Besluit van 3 februari 1995, houdende wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3, tweede lid, van de Kadasterwet, de Organisatiewet Kadaster alsmede in verband met de automatisering van de registratie voor schepen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 mei 1994, nr. MJZ 24594062, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan na overleg met Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de Kadasterwet, de artikelen 231 en 841 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en artikel2, tweede lid, van de de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen;

De Raad van State gehoord, advies van 7 september 1994, no. W08.94.0325;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 januari 1995, no. MJZ 31195035, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, uitgebracht na overleg met Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Kadasterbesluit1 wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd.

1. Aan het eerste lid wordt na de tweede zin een nieuwe zin toegevoegd luidende:

De tweede zin is van overeenkomstige toepassing op een onroerende zaak die zich op, in of boven de grond van een ander bevindt krachtens een recht als bedoeld in het vóór 1 januari 1992 geldende artikel 5, derde lid, onder b, laatste zinsnede, van de Belemmeringenwet Privaatrecht en daar aangeduid als een recht niet met name in het Burgerlijk Wetboek genoemd.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Ingeval de in de splitsing in appartementsrechten betrokken percelen in verschillende burgerlijke gemeenten zijn gelegen is het tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat in dat geval de bewaarder bepaalt van welke van de betrokken kadastrale gemeenten de naam wordt vermeld in de vast te stellen kadastrale aanduiding van de appartementsrechten waarin die percelen worden gesplitst.

B

In hoofdstuk 1 wordt na artikel 2 een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2a

  • 1. Met het oog op de nakoming van op Nederland rustende internationale verplichtingen uit grensverdragen en -overeenkomsten inzake de gemeenschappelijke grens met België onderscheidenlijk Duitsland of daarop gebaseerde besluiten, heeft de Dienst mede tot taak:

    a. het verrichten van werkzaamheden verbonden aan de controle van grenstekens en het herstellen van gebreken, alsmede het verrichten van andere werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding dan wel verbetering van de afbakening van de gemeenschappelijke grenzen, en

    b. ingeval van grenscorrecties, het verrichten van landmeetkundige werkzaamheden ter opmeting en afbakening van nieuwe gedeelten van de gemeenschappelijke grens, alsmede ten aanzien van gebieden die van Nederland overgegaan zijn naar een andere staat, de overdracht van

    1°. de desbetreffende stukken ingeschreven dan wel geboekt in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a onderscheidenlijk d, van de Kadasterwet;

    2°. de desbestreffende gedeelten van de kadastrale registratie, bedoeld in artikel 48 van de Kadasterwet;

    3°. de desbetreffende kadastrale kaarten, en

    4°. voor zover die er zijn, de bij de onder 1° tot en met 3° bedoelde bescheiden behorende stukken,

    dan wel, indien de overdracht van de onder 1° tot en met 4° bedoelde bescheiden niet mogelijk is, de verstrekking van gewaarmerkte afschriften daarvan.

    De Dienst verricht de in de eerste zin, onder a en b, vermelde taken met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald bij of krachtens de desbetreffende grensverdragen en -overeenkomsten.

  • 2. De materiaalkosten verbonden aan het herstel van gebreken aan dan wel het vernieuwen van grenstekens, worden aan de Dienst betaald door de betrokken provincies.

C

In artikel 5 wordt in het tweede lid «Het bestuur van de Dienst kan bepalen» vervangen door: Bij regeling van het bestuur van de Dienst kan worden bepaald.

D

Artikel 6, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De gevallen, bedoeld in het tweede lid, waarin de bijhouding geschiedt zonder dat een meting plaatsvindt, zijn:

    a. de gevallen waarin de inschrijving betreft

    1°. een recht van hypotheek,

    2°. een erfdienstbaarheid,

    3°. een vruchtgebruik dat betrekking heeft op een gedeelte van een gebouw,

    4°. een recht van opstal dat uitsluitend betreft het leggen en houden van leidingen in, op of boven de onroerende zaak van een ander, of

    5°. een recht als bedoeld in het vóór 1 januari 1992 geldende artikel 5, derde lid, onder b, laatste zinsnede, van de Belemmeringenwet Privaatrecht en daar aangeduid als een recht niet met name in het Burgerlijk Wetboek genoemd, alsmede

    b. bijzondere gevallen waarin het desbetreffende perceelsgedeelte naar het oordeel van de bewaarder niet voor meting vatbaar is.

E

In artikel 11 wordt in het derde lid «het bestuur» vervangen door: Het bestuur.

F

In artikel 13 wordt in het eerste lid «In geval» vervangen door: Ingeval.

G

In artikel 14 wordt in het tweede lid «Artikel 58, eerste tot en met derde lid,» vervangen door: Artikel 58, eerste en tweede lid,.

H

In artikel 15, derde lid, wordt in de tweede zin «brief» vervangen door: bekendmaking van de beslissing.

I

In artikel 16, tweede lid, wordt in de tweede zin «brief» vervangen door: bekendmaking van de beslissing.

J

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt in onderdeel c de zinsnede «indien een belanghebbende zulks schriftelijk aan de Dienst verzoekt op de door hem» vervangen door: indien zulks aan de Dienst wordt verzocht op de door de verzoeker.

2. In het tweede lid wordt «bekendmaking» vervangen door: openbaarmaking.

K

In artikel 24 wordt in het tweede lid «inschrijvingsregister» vervangen door: desbetreffende register van inschrijving.

L

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zo deze bestaan» vervangen door: zo deze teboekstaan of teboekgesteld zijn geweest.

2. In het tweede lid wordt «brief» vervangen door: bekendmaking van de beslissing.

M

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zo deze bestaan» vervangen door: zo deze teboekstaan of teboekgesteld zijn geweest.

2. In het tweede lid wordt «brief» vervangen door: bekendmaking van de beslissing.

N

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

  • 1. Het op schriftelijk verzoek verstrekken van inlichtingen te velde uit de kadastrale kaarten en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, bedoeld in artikel 102, derde lid, van de wet, vindt plaats, indien de verzoeker daarbij een redelijk belang heeft.

  • 2. De verzoeker geeft in zijn verzoek een omschrijving van het belang dat hij bij de verzochte inlichtingen heeft.

O

In artikel 36, eerste lid, komen de onderdelen c tot en met e te luiden als volgt:

c. desverlangd kan de aansluiting worden beperkt tot bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen soorten van gegevens uit de kadastrale registratie;

d. de raadpleging kan slechts geschieden gedurende bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen tijden en de apparatuur waardoor de aansluiting wordt tot stand gebracht, dient te voldoen aan bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen vereisten;

e. de gegevens uit de kadastrale registratie worden uitsluitend beschikbaar gesteld voor raadpleging door middel van het desbetreffende beeldscherm, waarvan desverlangd een afschrift kan worden vervaardigd in een bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen vorm;.

P

In artikel 38 wordt «het bestuur» vervangen door: Het bestuur.

Q

In artikel 39 vervalt «(Stb. 1991, 376)».

ARTIKEL II

De Maatregel teboekgestelde schepen 19922 wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd.

1. In onderdeel c vervalt «(Stb. 1991, 570)».

2. In onderdeel e wordt in de aanhef «bewaarder» vervangen door: de bewaarder.

B

Artikel 5, derde lid, vervalt.

C

In artikel 7 vervalt de derde zin.

D

In artikel 16 vervalt in het eerste lid, onderdeel d, «(Stb. 312)».

E

In artikel 20 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid komt de tweede zin te luiden:

De overige in artikel 16 genoemde, overgelegde stukken worden aan de aanbieder teruggegeven, nadat het hoofd van de Scheepsmetingsdienst overeenkomstig artikel 22, vierde lid, derde zin, aan de bewaarder heeft gemeld dat het brandmerk is aangebracht.

2. Het tweede lid komt te luiden:

Voordat hij de in de tweede zin van het eerste lid bedoelde stukken teruggeeft, tekent de bewaarder op deze stukken het brandmerk aan.

F

In artikel 22 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. Aan het vierde lid worden drie zinnen toegevoegd luidende:

In het getuigschrift vermeldt de ambtenaar van de Scheepsmetingsdienst in elk geval de naam en het type van het desbetreffende schip, het materiaal waarvan de romp van dat schip is gemaakt, het brandmerk, de wijze en plaats waar dit is aangebracht, de aangetroffen oude brandmerken, de plaats waar deze zijn aangetroffen en de ongeldigmaking van deze oude brandmerken. Na het opmaken van het getuigschrift van branding meldt het hoofd van de Scheepsmetingsdienst onverwijld aan de bewaarder dat het brandmerk is aangebracht, welke melding geschiedt per telefax of op een andere door de Minister van Verkeer en Waterstaat en het bestuur van de Dienst te bepalen wijze en tenminste de naam en het brandmerk van het betrokken schip bevat. De bewaarder tekent de dag van de ontvangst van de in de derde zin bedoelde melding in de registratie voor schepen aan.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Zonder de in het vierde lid, derde zin, bedoelde melding te hebben ontvangen geeft de bewaarder geen ingeschreven stukken, noch enige andere verklaring ten aanzien van het schip af, behoudens ingeval de eigenaar aan de bewaarder aannemelijk maakt dat het uittreksel nodig is om te voldoen aan de in artikel 28, eerste lid, of artikel 30, eerste lid, gestelde eis.

3. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Indien de branding in het buitenland heeft plaatsgevonden en de bevoegde buitenlandse autoriteit de Scheepsmetingsdienst daarvan schriftelijk kennis heeft gegeven, maakt een ambtenaar van de Scheepsmetingsdienst een getuigschrift van branding op, dat het hoofd van de Scheepsmetingsdient aan de bewaarder doet toekomen. De tweede tot en met vierde zin van het vierde lid zijn van toepassing.

G

In artikel 34 wordt in het tweede lid «het bestuur» vervangen door: Het bestuur.

ARTIKEL III

De Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen3 wordt als volgt gewijzigd.

A

In artikel 1 vervalt in onderdeel 3 «(Stb. 1991, 570)».

B

In artikel 2 wordt «de aanvraag» vervangen door: het verzoek.

C

In artikel 2a worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid wordt «aanvraag» vervangen door: verzoek.

2. In het tweede en derde lid wordt «de aanvraag» telkens vervangen door: het verzoek.

D

In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid wordt in de eerste zin «aanvraag» vervangen door: verzoek.

2. In het eerste lid, tweede tot en met vijfde zin, en tweede lid worden «de aanvraag» en «de aanvrage» telkens vervangen door: het verzoek.

3. In het tweede en derde lid wordt «aanvrager» telkens vervangen door: verzoeker.

4. In het derde lid wordt in onderdeel c «de desbetreffende beschikking» vervangen door: het desbetreffende procesverbaal van toewijzing.

E

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid wordt «aanvraag» vervangen door: verzoek.

2. In het tweede lid wordt «de aanvrage» vervangen door: het verzoek.

3. In het derde lid wordt «aanvrager» vervangen door: verzoeker.

F

In artikel 12, derde lid, wordt «aanvrager» vervangen door: verzoeker.

G

In artikel 13b wordt «aanvragen» vervangen door: verzoeken.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Artikel I, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 mei 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 februari 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de eenentwintigste februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Dit besluit voorziet in een aantal wijzigingen van enige algemene maatregelen van bestuur die op de Kadasterwet dan wel mede op die wet gebaseerd zijn, in verband met, in de eerste plaats, de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het onderhavige besluit vormt een aanvulling op het Besluit houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de Algemene wet bestuursrecht (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer), waarvan de publikatie plaatsvond in Stb. 1993, 583.

Om verschillende redenen is bij de totstandkoming van het Aanpassingsbesluit een gering aantal besluiten buiten beschouwing gelaten, waaronder de thans gewijzigde algemene maatregelen van bestuur. Deze besluiten konden bezwaarlijk gewijzigd worden, omdat de aanpassing (aan de Awb) van de formele wet waarop zij berusten eerst voorgesteld kon worden bij de nota van wijziging van de Aanpassingswet AWB III (Kamerstukken II 1993/94, 23 258, nr. 5). In het onderhavige besluit heeft de aanpassing plaatsgevonden van de laatste destijds buiten beschouwing gelaten besluiten.

Een verdere algemene toelichting op de wijzigingen die voortvloeien uit de aanpassing aan de Awb, is te vinden in de nota van toelichting bij het Aanpassingsbesluit, alsmede in de nota van toelichting bij het besluit van 6 juli 1993 houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de Algemene wet bestuursrecht (Ministerie van Justitie).

2. Tevens is nog een enkele wijziging aangebracht die wenselijk is gebleken in verband met de verzelfstandiging van het Kadaster als voorzien in de Organisatiewet Kadaster (Stb. 1994, 125). In het nieuwe artikel 2a van het Kadasterbesluit is namelijk een aantal bepalingen opgenomen ter zake van de nieuwe taak die aan de Dienst is opgedragen met het oog op de nakoming van op Nederland rustende internationale verplichtingen uit grensverdragen en -overeenkomsten inzake de gemeenschappelijke grens met België onderscheidenlijk Duitsland of daarop gebaseerde besluiten.

3. In het onderhavige besluit zijn, voorts, wijzigingen aangebracht in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 in verband met de automatisering van de registratie voor schepen per 1 mei 1994.

4. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de in de artikelen I tot en met III van dit besluit gewijzigde algemene maatregelen van bestuur enige wijzigingen aan te brengen van ondergeschikt belang waarvan de wenselijkheid inmiddels is gebleken. Zij zijn veelal van technische dan wel redactionele aard.

Artikelsgewijs

Na hetgeen onder Algemeen onder 1 tot en met 4 is opgemerkt, behoeven nog slechts de volgende (onderdelen van de) artikelen van het onderhavige besluit toelichting.

Artikel I (Wijziging van het Kadasterbesluit)

Onderdelen A1 en D (wijziging van de artikelen 2, eerste lid, en 6, derde lid)

In artikel 38 van de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw Burgerlijk Wetboek (twaalfde gedeelte) (Stb. 1991, 610) zijn (uitsluitend) de bepalingen van titel 8 van Boek 5 BW van toepassing verklaard op rechten die in het tevoren (dat is in het vóór 1 januari 1992) geldende artikel 5, derde lid, onder b, laatste zinsnede van de Belemmeringenwet Privaatrecht werden aangeduid als niet met name in het Burgerlijk Wetboek genoemd. Dit brengt mee dat andere voorschriften dan gegeven in voornoemde titel van Boek 5 BW niet automatisch van toepassing zijn op die zogenoemde BP-rechten. Dit is nochtans wenselijk met betrekking tot de in de artikelen 2, eerste lid, tweede zin, en 6, derde lid, van het Kadasterbesluit vervatte voorschriften omdat, ofschoon na 1 januari 1992 geen akten van levering tot vestiging van die zogenoemde BP-rechten meer kunnen worden ingeschreven, ook nadien het mogelijk is gebleven dat akten van levering tot overdracht, wijziging of afstand van voornoemde rechten worden ingeschreven. In deze akten nu dienen de onroerende zaken waarop het desbetreffende BP-recht als vorenbedoeld betrekking heeft, ook te worden aangeduid op gelijke wijze als in de tweede zin van het eerste lid van artikel 2 van het Kadasterbesluit reeds is bepaald voor de aldaar bedoelde opstalrechten. Ofschoon zoals reeds opgemerkt die zogenoemde BP-rechten niet meer gevestigd kunnen worden, dient tevens ook in de gevallen waarin niettemin een overgang, wijziging of afstand van zo'n recht plaatsvindt de bijhouding zonder meting te geschieden; men zie voor nadere toelichting hetgeen in de nota van toelichting is opgemerkt bij artikel 6, derde lid, onder d, van het Kadasterbesluit.

De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe dat de betrokken bepalingen van het Kadasterbesluit alsnog van (overeenkomstige) toepassing worden op de zogenoemde BP-rechten, hetgeen ook overigens aansluit bij de ook op 1 januari 1992 bestaande en nadien voortgezette rechtspraktijk.

Bij de wijziging van artikel 6 derde lid, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om door een wat andere inkleding van de redactie van dat lid duidelijker dan voorheen tot uitdrukking te brengen dat de bijzondere gevallen als bedoeld in het slot van dat lid (zoals het vóór wijziging luidde), een aparte categorie van gevallen is.

Onderdeel A2 (wijziging van artikel 2, vierde lid)

In de praktijk is gebleken dat aan de in het vierde lid voorheen opgenomen regeling nauwelijks behoefte bestond. De gevallen waarvoor dit artikellid was opgenomen, deden zich namelijk zeer sporadisch voor. In die enkele gevallen is bovendien gebleken, dat toepassing van die regeling leidde tot een te omvangrijke kadastrale aanduiding van de betrokken appartementsrechten die bovendien technisch niet goed meer in de geautomatiseerde kadastrale registratie waren te verwerken.

Gelet op een en ander is dan ook in dit lid een technische wijziging aangebracht die een adequate oplossing biedt voor de enkele gevallen waarvoor dit vierde lid een regeling geeft.

Onderdeel B (artikel 2a)

1. Bij gelegenheid van de wijziging van artikel 3 van de Kadasterwet, opgenomen in artikel 33, onderdeel c, van de Organisatiewet Kadaster, is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1992/93, 23 007, nr. 3, blz. 37) het volgende opgemerkt:

«De werkzaamheden die voor het Kadaster voortvloeien uit verplichtingen die de Nederlandse Staat op zich heeft genomen bij grensverdragen en -overeenkomsten met België en Duitsland, zijn ten dele van een ander karakter dan de in artikel 3 van de Kadasterwet genoemde taken (bij voorbeeld het onderhoud van grenspalen). Bezien wordt nog of deze taken na de verzelfstandiging een afzonderlijke regeling behoeven bij een algemene maatregel van bestuur krachtens het tweede lid van dit artikel.»

Nadere bestudering van de inhoud van de relevante bepalingen van vorenbedoelde grensverdragen en -overeenkomsten hebben de wenselijkheid aangetoond om bepalingen als vermeld in artikel 2a op te nemen. Zoals reeds in voornoemde memorie van toelichting is opgemerkt, zijn namelijk die werkzaamheden ten dele van een ander karakter als en niet geheel onder een der in vorenbedoeld artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet genoemde wettelijke taken te begrijpen.

Zij worden evenwel tot op heden, ook onder de werking van de Kadasterwet, door de Dienst verricht. Het verrichten van die werkzaamheden is tot nu toe ook steeds tot het takenpakket van de Dienst gerekend en zij staan in verband met de taken als genoemd in het (nieuwe) artikel 3, tweede lid, eerste zin, van de Kadasterwet. Artikel 2a stelt een en ander thans buiten twijfel, hetgeen nodig is in verband met de verzelfstandiging van de Dienst die maakt dat de Dienst geen deel meer uitmaakt van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. De vorenbedoelde nadere bestudering toont aan dat er voor Nederland een aantal verplichtingen voortvloeit uit de desbetreffende grensverdragen en -overeenkomsten dan wel uit daarop gebaseerde besluiten die veelal zijn omschreven als verplichtingen van de Staat ter nakoming waarvan echter ook na de verzelfstandiging van het Kadaster die Dienst moet blijven worden ingeschakeld.

Daarbij wordt dan in de desbetreffende bepalingen soms reeds zelf vermeld dat de betrokken werkzaamheden aan «de bevoegde autoriteiten van het kadaster» zullen worden opgedragen; men zie bij voorbeeld de artikelen 5 tot en met 9 van de Overeenkomst inzake de instandhouding van de afbakening van de gemeenschappelijke grens (Trb. 1981, 8), artikel 5, eerste zin, van het Eerste Verdrag inzake grenscorrecties (Trb. 1981, 9) en het inhoudelijk gelijke artikel 4 van het Tweede Verdrag inzake grenscorrecties (Trb. 1993, nr. 34).

3. De voor Nederland uit voornoemde grensverdragen- en overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen laten zich, voor zover in dezen van belang, onderverdelen in twee categorieën.

3.1. In de eerste plaats zijn er de verplichtingen die een permanent karakter hebben. Het gaat daarbij om de verplichtingen inzake de instandhouding van de afbakening van de gemeenschappelijke grenzen, waarop artikel 2a, eerste lid, onder a, van het Kadasterbesluit betrekking heeft. Daarbij verdient aandacht dat in onderdeel a de Dienst niet als taak is toegekend «het controleren van grenstekens en het herstellen van gebreken» maar «het verrichten van werkzaamheden verbonden aan de controle van grenstekens en het herstellen van gebreken». Voor deze laatste omschrijving is gekozen, omdat in de betrokken regelingen ter zake van de instandhouding van de afbakening van de grens tussen Nederland en België, zulks in tegenstelling tot die tussen Nederland en Duitsland, niet is af te leiden dat de Dienst is belast met die controle. Weliswaar verricht de Dienst feitelijk die werkzaamheden, maar in de bestaande rechtspraktijk berust de zorg voor zover Nederland betreffend bij de betrokken provinciebesturen, in casu bij de commissarissen der Koningin.

Bij de in voornoemd onderdeel a bedoelde «andere werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding enz.» valt te denken aan het, zo nodig, vernieuwen van grenstekens; het nemen van passende maatregelen ten aanzien van afbakening en opmeting, indien de duidelijke herkenbaarheid van de grens dit vereist, ook buiten de periodieke controle en herstelwerkzaamheden, en het informeren van de bevoegde kadastrale autoriteiten van het andere land over de resultaten van de in het eerste lid, onder a, bedoelde controle en herstelwerkzaamheden via o.m. daartoe opgemaakte processen-verbaal.

Voor zover de gemeenschappelijke grens met Duitsland betreffend, zijn de desbetreffende bepalingen opgenomen in de Overeenkomst inzake de instandhouding van de afbakening van de gemeenschappelijke grens (Trb. 1981, 8).

Gelet op het feit dat de afbakening van de gemeenschappelijke landgrens op grondslag van het Grensverdrag (Trb. 1960, 68) is voltooid in het begin van de tachtiger jaren, zijn in dezen van dit verdrag nog slechts de volgende bepalingen van belang. In de eerste plaats artikel 3, eerste lid, op grond waarvan een Grenscommissie wordt opgedragen onder meer de afbakening van onderdelen van de grens te onderzoeken en waar nodig te vernieuwen. In deze Nederlands-Duitse Grenscommissie hebben ook enkele ambtenaren van het Kadaster zitting; zij zijn mede benoemd tot bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 8 van dat grensverdrag.

Voor zover de gemeenschappelijke grens met België betreffend, zijn de desbetreffende bepalingen opgenomen in het Reglement voor het onderhoud en instandhouding der grenspalen geplaatst op het frontier tussen de Nederlanden en België (Stb. 1849, 61).

Van voornoemd reglement dient artikel 7 in de praktijk als basis voor het verrichten van landmeetkundige werkzaamheden ten behoeve van het (her)plaatsen van grenspalen en ten behoeve van de voorbereiding van grenscorrecties. Met het oog op dit laatste zijn tevens sedert een aantal jaren (permanente) grenscommissies of grenscommisies ad hoc ingesteld, waarin de directeur van het Kadaster en de Openbare Registers van de betrokken provincie zitting heeft.

3.2. In de tweede plaats zijn er de verplichtingen die voortvloeien uit grensovereenkomsten inzake grenscorrecties. De desbetreffende bepalingen zijn uitgewerkt wanneer de grenscorrecties zijn verwerkt. Het gaat daarbij om de verplichtingen genoemd in het nieuwe artikel 2a, eerste lid, onder b, van het Kadasterbesluit, waarvan de belangrijkste zijn het bij grenscorrecties opmeten van de nieuwe gedeelten van de gemeenschapppelijke grens en het voor het eerst afbakenen van de nieuwe grenspunten.

Voor zover de gemeenschappelijke grens met Duitsland betreffend, zijn in dezen te noemen het Eerste Verdrag inzake grenscorrecties (Trb. 1981, 9) en het Tweede Verdrag inzake grenscorrecties (Trb. 1993, 34).

Ofschoon grenscorrecties een incidenteel karakter hebben, dienen niettemin ook de werkzaamheden voor de Dienst die voortvloeien uit de nakoming van de in de betrokken overeenkomst voor Nederland opgenomen verplichtingen, een permanente regeling te hebben. Dit vanwege het feit dat zij meer dan eens zijn voorgekomen en ook in de toekomst zich nog voor kunnen doen.

Ten aanzien van het bepaalde in onderdeel b, sub 1° en 2°, verdient nog aandacht dat geen regeling is opgenomen ten aanzien van de overdracht van andere, «aanvullende» informatie uit het betrokken register van voorlopige aantekeningen en de kadastrale registratie, ingeval na het tijdstip waarop de grenscorrectie zijn beslag krijgt een voordien in dat register geboekt stuk het alsnog tot een inschrijving brengt. Deze boekingen doen zich in de praktijk namelijk zelden voor, zodat de kans dat het genoemde geval zich voordoet miniem moet worden geacht. Mocht zo'n geval zich niettemin voordoen, dan brengt een redelijke uitleg van de betrokken bepaling mee dat de desbetreffende bewaarder van het kadaster en de openbare register zich verstaat met de betrokken autoriteiten en hen onverwijld nader informeert onder overlegging van de betrokken bescheiden.

3.3. De tweede zin van het eerste lid is opgenomen om te doen vaststaan dat het Kadaster ook na zijn verzelfstandiging de in de eerste zin genoemde taken dient te verrichten met inachtneming van hetgeen daaromtrent nader is bepaald in de betrokken grensverdragen en -overeenkomsten of in de daarop gebaseerde besluiten.

4.1. In het tweede lid, is gelet op (het nieuwe) artikel 3, tweede lid, derde zin, van de Kadasterwet, een regeling opgenomen die aangeeft hoe de financiële gevolgen voor de uitoefening van de in het eerste lid van artikel 2a, eerste lid, van dit besluit aan de Dienst opgedragen taak worden gecompenseerd. Daarbij is aangesloten bij de bestaande rechtspraktijk en regelingen op dit punt. Dienaangaande wordt het volgende nog opgemerkt.

Met betrekking tot de kosten is in het Reglement voor het onderhoud en instandhouding der grenspalen geplaatst op het frontier tussen de Nederlanden en België in artikel 6 bepaald, dat de kosten van herstel of vernieuwing der grenspalen tussen België en Nederland ten laste van beide staten komen, en wel voor gelijke delen.

Voor wat de grens met Duitsland betreft kan het volgende worden opgemerkt. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Overeenkomst inzake de instandhouding van de afbakening van de gemeenschappelijke grens zijn de kosten van de opmetingen steeds voor rekening van de Verdragsluitende Partij die ze verricht. De overige kosten worden ingevolge de artikelen 10 en 11, eerste lid, van die overeenkomst door beide staten ieder voor de helft gedragen.

Deze laatste kosten, voor zover betreffend materiaalkosten verbonden aan de instandhouding dan wel verbetering van de afbakening van de Rijksgrens met Duitsland (o.a. kosten onderhoud grenstekens), worden, evenals de materiaalkosten verbonden aan de instandhouding van de afbakening van de Rijksgrens met België, door het Kadaster – conform een met hen gemaakte afspraak – omgeslagen over de betrokken provinciebesturen naar rato van het aantal kilometers Rijksgrens die de betrokken provincie heeft. Voor deze kosten heeft destijds een compenserende verhoging van de uitkering van het Provinciefonds plaatsgevonden.

4.2. In geval van grenscorrecties, die af en toe plaatsvinden, dienen ingevolge de betrokken verdragsbepalingen de in artikel 2a, eerste lid, onder b, sub 1° tot en met 4°, bedoelde bescheiden of afschriften daarvan te worden overgedragen. Daarnaast dienen de door de bevoegde autoriteiten aan de Dienst overgedragen bescheiden in de administratie van de Dienst te worden verwerkt.

Voor deze verrichtingen worden in de rechtspraktijk wederzijds geen kosten, die overigens minimaal zijn, in rekening gebracht. Voor zover de Dienst betreffend wordt in dezen nog opgemerkt dat, aangezien het bij grenscorrecties gaat om veranderingen in de omvang van het Nederlands grondgebied, voornoemde verrichtingen zich ook laten beschouwen als verrichtingen ter zake van de kadastrering van het Nederlands grondgebied. Als zodanig vallen zij onder de in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Kadasterwet genoemde taak. De daaraan verbonden verrichtingen worden bekostigd uit de opbrengsten van de vergoedingen, bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Kadasterwet.

Het vorenstaande brengt mee dat in dit besluit voor de onderhavige verrichtingen geen regeling behoefde te worden opgenomen ten aanzien van de compensatie van financiële gevolgen van het betrokken taakonderdeel als bedoeld in artikel 3, tweede lid, derde zin, van de Kadasterwet, zoals opgenomen in artikel 33, onder c, van de Organisatiewet Kadaster.

Onderdelen C en O (wijziging van de artikelen 5, tweede lid, en 36, eerste lid, onder c tot en met e)

Deze wijzigingen stellen buiten twijfel dat de door het bestuur te geven voorschriften regelingen zijn. De wijzigingen behelzen soortgelijke aanpassingen als die welke destijds zijn aangebracht in de Kadasterwet in het kader van de Aanpassingswet AWB III.

Onderdelen E, F en P (wijziging van de artikelen 11, derde lid, 13 en 38)

De wijziging van deze artikelen betreft het herstel van een typefout.

Onderdeel G (wijziging van artikel 14)

De verwijzing naar leden van artikel 58 van de Kadasterwet is in overeenstemming gebracht met de wijziging van dat artikel door de Aanpassingwet AWB III.

Onderdelen H, I, L2 en M2 (wijziging van de artikelen 15, derde lid, 16, tweede lid, 28, tweede lid, en 33, tweede lid)

Deze bepalingen zijn in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 59, derde lid, van de Kadasterwet door de Aanpassingwet AWB III.

Onderdeel J (wijziging van artikel 23)

In het eerste lid is onderdeel c aangepast aan artikel 1:2 van de Awb (belanghebbende). Voorts is in dat onderdeel het schriftelijkheidsvereiste vervallen in verband met artikel 4:1 van de Awb.

Het tweede lid is in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 75, eerste lid, eerste zin, van de Kadasterwet door de Aanpassingwet AWB III.

Onderdeel K (wijziging van artikel 24, tweede lid)

Een terminologische misstelling is gecorrigeerd; de Kadasterwet kent namelijk meer dan één register van inschrijving (zie artikel 8, eerste lid, onder a) zodat niet van «het inschrijvingsregister» kan worden gesproken.

Onderdelen L1 en M1 (wijziging van de artikelen 28, eerste lid, en 33, eerste lid)

Ook hier is een misstelling hersteld. Aan het van toepassing zijnde artikel 25, eerste lid, kan namelijk geen uitvoering worden gegeven, als het gaat om «bestaande» schepen die echter niet teboekstaan noch teboekgesteld zijn geweest. Hetzelfde geldt mutatis mutandis ook voor luchtvaartuigen.

Onderdeel N (wijziging van artikel 35)

Het onderhavige onderdeel behelst aanpassingen aan artikel 1:2 van de Awb (belanghebbende).

Onderdeel Q (wijziging van artikel 39)

Het onderhavige onderdeel behelst een aanpassing aan de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Artikel II (Wijziging van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992)

Onderdeel A (wijziging van artikel 1)

Dit onderdeel behelst een aanpassing aan de Aanwijzingen voor de regelgeving, voor zover het betreft de wijziging van onderdeel c van artikel 1. De wijziging van onderdeel e van artikel 1 brengt een redactionele verbetering aan.

Onderdeel B (wijziging van artikel 5)

Ten gevolge van de automatisering van de registratie voor schepen is het derde lid overbodig geworden, aangezien alle kantoren waar een registratie voor schepen wordt gehouden, over de relevante landelijke gegevens kunnen beschikken.

Onderdeel C (wijziging van artikel 7)

Ten gevolge van de bovengenoemde automatisering is het in de laatste zin vervatte voorschrift overbodig geworden.

Onderdeel D (wijziging van artikel 16, eerste lid, onder d)

Dit onderdeel behelst een aanpassing aan de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Onderdelen E, F1 en F2 (wijziging van de artikelen 20 en 22, vierde en vijfde lid)

Het eerste lid is aangepast aan de gewijzigde regeling van de wijze waarop aan de bewaarder wordt gemeld dat het brandmerk is aangebracht. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat, ingeval de bewaarder de in artikel 22, vierde lid, derde zin, bedoelde melding in een voorkomend geval later zou ontvangen dan het getuigschrift van branding of in het geheel niet, hij na ontvangst van het betrokken getuigschrift ook bevoegd is om de overige in artikel 16 genoemde, overgelegde stukken aan de aanbieder terug te geven. Datzelfde geldt mutatis mutandis ook bij toepassing van artikel 22, vijfde lid. Tevens brengt een redelijke wetstoepassing in gevallen als voornoemd mee, dat de bewaarder alsdan bij toepassing van artikel 22, vierde lid, vierde zin, de dag van ontvangst van het getuigschrift aantekent in de registratie voor schepen.

Ingevolge het oude tweede lid van artikel 20 diende de bewaarder op overgelegde stukken een verklaring te stellen omschrijvende het brandmerk, de plaats waar dat was aangebracht, de aangetroffen oude brandmerken, de plaats waar deze waren aangetroffen, en de ongeldigmaking van deze oude brandmerken. Het oogmerk daarvan was het voorkomen dat hetzelfde stuk opnieuw werd gebruikt voor teboekstelling aan een ander kantoor. Dit effect wordt evenwel ook reeds bereikt met de enkele vermelding van het brandmerk.

Door de gewijzigde opzet van artikel 20, tweede lid, in welke bepaling voorheen lag besloten wat een getuigschrift van branding diende in te houden, is het noodzakelijk geworden dat elders expliciet te regelen. Dit is gebeurd in de tweede zin van het gewijzigde vierde lid van artikel 22.

Met de bepaling van de derde zin van laatstgenoemd lid is tegemoet gekomen aan de wens vanuit de (rechts)praktijk om zo snel mogelijk na een branding aan de bewaarder door te geven dat het schip is gebrand. Het is weliswaar niet wenselijk dat dit eerder geschiedt dan nadat het getuigschrift van branding is opgemaakt, maar vooruitlopend op de ontvangst van het getuigschrift kan via een van de moderne communicatiemedia zoals de telefax gemeld worden aan de bewaarder dat het schip gebrand is. De tijdwinst van 24 uur of meer die daarmee ontstaat, stelt de bewaarder in staat om eerder dan voorheen stukken en verklaringen als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, af te geven, zodat het aan de teboekstelling verbonden oponthoud in een haven en daarmee de daaraan verbonden kosten kunnen worden gereduceerd.

Aangezien te verwachten is dat in de nabije toekomst naast de fax ook andere moderne wijzen van communicatie ter beschikking komen voor het verzenden van de melding dat een schip is gebrand, zoals berichtenwisseling via een netwerk, is in de derde zin van het vierde lid tevens bepaald dat de Minister van Verkeer en Waterstaat en het bestuur van de Dienst ook een andere wijze van verzending van de melding kunnen vaststellen.

Onderdeel F (wijziging van artikel 22)

Het zesde lid is aangepast aan de bestaande praktijk. Tevens is het ook in de in dat lid bedoelde gevallen van branding wenselijk, dat de branding zo spoedig mogelijk wordt gemeld aan de bewaarder, waartoe de tweede tot en met vierde zin van het vierde lid van toepassing zijn verklaard.

Onderdeel G (wijziging van artikel 34, tweede lid)

De wijziging van dit artikel behelst de correctie van een typefout.

Artikel III (Wijziging van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen)

Onderdeel A (wijziging van artikel 1, onderdeel c)

Dit onderdeel behelst een aanpassing aan de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Onderdelen B, C, D1, D2, D3, E, F en G (wijziging van de artikelen 2, 2a, 10, eerste tot en met derde lid, 12, derde lid, en 13b)

De onderhavige onderdelen behelzen aanpassingen aan artikel 1:3, derde lid, van de Awb (aanvraag).

Onderdeel D4

Dit onderdeel behelst een aanpassing aan artikel 1:3, tweede lid, van de Awb (beschikking).

Artikel IV

De terugwerkende kracht tot en met 1 mei 1994 met betrekking tot artikel I, onderdeel B (taak voortvloeiend uit internationale verplichtingen ingevolge grensverdragen en -overeenkomsten) houdt verband met de verzelfstandiging van het Kadaster met ingang van die datum.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel


XNoot
1

Stb. 1991, 571, gewijzigd bij besluit van 21 april 1994, Stb. 1994, 303.

XNoot
2

Stb. 1991, 572, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 juni 1994, Stb. 1994, 508.

XNoot
3

Stb. 1959, 119, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 april 1994, Stb. 1994, 303.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 maart 1995, nr. 52.

Naar boven