Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1996, 134 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1996, 134 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte van de werknemer uit te breiden van zes naar 52 weken en daartoe het Burgerlijk Wetboek, de Ziektewet en enkele andere wetten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Burgerlijk Wetboek1 wordt gewijzigd als volgt:
A. Boek 7a, zevende titel A, wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel 1638c wordt vervangen door de volgende artikelen:
1. Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, behoudt de arbeider voor een tijdvak van tweeënvijftig weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij daartoe door ziekte of door zwangerschap of bevalling verhinderd was. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt dit tijdvak met de duur van de vertraging verlengd.
2. Voor de arbeider die ten behoeve van zijn werkgever in diens huishouding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten op minder dan drie dagen per week verricht, geldt het in het eerste lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken.
3. De arbeider heeft het in het eerste lid bedoelde recht niet:
a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van de bedrijfsvereniging waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
4. Het loon wordt verminderd met:
a. het bedrag van enige geldelijke uitkering die de arbeider toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst;
b. het bedrag van de inkomsten, door de arbeider in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
5. De werkgever is bevoegd de betaling van het in het eerste lid bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de arbeider zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
6. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de arbeider daarvan geen kennis heeft gegeven binnen een redelijke termijn nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
7. Indien het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing, met dien verstande dat als loon wordt beschouwd het gemiddelde loon dat de arbeider, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
8. Van dit artikel kan ten nadele van de arbeider slechts in zoverre worden afgeweken dat bij schriftelijke overeenkomst of bij reglement bedongen kan worden dat de arbeider voor de eerste twee dagen van het in het eerste of tweede lid bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.
9. Voor de toepassing van het eerste en achtste lid worden perioden waarin de arbeider ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
1. De rechter wijst een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 1638c af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd door de bedrijfsvereniging waarbij de werkgever is aangesloten, omtrent de verhindering van de arbeider om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten.
2. Het eerste lid geldt niet indien de verhindering niet wordt betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de arbeider kan worden gevergd.
3. De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
4. De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de voor zijn onderzoek van belang zijnde inlichtingen over de arbeider inwinnen bij de behandelend arts of de behandelend artsen. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de arbeider niet onevenredig wordt geschaad.
5. De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve bevelen dat de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk of mondeling toelicht of aanvult.
6. De arbeider wordt ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste lid slechts in de kosten van de werkgever, bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
7. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk orgaan kan worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde deskundige door een ander dan de bedrijfsvereniging wordt aangewezen.
1. De arbeider behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij, hetzij ten gevolge van de vervulling van een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, welke vervulling niet in zijn vrije tijd kon geschieden, hetzij ten gevolge van zeer bijzondere, buiten zijn schuld ontstane omstandigheden, verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten.
2. Onder zeer bijzondere, buiten zijn schuld ontstane omstandigheden worden voor de toepassing van dit artikel in ieder geval begrepen: de bevalling van de echtgenote van de arbeider en het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn. Onder de vervulling van een door wet of overheid opgelegde verplichting wordt begrepen de uitoefening van het actief kiesrecht.
3. Het vierde lid, onderdelen a en b, en het zevende lid van artikel 1638c zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Van dit artikel kan slechts bij schriftelijke overeenkomst of bij reglement worden afgeweken.
2. Aan artikel 1638dd, vijfde lid, wordt een nieuwe zin toegevoegd, luidende:
De in de eerste volzin bedoelde aanspraak bestaat evenmin indien de ziekte het gevolg is van een gebrek waarover de arbeider bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst de werkgever opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven en voor de tijd gedurende welke de arbeider door zijn toedoen zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd dan wel hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van de bedrijfsvereniging waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
3. In artikel 1638ee wordt «artikel 1638c, derde en vierde lid,» vervangen door: artikel 1638cb.
4. Artikel 1639l wordt gewijzigd als volgt:
a. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten van wie de arbeider niet duurzaam gescheiden leefde dan wel degene met wie de arbeider ongehuwd samenleefde, bij ontstentenis van deze de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen en bij ontstentenis van dezen degene met wie de arbeider in gezinsverband leefde en in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag. Van ongehuwd samenleven als bedoeld in de eerste zin is sprake indien twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
b. In het vijfde lid wordt na «het tweede lid geldt niet» ingevoegd: indien de arbeider onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden door toepassing van artikel 1638c, derde lid, geen aanspraak had op loon als bedoeld in artikel 1638c, eerste lid, of.
B. Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nrs. 1–2) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt het Burgerlijk Wetboek gewijzigd als volgt:
1. Artikel 629 wordt vervangen door de volgende artikelen:
1. Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, behoudt de werknemer voor een tijdvak van tweeënvijftig weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij daartoe door ziekte of door zwangerschap of bevalling verhinderd was. Indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt dit tijdvak met de duur van de vertraging verlengd.
2. Voor de werknemer die ten behoeve van zijn werkgever uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten op minder dan drie dagen per week verricht, geldt het in lid 1 bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken.
3. De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet:
a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van de bedrijfsvereniging waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
4. Artikel 628 lid 2 is van overeenkomstige toepassing. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
5. De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
6. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
7. Artikel 628 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.
8. Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.
9. Voor de toepassing van de leden 1 en 8 worden perioden waarin de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
1. De rechter wijst een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 629 af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd door de bedrijfsvereniging waarbij de werkgever is aangesloten, omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten.
2. Lid 1 geldt niet indien de verhindering niet wordt betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
3. De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
4. De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de voor zijn onderzoek van belang zijnde inlichtingen over de werknemer inwinnen bij de behandelend arts of de behandelend artsen. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de werknemer niet onevenredig wordt geschaad.
5. De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve bevelen dat de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk of mondeling toelicht of aanvult.
6. De werknemer wordt ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste lid slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
7. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk orgaan kan worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde deskundige door een ander dan de bedrijfsvereniging wordt aangewezen.
1. De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij, hetzij ten gevolge van de vervulling van een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, welke vervulling niet in zijn vrije tijd kon geschieden, hetzij ten gevolge van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten.
2. Onder zeer bijzondere omstandigheden worden voor de toepassing van dit artikel in ieder geval begrepen: de bevalling van de echtgenote van de werknemer en het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn. Onder de vervulling van een door de wet of overheid opgelegde verplichting wordt begrepen de uitoefening van het actief kiesrecht.
3. Artikel 628 leden 2, 3 en 4 is van overeenkomstige toepassing.
4. Van dit artikel kan slechts bij schriftelijke overeenkomst of bij reglement worden afgeweken.
2. Aan artikel 635, lid 3, wordt een nieuwe zin toegevoegd, luidende:
De werknemer heeft evenmin aanspraak op vakantie voor de tijd gedurende welke hij door zijn toedoen zijn genezing belemmert of vertraagt dan wel hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van de bedrijfsvereniging waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
3. In artikel 636 wordt «artikel 629 leden 2 en 3» vervangen door: artikel 629b.
4. Artikel 674 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde dan wel degene met wie de werknemer ongehuwd samenleefde, bij ontstentenis van deze de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen en bij ontstentenis van dezen degene met wie de werknemer in gezinsverband leefde en in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag. Van ongehuwd samenleven als bedoeld in de eerste zin is sprake indien twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
b. In het vijfde lid wordt na «Lid 2 geldt niet» ingevoegd: indien de werknemer onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden door toepassing van artikel 629 lid 3, geen aanspraak had op loon als bedoeld in artikel 629 lid 1 of.
A. Het Wetboek van Koophandel2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 391 wordt «1638c, lid 3–7» vervangen door: 1638cb.
2. In artikel 415a, eerste lid, wordt «, anders dan in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Ziektewet, niet verzekerd is ingevolge die wet, noch op grond van het bepaalde in artikel 46, eerste lid, van die wet aanspraak heeft op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven,» vervangen door: niet is verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is,.
3. In artikel 415b, eerste lid, wordt «, anders dan in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Ziektewet, niet verzekerd is ingevolge die wet, noch op grond van het bepaalde in artikel 46, eerste lid, van die wet aanspraak heeft op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven,» vervangen door: niet is verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is,.
4. In artikel 415h, eerste lid, wordt «, anders dan in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Ziektewet, niet verzekerd zijn ingevolge die wet, noch op grond van het bepaalde in artikel 46, eerste lid, van die wet aanspraak heeft op ziekengeld alsof zij verzekerd waren gebleven,» vervangen door: niet zijn verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is,.
5. In artikel 450b wordt «1638c, lid 3–7» vervangen door: 1638cb.
6. In artikel 452p wordt «1638c, lid 3–7» vervangen door: 1638cd.
B. Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nrs. 1–2) tot wet verheven is en in werking is getreden, wordt het Wetboek van Koophandel gewijzigd als volgt:
1. In artikel 391 wordt «629, leden 2, 3, 5 en 6 en lid 4 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628 leden 3 en 4» vervangen door: artikel 629, lid 9 en artikel 629b, leden 1, 2, 4 en 3 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628, leden 3 en 4.
2. In artikel 450b van het Wetboek van Koophandel wordt «629, leden 2, 3, 5 en 6 en lid 4 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628 leden 3 en 4» vervangen door: artikel 629, lid 9 en artikel 629b, leden 1, 2, 4 en 3 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628, leden 3 en 4.
3. In artikel 452p wordt «629, leden 2, 3, 5 en 6 en lid 4 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628 leden 3 en 4» vervangen door: artikel 629, lid 9 en artikel 629b, leden 1, 2, 4 en 3 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628, leden 3 en 4.
1. De >Wet tarieven in burgerlijke zaken3 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid worden de onderdelen b tot en met d geletterd c tot en met e. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel b, dat luidt:
b. f 150 wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In het derde lid, worden de onderdelen b tot en met d geletterd c tot en met e. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel b, dat luidt:
b. f 150 wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. In het vierde lid wordt «onder b of c» vervangen door: onder c of d.
B. In artikel 11 worden de onderdelen a tot en met d geletterd b tot en met e. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel a, dat luidt:
a. f 50 wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in artikel 629b van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Indien ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nrs. 1–2), niet tot wet verheven is en in werking is getreden, treedt tot het tijdstip waarop dat wetsvoorstel, nadat het tot wet verheven is, in werking treedt, in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, en artikel 11, onderdeel a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals die bepalingen luiden ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor «artikel 629 van Boek 7» telkens in de plaats «artikel 1638c van Boek 7A».
De Ziektewet4 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 19 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het tweede lid wordt «bevalling» vervangen door: zwangerschap of bevalling.
2°. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede verstaan gebreken.
Artikel 29 wordt vervangen door:
1. Behoudens de artikelen 29a en 29b wordt geen ziekengeld uitgekeerd indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking krachtens welke hij de arbeid behoort te verrichten, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. De eerste volzin is eveneens van toepassing indien het recht op loon door toepassing van het derde, vierde, vijfde of achtste lid van artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
2. Het ziekengeld wordt uitgekeerd over iedere dag van de ongeschiktheid tot werken, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, aan:
a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5, met uitzondering van artikel 4, eerste lid, onderdeel e, als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking binnen het in het vijfde lid genoemde tijdvak van 52 weken eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
d. de verzekerde die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
e. de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
f. de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig artikel 29a;
g. de werknemer, bedoeld in artikel 29b.
3. Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming kan voor bijzondere gevallen regels stellen inzake welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.
4. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd op en na de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt.
5. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken. Voor het bepalen van dit tijdvak worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
6. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.
7. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, wordt gesteld op het dagloon.
8. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.
In artikel 29a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het achtste lid wordt «Artikel 29, tiende lid» vervangen door: Artikel 29, vijfde lid.
2°. In het tiende lid wordt «artikel 29, vierde en tiende lid» vervangen door: artikel 29, vijfde lid.
Artikel 29b wordt vervangen door:
1. De werknemer die in de drie jaren voorafgaand aan zijn dienstbetrekking:
a. recht had op een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of
b. de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 6 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, heeft doorgemaakt, en aansluitend aan die wachttijd niet arbeidsongeschikt is als bedoeld in die wetten, heeft vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die gelegen zijn in de drie jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
2. Het ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.
3. In afwijking van het tweede lid wordt het ziekengeld op verzoek van de werkgever gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht.
4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer:
a. de werknemer jegens de werkgever bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte geen aanspraak op betaling van loon kan maken;
b. er sprake is van een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
In artikel 30 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. Het eerste lid komt te luiden:
1. De zieke werknemer die in staat is hem passende arbeid te verrichten is verplicht te trachten deze arbeid te verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, deze arbeid te verrichten.
2°. Het derde lid vervalt.
3°. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
In artikel 35 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het vijfde lid wordt «artikel 29, negende lid» vervangen door: artikel 29, vierde lid.
2°. In het achtste lid wordt «artikel 29, negende en tiende lid» vervangen door: artikel 29, vierde en vijfde lid.
Artikel 36, eerste lid, wordt vervangen door:
1. In de gevallen, waarin op de dag van het overlijden van de verzekerde of van degene die verzekerd is geweest, nog geen ziekengeld is toegekend omdat aan het overlijden geen periode van arbeidsongeschiktheid voorafging, dient de uitbetaling als bedoeld in artikel 35, eerste lid, plaats te vinden, alsof hem met ingang van de dag na het overlijden ziekengeld is toegekend.
Artikel 38 wordt vervangen door:
1. De werkgever van de verzekerde die bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op loon doet, uiterlijk op de eerste dag nadat de ongeschiktheid van die werknemer dertien weken heeft geduurd, aangifte van die ongeschiktheid bij de bedrijfsvereniging waarbij hij is aangesloten. De werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor het bepalen van het tijdvak van dertien weken worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
2. Onverminderd het eerste lid doet de werkgever van de verzekerde, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, aangifte van de ongeschiktheid tot werken van die verzekerde aan de bedrijfsvereniging, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.
3. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt de werkgever aan de bedrijfsvereniging zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan de tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag waarop de verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
4. Indien de werkgever de verplichting bedoeld in het derde lid niet of niet behoorlijk is nagekomen legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van f 1000,–. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45b, 45c, 45e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 45g, eerste, vijfde, zevende, negende en tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. Dit artikel is niet van toepassing op een aangifte van ongeschiktheid tot werken op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, 29a of 29b.
Na artikel 38 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever, of, indien de verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van deze wet, aan de bedrijfsvereniging die met de uitvoering is belast.
2. De werkgever meldt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan de bedrijfsvereniging zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de derde dag van de ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag waarop die verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
3. Indien de verzekerde, na een ziekmelding als bedoeld in het eerste of het tweede lid, weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij aan de bedrijfsvereniging zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
In artikel 39, eerste lid, wordt na «verzekerden» ingevoegd: van wie op grond van artikel 38 of 38a een aangifte van ziekte of.
In artikel 39a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het eerste lid, wordt de zinsnede «aan wie in verband met het bepaalde in artikel 29, tweede en vijfde lid, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, niet verplichten:» vervangen door: aan wie op grond van artikel 29, eerste lid, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, gedurende het in artikel 38, eerste lid, bedoelde tijdvak van dertien weken, niet verplichten:
2°. In het eerste lid vervalt aan het eind van onderdeel 2° het woord «en».
3°. In het eerste lid wordt, onder vernummering van onderdeel 3° in onderdeel 4°, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
3°. zich ingevolge artikel 30 te doen inschrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie; en
In artikel 45 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In onderdeel d wordt «artikel 38, tweede lid» vervangen door: artikel 38a, eerste en derde lid.
2°. In onderdeel e wordt de zinsnede «artikel 30, vierde lid, opgelegde verplichting,» vervangen door: artikel 30, eerste en derde lid, opgelegde verplichtingen.
3°. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel i door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
j. indien de verzekerde door zijn doen of laten het Algemeen Werkloosheidsfonds dat deel uitmaakt van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming of de bedrijfsvereniging benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49.
Artikel 60 wordt vervangen door:
Voor de tekst van artikel 70 wordt het cijfer 1. geplaatst, waarna een tweede lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.
In artikel 80 wordt de zinsnede «die zich ziek meldt bij meer dan één bedrijfsvereniging, daaronder begrepen een afdelingskas» vervangen door: die zich ziek meldt bij meer dan één bedrijfsvereniging.
In artikel 83 wordt de zinsnede «bedoeld bij artikel 76 en 78» vervangen door: bedoeld bij artikel 76.
Na artikel 87 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in afwijking van artikel 29, eerste lid, ziekengeld wordt uitgekeerd aan verzekerden die in dienstbetrekking staan tot bij of krachtens die maatregel te bepalen werkgevers.
2. Artikel 88 is van overeenkomstige toepassing.
3. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nrs. 1–2) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet «artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De Werkloosheidswet5 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 31 wordt, onder vernummering van het vijfde lid in zesde lid een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:
5. In afwijking van het derde lid betaalt de bedrijfsvereniging geen voorschot over tijdvakken waarin het loon niet wordt doorbetaald in verband met een geschil tussen de werknemer en zijn werkgever over het bestaan van ziekte van de werknemer.
Na hoofdstuk IIb wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Indien degene, die de wachttijd bedoeld in artikel 6 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en artikel 19 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft doorgemaakt en aansluitend aan die wachttijd recht heeft op werkloosheidsuitkering, door zijn werkgever zonder deugdelijke grond niet in de gelegenheid wordt gesteld hem passende arbeid te verrichten, is deze werkgever aan de bedrijfsvereniging een bedrag verschuldigd, gelijk aan het loon, dat betrokkene zou hebben ontvangen, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, indien hij die arbeid wel had verricht.
2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien op de werkgever ten aanzien van dezelfde werknemer tevens artikel 46 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing is.
Aan artikel 61, tweede lid, wordt een nieuwe zin toegevoegd, luidende:
Aan de werknemer die wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, wordt het in de vorige volzin bedoelde vereiste van beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden niet gesteld.
In artikel 89 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. Onderdeel d wordt vervangen door:
d. Het door de werkgever verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 52j, artikel 35 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en artikel 46 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;.
2°. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel e door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd, luidende:
f. de bedragen die de bedrijfsvereniging ontvangt door toepassing van artikel 38, vierde lid, van de Ziektewet en artikel 71a, tweede en derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 90, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1°. De onderdelen c tot en met het tweede onderdeel d worden geletterd d tot en met f.
2°. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
c. de op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel a, b en c, van de Ziektewet te betalen uitkeringen.
3°. In het nieuwe onderdeel d wordt «onderdeel a en b» vervangen door: onderdeel a, b en c.
4°. In het nieuwe onderdeel e wordt «onderdeel a en b» vervangen door: onderdeel a, b en c.
5°. Onder vervanging van de punt aan het einde van het nieuwe onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de kosten van het onderzoek, bedoeld in artikel 56a van de Organisatiewet sociale verzekeringen.
In artikel 92 wordt, onder verlettering van de onderdelen c en d in d en e, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. de premies op grond van artikel 68 van de Ziektewet;.
Artikel 93, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1°. De onderdelen b tot en met d worden geletterd c tot en met e.
2°. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel d, e, f en g, en artikel 70 van de Ziektewet te betalen uitkeringen.
3°. In het nieuwe onderdeel c wordt «onderdeel a» vervangen door: onderdeel a en b.
4°. In het nieuwe onderdeel d wordt «onderdeel a» vervangen door: onderdeel a en b.
In artikel 94 wordt voor de laatste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende: Voor het vaststellen van het maximum blijven de bedragen ten laste van een wachtgeldfonds op grond van artikel 90, eerste lid, onderdeel c, buiten beschouwing.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering6 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 18 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het eerste lid wordt de zinsnede «gevolg van ziekte of gebreken» vervangen door: gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling.
2°. Het zevende lid vervalt.
In artikel 19, zesde lid, wordt de zinsnede «indien hem in verband met het bepaalde in de artikelen 29, tweede lid en vijfde tot en met zevende lid,» vervangen door: indien hem in verband met de artikelen 29,.
In artikel 40, eerste lid, wordt de zinsnede «op grond van het bepaalde in artikel 29, tiende lid» vervangen door: op grond van artikel 29, vijfde lid.
Na artikel 43a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 71a wordt vervangen door:
1. Gelijktijdig met de aangifte van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet, overlegt de werkgever aan de bedrijfsvereniging een door hem in overleg met de werknemer opgesteld adequaat reïntegratieplan ten behoeve van de herintreding van de werknemer in het arbeidsproces. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming formuleert minimumeisen, waaraan het reïntegratieplan moet voldoen.
2. Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het eerste lid, zonder deugdelijke grond niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van f 1000,–.
3. Indien de werkgever zonder deugdelijke gronden weigert mee te werken aan het opstellen of uitvoeren van het reïntegratieplan, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van f 10 000,–.
4. Indien de werkgever in gebreke blijft bij het opstellen van het reïntegratieplan, kan de bedrijfsvereniging het reïntegratieplan opstellen. De bedrijfsvereniging kan hiervoor kosten in rekening brengen.
5. De artikelen 29a, derde, vierde en zesde lid, 29b, 29c, 29e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid en 29g, eerste, vijfde, zevende, negende en tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet7 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het eerste lid wordt de zinsnede «gevolg van ziekte of gebreken» vervangen door: gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling.
2°. Het achtste lid vervalt.
In artikel 6, achtste lid, wordt de zinsnede «indien hem in verband met het bepaalde in de artikelen 29, tweede lid en vijfde tot en met zevende lid,» vervangen door: indien hem in verband met de artikelen 29,.
Na artikel 32a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 41a, eerste lid, wordt de zinsnede «premies die een werkgever ingevolge de Ziektewet,» vervangen door: premies die een werkgever ingevolge.
De Organisatiewet sociale verzekeringen8 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 17, derde lid, wordt de zinsnede «ziekengeldkassen, als bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, of wachtgeldfondsen» vervangen door: wachtgeldfondsen.
Na artikel 56 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De bedrijfsvereniging heeft tot taak op verzoek van een bij haar aangesloten werkgever, onderscheidenlijk een tot die werkgever in dienstbetrekking staande werknemer, een onderzoek in te stellen en een oordeel te geven over het bestaan van ongeschiktheid tot werken, indien de werknemer een geschil heeft met de werkgever over de ongeschiktheid tot werken. De bedrijfsvereniging wijst daartoe een deskundige aan. De bedrijfsvereniging kan voor dit onderzoek kosten in rekening brengen bij de werkgever of de werknemer die om dit onderzoek heeft verzocht.
2. Indien de werkgever verzoekt tot het instellen van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, geeft de bedrijfsvereniging slechts een oordeel over het bestaan van de ongeschiktheid tot werken van een bepaalde werknemer, indien deze werknemer bereid is zich hiertoe te laten onderzoeken.
In artikel 58 wordt de zinsnede «Elke ziekengeldkas, bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, en elk wachtgeldfonds» vervangen door: Elk wachtgeldfonds.
In artikel 61, eerste lid, wordt de zinsnede «premiepercentages, bedoeld in de artikelen 60 van de Ziektewet en 85 van de Werkloosheidswet» vervangen door: premiepercentages, bedoeld in artikel 85 van de Werkloosheidswet.
In artikel 85, vierde lid, wordt de zinsnede «alsmede aan de wachtgeldfondsen en ziekengeldkassen» vervangen door: alsmede aan de wachtgeldfondsen.
De Toeslagenwet9 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering10 vervalt «de Ziektewet,».
De Algemene Ouderdomswet11 wordt als volgt gewijzigd:
De Algemene Weduwen- en Wezenwet12 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, onderdeel b, van de Algemene bijstandswet13 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 10, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers14 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 10, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen15 vervalt «de Ziektewet,».
De Wet Werkloosheidsvoorziening16 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 6, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen17 vervalt «de Ziektewet,».
Artikel 34, tweede lid, van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies18 vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim19 wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bij verhindering wegens ziekte om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen bestaat gedurende een tijdvak van tweeënvijftig weken aanspraak op 70% van de bezoldiging als bedoeld in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt, voor zover deze bezoldiging niet meer bedraagt dan hetgeen overeenkomt met het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De aanspraak bedraagt echter minimaal het bedrag van het minimumloon dat voor betrokkene zou gelden indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op hem van toepassing zou zijn. De eerste twee volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing voor zover in verband met ziekte ook na ontslag aanspraak bestaat op betaling van bezoldiging of van hetgeen daarmee overeenkomt.
2°. De leden drie tot en met elf worden genummerd vier tot en met twaalf. Ingevoegd wordt een nieuw lid drie, dat luidt:
3. Is de bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, op een andere wijze dan naar tijdruimte vastgesteld, dan zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing met dien verstande, dat als bezoldiging wordt beschouwd de gemiddelde bezoldiging die betrokkene, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
3°. Het nieuwe vierde lid wordt vervangen door:
4. Van het tweede lid kan bij algemeen verbindend voorschrift ten nadele van betrokkene slechts in zoverre worden afgeweken dat betrokkene voor de eerste twee dagen van het in het tweede lid bedoelde tijdvak van tweeënvijftig weken geen aanspraak heeft op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt.
4°. In het nieuwe vijfde en twaalfde lid wordt de zinsnede «derde lid» twee maal vervangen door: vierde lid.
5°. In het nieuwe negende lid wordt de punt na onderdeel f vervangen door een punt-komma. Toegevoegd wordt een onderdeel g dat luidt:
g. weigert passende arbeid te verrichten welke door het bevoegd gezag wordt opgedragen en waartoe hij door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige in staat wordt geacht.
6°. Het nieuwe elfde lid wordt vervangen door:
11. De aanspraak bedoeld in het tweede lid wordt verminderd met:
a. het bedrag van de vergoeding of uitkering welke betrokkene geniet krachtens een wettelijk voorgeschreven verzekering;
b. het bedrag van de bezoldiging of het loon, door betrokkene in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij zijn dienst had kunnen verrichten of zijn ambt had kunnen vervullen, zo hij daartoe wegens ziekte niet verhinderd was geweest.
7°. Er wordt een dertiende lid toegevoegd dat luidt:
13. Indien betrokkene voor de aanvang van zijn dienstbetrekking of ambtsvervulling een overeenkomst had gesloten tot verzekering van de geldelijke gevolgen van verhindering tot werken wegens ziekte, mag hij die overeenkomst, voor zover hij daaraan rechten kan ontlenen die gelijkwaardig zijn aan die welke voor hem uit dit artikel voortvloeien, voor het vervolg, echter niet eerder dan met ingang van de aanvang van de dienstbetrekking of ambtsvervulling opzeggen. De door betrokkene vooruitbetaalde premie wordt door de verzekeraar naar gelang van het opgezegde gedeelte van de overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25% van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.
Van artikel 14, eerste lid, en artikel 16d, eerste lid, van de Jeugdwerkgarantiewet20 komt de tweede zin telkens te luiden: In geval van ziekte zijn de artikelen 1638c, derde tot en met negende lid, 1638ca en 1638cb van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nrs. 1–2) tot wet is verheven en in werking is getreden, komt van artikel 14, eerste lid, en artikel 16d, eerste lid, van de Jeugdwerkgarantiewet de tweede zin telkens te luiden: In geval van ziekte zijn de artikelen 629, derde tot en met negende lid, 629a en 629b van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
De Wet arbeid mijnbouw Noordzee21 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1°. In het eerste lid wordt «op wie terzake van arbeidsongeschiktheid niet van toepassing is de Ziektewet of enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen,» vervangen door: die niet verzekerd zijn ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is.
2°. Het tweede lid komt te luiden:
2. De werknemer die ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, heeft het in artikel 1638c, eerste lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek bedoelde recht op loon gedurende een tijdvak van tweeënvijftig weken, ongeacht of zijn dienstbetrekking gedurende dat tijdvak eindigt.
3°. Het derde lid vervalt.
4°. Het vierde lid wordt vernummerd tot het derde lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nrs. 1–2) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee «1638c, eerste lid, van Boek 7A» vervangen door: 629, eerste lid, van Boek 7.
In artikel 46a, tweede lid, van de Wet op de Ondernemingsraden22 wordt «de Ziektewet» vervangen door: de Werkloosheidswet.
In artikel 11, eerste lid, onderdeel i, onder 2°, van de Wet op de Loonbelasting 196423 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder b, 1e, van de Wet individuele huursubsidie24 vervalt «en de premie die tenminste wordt ingehouden ingevolge de Ziektewet (Stb. 1987, 88)».
In artikel 19a, eerste lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–194525 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 26, eerste lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–194526 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 36, eerste en tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940–194527 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 32, eerste en tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers28 vervalt «de Ziektewet,».
In artikel 43 van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet29 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het eerste lid vervalt «de Ziektewet (Stb. 1987, 88),».
2°. In het tweede lid vervalt «de Ziektewet».
Artikel 32 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP30 vervalt.
In artikel 16 van de Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds31 vervalt «de Ziektewet,».
De middelen van de afdelingskassen bedoeld in artikel 43 van de Organisatiewet sociale verzekeringen, alsmede de reserves bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, zoals laatstgenoemde wet luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, komen ten gunste van de wachtgeldfondsen, bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet.
1. Artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek zoals dit artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de arbeidsverhouding van de persoon:
a. die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of
b. wiens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte intreedt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en tevens binnen vier weken nadat een voor die inwerkingtreding gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als niet onderbroken wanneer perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
1. De Ziektewet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op het recht op ziekengeld van de verzekerde:
a. die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of
b. wiens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte intreedt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en tevens binnen vier weken nadat een voor die inwerkingtreding gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als niet onderbroken wanneer perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
1. Het ziekengeld van de verzekerde op wie artikel XXXIV van deze wet van toepassing is komt ten laste het wachtgeldfonds.
2. In afwijking van het eerste lid blijft de werkgever die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet het risico van de wettelijke ziekengeldverzekering zelf droeg, dit risico dragen ten aanzien van de verzekerde op wie artikel XXXIV van deze wet van toepassing is.
Artikel 64, derde lid, van de Ziektewet, blijft van toepassing op de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet op grond van dat artikellid vrijwillig verzekerd was.
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 1994 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid; Kamerstukken II 1994/95, 23 909) op een later tijdstip tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
Het in artikel IV, onderdeel J, voorgestelde vierde lid van artikel 38 van de Ziektewet vervalt, waarna het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
Artikel IV, onderdeel O, komt te luiden:
In artikel 44, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In onderdeel a vervalt de zinsnede «, anders dan zwangerschap en bevalling».
2°. In onderdeel f wordt «artikel 38, tweede lid» vervangen door: artikel 38a, eerste en derde lid.
3°. In onderdeel g wordt de zinsnede «artikel 30, vierde lid, opgelegde verplichting,» vervangen door: artikel 30, eerste en derde lid, opgelegde verplichtingen.
4°. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel i door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
j. indien de verzekerde door zijn doen of laten het Algemeen Werkloosheidsfonds dat deel uitmaakt van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming of de bedrijfsvereniging benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31 en 49.
Het in artikel VI, onderdeel E, voorgestelde tweede, derde en vijfde lid van artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vervallen, waarna het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 1994 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid; Kamerstukken II 1994/95, 23 909) op een later tijdstip tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet, wordt eerstgenoemde wet als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel M, onder 2., komt te luiden:
2. Aan het slot worden, onder vervanging van de punt in een puntkomma, twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:
e. de bedragen die de bedrijfsvereniging ontvangt door toepassing van artikel 27a;
f. de bedragen die de bedrijfsvereniging ontvangt door toepassing van artikel 38, vierde lid, van de Ziektewet en artikel 71a, tweede en derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
In artikel II wordt na onderdeel E een nieuw onderdeel Ee ingevoegd, luidende:
In artikel 38 wordt, onder vernummering van het vierde lid in vijfde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het derde lid niet of niet behoorlijk is nagekomen legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van f 1000,–. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45b, 45c, 45e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 45g, eerste, vijfde, zevende, negende en tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
In het in artikel II, onderdeel G, voorgestelde artikel 45, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In onderdeel d wordt «artikel 38, eerste lid» vervangen door: artikel 38a, eerste en derde lid.
2°. In onderdeel e wordt de zinsnede «artikel 30, vierde lid, opgelegde verplichting,» vervangen door: artikel 30, eerste en derde lid, opgelegde verplichtingen.
3°. Aan het einde van onderdeel i wordt de punt vervangen door een puntkomma en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
j. indien de verzekerde door zijn doen of laten het Algemeen Werkloosheidsfonds dat deel uitmaakt van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming of de bedrijfsvereniging benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49.
In artikel III wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 71a worden, onder vernummering van het tweede lid in vierde lid, een nieuw tweede en derde lid ingevoegd, alsmede een vijfde lid toegevoegd, luidende:
2. Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het eerste lid, zonder deugdelijke grond niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van f 1000,–.
3. Indien de werkgever zonder deugdelijke gronden weigert mee te werken aan het opstellen of uitvoeren van het reïntegratieplan, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van f 10 000,–.
5. De artikelen 29a, derde, vierde en zesde lid, 29b, 29c, 29e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid en 29g, eerste, vijfde, zevende, negende en tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 mei 1995 ingediende voorstel van wet tot regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene nabestaandenwet; Kamerstukken II 1994/95, 24 169)32 tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt in artikel 2, eerste lid, onderdelen b en d van die wet, de zinsnede «de Ziektewet,».
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 september 1995 ingediende voorstel van wet tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen; Kamerstukken II 1994/95, 24 326)33 op een later tijdstip tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
Het in artikel IV, onderdeel D, voorgestelde artikel 29, tweede lid, onderdeel d, wordt vervangen door:
d. de verzekerde die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, alsmede aan de vrijwillig verzekerde die bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte geen aanspraak kan maken op betaling van loon als bedoeld in artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;.
Artikel IV, onderdeel E, onder 2°, komt te luiden:
2°. In het negende lid wordt «artikel 29, vierde en tiende lid» vervangen door: artikel 29, vijfde lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 september 1995 ingediende voorstel van wet tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen; Kamerstukken II 1994/95, 24 326) op een later tijdstip tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet, wordt eerstgenoemde wet als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:
Het in artikel I, onderdeel P, voorgestelde artikel 70 wordt gewijzigd als volgt:
1°. De zinsnede «geen aanspraak op betaling van loon kan maken» wordt vervangen door: geen aanspraak kan maken op betaling van loon als bedoeld in artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.
2°. Voor de tekst wordt het cijfer 1. geplaatst, waarna een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
Uitgegeven de zevenentwintigste februari 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1995/96, 24 439.
Handelingen II 1995/96, blz. 2210–2252; 2365–2403; 2468–2523; 2594–2596.
Kamerstukken I 1995/96, 24 439 (134, 134a, 134b, 134c, 134d, 134e).
Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 6 februari 1996.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-134.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.