Besluit van 26 januari 1995, houdende wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 4 juli 1994, nr. 94029361 WJA/W, gedaan mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (PbEG L 246), houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, zoals deze is gewijzigd bij de richtlijn nr. 84/467/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 september 1984 (PbEG L 265), op de richtlijn nr. 80/181/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1979 inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van richtlijn nr. 71/354/EEG (PbEG L 39) en op de artikelen 15c, derde lid, 16, 21, 26, 67 en 76 van de Kernenergiewet;

Gezien het advies van de Raad voor het milieubeheer en het advies van Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad;

De Raad van State gehoord (advies van 13 september 1994, nr. W10.94.0423);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 januari 1995, nr. 94070737 WJA/W, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 6, eerste lid, onder i, wordt vervangen door:

i. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid, welke de aanvrager ter voldoening aan de Wet aansprakelijkheid kernongevallen zal hebben en in stand houden, onder vermelding van alle ter zake doende gegevens.

B

Artikel 8, eerste lid, onder e, wordt vervangen door:

e. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i.

C

Artikel 12, eerste lid, onder k, wordt vervangen door:

k. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid, welke de aanvrager ter voldoening aan de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536), zal hebben en in stand houden, onder vermelding van alle ter zake doende gegevens.

D

Na artikel 17 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3. Weigering van vergunningen

Artikel 18

Onze Ministers weigeren een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet in ieder geval, voor zover blijkens de toetsing aan de in artikel 15b van de wet bedoelde belangen het nut van de desbetreffende handelingen niet opweegt tegen de nadelige gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling.

E

In artikel 31, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel b wordt vervangen door twee onderdelen, luidende:

b. in gevallen, waarin personen aan straling kunnen worden blootgesteld, die het in artikel 31, eerste lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet genoemde dosisequivalent te boven gaat, of waarin personen aan besmetting kunnen worden blootgesteld, ervoor wordt zorggedragen dat periodiek of, indien de omstandigheden zulks vereisen, doorlopend bepalingen plaatsvinden van het dosisequivalenttempo ter plaatse waar zich personen bevinden onderscheidenlijk ter vaststelling van besmetting en op grond van de resultaten van die metingen de nodige maatregelen worden getroffen;

c. in gevallen als bedoeld onder b ervoor wordt zorggedragen dat regelmatig wordt geverifieerd of de voor de daarbedoelde metingen in gebruik zijnde meetinstrumenten betrouwbaar zijn en of ze op de juiste wijze worden gebruikt;

2. Het bestaande onderdeel c wordt aangeduid als onderdeel d.

F

In artikel 33 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid worden de onderdelen a, b en c vervangen door:

a. indien personen bij de uitoefening van hun werkzaamheden aan straling kunnen worden blootgesteld, die het in artikel 31, eerste lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet genoemde dosisequivalent te boven gaat, de vloeren, plafonds en wanden, alsmede de zich daarin bevindende luiken, deuren, ramen, kijkglazen en dergelijke van lokalen, waarin splijtstoffen of ertsen aanwezig plegen te zijn, zodanig zijn samengesteld of ingericht, dat personen die zich buiten die lokalen bevinden geen groter dosisequivalent kunnen ontvangen dan 5 millisievert in een jaar (0,5 rem in een jaar);

b. indien personen bij de uitoefening van hun werkzaamheden aan straling kunnen worden blootgesteld, die het in artikel 31, eerste lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet genoemde dosisequivalent te boven gaat, op beveiligingsmiddelen tegen straling en op delen van gebouwen, welke strekken ter bescherming tegen straling, een voor het stralingverzwakkend vermogen daarvan kenmerkende aanwijzing duidelijk en onuitwisbaar wordt aangegeven, dan wel, indien zulks redelijkerwijs niet mogelijk is, gegevens beschikbaar worden gehouden, waaruit het stralingverzwakkend vermogen van die beveiligingsmiddelen en delen van gebouwen blijkt;

c. daar, waar personen een dosisequivalent van meer dan 5 millisievert in een jaar (0,5 rem in een jaar) kunnen ontvangen, dan wel waar gevaar bestaat voor besmetting, op daarvoor geschikte plaatsen doelmatige en duidelijke waarschuwingsborden of -tekens worden aangebracht, waarvoor Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de modellen kan vaststellen.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Tot de in artikel 31, eerste lid, bedoelde voorschriften behoort, indien het betreft een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, een voorschrift, inhoudende het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 21 tot en met 26, 28, derde en vierde lid, 30 tot en met 46 en 73 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet.

G

In artikel 34 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid wordt «artikel 33, eerste lid» vervangen door: artikel 33, eerste en tweede lid.

2. In het derde lid, onder a, wordt «artikel 33, tweede lid» vervangen door: artikel 33, derde lid.

H

In artikel 39 wordt «waarop een bijzondere wettelijke regeling van de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie van toepassing is,» vervangen door: waarop de Wet aansprakelijkheid kernongevallen dan wel de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536), van toepassing is,.

I

In artikel 42, onder b, wordt «0,01 microcurie» vervangen door: 500 becquerel.

J

Artikel 43 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onder b, wordt «0,01 microcurie» vervangen door: 500 becquerel.

2. In het tweede lid, onder a, wordt «1 picocurie» vervangen door: 0,05 becquerel.

3. In het tweede lid, onder b, wordt «10000 picocurie onderscheidenlijk 1000 picocurie» vervangen door: 500 becquerel onderscheidenlijk 50 becquerel.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag, liggende een maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 januari 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Uitgegeven de drieëntwintigste februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

Met de wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt in de eerste plaats beoogd ook in dit besluit uitvoering te geven aan de Euratom-richtlijn, waarbij basisnormen zijn vastgesteld inzake ioniserende straling. Daarnaast worden de in dat besluit gebruikte eenheden aangepast aan de hiervoor geldende Europese richtlijn. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt de bepalingen die betrekking hebben op aansprakelijkheidsverzekering aan te passen aan de Wet aansprakelijkheid kernongevallen en de Wet inzake aansprakelijkheid voor nucleaire schepen.

Een wijziging van dit besluit op het punt van de risicogrenzen voor grote ongevallen, welke wijziging blijkens een brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 februari 1993 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in overweging zou worden genomen (Kamerstukken II 1992/93, 21 483, nr. 15, paragraaf 5.3), is in de onderhavige aanpassing achterwege gelaten. De reden hiervan is dat het hier implementatie betreft, welke zoveel mogelijk los van andere aanpassingen dient te worden gezien. Voorts hangen de risicogrenzen voor grote ongevallen nauw samen met het risicobeleid zoals verwoord in de nota Omgaan met Risico's van Straling (Kamerstukken II, 1989/90, 21 483, nrs. 1 en 2) en de Vervolgnotitie Omgaan met Risico's van Straling (Kamerstukken II 1992/93, 21 483, nr. 15). Een wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen naar aanleiding van deze nota en vervolgnotitie, inclusief de risicogrenzen voor grote ongevallen, is nog in voorbereiding.

Het ontwerp van het onderhavige besluit is bekendgemaakt in de Staatscourant (Stcrt. 1994, 4). Tevens zijn daarover, overeenkomstig artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet zoals dit artikel tot voor kort luidde, de Raad voor het milieubeheer en de Arboraad in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. De Raad voor het milieubeheer heeft op 5 januari 1994 te kennen gegeven geen advies te zullen uitbrengen. De Commissie arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad, die de feitelijke werkzaamheden van de Arboraad heeft overgenomen, heeft op 27 januari 1994 advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies is het besluit aangepast.

II Artikelen

Artikel I, onderdelen A, B, C en H

De artikelen 6, 8 en 12 zijn aangepast in verband met het in werking treden van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen en de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536). In de toelichting op artikel 6, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen is erop gewezen dat met de aldaar gebruikte formulering werd gedoeld op de wet van 27 oktober 1965, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, welke vooruitliep op een regeling die zou worden gebaseerd op de Verdragen van Parijs en Brussel. Vanwege het tijdelijk karakter van die wet is toen vermeden de wet met name te noemen. Bij artikel 12, eerste lid, onderdeel k, van bedoeld besluit is met betrekking tot nucleaire schepen opgemerkt dat daar ook is volstaan met een abstracte formulering omdat ten tijde van de totstandkoming van dat besluit voor nucleaire schepen nog slechts een wetsontwerp in behandeling was. Aangezien sedert de inwerkingtreding van voornoemd besluit de Wet aansprakelijkheid kernongevallen en de wet inzake aansprakelijkheid voor nucleaire schepen tot stand zijn gekomen, verdient het aanbeveling het besluit in die zin aan te passen dat beide wetten expliciet worden genoemd.

Artikel I, onderdelen D tot en met G

In de richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980, waarbij nieuwe basisnormen werden vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 246), zoals deze richtlijn is gewijzigd bij de richtlijn nr. 84/467/Euratom van 3 september 1984 (PbEG L 265), is een aantal grondbeginselen van de stralenbescherming opgenomen. Deze grondbeginselen zijn reeds neergelegd in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet. Dit besluit heeft echter geen betrekking op de bescherming tegen straling ten gevolge van de aanwending van splijtstoffen en ertsen; daarvoor gelden het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, alsmede individuele op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet verleende vergunningen. Aan een dergelijke vergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen. Bij de vergunningverlening wordt in de praktijk altijd een voorschrift aan de vergunning verbonden waarmee de artikelen uit het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet waarin de basisbeginselen zijn opgenomen van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Derhalve wordt de richtlijn thans materieel reeds uitgevoerd. Het opnemen van een voorschrift als hiervoor bedoeld is echter geen wettelijke verplichting. Het is duidelijker de huidige beleidsmatige uitvoering te vervangen door een wettelijke verplichting tot het opnemen van een voorschrift als boven omschreven. Ook de Europese Commissie heeft bij brief van 31 december 1988 op een dergelijke wijziging aangedrongen.

Het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen geeft in hoofdstuk IV regelen betreffende aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de Kernenergiewet te verbinden voorschriften. Door het invoegen van een tweede lid in artikel 33 wordt, indien het een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet betreft, de vergunningverlener verplicht een voorschrift op te nemen waarin de voor de implementatie van de richtlijn relevante artikelen van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Daar de bestaande tekst van artikel 31, tweede lid, onderdelen b en c, en van artikel 33, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen bijna gelijk was aan die in de artikelen 27, 28 en 29 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, is ervoor gekozen de tekst van die bepalingen geheel in overeenstemming te brengen met de tekst van de overeenkomstige bepalingen van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet.

Een ander karakter heeft het nieuwe artikel 18 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Dit artikel houdt een criterium in, dat bij de vergunningverlening moet worden gehanteerd, en komt in strekking overeen met artikel 16a van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet. Laatstgenoemd artikel is in dat besluit ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 maart 1991, Stb. 166. Daarbij werd artikel 6, onderdeel a, van de richtlijn formeel in het besluit geïmplementeerd, een en ander op instignatie van de Europese Commissie. Dit artikel houdt in dat er altijd voldoende rechtvaardiging moet zijn voor het blootstellen aan ioniserende straling.

Artikel 18 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen is anders geformuleerd dan artikel 16a van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet. Dit hangt samen met de omstandigheid dat laatstbedoeld besluit alleen betrekking heeft op de gevolgen van ioniserende straling, zodat een uitdrukkelijke beperking daartoe in artikel 16a niet nodig is. Het vergunningenstelsel, bedoeld in artikel 15 van de Kernenergiewet, heeft een veel wijdere strekking. Het dient enerzijds ook ter bescherming van de in artikel 15b, eerste lid, onder b tot en met f, van de wet genoemde belangen, terwijl het anderzijds niet alleen betrekking heeft op de gevolgen van ioniserende straling, maar op het belang van het milieu in het algemeen. Dit blijkt uit de bewoordingen van artikel 15b, eerste lid, onder a, van de wet en artikel 22.1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat artikel 6 van de richtlijn alleen het oog heeft op blootstelling aan ioniserende straling is deze beperking ook tot uitdrukking gebracht in de formulering van artikel 18, terwijl bovendien door de woorden «in ieder geval» duidelijk is aangegeven dat het niet om een limitatieve weigeringsgrond gaat. Met de woorden «blijkens de toetsing aan de in artikel 15b, eerste lid, van de wet bedoelde belangen» wordt voor alle duidelijkheid vastgelegd dat de belangenafweging plaatsvindt in het kader van artikel 15b, eerste lid, van de wet en dat derhalve geen nieuw belang wordt geïntroduceerd dat, gelet op het tweede en derde lid van genoemd artikel, zou nopen tot aanvulling van de wet.

In artikel 33, eerste lid, onder a en c, zijn de dosisequivalenten primair uitgedrukt in millisievert. Voor een toelichting hierop verwijzen wij naar de toelichting op de onderdelen I en J.

Artikel I, onderdelen I en J

De in het besluit gebruikte eenheden worden gewijzigd om te voldoen aan de richtlijn van de Raad van 20 december 1979 inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van richtlijn 71/354/EEG (80/181/EEG, PbEG L 39). De eenheden «rem» en «curie» worden vervangen door respectievelijk de eenheden «sievert» en «becquerel». Daarbij zijn in de artikelen 42 en 43, evenals in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, afrondingen toegepast om tot hanteerbare aantallen te komen. Dit heeft geen wezenlijke wijziging van de gestelde eisen tot gevolg en past binnen de basisnormen van de Euratom-richtlijn.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten


XNoot
1

Stb. 1969, 403, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juli 1994, Stb. 592.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van 14 maart 1995, nr. 52.

Naar boven