Besluit van 30 januari 1995, tot wijziging van het Mijnreglement continentaal plat (persoonlijke beschermingsmiddelen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 13 oktober 1994, nr. 94073635 WJA/W;

Gelet op de richtlijn nr. 89/686/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PbEG L 399) alsmede op artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat;

De Raad van State gehoord (advies van 11 januari 1995, nr. W10.94.0626);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 23 januari 1995, nr. 95003629 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Mijnreglement continentaal plat1 wordt na artikel 102 een nieuw artikel 102a ingevoegd, luidende:

Artikel 102a

  • 1. In dit artikel wordt onder «persoonlijk beschermingsmiddel» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • 2. Het is verboden op een mijnbouwinstallatie of bij mijnbouwkundig werk persoonlijke beschermingsmiddelen voorhanden te hebben of te gebruiken die niet in overeenstemming zijn met het bij en krachtens het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen bepaalde. Dit verbod geldt niet voor persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • 3. Het bij en krachtens artikel 11, eerste en derde lid, van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen die aanwezig zijn op een mijnbouwinstallatie of worden gebruikt bij mijnbouwkundig werk, met dien verstande dat artikel 11, eerste lid, van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen niet geldt ten aanzien van de Inspecteur-Generaal der Mijnen.

  • 4. De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd persoonlijke beschermingsmiddelen te beproeven of te onderzoeken en zo nodig herstelling daarvan binnen een door hem vast te stellen termijn te eisen. Voorts kan hij, indien blijkt dat een persoonlijk beschermingsmiddel niet in overeenstemming is met het bij en krachtens het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen bepaalde, dat persoonlijke beschermingsmiddel voorzien van een merk van afkeuring. Door het aanbrengen van een merk van afkeuring verliest de op het persoonlijke beschermingsmiddel aangebrachte CE-markering van rechtswege haar geldigheid. Een krachtens de eerste zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene tot wie hij is gericht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 januari 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de drieëntwintigste februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit tot wijziging van het Mijnreglement continentaal plat (Mrcp) strekt ertoe de voor het bedrijfsleven in het algemeen geldende voorschriften over persoonlijke beschermingsmiddelen mede van toepassing te doen zijn op de mijnbouw op het continentaal plat. Daarmee wordt tevens voor de mijnbouwsector op het continentaal plat uitvoering gegeven aan de richtlijn nr. 89/686/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PbEG L 399), gewijzigd bij de richtlijnen nr. 93/68/EEG van 22 juli 1993 (PbEG L 220) en nr. 93/95/EEG van 29 oktober 1993 (PbEG L 276).

De persoonlijke-beschermingsmiddelenrichtlijn heeft tot doel de handelsbelemmeringen ten aanzien van persoonlijke beschermingsmiddelen op te heffen door de produktveiligheidseisen en de certificeringsprocedures met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen te harmoniseren. De richtlijn doet dit door voor te schrijven dat persoonlijke beschermingsmiddelen moeten voldoen aan de in bijlage II van de richtlijn opgenomen fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften (artikel 3). Lid-staten mogen het in de handel brengen van persoonlijke beschermingsmiddelen die aan deze eisen voldoen niet verbieden, beperken of belemmeren (artikel 4, eerste lid). Persoonlijke beschermingsmiddelen met een CE-markering en verklaring van overeenstemming worden vermoed aan de eisen van de richtlijn te voldoen (artikel 5, eerste lid) en kunnen daardoor vrij worden verhandeld. Zie de nota van toelichting bij het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen in Stb. 1993, 441, voor een uitgebreide uiteenzetting over de richtlijn.

De richtlijn is voor Nederland uitgevoerd in het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen, voor persoonlijke beschermingsmiddelen die bestemd zijn voor beroepsmatig gebruik en in het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen, voor persoonlijke beschermingsmiddelen die bestemd zijn voor niet-beroepsmatig gebruik en in de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 7 september 1993,

nr. DGA/AIB/WJZ/93/08764, houdende nadere regels ten aanzien van persoonlijke beschermingsmiddelen (Stcrt. 186) (verder: Regeling persoonlijke beschermingsmiddelen). Het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen is gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 juni 1994 (Stb. 406).

Aangezien de Wet op de gevaarlijke werktuigen (WGW), waarop het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen is gebaseerd, ook van toepassing is op de mijnbouw op het land (artikel 25), behoeft de richtlijn geen uitvoering in het Mijnreglement 1964. Voor het continentaal plat geschiedt de implementatie door de eisen die het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen stelt ook te laten gelden voor persoonlijke beschermingsmiddelen op het continentaal plat. Hiertoe wordt het Mijnreglement continentaal plat aangepast.

In tegenstelling tot de vergelijkbare wijzigingen in de beide mijnreglementen in verband met de uitvoering van de richtlijnen voor machines en drukvaten van eenvoudige vorm is er hier geen samenloop tussen de bepalingen van de mijnreglementen over persoonlijke beschermingsmiddelen en het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Daardoor zijn er geen bepalingen in de mijnreglementen nodig waarin de mijnreglementen, voor waar het persoonlijke beschermingsmiddelen betreft, terugtreden ten behoeve van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

De wijzigingsrichtlijnen nr. 93/68/EEG van 22 juli 1993 (PbEG L 220) en nr. 93/95/EEG van 29 oktober 1993 (PbEG L 276) worden geïmplementeerd door aanpassing van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze aanpassingen zullen automatisch doorwerken voor de mijnbouwsector.

Dit besluit heeft geen financiële consequenties voor het Rijk of enige lagere overheid. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft tot taak toezicht te houden op de naleving van dit besluit en medewerking te verlenen aan de uitvoering hiervan. Het heeft daarvoor geen uitbreiding van formatieplaatsen nodig. Het is niet te verwachten dat dit besluit gevolgen heeft voor de werkdruk van het openbaar ministerie of de rechterlijke macht. Het zal geen directe financiële consequenties hebben voor ondernemingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen verstaat in artikel 1, eerste lid, onder a, onder persoonlijke beschermingsmiddel:

1°. een uitrustingsstuk of -middel dat bestemd is om door een persoon te worden gedragen of vastgehouden als bescherming tegen één of meer gevaren die een bedreiging voor zijn gezondheid of zijn veiligheid kunnen vormen;

2°. een geheel dat is samengesteld uit verscheidene uitrustingsstukken of -middelen die door de fabrikant onderling zijn verbonden om een persoon te beschermen tegen één of meer, mogelijk gelijktijdig optredende gevaren;

3°. een uitrustingsstuk of beschermingsmiddel dat al of niet onlosmakelijk verbonden is met een niet-beschermende persoonlijke uitrusting die door een persoon wordt gedragen of vastgehouden voor het bedrijven van een bepaalde activiteit;

4°. verwisselbare onderdelen van een persoonlijk beschermingsmiddel die voor een goede werking ervan onontbeerlijk zijn en die uitsluitend voor dat beschermingsmiddel worden gebruikt.

Verder wordt volgens het tweede lid van artikel 1 van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen als een integrerend onderdeel van een persoonlijke beschermingsmiddel beschouwd ieder samen met het beschermingsmiddel in de handel gebracht verbindingssysteem dat het beschermingsmiddel aan een andere, externe voorziening verbindt, zelfs wanneer het verbindingssysteem voor de tijdsduur dat de gebruiker aan het risico c.q. de risico's is blootgesteld, niet ononderbroken behoeft te worden gedragen of meegevoerd.

Persoonlijke beschermingsmiddelen komen in het Mijnreglement continentaal plat voor in de artikelen 102 (kleding, hoofdbedekking en beveiligings- of hulpmiddelen), 104 (veiligheidsgordels), 105 (beschermingsmiddelen), 112 (duikuitrustingen), 118, (reddingsmateriaal), 154, (kleding en middelen), 154c (gehoorbeschermingsmiddelen) en 188 (reddingsmiddelen).

In het tweede lid van artikel 102a Mrcp wordt het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van daarop gebaseerde ministeriële regelingen, van toepassing verklaard op de mijnbouwsector op het continentaal plat. Deze verwijzing omvat ook alle toekomstige wijzigingen van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen, alsmede de toekomstige wijzigingen van de daarop gebaseerde ministeriële regelingen. Als voorbeeld voor het tweede lid van artikel 102a Mrcp heeft artikel 10, tweede lid, van de WGW gediend, zij het dat de formulering van het tweede lid is toegesneden op persoonlijke beschermingsmiddelen.

Het tweede lid van artikel 102a Mrcp brengt met zich mee dat ook artikel 16 van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen op het plat van toepassing is. Artikel 16 van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen bevat overgangsrecht dat door het tweede lid van artikel 102a Mrcp tevens voor persoonlijke beschermingsmiddelen in de mijnbouw op het plat van toepassing is. Dit besluit bevat om deze reden geen eigen overgangsrecht.

Bij het schrijven van dit besluit was er een wijziging van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen in voorbereiding (deze wijziging is een onderdeel van het ontwerp-besluit tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake CE-markering). De wijziging zal per 1 januari 1995 in werking treden. De wijziging dient ter uitvoering van de wijzigingsrichtlijn in verband met de CE-markering. Hierbij zal er onder meer een nieuw vijfde lid in artikel 4 worden ingevoegd en zal artikel 7 van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen worden vervangen.

Volgens artikel 3 van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen is dat besluit niet van toepassing op:

a. persoonlijke beschermingsmiddelen bestemd voor uitsluitend niet-beroepsmatige toepassing;

b. categorieën persoonlijke beschermingsmiddelen waarvoor bij of krachtens de wet (de Wet op de gevaarlijke werktuigen) specifieke voorschriften op het gebied van produktveiligheid zijn gegeven, die uitvoering geven aan andere communautaire richtlijnen dan richtlijn nr. 89/686/EEG, die dezelfde doelstellingen hebben ten aanzien van het in de handel brengen, het vrije verkeer en de veiligheid;

c. de categorieën persoonlijke beschermingsmiddelen genoemd in bijlage I van de persoonlijke-beschermingsmiddelenrichtlijn.

In het tweede lid zijn de materiële regels over persoonlijke beschermingsmiddelen uit de WGW-wetgeving voor de mijnbouw op het plat overgenomen. De daarbijbehorende controle-bevoegdheden uit de WGW-wetgeving zijn in het derde en vierde lid overgenomen. Aangezien het toezicht op de naleving van het bij en krachtens de Mijnwet continentaal plat bepaalde is opgedragen aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen, zijn deze bevoegdheden aan hem toegekend.

Het in het derde lid van artikel 102a Mrcp genoemde artikel 11, eerste lid, van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen verbiedt het om een op een persoonlijk beschermingsmiddel aangebracht merk van afkeuring te verwijderen, te beschadigen of onleesbaar te maken. Krachtens artikel 11, derde lid, van het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere bepalingen ten aanzien van merken van afkeuring vaststellen. Hij heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij de vaststelling van artikel 6 van de Regeling persoonlijke beschermingsmiddelen.

Het vierde lid van artikel 102a Mrcp biedt mogelijkheden om op te treden tegen persoonlijke beschermingsmiddelen die niet voldoen, of waarvan wordt vermoed dat ze niet voldoen, aan de krachtens het tweede lid van artikel 102a Mrcp van toepassing zijnde voorschriften. Als teken van het niet voldoen aan deze voorschriften kan een merk van afkeuring worden aangebracht. Zie voor het merk van afkeuring artikel 6 van de Regeling persoonlijke beschermingsmiddelen. Door het aanbrengen van een merk van afkeuring vervalt van rechtswege de geldigheid van de aangebrachte CE-markering. Het gebruik van een persoonlijk beschermingsmiddel waarop een merk van afkeuring is aangebracht is krachtens het tweede lid van artikel 102a verboden.

Artikel 12, eerste lid, WGW heeft als voorbeeld voor het vierde lid van artikel 102a gediend. Waar artikel 12, eerste lid, WGW echter de mogelijkheid biedt om voor de daar genoemde bevoegdheden ambtenaren aan te wijzen, is deze aanwijzing in het vierde lid van artikel 102a meteen al aangebracht. Verder geldt artikel 12, eerste lid, WGW voor alle gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen en is het vierde lid van artikel 102a alleen van toepassing op persoonlijke beschermingsmiddelen.

Transponeringstabel

Richtlijn (persoonlijke beschermingsmiddelen)Mijnreglement continentaal plat
1102a.1–2
2.1102a.2
2.2*
2.3**
3–5.2102a.2
5.3***
5.4*
5.5**
5.6102a.2
6*
7.1102a.4
7.2*
7.3**
7.4*
8**
9.1*
9.2**
9.3–12*
13.1–3102a.2
13.4**
14–16.1*
16.2102a.2
16.3*

* Deze bepalingen behoeven geen uitvoering in de nationale wetgeving.

** Niet relevant voor het continentaal plat. Deze bepalingen zijn voor Nederland uitgevoerd in het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

*** Vervallen.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Stb. 1983, 83, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 februari 1995, Stb. 86.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven