Besluit van 22 december 1995 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 21 november 1995, nr. WV 95/881M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 8, vijfde lid, 9, tweede lid, onderdeel b, 11, eerste lid, onderdeel f, en 33a, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, en op artikel XI van de Wet van 15 december 1995 tot wijziging van enkele belastingwetten (belastingplan 1996) (Stb. 642);

De Raad van State gehoord (advies van 14 december 1995, nr. W06.95.0635);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 1995 nr. WV 95/972U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het >Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 19681 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: De waarde in het economische verkeer bedraagt ten minste de kostprijs, met inbegrip van de omzetbelasting, van de onroerende zaak waarop het recht betrekking heeft, zoals die zou ontstaan bij de voortbrenging door een onafhankelijke derde op het tijdstip van de handeling.

A.2. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het tweede tot en met het vijfde lid is niet van toepassing voor zover de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en opzegging van rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen niet op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet, met toepassing van de voorgaande leden, als levering van goederen wordt aangemerkt.

B. In artikel 12, tweede lid, onderdeel c, wordt «tabel II, onderdeel a, post 8» vervangen door: tabel II, onderdeel a, post 8, onder a. Voorts wordt «entrepot» vervangen door: niet-plaatsgebonden entrepot.

C. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a. 1. Met betrekking tot de leveringen van minerale oliën als bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7, onder a, die zich bevinden in een accijnsgoederenplaats is artikel 12, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, niet van toepassing indien ter zake van die accijnsgoederenplaats de bijzondere bepaling van tabel II, onderdeel a, post 7, van toepassing is.

2. Met betrekking tot de leveringen bedoeld in het eerste lid is artikel 12, tweede lid, slotzin, niet van toepassing.

D. In artikel 24c, vijfde lid, onderdeel a, wordt de volgende wijziging aangebracht.

Na onder 5° wordt toegevoegd:

6°. de levering bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7, Bijzondere bepaling, dan wel post 8, Bijzondere bepaling, voor de buitenlandse ondernemer indien de levering aan hem is verricht, alsmede voor de door die ondernemer te verrichten volgende levering.

E. Aan artikel 24d wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De buitenlandse ondernemer is gehouden een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen voor de levering die aan hem wordt verricht en waarvoor van hem de belasting wordt geheven ingevolge de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7, Bijzondere bepaling, dan wel post 8, Bijzondere bepaling. De eerste volzin is eveneens van toepassing op de door de buitenlandse ondernemer verrichte levering die volgt op de aldaar bedoelde levering.

ARTIKEL II

In bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 vervalt in onderdeel b nummer 17.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 29 december 1995 en dat terugwerkt tot en met 31 maart 1995, 18.00 uur.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In het bij koninklijke boodschap van 26 oktober 1995 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw (Kamerstukken II 1995/96, 24 466 nrs. 1–2) (Wet van 15 december 1995, Stb. 661), is onder meer voorzien in een wijziging van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel II, onderdeel a, posten 7 en 8. Door die wijziging wordt een verdere vereenvoudiging mogelijk van de btw-heffing van accijnsgoederen die zich bevinden in een accijnsgoederenplaats en van andere goederen, niet zijnde accijnsgoederen, die zich bevinden in een plaatsgebonden entrepot. De vereenvoudiging wordt bereikt door het creëren van een bijzonder regime voor minerale oliën in een accijnsgoederenplaats en een bijzonder regime voor aangewezen goederen die zich bevinden in een ander plaatsgebonden entrepot. Beide bijzondere regimes komen te staan naast de reeds bestaande regimes van bedoelde tabelposten.

Teneinde de toepassing van genoemde tabelposten van de Wet op de omzetbelasting 1968, hierna: de wet, goed te doen verlopen worden met het onderhavige besluit een aantal wijzigingen opgenomen in het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, hierna: het besluit. De wijzigingen strekken er onder meer toe, aan te geven dat de voorwaarden waaronder het tarief van nihil ingevolge tabel II, onderdeel a, post 7, kan worden toegepast voor minerale oliën die zich bevinden in een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën bij het bestaande entrepot-regime, niet van toepassing zijn met betrekking tot het nieuwe bijzondere regime bedoeld in deze tabelpost. Aangezien de wetgeving met betrekking tot de omzetbelasting vóór de inwerkingtreding van het hiervoor genoemde voorstel van wet nog geen plaatsgebonden entrepot kende in de zin van bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 8, zijn er in het besluit geen soortgelijke bepalingen vereist met betrekking tot deze tabelpost.

Teneinde de heffing van de omzetbelasting te verzekeren bij de beëindiging van de bijzondere regimes voorziet het onderhavige besluit erin dat een buitenlandse ondernemer van wie omzetbelasting wordt geheven ter zake van een levering aan hem, en in voorkomende gevallen ter zake van de daarop volgende levering, een fiscaal vertegenwoordiger aanstelt.

Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om gevolg te geven aan artikel XI van de Wet van 15 december 1995 tot wijziging van enkele belastingwetten (belastingplan 1996) (Stb. 642). Dit artikel dat door onderdeel VI van de amendementen Van Zuijlen c.s. (Kamerstukken II 1995–1996, 24 463, nr. 7) in de vorengenoemde wet is opgenomen, bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald dat in bijlage B van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, met ingang van 1 januari 1996, onderdeel b, nummer 17 vervalt. De strekking van genoemd onderdeel van de amendementen is derhalve dat met ingang van 1 januari 1996 de museumvrijstelling in de omzetbelasting vervalt.

Dit wijzigingsbesluit bevat voorts twee wijzigingen van artikel 5 van het besluit die geen verband houden met de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw, maar die voortvloeien uit de gewijzigde omzetbelastingwetgeving in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken. Het gaat hierbij om de vergoeding bij de vestiging, overdracht, afstand en opzegging van de rechten van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid of beklemming.

Het onderhavige besluit, met uitzondering van de intrekking in het kader van het belastingplan 1996 van de museumvrijstelling, heeft geen budgettaire effecten. Het heeft evenmin samenhang met andere bestaande of in voorbereiding zijnde niet-fiscale regelingen. Het besluit heeft geen substantiële gevolgen voor de werkzaamheden van de Belastingdienst. Ik verwacht dat het voorstel geen gevolgen zal hebben voor de werkdruk van het justitiële apparaat.

TOELICHTING OP DE ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A.1. en A.2. (artikel 5, eerste en zesde lid, van het besluit). Bij de Wet van 18 december 1995 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer en enkele andere belastingwetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken, Stb. 659, is artikel 3, tweede lid, van de wet gewijzigd. Op grond van het nieuwe artikel 3, tweede lid, wordt de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en opzegging van een aantal beperkte rechten op onroerende zaken alleen dan als levering van goederen aangemerkt wanneer de vergoeding voor deze rechten, vermeerderd met de omzetbelasting, ten minste de waarde in het economische verkeer van die rechten bedraagt. De waarde in het economische verkeer bedraagt in dit verband ten minste de kostprijs, met inbegrip van de omzetbelasting, van de onroerende zaak waarop het recht betrekking heeft, zoals die zou ontstaan bij de voortbrenging door een onafhankelijke derde op het tijdstip van de vestiging e.d. van het beperkte recht.

Op grond van artikel 5, eerste lid, van het besluit behoort bij vestiging, overdracht, afstand en opzegging van de rechten van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid of beklemming de waarde van de periodieke schuldplichtigheid (canon e.d.) tot de vergoeding. Het slot van dit artikellid bepaalt dat de vergoeding niet hoger kan zijn dan de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak waarop het recht van erfpacht e.d. betrekking heeft. De in onderdeel A.1. opgenomen wijziging strekt ertoe het begrip «waarde in het economische verkeer» in de zin van artikel 5, eerste lid, van het besluit, in overeenstemming te brengen met het overeenkomstige begrip in artikel 3, tweede lid, van de wet. In voorkomend geval kan dit betekenen dat de heffing wordt gemaximeerd tot de kostprijs van de onroerende zaak.

Artikel 5, zesde lid, van het besluit bepaalt dat dit artikel 5, tweede tot en met vijfde lid, niet van toepassing is, indien de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en opzegging van de hiervoor genoemde rechten niet als levering van goederen wordt aangemerkt (onderdeel A.2). Alsdan vindt heffing plaats over de periodieke schuldplichtigheid.

Artikel I, onderdeel B (artikel 12 van het besluit). De wijziging van artikel 12 van het besluit is van redactionele aard. Door de opsplitsing van de in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 8, in een tweetal onderdelen ingevolge het hiervoor genoemde voorstel van wet, moet de verwijzing naar die post in artikel 12 van het besluit worden aangepast.

Artikel I, onderdeel C (artikel 12a van het besluit). Het nieuw in het besluit opgenomen artikel 12a heeft betrekking op de levering van minerale oliën die zich bevinden in een accijnsgoederenplaats en waarvoor het tarief van nihil toepassing kan vinden op de voet van de bijzondere bepaling op de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7. Anders dan de minerale oliën die in een accijnsgoederenplaats worden geleverd tegen het tarief van nihil op de voet van tabel II, onderdeel a, post 7, zonder toepassing van de bijzondere bepaling, zijn de voorwaarden genoemd in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, in deze gevallen niet van toepassing (artikel 12a, eerste lid).

Met betrekking tot de in het eerste lid van artikel 12a bedoelde leveringen hebben zowel de binnenlandse als de buitenlandse ondernemers geen verplichtingen tegenover de fiscus. Het is in deze gevallen dan ook niet vereist dat een buitenlandse ondernemer een fiscaal vertegenwoordiger aanstelt. De bepaling in artikel 12a, tweede lid, strekt daartoe.

Artikel I, onderdeel D (artikel 24c van het besluit). In artikel 24c van het besluit zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de fiscaal vertegenwoordiger. In het vijfde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, van dat artikel is aangegeven in welke situaties een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning kan optreden voor een buitenlandse ondernemer. Onderdeel D voorziet erin dat aan artikel 24c, vijfde lid, onderdeel a, een aanvulling 6° wordt gegeven. Deze aanvulling maakt het mogelijk dat een fiscaal vertegenwoordiger met beperkte vergunning optreedt voor een buitenlandse ondernemer van wie als afnemer belasting wordt geheven voor de levering van goederen als bedoeld in tabel II, onderdeel a, post 7, Bijzondere bepaling en post 8, Bijzondere bepaling. Daarbij is voorts bepaald dat deze vertegenwoordiging ook kan gelden voor de op bedoelde levering volgende levering.

Artikel I, onderdeel E (artikel 24d van het besluit). In het algemene deel van deze nota is reeds aangegeven dat het onderhavige besluit erin voorziet dat buitenlandse ondernemers van wie belasting wordt geheven op grond van tabel II, onderdeel a, post 7, Bijzondere bepaling dan wel post 8, Bijzondere bepaling, gehouden zijn ter zake een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen. De wijziging van onderdeel E voorziet erin dat artikel 24d van het besluit dienovereenkomstig wordt aangepast.

Artikel II, (bijlage B, onderdeel b, bij het besluit). Dit artikel regelt de intrekking van de museumvrijstelling voor het bezichtigen van de permanente collectie. In het algemene deel van deze nota is reeds de achtergrond van deze maatregel aangegeven. Door deze maatregel worden de desbetreffende prestaties niet langer aangemerkt als vrijgestelde prestaties. In samenhang met de wijzigingen met ingang van 1 januari 1996 in de wet, zoals opgenomen in de Wet van 18 december 1995 tot wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 (terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel-btw) (Stb. 660), waarbij onder meer de thans belaste museale prestaties – het bezichtigen van tijdelijke tentoonstellingen – onder het verlaagde btw-tarief worden gebracht, houdt de onderhavige maatregel in dat met ingang van 1 januari 1996 alle museale prestaties onder het verlaagde tarief van de omzetbelasting vallen.

Artikel III. Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het onderhavige besluit. De datum van inwerkingtreding van dit besluit is net als die van de Wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede vereenvoudigingsrichtlijn-btw gesteld op 1 januari 1996. Voor artikel I, onderdeel A, is evenwel inwerkingtreding voorzien met ingang van 29 december 1995 met de bepaling dat het artikelonderdeel terugwerkt tot en met 31 maart 1995, 18.00 uur. Aldus sporen artikel 5, eerste en zesde lid (nieuw), van het besluit met artikel 3, tweede lid (nieuw), van de wet.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 423, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 mei 1995, Stb. 299.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven