Besluit van 28 december 1995 tot wijziging van het Nederlands-Antilliaans Uitleveringsbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, mede namens Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, van 25 juli 1995, nr. 507983/95/6;

Gelet op artikel 3, eerste lid, onder h, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 11 september 1995, nr. W03.95.0417/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie mede namens Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, van 1995, nr. 527327/95/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Nederlands-Antilliaanse Uitleveringsbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 4 komt alsvolgt te luiden:

  • 1. Nederlanders worden niet uitgeleverd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de uitlevering van een Nederlander is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de Gouverneur is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor zijn uitlevering kan worden toegestaan in de verzoekende staat tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in eigen land zal mogen ondergaan.

2. Aan artikel 8, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd:

Indien dit advies strekt tot afwijzing van het verzoek tot uitlevering, weigert de Gouverneur de uitlevering.

3. In de artikelen 6, eerste en tweede lid, 9, eerste lid, en 20, wordt het woord «vreemdeling» vervangen door: persoon.

4. In de artikelen 1, 12, eerste lid, en 21, eerste en tweede lid, wordt het woord «vreemdelingen» vervangen door: personen.

5. De artikelen 16 en 17 vervallen.

6. Artikel 18, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Na kennis te hebben genomen van het advies, bedoeld in artikel 15, gelast of weigert de Gouverneur de uitlevering.

7. Onder vernummering van het tweede lid van artikel 18 tot derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Aan de gelasting tot uitlevering van een Nederlander verbindt de Gouverneur, de voorwaarde, dat zo de opgeëiste persoon terzake van de feiten waarvoor hij wordt uitgeleverd, in de verzoekende staat tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in eigen land mag ondergaan.

8. In artikel 19 wordt de zinsnede «dan gaan de termijnen in de artikelen 15 en 16 genoemd» vervangen door: dan gaat de termijn in artikel 15 genoemd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 december 1995

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken a.i.,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

De voorgestelde wijzigingen van het Nederlands-Antilliaans Uitleveringsbesluit beogen het ongeclausuleerde verbod tot uitlevering van eigen onderdanen op te heffen. In Nederland is dit verbod reeds in 1988 opgeheven. Nu de Landsverordening overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen op 1 januari a.s. in werking treedt in de Nederlandse Antillen en Aruba geldt voor deze delen van het Koninkrijk dat aan het belangrijkste bezwaar tegen uitlevering van Nederlanders tegemoet is gekomen. Vanaf die datum kan immers worden bereikt dat door Nederlanders in het buitenland gepleegde misdrijven op de plaats van het delict worden berecht, maar dat een eventueel terzake opgelegde vrijheidsstraf in de Nederlandse Antillen of Aruba kan worden ondergaan, met toepassing van de in de bovengenoemde landsverordening voorziene exequaturprocedure.

De strafrechtelijke positie van Nederlandse onderdanen verschilt in dier voege van die van vreemdelingen dat Nederlanders terzake van misdrijven in het buitenland gepleegd in het Koninkrijk kunnen worden vervolgd en berecht en dat een weigering hen uit te leveren dus niet behoeft te betekenen dat zij aldus aan een strafrechtelijke vervolging ontkomen. Voorgesteld wordt dan ook voor Nederlanders niet op dezelfde voet een verplichting tot uitlevering te aanvaarden als voor vreemdelingen, maar te volstaan met een bereidheid buitenlandse jurisdictie-aanspraken over een door een Nederlander gepleegd strafbaar feit te honoreren boven de Nederlandse. Hiermee wordt ook de huidige ongelijkheid die in dit opzicht tussen de delen van het Koninkrijk bestaat opgeheven.

In de voorgestelde opzet van artikel 4 blijft, evenals in de Nederlandse Uitleveringswet de niet-uitlevering van Nederlanders de hoofdregel. De door het tweede lid geopende mogelijkheid van afwijking kan alleen worden benut als de uitlevering van een Nederlander is gevraagd ter fine van vervolging (en dus niet ter fine van tenuitvoerlegging van een straf) en, voordat deze wordt toegestaan, naar het oordeel van de Gouverneur is gewaarborgd dat een op te leggen vrijheidsstraf in de Nederlandse Antillen en Aruba wordt ten uitvoergelegd, zo de opgeëiste persoon dat zou willen. Die mogelijkheid is alleen gegeven als met de verzoekende staat een verdragsrelatie bestaat, die in de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen voorziet.

Om reeds zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wens de rechtswaarborgen rond de uitlevering in het Uitleveringsbesluit te versterken en in overeenstemming te brengen met de Uitleveringswet wordt voorgesteld artikel 8, tweede lid, van het Uitleveringsbesluit in die zin aan te vullen dat de Gouverneur bij een negatief advies van het Gerechtshof over het verzoek tot uitlevering gehouden is afwijzend te beslissen.

De eerste ondergetekende heeft op 17 juli 1995 een gemengde ambtelijke werkgroep ingesteld met als taak de raad van Ministers van het Koninkrijk van advies te dienen over de wijze waarop het Nederlands-Antilliaanse Uitleveringsbesluit moet worden herzien. Daarbij dient de werkgroep onder andere aandacht te besteden aan de vraag van de rechtsbescherming en van de juridische vormgeving van deze regeling. De reden van de instelling van deze werkgroep is dat ondergetekenden het van belang achten dat de regeling in het onderhavige besluit ook in procedureel opzicht meer in overeenstemming wordt gebracht met die van de Uitleveringswet.

De werkgroep zal naar verwachting medio 1996 rapporteren.

De thans voorgestelde wijziging van het besluit behoeft hier niet op te wachten. Voor deze wijziging is vooral van belang dat de landsverordening overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in werking is getreden.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Het Uitleveringsbesluit heeft thans alleen betrekking op vreemdelingen. Voorgesteld wordt in artikel 4, eerste lid, als hoofdregel voor te stellen dat Nederlanders niet worden uitgeleverd. In het tweede lid wordt op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt en wordt de uitlevering van eigen onderdanen mogelijk gemaakt. Gelet hierop is het nodig het woord vreemdeling respectievelijk vreemdelingen in de artikelen 1, 6, 12, 20 en 21 te vervangen door persoon of personen.

In onderdeel 5 wordt voorgesteld artikel 16 te schrappen. De bevoegdheid van de Nederlander om zich tegen de aanhouding te verzetten op grond van het feit dat hij Nederlander is dient, gelet op het voorgaande, te vervallen. Dientengevolge dient ook artikel 17 te worden geschrapt en dienen de artikelen 18, eerste lid, en 19 te worden aangepast.

In onderdeel 7 wordt voorgesteld dat indien de Gouverneur de uitlevering van een Nederlander gelast hij hieraan de voorwaarde verbindt dat als de betrokkene tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in eigen land mag ondergaan.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken a.i.,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Pb. 1983, 84, gewijzigd bij Pb. 1986, 34.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 9 januari 1996, nr. 6.

Naar boven