inbreng en daardoor vrijgesteld wordt.

Voorts is de concerndefinitie voor de overdrachtsbelasting aangepast. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie levert een beperking tot naar Nederlands recht opgerichte vennootschappen een door de artikelen 52 en 58 van het EEG-verdrag verboden discriminatie op (arrest van 12 april 1994, Jurisprudentie van het HvJEG 1994, blz. I-1137, zaak C-1/93, V-N 1994/1718, punt 30). Bij ministerieel besluit van 8 juni 1994, nr. VB 94/1520 (V-N 1994/2264, punt 33) is voor de uitvoeringssfeer bepaald dat onder vennootschap tevens de met de naar Nederlands recht opgerichte naamloze of besloten vennootschap vergelijkbare rechtspersonen uit de andere lid-staten van de Europese Unie dienen te worden begrepen. Nu de overdrachtsbelasting niet specifiek wordt beheerst door Europese richtlijnen, en in de verdragen met niet EU-landen eveneens vaak een non-discriminatiebepaling is opgenomen, is de concerndefinitie verruimd tot naamloze en besloten vennootschappen naar het recht van welk land dan ook opgericht. In verband met de omstandigheid dat ook andere lichamen dan naamloze of besloten vennootschappen deel kunnen uitmaken van een concern, is de definitie voorts uitgebreid met (personen) vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een in aandelen verdeeld kapitaal.

Deze algemene maatregel van bestuur treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in het Staatsblad. De bepalingen ter zake van de vrijstellingen voor omzetting, fusies en interne reorganisaties werken terug tot en met 31 maart 1995, 18.00 uur, met dien verstande dat op handelingen die hebben plaatsgevonden tussen dat tijdstip en de inwerkingtreding van dit besluit, en die onder het oude regime vrijgesteld waren, dat toen geldende regime kan worden toegepast.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I, onderdeel A

Dit onderdeel betreft het vervallen van artikel 4 van het uitvoeringsbesluit.

ARTIKEL I, onderdeel B

In onderdeel B wordt artikel 5 van het uitvoeringsbesluit vervangen door de artikelen 5, 5a en 5b. Deze artikelen bevatten de voorwaarden waaronder een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing is voor de omzetting van een onderneming die gedreven wordt door een natuurlijke persoon in een NV of BV, onderscheidenlijk de voorwaarden voor de vrijstelling bij fusies en reorganisaties.

Artikel 5

Artikel 5 betreft de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij omzetting van een persoonlijke onderneming in een naamloze of besloten vennootschap, waarbij de onderneming wordt voortgezet door de vennootschap en de ondernemer door middel van het aandelenbezit eigenaar blijft. Het eerste lid geeft aan dat voor de onderneming het subjectieve ondernemingsbegrip geldt, waarbij de ondernemer centraal staat. Daarmee wordt aangesloten bij de regeling van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 waarin de geruisloze omzetting voor de inkomstenbelasting is geregeld. Evenals voor de inkomstenbelasting is het niet van belang of de andere maten/vennoten hun onderneming eveneens inbrengen in een BV; het blijft toegestaan dat alle maten/vennoten van het samenwerkingsverband hun ondernemingen gezamenlijk in dezelfde BV inbrengen. Opgemerkt zij dat het voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting niet noodzakelijk is dat de omzetting voor de inkomstenbelasting geruisloos verloopt, ook bij ruisende (of een combinatie van geruisloze en ruisende) omzettingen is de vrijstelling van toepassing. Wel is het noodzakelijk dat alle tot de onderneming behorende activa en passiva worden ingebracht tegen toekenning van aandelen, waarbij creditering kan plaatsvinden voor een ten laste van de fiscale oudedagsreserve (FOR) bedongen lijfrente, en dat de inbrenger in het aandelenkapitaal in dezelfde verhouding is gerechtigd als in het vermogen van de onderneming. Hetgeen omtrent de gerechtigdheid in het aandelenkapitaal is opgemerkt in de paragrafen 9.4.2 en 10.2 van de toelichting op de standaardvoorwaarden voor de geruisloze omzetting in de inkomstenbelasting (Besluit van 9 september 1991, DB91/2799, Stcrt. 17 september 1991, nr. 180) is van overeenkomstige toepassing.

In het tweede lid is bepaald dat naast de toekenning tegen aandelen een percentueel geringe toebetaling in geld mag plaatshebben. Het percentage is zo laag gesteld om te voorkomen dat een verkoop wordt ingekleed als inbreng. Hetzelfde percentage is toegestaan bij de fusie- en reorganisatiefaciliteit in de kapitaalsbelasting, waarbij is aangesloten. Onder bedrag in geld dienen uiteraard ook andere op geld waardeerbare vermogenswaarden te worden verstaan; de ten laste van de FOR bedongen lijfrente wordt hiertoe niet gerekend. Indien de omzetting plaatsvindt met toepassing van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, is het toegestaan de in dat kader toegestane creditering, indien dit tot een hoger bedrag leidt, in de plaats te stellen van de 10 percent.

Het derde lid stelt de eis dat de ondernemer gedurende drie jaren in het bezit moet blijven van alle toegekende aandelen. Dit geldt ook voor de aandelen die aan hem worden toegekend uit een agio dat eventueel bij een ruisende omzetting kan zijn ontstaan. Voor de tekst is aangesloten bij de sanctiebepaling voor de aandelenfusie waarin is bepaald dat, indien een of meer van de verworven aandelen wordt vervreemd, de niet geheven (kapitaals)belasting alsnog verschuldigd wordt (artikel 14 van het uitvoeringsbesluit); het gebod tot in bezit houden heeft grosso modo dezelfde betekenis als het vervreemdingsverbod zoals dat bedoeld is in de standaardvoorwaarden voor de geruisloze omzetting in de inkomstenbelasting. Dat houdt in dat het vervreemden van claims, het verlenen van een koopoptie, het inkopen van eigen aandelen door de vennootschap, een scheiding en deling van een gemeenschap waartoe de aandelen behoren, tenzij alle aandelen worden toegedeeld aan de omzetter, of de terugbetaling van hetgeen op de aandelen is gestort, worden beschouwd als «niet meer in bezit hebben». Evenals in paragraaf 12.1 van de toelichting op de standaardvoorwaarden is aangegeven, geldt het vervreemdingsverbod niet meer na overlijden. De rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel kunnen de aandelen wel vervreemden.

Het vierde lid bevat het vereiste dat de onderneming wordt voortgezet. Van voortzetting is slechts sprake indien de bedrijfsvoering gedurende ten minste drie jaren na de inbreng van de onderneming wordt voortgezet en de vennootschap geen handelingen verricht die bij de inbrenger, indien hij de onderneming niet zou hebben ingebracht, zouden hebben geleid tot staking van de onderneming of van een zelfstandig gedeelte daarvan.

Het vijfde lid heft het vervreemdingsverbod op indien de aandelen worden vervreemd in het kader van een voor de kapitaalsbelasting gefacilieerde fusie of reorganisatie, waarbij de alsdan verkregen aandelen in de plaats treden van de oorspronkelijk verkregen aandelen.

Het zesde lid ten slotte voorziet erin dat de vrijstelling gehandhaafd blijft ook al wordt de onderneming niet voortgezet door de vennootschap. Dit is het geval indien de onderneming door een andere vennootschap wordt voortgezet en zij aan die vennootschap is overgedragen met toepassing van artikel 5a van het uitvoeringsbesluit. De vrijstelling wordt evenmin teruggenomen indien de onroerende zaak met toepassing van artikel 5b van het uitvoeringsbesluit binnen het concern wordt overgedragen.

Artikel 5a

Artikel 5a geeft een uitwerking van de voorheen met toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer vrijgestelde bedrijfsfusies tussen lichamen met een in aandelen verdeeld kapitaal, welke vrijstelling nu berust op onderdeel h van het eerste lid van dat artikel.

Het eerste lid stelt de eis dat de inbreng een gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel daarvan betreft. De faciliteit is derhalve ruimer geworden omdat zij ook van toepassing is indien een zelfstandig gedeelte van een onderneming wordt ingebracht. Het woord «uitsluitend» is opgenomen teneinde te benadrukken dat het niet mag gaan om «losse» vermogensbestanddelen van een onderneming. Aangesloten wordt op dit punt bij de regeling voor bedrijfsfusies voor de kapitaalsbelasting.

De in het tweede tot en met zesde lid opgenomen bepalingen zijn qua doel en strekking gelijk aan de overeenkomstige bepalingen van artikel 5.

In het zevende lid is bepaald dat de fusieregeling van toepassing is voor vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een in aandelen verdeeld kapitaal, alsmede voor naar buitenlands recht lichamen die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de in dit artikel genoemde Nederlandse lichamen.

Artikel 5b

Het eerste lid verklaart de vrijstelling van toepassing indien binnen een concern onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, worden overgedragen. De vrijstelling is ook van toepassing indien het één onroerende zaak betreft. Niet langer wordt de voorwaarde gesteld dat alle bedrijfsmiddelen van gelijke aard in de reorganisatie worden betrokken. Ook de voorwaarde dat alle vennootschappen van het concern bij de reorganisatie worden betrokken, is vervallen.

Het tweede lid geeft aan wanneer er sprake is van een concern. Met «alle of nagenoeg alle» wordt in die definitie bedoeld ten minste 90 percent. Uitgegaan is van een topvennootschap, dat wil zeggen een vennootschap die niet voor 90 percent of meer in handen is van een andere vennootschap. Deze topvennootschap vormt dan één concern met alle andere vennootschappen waarin het middellijk of onmiddellijk een belang van 90 percent of meer heeft. Binnen een dergelijke groep is maar één concern aanwezig.

Het derde lid stelt de eis dat de vennootschap die de onroerende zaak met toepassing van artikel 5b heeft verkregen, nog ten minste drie jaar deel moet uitmaken van het concern. Uiteraard geldt dit alleen zolang de onroerende zaak nog tot het vermogen van die vennootschap wordt gerekend en niet is overgedragen aan een andere vennootschap van het concern.

In het vierde lid is een bepaling opgenomen die is ontleend aan onderdeel a van het tweede lid van het thans vervangen artikel 5 van het uitvoeringsbesluit. Het betreft het voortzettingsvereiste. Zonder deze bepaling zou het mogelijk zijn dat een onroerende zaak wordt aangekocht zonder betaling van overdrachtsbelasting. De daarbij te volgen procedure bestaat in de aankoop van de aandelen van de onderneming waartoe de onroerende zaak behoort, gevolgd door een splitsing tussen het bedrijf en de onroerende zaak. Vervolgens kan het bedrijf worden (terug)verkocht. Het resultaat van deze methode zou dan zijn dat de onroerende zaak is gekocht zonder betaling van overdrachtsbelasting.

Het vijfde lid, waarin de lichamen zijn opgesomd die tot een concern kunnen behoren, is gelijkluidend aan het zevende lid van artikel 5a.

Ik merk in dit verband op dat de Resolutie van 9 augustus 1991, nr. VB91/1635, V-N 1991, blz. 3016, punt 21, inzake de aanmerking van een coöperatieve organisatie als fictief concern gehandhaafd blijft.

ARTIKEL II

De inwerkingtreding van het onderhavige besluit is voorzien op de dag na plaatsing in het Staatsblad. Vanwege de samenhang met de wetten die de aanleiding waren voor de wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer, werken de wijzigingen in artikel I, onderdeel B, terug tot en met 31 maart 1995, 18.00 uur, hetzelfde tijdstip als waarop de verkrijging van de economische eigendom onder de heffing van overdrachtsbelasting is gebracht. Voor verkrijgingen die hebben plaatsgevonden in de periode tussen 31 maart 1995, 18.00 uur, en de inwerkingtreding van dit besluit, en die onder het toen geldende regime vrijgesteld waren maar dat onder het nieuwe regime niet zouden zijn, is het mogelijk het oude regime toe te passen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1971, 393, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 december 1995, Stb. 589.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven