Besluit van 5 januari 1996, houdende vaststelling van regels ter uitvoering van de Destructiewet (Destructiebesluit 1996)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 januari 1995, kenmerk DGVgz/VVP/V-942717, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op richtlijn nr. 90/667/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1990 betreffende de vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van richtlijn nr. 90/445/EEG (PbEG L 363), alsmede op de artikelen 9, eerste lid, 10, zesde lid, 13, derde lid, en 14 van de Destructiewet;

Gezien het advies van de Destructieraad van 28 november 1994, kenmerk DR/U-94019;

De Raad van State gehoord (advies van 15 mei 1995, no. W13.95.0031);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 december 1995, DGVgz/VVP/V952705, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

a. wet: de Destructiewet;

b. bedrijf: een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal of een verwerkingsbedrijf waarin laag-risico-materiaal tot ingrediënten van diervoeder of vismeel wordt verwerkt;

c. beheerder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een bedrijf in stand houdt.

Paragraaf 2. Inrichting van bedrijven

Artikel 2

  • 1. Het terrein van het bedrijf is op passende wijze gescheiden van de openbare weg. Voor onbevoegden is het bedrijfsterrein niet vrij toegankelijk. Dieren worden niet toegelaten op het terrein.

  • 2. Het is verboden op het terrein van een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal een slachterij te hebben.

Artikel 3

  • 1. Het bedrijf omvat een rein en een onrein gedeelte, die op passende wijze gescheiden zijn.

  • 2. Het onreine gedeelte heeft een overdekte ruimte voor het in ontvangst nemen van het destructiemateriaal.

Artikel 4

Het gedeelte van het bedrijf waarin het destructiemateriaal wordt ontvangen, bewaard en voorbewerkt, is gescheiden van het gedeelte waarin het materiaal wordt verwerkt en de eindprodukten van de verwerking worden opgeslagen.

Artikel 5

  • 1. De ruimten in het onreine gedeelte zijn ten minste voorzien van:

    a. vloeren van ondoordringbaar, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten materiaal, die niet kunnen rotten en zo zijn aangelegd dat het water gemakkelijk kan wegvloeien naar met een rooster bedekte en van stankafsluiting voorziene kolken, vanwaar het wordt afgevoerd;

    b. gladde, duurzame en ondoordringbare wanden, die van een heldere en afwasbare bekleding zijn voorzien tot een hoogte van ten minste 2,5 meter;

    c. een behoorlijke ventilatie.

  • 2. De overgang van de vloer van het onreine gedeelte naar de wanden en van de wanden onderling is rond.

Artikel 6

De vloeren in het reine gedeelte zijn vervaardigd van ondoordringbaar, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten materiaal.

Artikel 7

  • 1. In of in de onmiddellijke omgeving van het onreine gedeelte is een handenwasgelegenheid aanwezig, voorzien van zeep en een ontsmettingsmiddel dat voor dat doel is toegelaten op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

  • 2. Bij de uitgang van het onreine gedeelte bevinden zich voorzieningen voor de ontsmetting van voetbedekking, die een ontsmettingsmiddel bevatten dat voor dat doel is toegelaten op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

  • 3. Het bedrijf beschikt over toiletten en over een kleedruimte met was- en douchegelegenheid voor het personeel.

Artikel 8

  • 1. Indien het onthuiden of ontharen van dieren tot de activiteiten van het bedrijf behoort, zijn in het onreine gedeelte daarvoor geschikte voorzieningen aanwezig alsmede een opslagruimte voor huiden.

  • 2. Indien het verkleinen van destructiemateriaal tot de activiteiten van het bedrijf behoort, is in het onreine gedeelte een voorziening aanwezig waarmee de kleingemaakte delen in de verwerkingsinstallatie kunnen worden geladen.

Artikel 9

  • 1. Het bedrijf beschikt over voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van de recipiënten en containers waarin en de vervoermiddelen waarmee het destructiemateriaal wordt vervoerd, schepen daaronder niet begrepen.

  • 2. Het verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal beschikt bovendien over voorzieningen om de wielen van de vervoermiddelen die het onreine gedeelte verlaten vlak voor vertrek te ontsmetten.

Artikel 10

  • 1. Het bedrijf beschikt over een installatie die het afvalwater op hygiënische wijze afvoert.

  • 2. Het bedrijf beschikt over voldoende energiebronnen voor het opwekken van de voor het verwerkingsproces benodigde hoeveelheid warm water en stoom.

Artikel 11

Het bedrijf beschikt zelf over of kan gebruik maken van een laboratorium dat is uitgerust om de analyses uit te voeren die nodig zijn om te controleren of aan het bij of krachtens artikel 18 bepaalde wordt voldaan.

Artikel 12

  • 1. Een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal beschikt over een verwerkingsinstallatie die is voorzien van:

    a. meetapparatuur om de temperatuur en de druk in de installatie te kunnen controleren;

    b. een toestel dat onafgebroken de meetresultaten registreert;

    c. een veiligheidssysteem dat tot doel heeft te voorkomen dat het te verwerken materiaal onvoldoende wordt verwarmd.

  • 2. Indien in een bedrijf laag-risico-materiaal wordt verwerkt door toepassing van een warmtebehandeling, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1. In dit artikel wordt onder een overlaadstation verstaan een tot een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal behorende, niet op zijn terrein gelegen inrichting die is bestemd voor het tijdelijk opslaan van hoog-risico-materiaal of voor andere handelingen die verband houden met het verdere vervoer van dat materiaal.

  • 2. De artikelen 2, 3, tweede lid, 5, 7, 9 en 10, eerste lid, zijn ten aanzien van een overlaadstation van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het is verboden zonder toestemming van Onze Minister een overlaadstation voor een andere bestemming dan die, omschreven in het eerste lid, te gebruiken.

Paragraaf 3. Werkwijze van bedrijven

Artikel 14

De beheerder treft systematisch maatregelen ter wering van ongedierte, knaagdieren en insekten daaronder begrepen, en vogels in lokalen en op het open terrein van het bedrijf en neemt, indien zich daar ongedierte of vogels bevinden, maatregelen ter bestrijding daarvan.

Artikel 15

  • 1. De beheerder draagt ervoor zorg dat personen die in het onreine gedeelte werkzaam zijn, het reine gedeelte niet betreden zonder hun werkkleding te hebben verwisseld en hun schoeisel te hebben ontsmet.

  • 2. De beheerder draagt ervoor zorg dat toestellen en gereedschappen niet van het onreine naar het reine gedeelte worden gebracht.

  • 3. De beheerder draagt ervoor zorg dat het onreine gedeelte en de zich daarin bevindende voorwerpen en kolken elke dag na beëindiging van de werkzaamheden in dat gedeelte worden gereinigd en ontsmet. Hij draagt voorts ervoor zorg dat het overige gedeelte van het bedrijf wordt schoongehouden.

  • 4. Het afvalwater dat afkomstig is van het onreine gedeelte van het bedrijf wordt zodanig behandeld dat daarin geen ziektekiemen meer aanwezig zijn.

Artikel 16

  • 1. Hoog-risico-materiaal wordt door de ondernemer opgehaald en naar het verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal vervoerd uiterlijk op de eerste werkdag volgend op die waarop het door de eigenaar of houder daarvan is aangemeld, tenzij het hoog-risico-materiaal betreft dat overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels op gezette tijden door de ondernemer wordt opgehaald. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt de zaterdag niet als werkdag aangemerkt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het ophalen en vervoeren van dode honden en katten.

Artikel 17

  • 1. Hoog-risico-materiaal wordt zo spoedig mogelijk na aankomst in het verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal verwerkt. Tot het tijdstip van verwerking wordt het materiaal op een aan de aard van het desbetreffende materiaal aangepaste wijze opgeslagen.

  • 2. Laag-risico-materiaal dat wordt aangevoerd in een bedrijf, wordt onmiddellijk na aankomst verwerkt dan wel zodanig opgeslagen dat het op het moment van verwerking daarvoor nog geschikt is.

  • 3. De in een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal verkregen huiden worden gezouten met natriumchloride.

  • 4. In de ruimte van een bedrijf waarin het verwerken van destructiemateriaal plaatsvindt, is geen vlees aanwezig dat bestemd is voor menselijke consumptie.

Artikel 18

  • 1. Hoog-risico-materiaal wordt in afgesloten verwerkingsinstallaties door warmtebehandeling onschadelijk gemaakt.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister worden regels vastgesteld met betrekking tot het proces van warmtebehandeling van hoog-risico-materiaal.

Artikel 19

De beheerder draagt ervoor zorg dat de installaties en toestellen van het bedrijf in goede staat zijn en blijven. De meetapparatuur van de verwerkingsinstallaties moet regelmatig worden geijkt.

Artikel 20

  • 1. De beheerder controleert de kritische punten van het produktieproces in zijn bedrijf en maakt aantekeningen van zijn bevindingen. De aantekeningen worden ten minste twee jaren bewaard.

  • 2. De beheerder beschikt over een systeem dat het mogelijk maakt een verband te leggen tussen een verzonden partij met eindprodukten en het tijdstip waarop die partij is geproduceerd.

Paragraaf 4. Inrichting en werkwijze van verwerkingsbedrijven die laag risico-materiaal gebruiken voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren of technische of farmaceutische produkten

Artikel 21

  • 1. Degene die een verwerkingsbedrijf in stand houdt dat laag-risico-materiaal gebruikt voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren of technische of farmaceutische produkten, draagt ervoor zorg dat niet meer voor de produktie te gebruiken materiaal aan een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal wordt aangeboden.

  • 2. De artikelen 9, eerste lid, 14 en 17, tweede en vierde lid, zijn ten aanzien van verwerkingsbedrijven als bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van verwerkingsbedrijven die laag-risico-materiaal gebruiken voor de bereiding van technische of farmaceutische produkten zijn bovendien de artikelen 4, 12, tweede lid, en 15, derde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

  • 1. Verwerkingsbedrijven die laag-risico-materiaal gebruiken voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren, beschikken over daartoe geschikte bedrijfsruimten, gereedschap en verwerkingsinstallaties, alsmede over passende voorzieningen voor de afvoer van afvalwater. Degene die een verwerkingsbedrijf als bedoeld in de eerste volzin in stand houdt, draagt ervoor zorg dat de bedrijfsruimten schoon worden gehouden en dat overigens het produktieproces zo hygiënisch mogelijk plaatsvindt.

  • 2. Het bestuur van het Produktschap voor Veevoeder kan ten aanzien van de verwerkingsbedrijven, bedoeld in het eerste lid, nadere regels stellen met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in dat lid en in artikel 17, tweede lid.

Paragraaf 5. Inrichtingen waarin laag-risico-materiaal wordt voorbewerkt tot voeder voor edelpelsdieren en inrichtingen waarin laag-risico-materiaal wordt opgeslagen of voorbewerkt

Artikel 23

  • 1. Degene die een inrichting in stand houdt waarin laag-risico-materiaal wordt voorbewerkt tot voeder voor edelpelsdieren, draagt ervoor zorg dat niet meer voor de voorbewerking te gebruiken materiaal aan een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal wordt aangeboden.

  • 2. De artikelen 9, eerste lid, 14 en 17, tweede en vierde lid, zijn ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde inrichtingen van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, beschikken over passende bedrijfsruimten, voorbewerkingsinstallaties of -toestellen en gereedschap, alsmede over handenwasgelegenheid en passende voorzieningen voor de afvoer van afvalwater. De bedrijfsruimten bevinden zich in goede staat van onderhoud en reinheid. Degene die een inrichting in stand houdt draagt ervoor zorg dat het personeel tijdens het proces van voorbewerking een zo groot mogelijke hygiëne in acht neemt.

  • 4. Het bestuur van het Produktschap voor Veevoeder stelt ten aanzien van de inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, nadere regels met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in het derde lid en artikel 17, tweede lid.

Artikel 24

Ten aanzien van inrichtingen waarin laag-risico-materiaal wordt opgeslagen of wordt voorbewerkt anders dan tot voeder voor edelpelsdieren zijn de artikelen 4, 5, 6, 9 eerste lid, 10, eerste lid, 14, 15, derde lid, tweede volzin, 17, tweede en vierde lid, en 19, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing. In de werkruimten van de inrichtingen is een handenwasgelegenheid aanwezig, voorzien van zeep.

Paragraaf 6. Vervoer van destructiemateriaal

Artikel 25

  • 1. Het vervoer van hoog-risico-materiaal geschiedt in vervoermiddelen met een waterdichte laadruimte die op passende wijze is afgedekt, dan wel in op passende wijze afgesloten recipiënten.

  • 2. De vervoermiddelen van hoog-risico-materiaal zijn zo ingericht dat verspreiding van smetstof bij het in- en uitladen en tijdens het vervoer wordt voorkomen.

  • 3. Het is verboden laag-risico-materiaal te vervoeren in vervoermiddelen waarvan de laadruimte niet waterdicht is en niet zodanig is afgesloten dat besmetting van buiten af wordt voorkomen.

  • 4. De vervoermiddelen worden telkens na lediging gereinigd en ontsmet.

Artikel 26

Het is verboden destructiemateriaal te vervoeren zonder in het bezit te zijn van een gegevensdrager waarop de gegevens ter zake van de herkomst, de hoeveelheid, de aard en de bestemming van het materiaal zijn vastgelegd.

Paragraaf 7. Bewaring, vervoer en onschadelijkmaking van dieren die zijn gestorven aan besmettelijke ziekten

Artikel 27

  • 1. Indien bij aangevoerd hoog-risico-materiaal verschijnselen worden waargenomen van een besmettelijke ziekte waarop hoofdstuk II, afdeling 3, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geheel of gedeeltelijk van toepassing is zonder dat de aanwezigheid van deze ziekte bekend was, wordt het desbetreffende materiaal zodanig bewaard dat het volledig is afgezonderd van ander destructiemateriaal en dat onderzoek naar behoren kan plaatsvinden. Indien bij aangevoerd hoog-risico-materiaal de aanwezigheid van miltvuur wordt vermoed, blijft al het in de desbetreffende ruimte aanwezige destructiemateriaal ter plaatse tot de toezichthoudende ambtenaar wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat en aan wie door de ondernemer op de snelste wijze bericht van het vermoeden wordt gezonden, nadere aanwijzingen ter zake heeft gegeven.

  • 2. Dode slachtdieren, gestorven aan of verdacht van miltvuur, die worden aangevoerd in een voor de onschadelijkmaking van deze dieren bestemd verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal, worden in hun geheel onschadelijk gemaakt in een ketel die zo is afgescheiden van de omgeving dat de vloer binnen de afscheiding afzonderlijk kan worden ontsmet. Het is verboden het overeenkomstig de eerste volzin onschadelijk gemaakte destructiemateriaal af te leveren voor voederdoeleinden.

  • 3. Het is verboden met vervoermiddelen waarmee erven en boerderijen zijn bezocht die door het plaatsen van een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, besmet of van besmetting verdacht zijn verklaard, erven en boerderijen waarop zodanig kenteken niet is geplaatst te bezoeken, tenzij na voorafgaande reiniging en ontsmetting.

Paragraaf 8. Eindprodukten

Artikel 28

  • 1. Bij regeling van Onze Minister worden regels vastgesteld met betrekking tot:

    a. de eisen waaraan de door verwerking van destructiemateriaal verkregen eindprodukten moeten voldoen;

    b. de monsterneming en het onderzoek van de eindprodukten door het bedrijf of het verwerkingsbedrijf, bedoeld in paragraaf 4, zelf en de registratie van de gegevens die het onderzoek heeft opgeleverd;

    c. de door de toezichthoudende ambtenaren wie de aangelegenheid uit hoofde van de hen toevertrouwde belangen aangaat, ten aanzien van de eindprodukten toe te passen controlemethoden en de medewerking van het bedrijf of het verwerkingsbedrijf, bedoeld onder b, die daarbij is vereist.

  • 2. De eindprodukten worden zodanig behandeld en opgeslagen dat besmetting van buiten af wordt voorkomen.

Paragraaf 9. Administratie

Artikel 29

  • 1. De beheerder, degene die een verwerkingsbedrijf als bedoeld in paragraaf 4 in stand houdt, en degene die een inrichting als bedoeld in paragraaf 5 in stand houdt, richten een register in waarin wordt aangetekend:

    a. de aard en de hoeveelheid van het aangevoerde destructiemateriaal alsmede de datum waarop het is verkregen en, indien het destructiemateriaal betreft dat uitsluitend wordt bewaard, tevens de datum waarop het wordt afgevoerd;

    b. de aard en de hoeveelheid van het be- of verwerkte materiaal dat wordt afgevoerd, alsmede de datum van afvoer.

  • 2. De aantekeningen in het register worden ten minste twee jaren bewaard.

Paragraaf 10. Dode honden en katten

Artikel 30

Artikel 13, derde lid, van de wet is van toepassing ten aanzien van dode honden en katten die:

a. hetzij worden begraven op een terrein dat ter beschikking staat van de eigenaar of houder van de desbetreffende dode honden of katten, dan wel op een plaats die ingevolge een besluit van het gemeentebestuur voor dit doel is toegelaten;

b. hetzij volledig worden verast in een crematorium.

Paragraaf 11. Schadeloosstelling

Artikel 31

  • 1. De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, van de wet, wordt vastgesteld op het door Onze Minister te bepalen bedrag van het werkelijke nadeel dat de ondernemer als gevolg van de wijziging van het gebied dan wel van de te verwerken categorieën hoog-risico-materiaal lijdt.

  • 2. Het te betalen bedrag, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, van de wet wordt vastgesteld op het door Onze Minister te bepalen bedrag van het werkelijke voordeel dat de ondernemer als gevolg van de wijziging van het gebied dan wel van de te verwerken categorieën hoog-risico-materiaal heeft.

  • 3. De betaling van de schadeloosstelling of van het bedrag geschiedt binnen zes maanden na de gebiedswijziging dan wel na de wijziging van de te verwerken categorieën hoog-risico-materiaal.

Artikel 32

  • 1. De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de wet, wordt vastgesteld op het door Onze Minister te bepalen gedeelte van de werkelijke lasten die het gevolg zijn van de overdracht, verminderd met het door hem te bepalen gedeelte van de uit de overdracht voortvloeiende kosten.

  • 2. Het te betalen bedrag, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de wet, wordt door Onze Minister vastgesteld op het door hem te bepalen bedrag van de werkelijke baten die het gevolg zijn van de overdracht, verminderd met de uit de overdracht voortvloeiende lasten.

  • 3. De betaling van de schadeloosstelling of van het bedrag geschiedt binnen zes maanden nadat de werkzaamheden zijn overgedragen.

Artikel 33

  • 1. Ten behoeve van de vaststelling van de schadeloosstellingen en de bedragen, bedoeld in de artikelen 31 en 32, verstrekt de ondernemer aan Onze Minister alle door deze verlangde gegevens.

  • 2. De ondernemer staat inzage van boeken en bescheiden door of vanwege Onze Minister toe.

Artikel 34

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 14 van de wet, bedraagt negentig percent van de netto-opbrengst van de huid, na aftrek van de omzetbelasting.

  • 2. Vergoeding vindt niet plaats:

    a. indien ingevolge een wettelijk voorschrift de huid moet worden gedestrueerd;

    b. voor de huiden van kleine dieren.

Paragraaf 12. Slotbepalingen

Artikel 35

Het Destructiebesluit wordt ingetrokken.

Artikel 36

De artikelen 36, 37 en 38 van het >Eisenbesluit (Vleeskeuringswet)1 vervallen.

Artikel 37

Artikel 6a, onder a, van het Besluit inzake vlees uit andere lid-staten2 en artikel 7, onder a, van het Besluit invoer vlees uit derde landen3 vervallen.

Artikel 38

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van afgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 37, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 39

Dit besluit wordt aangehaald als: Destructiebesluit, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 januari 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zevenentwintigste februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 27 november 1990 is door de Raad van de Europese Gemeenschappen richtlijn nr. 90/667/EEG tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van richtlijn nr. 90/425/EEG (PbEG L 363) – hierna te noemen: de richtlijn – vastgesteld.

De implementatie van deze richtlijn vergt niet alleen wijziging van de Destructiewet (en de Vleeskeuringswet) maar ook van het Destructiebesluit. Gelet op het grote aantal wijzigingen dat het Destructiebesluit dient te ondergaan, is besloten tot de vaststelling van een nieuw besluit.

Van de gelegenheid van de totstandbrenging van een nieuw besluit is gebruik gemaakt om ook een klein aantal onderwerpen te regelen waarop de richtlijn geen betrekking heeft.

De implementatietermijn van de richtlijn is reeds geruime tijd verstreken. De overschrijding van deze termijn vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat voor de implementatie een ingrijpende wijziging van de Destructiewet, het opstellen van een naar zijn inhoud merendeels nieuw Destructiebesluit en het opstellen van een aantal nieuwe ministeriële regelingen noodzakelijk zijn geweest. Ten behoeve van de totstandbrenging van de hierbedoelde regelgeving is niet alleen veelvuldig interdepartementaal overleg gepleegd, maar heeft ook intensief overleg plaatsgevonden met het betrokken bedrijfsleven, dat is vertegenwoordigd in de Destructieraad.

Artikelen

Artikel 1

Aangezien een groot aantal artikelen van het onderhavige besluit zowel van toepassing is op een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal als op een verwerkingsbedrijf waarin laag-risico-materiaal wordt verwerkt tot ingrediënten van diervoeder of vismeel, zijn deze twee categorieën van inrichtingen gemakshalve onder één noemer (bedrijf) gebracht. Hetzelfde geldt voor het begrip «beheerder», waaronder zowel de exploitant van een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal als van een verwerkingsbedrijf waarin laag-risico-materiaal wordt verwerkt tot ingrediënten van diervoeder of vismeel worden begrepen.

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1a, van de richtlijn op een aantal onderdelen. Bepalingen als deze kwamen ook reeds voor in de artikelen 8, eerste lid, en 14 van het voormalige Destructiebesluit. Bij dieren die op het terrein niet worden toegelaten, gaat het uiteraard om dieren van welke iemand eigenaar is of op welke iemand toezicht houdt.

Het tweede lid van dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1a, tweede zin, van de richtlijn en kwam ook in artikel 13, eerste lid, onder a, van het voormalige Destructiebesluit voor.

Artikel 3

Het eerste lid van dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1b, eerste zin, van de richtlijn en kwam ook in artikel 9, eerste lid, van het voormalige Destructiebesluit voor.

Het tweede lid van dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1b, tweede zin, van de richtlijn.

Artikel 4

Dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1f, van de richtlijn.

Artikel 5

Dit artikel bevat de implementatie van het tweede deel van de tweede zin alsmede de derde zin van punt 1b van hoofdstuk I, bijlage II, van de richtlijn. Artikel 11 van het voormalige Destructiebesluit bevatte reeds een soortgelijke bepaling.

Artikelen 6 en 7

De artikelen 6 en 7, eerste lid, komen geheel overeen met de artikelen 12 onderscheidenlijk 11, tweede lid, onder a, en derde lid, van het voormalige Destructiebesluit. Hoewel de richtlijn ter zake geen voorschriften bevat, achten wij het, ter waarborging van de hygiëne in de bedrijven, noodzakelijk bepalingen als deze te handhaven.

Artikel 7, tweede lid, is ontleend aan artikel 11, derde lid, tweede volzin, van het voormalige Destructiebesluit en houdt indirect verband met het bepaalde in de eerste zin van punt 3 van hoofdstuk II van bijlage II van de richtlijn.

Artikel 7, derde lid, bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1b, laatste volzin, van de richtlijn en kwam ook in artikel 9, tweede lid, onder b, van het voormalige Destructiebesluit voor.

Artikelen 8 tot en met 11

De artikelen 8 tot en met 11 bevatten de implementatie van de punten 1 sub b (deels), c en d, 2, 3, 4 en 5 van hoofdstuk I van bijlage II van de richtlijn.

Met betrekking tot artikel 10, eerste lid, wordt opgemerkt dat een rioolaansluiting in elk geval is aan te merken als een installatie die het afvalwater op hygiënische wijze afvoert. Het is niet nodig dat de bedrijven over een eigen waterzuiveringsinstallatie beschikken.

Artikel 12

Dit artikel bevat de implementatie van de tweede zin van punt 1e van hoofdstuk I van bijlage II van de richtlijn.

Artikel 13

Dit artikel is overgenomen uit artikel 15 van het voormalige Destructiebesluit.

De huidige verwerkingsbedrijven voor hoog-risico-materiaal, de destructoren, hebben enkele zogenaamde overlaadplaatsen in gebruik. Deze overlaadplaatsen zijn bestemd voor het verzamelen en tijdelijk opslaan van hoog-risico-materiaal voordat het materiaal uiteindelijk wordt vervoerd naar het verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal om te worden verwerkt. Aangezien deze overlaadplaatsen zijn te vergelijken met het onreine gedeelte van een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal, dienen ze te voldoen aan de voor zodanige gedeelten geldende eisen.

Artikel 14

Dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 5, van de richtlijn.

Artikel 15

Het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 3, van de richtlijn.

Het vierde lid bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 4, van de richtlijn; deze bepaling betekent dat afvalwater dat afkomstig is van het onreine gedeelte van een bedrijf en ziektekiemen bevat, een behandeling dient te ondergaan.

Het derde lid, dat is ontleend aan artikel 20 van het voormalige Destructiebesluit, bevat algemene eisen ter waarborging van de hygiëne. Deze bepaling maakt het complex van maatregelen die daartoe moeten worden genomen tot een sluitend geheel en kan daarom niet worden gemist.

Artikel 16

Het eerste lid, dat een nadere regeling bevat van artikel 9, eerste lid, van de gewijzigde Destructiewet voor zover het gaat om het tijdstip waarop het hoog-risico-materiaal moet worden opgehaald en vervoerd, is ontleend aan artikel 8 van de ontwerp-destructieverordening. Deze model-destructieverordening is vlak na de inwerkingtreding van de Destructiewet door de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid bekend gemaakt door middel van toezending aan de Gedeputeerde Staten der provinciën van de Circulaire inzake een ontwerp-destructieverordening, van 24 februari 1958, kenmerk nr. 2734, Afdeling Gezondheidsbescherming, Directie Volksgezondheid, teneinde als leidraad te fungeren voor de gemeenten bij het opstellen van hun destructieverordening. Dit model heeft tot op heden als zodanig gefungeerd.

Op basis van het eerste lid bestaat de mogelijkheid van afwijking van de plicht om de eerste werkdag na de melding het materiaal op te halen. Hiervan is sprake indien het hoog-risico-materiaal betreft dat kan worden bewaard en op vaste dagen wordt opgehaald. In de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling zal worden bepaald welk materiaal hiervoor in aanmerking komt.

Zoals uit het tweede lid van artikel 16 blijkt, heeft het eerste lid geen betrekking op het ophalen en vervoeren van dode honden en katten. De reden daarvan is dat het voorzien in een regeling van dit onderwerp door artikel 17 van de gewijzigde Destructiewet wordt opgedragen aan de gemeente. Met betrekking tot het ophalen en vervoeren van dode honden en katten schrijft artikel 17 van de gewijzigde Destructiewet voor dat daaromtrent regels worden gesteld bij gemeentelijke verordening, behalve, voor zover hier van belang, indien de gemeente en de ondernemer (in casu het verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal) ter zake van het ophalen en vervoeren van dat hoog-risico-materiaal een overeenkomst hebben gesloten. De gemeente kan derhalve hetzij door middel van een verordening hetzij door middel van een overeenkomst met de ondernemer een voorziening treffen met betrekking tot het tijdstip waarop dode honden en katten moeten worden opgehaald.

Artikel 17

Het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 1, van de richtlijn. Laatstbedoelde bepaling heeft zowel op hoog- als op laag-risico-materiaal betrekking. Het voorschrift in die bepaling dat het opslaan van het materiaal tot het moment van verwerking op passende wijze geschiedt, is met betrekking tot hoog-risico-materiaal anders geïmplementeerd in het onderhavige artikel dan met betrekking tot laag-risico-materiaal. Hoog-risico-materiaal moet zo spoedig mogelijk worden verwerkt, hetgeen betekent dat als het niet onmiddellijk na aankomst in het bedrijf kan worden verwerkt, het slechts voor zeer korte duur mag worden opgeslagen. De voornaamste reden voor deze bepaling is het voorkomen van stankoverlast, en niet, zoals bij laag-risico-materiaal, het voorkomen dat het materiaal verslechtert. Met het oog op dit laatste is in het tweede lid bepaald dat laag-risico-materiaal onmiddellijk na aankomst in het bedrijf moet worden verwerkt dan wel zodanig moet worden opgeslagen dat het verwerkbaar laag-risico-materiaal blijft. Er zijn verschillende soorten laag-risico-materiaal. De ene soort is kwetsbaarder voor bederf dan de ander. Het hangt af van de aard van het materiaal of, en zo ja, in hoeverre, koeling of zelfs invriezen nodig is om het in «goede» staat te houden tot het moment van verwerking. Voor zover het gaat om geslachte dieren en slachtafval in de zin van de Vleeskeuringswet, betekent deze bepaling een wijziging vergeleken met artikel 38 van het Eisenbesluit (Vleeskeuringswet). In laatstbedoeld artikel is expliciet aangegeven op welke inwendige temperatuur geslachte dieren en slachtafval moeten worden bewaard. Nu de voorschriften voor inrichtingen waar het opslaan, het bewerken of het verwerken plaatsvindt van vlees dat bestemd is voor ander gebruik dan voor menselijke consumptie, in het onderhavige besluit worden vastgesteld, komt artikel 38 van het Eisenbesluit te vervallen.

Het derde lid van het onderhavige artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 9, van de richtlijn.

Het vierde lid van dit artikel bevat een voorschrift dat in artikel 36 van het Eisenbesluit van de Vleeskeuringswet is vervat. Ook laatstbedoeld artikel komt te vervallen.

Artikel 18

Het eerste lid van dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk I, punt 1e, van de richtlijn. Een bepaling als deze was reeds vervat in artikel 16, eerste lid, van het voormalige Destructiebesluit.

Het tweede lid bevat de basis voor de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 6, van de richtlijn. Voorts zal beschikking nr. 92/562/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 november 1992 tot goedkeuring van alternatieve warmtebehandelingssystemen voor de verwerking van hoog-risico-materiaal (Pb EG L 359) en beschikking nr. 94/382/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1994 inzake de goedkeuring van alternatieve warmtebehandelingssystemen voor de verwerking van dierlijke afvallen van herkauwers, met het oog op de inactivering van de agentia van spongiforme encefalopathie (Pb EG L 172) op basis van het tweede lid worden geïmplementeerd.

Artikel 19

Dit artikel bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 7, van de richtlijn. Artikel 11, vierde lid, van het voormalige Destructiebesluit kent dezelfde inhoud.

Artikel 20

Deze bepaling bevat de implementatie van artikel 9, eerste lid, eerste en derde gedachtenstreepje, van de richtlijn.

Het tweede lid van het onderhavige artikel implementeert artikel 9, eerste lid, vierde gedachtenstreepje van de richtlijn.

Artikelen 21 en 22

Het eerste lid van artikel 21 bevat de implementatie van artikel 5, derde lid, onder b en c, van de richtlijn, met dien verstande dat de daarin opgenomen mogelijkheid voor een verwerkingsbedrijf dat laag-risico-materiaal gebruikt voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren of farmaceutische of technische produkten om zelf voor de vernietiging door verbranding van niet gebruikt, onverwerkt materiaal zorg te dragen, niet is overgenomen. Voorkomen dient te worden dat er op allerlei plaatsen «destructoren in het klein» ontstaan. Onverwerkt laag-risico-materiaal dat niet meer gebruikt wordt of te gebruiken is voor de produktie van voeder voor gezelschapsdieren of technische of farmaceutische produkten moet worden gekanaliseerd door verwerking in een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal.

De inhoud van het eerste lid van artikel 21 kwam ook in artikel 31, zesde lid, van het voormalige Destructiebesluit voor.

Aan de algemeen geformuleerde eis van passende voorzieningen voor een zo hygiënisch mogelijke opslag en behandeling van laag-risico-materiaal, die artikel 5, derde lid, onder a, van de richtlijn aan deze verwerkingsbedrijven stelt, wordt in het tweede lid van artikel 21 en in het eerste lid van artikel 22, nader inhoud gegeven.

Verwerkingsbedrijven die laag-risico-materiaal gebruiken voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren vallen onder de jurisdictie van het Produktschap voor Veevoeder. Gebruik makend van de mogelijkheid die artikel 9, tweede lid, van de wet daartoe biedt, wordt in het tweede lid van artikel 22 van het onderhavige besluit bepaald dat dit bedrijfslichaam de bevoegdheid heeft om met betrekking tot de in het eerste lid van dat artikel en artikel 17, tweede lid, bedoelde onderwerpen in medebewind nadere regels te stellen ten aanzien van dit soort verwerkingsbedrijven. Dit houdt onder meer in dat het Produktschap voor Veevoeder de temperatuur kan vaststellen waarop het laag-risico-materiaal dat wordt gebruikt, moet worden opgeslagen.

Artikelen 23 en 24

Voor de inrichtingen, bedoeld in paragraaf 5 van het onderhavige besluit, is een aparte regeling opgenomen. De richtlijn heeft geen betrekking op deze categorieën van bedrijven. Zij verwerken geen laag-risico-materiaal, maar bewerken het voor of slaan het op. Bij inrichtingen die laag-risico-materiaal voorbewerken tot voeder voor edelpelsdieren gaat het om bedrijven die kuikens doden die dienen als voedsel voor edelpelsdieren. Bij inrichtingen die laag-risico-materiaal voorbewerken anders dan tot voeder voor edelpelsdieren ware te denken aan bedrijven die laag-risico-materiaal verkleinen, er mineralen aan toevoegen of magen en darmen reinigen. Deze bedrijven werken voornamelijk ten behoeve van de petfoodindustrie. Bij inrichtingen die laag-risico-materiaal opslaan, moet worden gedacht aan bedrijven wier activiteit bestaat uit het invriezen van laag-risico-materiaal dat als eindbestemming heeft de petfoodindustrie of de industrie die er technische of farmaceutische produkten van maakt.

Het stellen van regels in het onderhavige besluit betreffende de bedrijfsinrichting en -werkwijze ten aanzien van deze inrichtingen met het oog op de hygiëne, houdt verband met het feit dat ook zij met laag-risico-materiaal werken. Op grond van artikel 23, vierde lid, zal het Produktschap voor Veevoeder, onder wiens jurisdictie laatstbedoelde inrichtingen vallen, in medebewind nadere regels mogen stellen met betrekking tot de vorenbedoelde onderwerpen en met betrekking tot hetgeen met betrekking tot de verwerking en de opslag in artikel 17, tweede lid, is bepaald. Dit laatste houdt in dat het Produktschap voor Veevoeder de inwendige temperatuur kan vaststellen waarop het laag-risico-materiaal dat in deze inrichtingen wordt gebruikt, moet worden opgeslagen.

Artikel 25

Het eerste, tweede en derde lid van dit artikel bevatten de implementatie van bijlage I, punt 1, van de richtlijn.

Het vierde lid bevat de implementatie van bijlage I, punt 2 en bijlage II, hoofdstuk II, punt 2, van de richtlijn.

De vier leden van het onderhavige artikel zijn overigens ontleend aan artikel 22 van het voormalige Destructiebesluit.

Artikel 26

Deze bepaling bevat, voor zover het hoog-risico-materiaal betreft, de implementatie van bijlage I, punt 3, van de richtlijn. Voor zover het om laag-risico-materiaal gaat, bevat de richtlijn geen verplichting op het punt van het bezit van een gegevensdrager tijdens het vervoer van het materiaal. Niettemin zal ook ten behoeve van de kanalisatie van het laag-risico-materiaal een gegevensdrager het materiaal moeten vergezellen.

De aanwezigheid van een gegevensdrager bij het binnenlands vervoer van laag-risico-materiaal vergroot de mogelijkheid van controle. Hetgeen de ontvanger van het materiaal op grond van artikel 29 van het onderhavige besluit in het desbetreffende register vastlegt en hetgeen de gegevensdrager over het materiaal vermeldt moeten immers met elkaar in overeenstemming zijn. Daardoor wordt de kans dat laag-risico-materiaal in het humane circuit terechtkomt teruggedrongen.

Artikel 27

Dit artikel is overgenomen uit artikel 24 van het voormalige Destructiebesluit. Het strekt ertoe dat hoog-risico-materiaal dat verschijnselen van een besmettelijke ziekte als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bevat, wordt geïsoleerd teneinde verspreiding van besmetting te voorkomen. Gaat het om miltvuur, dan dient bovendien geïsoleerde onschadelijkmaking plaats te vinden. Dat houdt verband met het feit dat miltvuur, anders dan de in vorenbedoeld onderdeel van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bedoelde ziekten, een zonose (een op mensen overdraagbare ziekte) is.

Niet ieder verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal hoeft te beschikken over een ketel waarin hoog-risico-materiaal dat miltvuur bevat, wordt verbrandt. De formulering van het tweede lid van het onderhavige artikel maakt het mogelijk slechts één verwerkingsbedrijf daarvoor in te richten.

Artikel 28

Het eerste lid van dit artikel bevat de basis voor de implementatie van de artikelen 9 en 10 en hoofdstuk III van bijlage II van de richtlijn. De implementatie zal plaatsvinden in de Regeling warmtebehandelingssystemen en eindprodukten.

Het tweede lid bevat de implementatie van bijlage II, hoofdstuk II, punt 8, van de richtlijn.

Artikel 29

In dit artikel, regelende de wijze waarop de administratie dient plaats te vinden, is artikel 25, eerste lid, van het voormalige Destructiebesluit terug te vinden alsmede de inhoud van artikel 37 van het Eisenbesluit (Vleeskeuringswet). Artikel 37 van het Eisenbesluit wordt door artikel 36 van het onderhavige besluit ingetrokken, aangezien niet voor menselijke consumptie bestemd vlees voortaan niet meer onder het regime van de Vleeskeuringswet valt, maar onder dat van de gewijzigde Destructiewet.

Met het inrichten van een register wordt bedoeld het schriftelijk of op andere wijze registreren van de desbetreffende gegevens zodat deze, op verzoek aan de toezichthoudende ambtenaar wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat, kunnen worden overgelegd.

Artikel 30

Artikel 32 van het voormalige Destructiebesluit regelde reeds de hierbedoelde onschadelijkmaking van dode honden en katten. Het onderhavige artikel komt, op een enkele actualisering na, materieel geheel overeen met die bepaling.

Artikelen 31, 32 en 33

De regeling inzake schadeloosstelling in de artikelen 3, 4 en 7 van het voormalige Destructiebesluit is in de artikelen 31, 32 en 33 van het onderhavige besluit overgenomen en aangepast aan de uitbreiding die artikel 10 van de gewijzigde Destructiewet heeft ondergaan.

Artikel 34

Dit artikel, dat een nadere regeling bevat van artikel 14 van de gewijzigde Destructiewet, komt geheel overeen met artikel 5 van het voormalige Destructiebesluit.

Op grond van artikel 14 van de wet heeft de eigenaar van destructiemateriaal recht op vergoeding van de ondernemer voor de huiden van eenhoevige en herkauwende dieren. Bij de berekening van deze vergoeding moet onder andere rekening worden gehouden met de kosten van het onthuiden, de behandeling die de huiden moeten ondergaan, de opslag, het transport en de verkoopkosten.

Artikel 36

Zoals in de toelichting op de artikelen 17 en 29 al is aangegeven, komen de artikelen 36, 37 en 38 van het Eisenbesluit (Vleeskeuringswet) te vervallen nu de voorschriften voor inrichtingen waar het bewaren, het bewerken of het verwerken plaatsvindt van vlees dat bestemd is voor ander gebruik dan voor menselijke consumptie, in het onderhavige besluit worden vastgesteld.

Artikel 37

De invoer uit andere landen van vers vlees dat bestemd is voor ander gebruik dan menselijke consumptie, is geregeld in de Regeling invoer van vlees, bestemd voor ander gebruik dan menselijke consumptie. Deze regeling is gebaseerd op artikel 6a, onder a, van het Besluit inzake vlees uit andere lid-staten en artikel 7, onder a, van het Besluit invoer vlees uit derde landen. De Regeling invoer van vlees, bestemd voor ander gebruik dan menselijke consumptie zal worden vervangen door een regeling ter zake, gebaseerd op artikel 4b van de gewijzigde Destructiewet. Artikel 6a, onder a, van het Besluit inzake vlees uit andere lid-staten en artikel 7, onder a, van het Besluit invoer vlees uit derde landen komen daardoor te vervallen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

CONCORDANTIETABEL

Nieuw DestructiebesluitEG Richtlijnoud Destructiebesluit
art. 1 art. 1
art. 2 1° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1aart. 8, 1° lid, art. 14
art. 2 2° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1aart. 13, 1° lid
art. 3 1° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1bart. 9, 1° lid
art. 3 2° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1b  
art. 4bijlage II hoofdst. I, punt 1fart. 19, 1° lid, sub b
art. 5bijlage II hoofdst. I, punt 1bart. 11
art. 6 art. 12
art. 7 1° lid art. 11 3° lid
art. 7 2° lid art. 11 3° lid
art. 7 3° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1bart. 9 2° lid, sub b
art.8 1° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1b  
art. 8 2° lid bijlage II hoofdst. I, punt 1d  
art. 9 1° lidbijlage II hoofdst. I, punt 2 
art. 9 2° lidbijlage II hoofdst. I, punt 3  
art. 10 1° lidbijlage II hoofdst. I punt 4  
art. 10 2° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1c  
art. 11bijlage II hoofdst. I, punt 5  
art. 12 1° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1e  
art. 12 2° lidbijlage II hoofdst. I, punt 1e  
art. 13 art. 15
art. 14bijlage II hoofdst. II, punt 5  
art. 15 1° lidbijlage II hoofdst. II, punt 3art. 21
art. 15 2° lidbijlage II hoofdst. II, punt 3  
art. 15 3° lid art. 20, 1° lid, 2° lid
art. 15 4° lidbijlage II hoofdst. II, punt 4  
art. 16 gemeentelijke destructieverordening
art. 17 1° lidbijlage II hoofdst. II, punt 1  
art. 17 2° lidbijlage II hoofdst. II, punt 1  
art. 17 3° lidbijlage II hoofdst. II, punt 9  
art. 17 4° lid  
art. 18 1° lid bijlage II hoofdst. I, punt 1eart. 16, 1° lid
art. 18 2° lidbijlage II hoofdst. II punt 6a, 6b en 6cart. 18, 1° lid
art. 19bijlage II hoofdst. II, punt 7art. 11, 4° lid
art. 20 1° lidart. 9 1° lid, eerste en derde gedachtenstreepje  
art. 20 2° lidart. 9, 1° lid, vierde gedachtenstreepje 
art. 21 1° lidart. 5, 3° lid, sub b en cart. 31, 6° lid
art. 21 2° lid   
art. 22 1° lidart. 5, 3° lid, sub a  
art. 22 2° lid   
art. 23 1° lid   
art. 23 2° lid   
art. 23 3° lid   
art. 23 4° lid   
art. 24 1° lid   
art. 24 2° lid   
art. 25 1° lidbijlage I punt 1art. 22, 1° lid
art. 25 2° lidbijlage I punt 1art. 22, 2° lid
art. 25 3° lidbijlage I punt 1  
art. 25 4° lidbijlage I punt 2 bijlage II hoofdst. II, punt 2art. 22, 4° lid
art. 26bijlage I punt 3  
art. 27 art. 24
art. 28 1° lidart. 9 en 10 en bijlage II hoofdst. III,art. 18
art. 28 2° lidbijlage II hoofdst. II, punt 8  
art. 29 1° lid art. 25, 1° lid
art. 29 2° lid   
art. 30 art. 32
art. 31 art. 3
art. 32 art. 4
art. 33 art. 7
art. 34 art. 5

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1960, 71, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 1993, Stb. 1994, 12.

XNoot
2

Stb. 1965, 345, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 maart 1995, Stb. 190.

XNoot
3

Stb. 1985, 174, laatstelijk gewijzigd bij besluit van van 8 maart 1995, Stb. 188.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven