Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 676 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 676 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die nog niet de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en voor studerenden die de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt maar die niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering, een wettelijke grondslag te geven;
dat het in verband met de structuur van de tegemoetkoming wenselijk is deze tegemoetkoming in een aparte wet te regelen waardoor het noodzakelijk is onder meer de Wet op de studiefinanciering te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
b. volledig onderwijs: het onderwijs, bedoeld in artikel 9;
c. partner van de aanvrager:
1°. degene met wie de aanvrager in het peiljaar is gehuwd en van wie hij niet duurzaam gescheiden leeft,
2°. de niet met de aanvrager gehuwde persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de aanvrager in het peiljaar duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;
d. studerende: degene die onderwijs volgt;
e. onderwijswet:
1°. de Wet op het voortgezet onderwijs;
2°. de Experimentenwet onderwijs;
3°. de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;
4°. de Wet op de erkende onderwijsinstellingen;
5°. de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;
6°. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
f. studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli van het kalenderjaar daaropvolgend;
g. peiljaar: het derde jaar voorafgaand aan het jaar waarin het studiejaar aanvangt;
h. Informatie Beheer Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.
2. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c ten 2°, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
3. Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen nadere regels stellen voor de toepassing van het tweede lid.
Deze wet heeft ten doel in verband met de toegankelijkheid van het onderwijs:
a. een regeling te geven voor een tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen dat voldoet aan de artikelen 9 en 10, en nog niet de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, en
b. voor een specifieke categorie van onderwijssoorten een regeling te geven voor een tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen, de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering.
Tenzij daaromtrent andere regels zijn gesteld, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet de leeftijd van 18 jaar geacht te zijn bereikt indien de studerende op de eerste dag van het kwartaal metterdaad 18 jaren is.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag als bedoeld in deze wet moet voldoen. Deze voorwaarden kunnen voor verschillende soorten van aanvraag verschillend zijn. In ieder geval doen de aanvrager en de partner van de aanvrager indien het betreft een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II, opgave van het sociaal-fiscaal nummer waaronder zijzelf zijn geregistreerd bij de rijksbelastingdienst.
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet bepaalt Onze Minister ten aanzien van het onderwijs dat op grond van de Experimentenwet onderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd alsmede ten aanzien van het onderwijs dat niet volledig en rechtstreeks op grond van een onderwijswet uit de openbare kas wordt bekostigd, of dit onderwijs wordt gerekend tot:
a. het hoger onderwijs,
b. het middelbaar beroepsonderwijs,
c. het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs dan wel het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,
d. het overig voortgezet onderwijs,
e. het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, of
f. het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
Aanspraak op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk bestaat tot het tijdstip waarop de desbetreffende studerende de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.
Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de wettelijke vertegenwoordiger van de studerende:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel onderdaan is van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of van een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en in Nederland arbeid verricht of heeft verricht, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor de toepassing van deze wet met Nederlanders gelijk worden gesteld.
1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk kan worden gedaan door de natuurlijke persoon die de wettelijke vertegenwoordiger is van de studerende.
2. Indien twee natuurlijke personen voldoen aan het eerste lid en aan artikel 7, kan een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk slechts worden ingediend door:
a. de wettelijke vertegenwoordiger die over het tweede kwartaal van het jaar waarin het studiejaar aanvangt, ten behoeve van de studerende kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet heeft ontvangen,
b. de wettelijke vertegenwoordiger bij wie de studerende op 1 augustus blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woont, indien beide wettelijke vertegenwoordigers of geen van beide wettelijke vertegenwoordigers over het tweede kwartaal van het jaar waarin het studiejaar aanvangt, ten behoeve van de studerende kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet hebben ontvangen, of
c. de vrouwelijke wettelijke vertegenwoordiger indien de studerende op 1 augustus blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij geen van de wettelijke vertegenwoordigers woont en indien beide wettelijke vertegenwoordigers of geen van beide wettelijke vertegenwoordigers over het tweede kwartaal van het jaar waarin het studiejaar aanvangt, ten behoeve van de studerende kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet hebben ontvangen.
3. Per studerende kan slechts eenmaal per studiejaar een tegemoetkoming worden toegekend.
1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven:
a. als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aan een in de bijlage bij die wet genoemde universiteit dan wel hogeschool voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs,
b. voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs aan een op grond van artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen instelling voor hoger onderwijs,
c. als deelnemer aan een in voltijdse vorm verzorgde voorbereidende periode kunstonderwijs als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs,
d. voor het volgen van onderwijs:
1°. aan een school of instelling die op grond van een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder 1° tot en met 4°, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is medebegrepen,
2°. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs aangewezen school,
3°. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt, of
4°. van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen hoger onderwijs dat anders dan op grond van een onderwijswet, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, of
e. voor het volgen van een opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs die op grond van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is medebegrepen.
2. Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, de onderdelen d en e, geldt als nadere voorwaarde dat dit onderwijs per studiejaar een studielast heeft van ten minste 850 klokuren die overdag worden besteed aan het volgen van lessen of stages overeenkomstig het werkplan van de school.
3. Ten aanzien van onderwijsinstellingen die een schooljaar kennen dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli, geldt dat de kennisgeving van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in het vierde lid, dat een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart van het kalenderjaar waarin het studiejaar begint waarvoor die kennisgeving rechtsgevolg heeft.
4. Wanneer Onze Minister heeft beslist dat een opleiding aan een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt die opleiding en elke andere aan die onderwijsinstelling verbonden opleiding die opleidt voor dezelfde kwalificatie, vanaf het tijdstip dat die kennisgeving rechtsgevolg heeft tot het einde van het tweede daarop volgende studiejaar, aangemerkt als een opleiding die niet voldoet aan het tweede lid. Tot het einde van het kalenderjaar, dan wel indien dit later is, tot het einde van het studiejaar waarin die beslissing werd genomen, heeft dit lid geen gevolg voor degene die over de maand waarin die beslissing werd genomen, een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk ontving voor het volgen van die opleiding.
1. De aanvrager komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien de desbetreffende studerende is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 9 waarvan de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken per studiejaar, korter is dan 1 jaar.
2. De aanvrager komt slechts in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien de desbetreffende studerende is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 9, indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.
De hoogte van de tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen, de onderwijssoort die de studerende volgt en de leeftijd van de studerende.
1. Het toetsingsinkomen is de som van de belastbare inkomens van de aanvrager en diens partner.
2. Onder belastbaar inkomen wordt verstaan het belastbare inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in het peiljaar.
3. Voor zover degenen, bedoeld in het eerste lid, niet binnenlandse belastingplichtige zijn in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, geldt als maatstaf het belastbare inkomen voor het geval zij voor al hun inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige waren geweest.
4. Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht als bedoeld in artikel 40 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt als maatstaf het belastbare inkomen voor het geval zij geen vrijstelling hadden verkregen.
5. Indien ingevolge artikel 64 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geen aanslag wordt vastgesteld, dan wel een aanslag wordt vastgesteld waarbij verrekening van de loonbelasting achterwege blijft, treedt het zuivere loon bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964 in de plaats van het belastbare inkomen.
1. Op verzoek van de aanvrager of diens partner wordt bij de toepassing van artikel 12 uitgegaan van een ander jaar dan het peiljaar indien:
a. sprake is van een terugval in inkomen over het jaar na het peiljaar, in welk geval wordt uitgegaan van dit jaar na het peiljaar,
b. sprake is van een terugval in inkomen over het tweede jaar na het peiljaar, in welk geval wordt uitgegaan van het tweede jaar na het peiljaar, of
c. sprake is van een terugval in inkomen over het derde jaar na het peiljaar, in welk geval wordt uitgegaan van het derde jaar na het peiljaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van de som van de belastbare inkomens van de aanvrager en diens partner van ten minste 25% ten opzichte van het peiljaar, met dien verstande dat:
a. de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving, en
b. aannemelijk wordt gemaakt dat gedurende ten minste 3 kalenderjaren zal worden voldaan aan de vereisten genoemd in de aanhef alsmede onderdeel a.
Voor de toepassing van de artikelen 12 en 13 wordt zolang het belastbare inkomen over het peiljaar, het jaar na het peiljaar, het tweede jaar na het peiljaar dan wel het derde jaar na het peiljaar nog niet is vastgesteld dan wel het zuivere loon over het desbetreffende jaar nog niet aan de aanvrager bekend is, door de Informatie Beheer Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen belastbare inkomen dan wel het zuivere loon zo goed mogelijk benadert.
De toetsingsinkomens worden ten behoeve van de toekenning van de tegemoetkoming in de studiekosten naar de maatstaf van het studiejaar 1995–1996 ingedeeld in twee categorieën:
a. een toetsingsinkomen tot en met f 39 170,–, en
b. een toetsingsinkomen vanaf f 39 170,– tot en met f 49 920,–.
1. De tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is samengesteld uit:
a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en
b. een normbedrag voor de overige studiekosten.
2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor een studiejaar is bij de inkomenscategorieën, genoemd in artikel 15, voor:
1°. een studerende in het hoger onderwijs: het desbetreffende in artikel 7.43, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde collegegeld,
2°. een studerende in de voorbereidende perioden kunstonderwijs: het krachtens artikel 101, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs vastgestelde inschrijvingsbedrag,
3°. een studerende die voor de aanvang van het studiejaar nog niet de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, in het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs: nihil, of
4°. een studerende die voor de aanvang van het studiejaar de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, in het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs: het op grond van artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet vastgestelde of herziene bedrag van het lesgeld.
3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een studiejaar bedraagt bij de inkomenscategorie, bedoeld in artikel 15, onderdeel a, naar de maatstaf van 1 augustus 1995 voor een studerende in:
a. het hoger onderwijs: f 1215,–,
b. het middelbaar beroepsonderwijs en het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs: f 1215,–,
c. het overig voortgezet onderwijs: f 765,–, of
d. het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs: nihil.
4. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een studiejaar bedraagt bij de inkomenscategorie, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, nihil.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaf, genoemd in de aanhef van het derde lid, alsmede de bedragen, genoemd in het derde lid, de onderdelen a tot en met c, worden gewijzigd.
6. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het vijfde lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven tot overleg over de maatregel.
1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk wordt jaarlijks voor 1 januari van het studiejaar gedaan.
2. Een verzoek om toepassing van artikel 13 wordt gedaan gelijktijdig met de aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk.
3. Indien de aanvrager op 31 december van het studiejaar niet in Nederland woont en de studerende na die datum voor de desbetreffende studie wordt ingeschreven, kan de aanvrager voor het einde van de maand volgend op de maand van inschrijving voor de studie van de desbetreffende studerende een aanvraag van toekenning van die tegemoetkoming doen.
1. De Informatie Beheer Groep kent een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend indien de aanvrager en de studerende voldoen aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk die is gedaan voor de aanvang van het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvang van dat studiejaar, dan wel indien de aanvraag is gedaan gedurende het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvraag.
1. Behoudens het tweede tot en met het zesde lid, worden tegemoetkomingen in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk toegekend per studiejaar.
2. Indien de studerende is ingeschreven aan een school of instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a, c, d, onder 1° en 4°, en e, en hij geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, wordt de toekenning van de tegemoetkoming voor het gehele studiejaar op nihil gesteld.
3. De toekenningsperiode voor een studerende die in de loop van het studiejaar 18 jaar wordt, is het aantal maanden van dat studiejaar tot de eerste maand van het kwartaal volgend op de maand waarin deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, met dien verstande dat toekenning van de tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder 4°, het gehele studiejaar omvat.
4. Ingeval de studerende op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs als bedoeld in het tweede lid meer volgt, dan wel indien artikel 17, derde lid, van toepassing is, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van het normbedrag bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b.
5. Het vierde lid is niet van toepassing in geval van ernstige ziekte van de studerende.
6. Het tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen b, d, onder 2° en onder 3°, met dien verstande dat als onderwijsbijdrage geldt de onderwijsbijdrage die verschuldigd zou zijn wanneer voltijds uit de openbare kas bekostigd onderwijs zou worden gevolgd, en dat als tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage niet geheel kan worden teruggevorderd geldt het tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage in het uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet kan worden teruggevorderd.
7. Ingeval de studerende op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum niet langer het onderwijs waarvoor hij zich bij de aanvang van het studiejaar had ingeschreven, volgt en ander onderwijs genoemd in artikel 9, eerste lid, volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag van de onderwijssoort die op die datum wordt gevolgd.
Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren heeft bereikt.
Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op:
a. studerenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten;
b. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen, ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomsten met andere mogendheden dan wel een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, wordt bepaald dat zij op het terrein van de toepassing van dit hoofdstuk met een Nederlander worden gelijkgesteld;
c. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen en behoren tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die op het terrein van de toepassing van dit hoofdstuk met een Nederlander worden gelijk gesteld.
1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven voor het volgen van ander onderwijs dan hoger onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs:
a. aan een school of instelling die op grond van een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder 1° tot en met 4°, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractonderwijs niet is mede begrepen,
b. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs aangewezen school,
c. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt en deze cursus is aan te merken als voortgezet onderwijs dan wel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, of
d. aan een cursus die wordt bekostigd op grond van artikel 75b van de Wet op het voortgezet onderwijs.
2. Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, geldt als nadere voorwaarde dat dit onderwijs per studiejaar een studielast heeft van ten minste 850 klokuren die overdag worden besteed aan het volgen van lessen of stages overeenkomstig het werkplan van de school.
3. Ten aanzien van onderwijsinstellingen die een schooljaar kennen dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli, geldt, dat de kennisgeving van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in het vierde lid, dat een opleiding aan die onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart van het kalenderjaar waarin het studiejaar begint waarvoor die kennisgeving rechtsgevolg heeft.
4. Wanneer Onze Minister heeft beslist dat een opleiding aan een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt die opleiding en elke andere aan die onderwijsinstelling verbonden opleiding die opleidt voor dezelfde kwalificatie, vanaf het tijdstip dat die kennisgeving rechtsgevolg heeft, tot het einde van het tweede daarop volgende studiejaar, aangemerkt als een opleiding die niet voldoet aan het tweede lid. Tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, indien dit later is, tot het einde van het studiejaar waarin die beslissing werd genomen, heeft dit lid geen gevolg voor degene die over de maand waarin die beslissing werd genomen, tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk ontving voor het volgen van die opleiding.
5. De aanspraak op tegemoetkoming van een studerende, bedoeld in artikel 35, eerste lid, die gedurende een aaneengesloten periode van 8 weken niet aan het onderwijs, dan wel het onderwijs in een of meer vakken, heeft deelgenomen, vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de instelling de afwezigheid, bedoeld in artikel 35, eerste lid, aan de Informatie Beheer Groep doorgaf. De periode van 8 weken wordt zo nodig verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.
6. De studerende die tevens als studerende, auditor of extraneus staat ingeschreven in het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, wordt voor de toekenning van tegemoetkoming niet beschouwd als studerende in het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs.
7. De studerende die gedurende ten minste 5 jaren studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering heeft genoten wegens het volgen van hoger onderwijs, komt niet meer in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk.
1. In het laatste studiejaar heeft de toekenning per 1 januari van dat studiejaar betrekking op de periode uiterlijk tot en met 30 juni van dat studiejaar.
2. Indien een studerende aansluitend aan het studiejaar dat als laatste studiejaar was aangemerkt, opnieuw dat laatste studiejaar aanvangt, ontstaat aanspraak op tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk voor het na 30 juni resterende gedeelte van het kalenderjaar.
3. Indien een studerende uiterlijk op de eerste dag van de derde maand na het einde van de periode waarover jegens hem het eerste lid is toegepast, een nieuwe studie in de zin van dit hoofdstuk aanvangt, wordt hij op zijn verzoek in het tussen beide periodes liggende tijdvak aangemerkt als studerende aan de eerste studie. De vorige volzin is tevens van toepassing indien de studerende een nieuwe studie in de zin van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering aanvangt. In afwijking van artikel 39 moet dat verzoek worden ingediend voor 1 oktober van het kalenderjaar waarin toepassing van het eerste lid plaats vond.
4. Indien een studerende wegens ziekte zijn studie tijdelijk staakt, wordt de tegemoetkoming op diens verzoek stopgezet. Aansluitend aan dat ogenblik van stopzetten van de tegemoetkoming behoudt betrokkene zijn recht op tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk gedurende ten hoogste 6 maanden doch uiterlijk tot aan de maand met ingang waarvan hij hetzij verzekerd of medeverzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, hetzij op hem een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren van toepassing is, met dien verstande dat de tegemoetkoming, bedoeld in dit hoofdstuk, niet daadwerkelijk wordt verstrekt.
1. De studerende die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 22, komt niet in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wanneer de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar.
2. De studerende die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 22, komt slechts in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.
De tegemoetkoming bestaat uit:
a. een basistoelage en
b. een tegemoetkoming in de directe studiekosten.
De basistoelage is per kalendermaand:
a. voor een thuiswonende studerende: f 176,25;
b. voor een uitwonende studerende: f 410,92.
In dit hoofdstuk wordt onder TS-ouder verstaan:
a. degene die op grond van artikel 8 laatstelijk voordat de studerende 18 jaar werd, voor hem een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk II ontving;
b. indien geen van de wettelijke vertegenwoordigers de in onderdeel a bedoelde tegemoetkoming ontving: degene die in het laatste kwartaal waarin de studerende nog 17 jaar was, diens wettelijk vertegenwoordiger was, bedoeld in artikel 8.
De hoogte van de tegemoetkoming in de directe studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort die de studerende volgt.
1. Het toetsingsinkomen is de som van het belastbare inkomen van de TS-ouder en diens partner.
2. Artikel 12, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.
Artikel 13 is van toepassing, met dien verstande dat het verzoek kan worden gedaan door de TS-ouder, diens partner, dan wel de studerende.
1. De tegemoetkoming in de directe studiekosten is samengesteld uit:
a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en
b. een normbedrag voor de overige studiekosten.
2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor een kalendermaand is een twaalfde deel van het op grond van artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet vastgestelde of herziene bedrag van het lesgeld.
3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een kalendermaand is gelijk aan een twaalfde deel van de op de schoolsoort van toepassing zijnde bedragen, bedoeld in artikel 16, derde en vierde lid.
4. Indien door de Informatie Beheer Groep ten behoeve van een studerende die bij de aanvang van een studiejaar de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, met betrekking tot dat studiejaar een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor het volgen van voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs is verstrekt en aan de studerende over een of meer maanden van dat studiejaar tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk wordt toegekend, wordt tot het einde van dat studiejaar maandelijks een twaalfde deel van die tegemoetkoming aangemerkt als een voorschot op de tegemoetkoming van de studerende, met dien verstande dat dit voorschot niet meer bedraagt dan de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 25.
5. Degene die een tegemoetkoming in de directe studiekosten ontvangt over de maand augustus van enig kalenderjaar, ontvangt een voorschot op het restant van het verschuldigde lesgeld over het studiejaar dat met die maand augustus aanvangt.
6. Ingeval de aanspraak van een studerende op een tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk in de loop van een studiejaar wordt beëindigd en hem niet met betrekking tot een latere maand in dat studiejaar opnieuw een zodanige tegemoetkoming wordt toegekend, wordt het voorschot, bedoeld in het vijfde lid, voor zover dat betrekking heeft over de maanden waarin geen aanspraak op een tegemoetkoming bestond, niet verrekend of teruggevorderd.
7. In de periode waarin artikel 23, derde lid, op een studerende van toepassing is, is voor hem de tegemoetkoming in de directe studiekosten over de maand augustus nihil.
Op verzoek van de uitwonende studerende wordt het niet toe te kennen deel van de maximale tegemoetkoming in de directe studiekosten toegekend in de vorm van rentedragende lening. Voorwaarde voor die toekenning is dat de studerende gelijktijdig met het verzoek aan de Informatie Beheer Groep een door hem zelf ondertekende schriftelijke verklaring verstrekt dat zijn TS-ouder en de partner van die TS-ouder beide weigeren bij te dragen in zijn studiekosten. Die verklaring wordt mede ondertekend door de schooldecaan ten blijke dat zij naar zijn kennis juist is.
1. De tegemoetkoming van de studerende die is ingeschreven aan een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 22 voor zover het voortgezet onderwijs betreft, en die zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken, bestaat geheel uit rentedragende lening met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afwezigheid zonder geldige reden aanving. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van voortgezet onderwijs de in die volzin bedoelde sanctie wordt toegepast indien een ingeschreven studerende in een of meer vakken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Onder afwezigheid met geldige reden wordt verstaan afwezigheid wegens ziekte van de studerende, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, en afwezigheid wegens bijzondere familie-omstandigheden.
2. Het derde tot en met achtste lid is niet van toepassing op het onderwijs waarop artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing is.
3. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling als bedoeld in het eerste lid uitgaat, meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van 5 weken aan de studerende dat daarvan in de administratie van de instelling aantekening is gemaakt en verzoekt de studerende om opgaaf van de reden van de afwezigheid.
4. Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt de natuurlijke persoon of de rechtspersoon vast:
a. of de reden die de studerende binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of
b. dat de studerende binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.
5. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de studerende voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.
6. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan de Informatie Beheer Groep de studerende die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt hij, indien die studerende voor het einde van die periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, de datum daarvan.
7. De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden zo nodig verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij worden geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.
8. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het zesde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokkene aan de Informatie Beheer Groep zijn verstrekt aan deze betrokkene en geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming van betrokkene, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene open staat tegen de mededelingen, bedoeld in het zesde lid.
9. Het eerste lid is niet van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de studerende weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, voor zover de tegemoetkoming niet reeds mede op grond van artikel 34 de vorm van rentedragende lening had. Voorwaarde voor de toepassing van de vorige volzin is dat de studerende aan het onderwijs is gaan deelnemen binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken. Op die periode is het zevende lid van toepassing.
10. De studerende die is ingeschreven aan een onderwijsinstelling waarop artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs niet van toepassing is, kan binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, schriftelijk bezwaar maken bij de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon.
De studerende dient een aanvraag tot toekenning van tegemoetkoming in.
1. De Informatie Beheer Groep kent tegemoetkoming toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens dit hoofdstuk.
2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag tot tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk:
a. indien de aanvraag is ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar;
b. indien de aanvraag is ingediend na het onder a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
Indien het op basis van de verstrekte gegevens nog onmogelijk is het bedrag van de tegemoetkoming in de directe studiekosten vast te stellen, maar het wel mogelijk is het bedrag van de basistoelage vast te stellen, kent de Informatie Beheer Groep het bedrag van die basistoelage toe.
1. Tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wordt toegekend per tegemoetkomingstijdvak.
2. Tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wordt niet toegekend voor een periode die is gelegen voor de datum van indiening van de aanvraag.
3. In afwijking van het tweede lid kan voor degene die reeds tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk geniet, ook tegemoetkoming worden toegekend met betrekking tot de maand waarin de aanvraag wordt gedaan.
Een minderjarige die de leeftijd van 17 jaar heeft bereikt, is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om toekenning van tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkoming voortvloeiende rechten en verplichtingen.
Door ontvangst van rentedragende lening dan wel door de omzetting van tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk in rentedragende lening, dan wel door de omzetting, bedoeld in artikel 42, ontstaat voor degene die tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk heeft ontvangen, een plicht tot terugbetaling van de rentedragende lening vermeerderd met de volgens deze titel berekende rente.
1. De schuld van degene van wie het recht op tegemoetkoming eindigt zonder dat over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering wordt verstrekt, wordt van rechtswege omgezet in rentedragende lening. De in de vorige volzin bedoelde lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van die omzetting.
2. De schuld, niet zijnde een schuld waarop artikel 43 van toepassing is, van degene van wie het recht op tegemoetkoming eindigt en aan wie over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering wordt verstrekt, wordt aangemerkt als een schuld waarop artikel 58 van die wet van toepassing is.
De artikelen 34a tot en met 50 van de Wet op de studiefinanciering zijn van overeenkomstige toepassing op de bedragen aan rentedragende lening die op grond van dit hoofdstuk zijn opgebouwd.
1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk kan worden gedaan door de studerende die op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.
2. Geen aanspraak op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk heeft de studerende die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 7 tot en met 11 van de Wet op de studiefinanciering.
Het bepaalde bij of krachtens artikel 7 van de Wet op de studiefinanciering is van toepassing.
1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende het in het tweede lid bedoelde onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven:
a. als student in het hoger onderwijs aan een onderwijsinstelling die op grond van een onderwijswet volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd,
b. in het overig onderwijs aan een onderwijsinstelling die op grond van een onderwijswet volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd,
c. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen onderwijsinstelling, dan wel
d. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt.
2. Een tegemoetkoming in de studiekosten is uitsluitend mogelijk voor het volgen van:
a. onderwijs dat opleidt voor het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of een gedeelte daarvan,
b. onderwijs dat opleidt voor het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of een gedeelte daarvan,
c. onderwijs dat opleidt voor het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een gedeelte daarvan, of
d. bij ministeriële regeling tijdelijk aan te wijzen lerarenopleidingen in vakken waarin een tekort aan leraren bestaat, met dien verstande dat de studerende aan een dergelijke opleiding waarvan de aanwijzing wordt beëindigd, de voor de beëindiging van de aanwijzing aangevangen opleiding met behoud van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk kan voltooien zolang de opleiding zonder onderbreking wordt voortgezet.
3. Voor zover de ministeriële regeling bedoeld in het tweede lid betrekking heeft op vakken waarin een tekort aan leraren bestaat ten behoeve van het landbouwonderwijs, worden deze vakken aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1. De studerende komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien hij is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 46 waarvan de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken per studiejaar, korter is dan 1 jaar.
2. De studerende komt slechts in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien hij is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 46 indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.
De hoogte van de tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort.
1. Onder toetsingsinkomen wordt verstaan het totaal van de volgende inkomsten:
a. het door de studerende gedurende de 3 kalendermaanden voorafgaande aan de aanvang van het studiejaar genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 verminderd met het vakantiegeld, de tegemoetkoming in de ziektekosten op grond van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, de ingehouden loonbelasting, de ingehouden premies volksverzekeringen en de door de werkgever en de werknemer verschuldigde premie voor de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet, en
b. een vierde deel van de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk II van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, door de studerende genoten in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin het studiejaar aanvangt.
2. Voor zover de studerende niet binnenlandse belastingplichtige is in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij voor al zijn inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige was geweest.
3. Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht als bedoeld in artikel 40 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij geen vrijstelling had verkregen.
De tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk wordt slechts toegekend indien het toetsingsinkomen naar de maatstaf van 1 januari 1993 niet meer bedraagt dan f 5280,–.
1. De tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is samengesteld uit:
a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en
b. een normbedrag voor de overige studiekosten.
2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage is voor een studerende in:
1°. het hoger onderwijs: het desbetreffende in artikel 7.43, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde collegegeld,
2°. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een studiejaar voor 540 minuten onderwijs,
3°. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week ten minste 270 minuten, maar minder dan 540 minuten onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een studiejaar voor 360 minuten onderwijs, of
4°. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt : nihil.
3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een studiejaar bedraagt naar de maatstaf van 1 augustus 1994 voor een studerende in:
a. het hoger onderwijs: f 600,–,
b. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: f 390,–,
c. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt: f 260,–,
d. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaf genoemd in de aanhef van het derde lid, alsmede de bedragen genoemd in het derde lid, de onderdelen a tot en met c, worden gewijzigd.
5. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het vierde lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven tot overleg over de maatregel.
De studerende doet jaarlijks voor 1 januari van het studiejaar een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk.
1. De Informatie Beheer Groep kent een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk die is gedaan voor de aanvang van het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvang van dat studiejaar, dan wel indien de aanvraag is gedaan gedurende het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvraag.
1. Behoudens het tweede tot en met het vijfde lid, worden toelagen toegekend per studiejaar.
2. Indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdelen a en b, en hij geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, wordt de toekenning op de tegemoetkoming voor het gehele studiejaar op nihil gesteld.
3. Indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van het normbedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b.
4. Indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel b, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van het normbedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de studerende wegens ziekte zijn studie staakt.
6. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de studerende het onderwijs, bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdelen c en d, volgt, met dien verstande dat als onderwijsbijdrage geldt de onderwijsbijdrage die verschuldigd zou zijn wanneer voltijds uit de openbare kas bekostigd onderwijs zou worden gevolgd, en dat als tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage niet kan worden teruggevorderd geldt het tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage in het uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet geheel kan worden teruggevorderd.
7. Indien de studerende in het voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs per week 540 minuten of meer onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip ten minste 270 minuten maar minder dan 540 minuten onderwijs per week volgt omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.
8. Indien de studerende in het voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip minder dan 270 minuten onderwijs per week volgt omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.
Een minderjarige die de leeftijd van 17 jaren heeft bereikt, is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening dan wel de nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk voortvloeiende rechten en verplichtingen.
De bedragen, genoemd in artikel 15 en het bedrag, genoemd in artikel 50 worden per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast ten behoeve van het studiejaar dat in dat kalenderjaar aanvangt met de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan in het derde jaar onderscheidenlijk het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft. De door de aanpassing ontstane bedragen worden afgerond op hele guldens met dien verstande dat 50 cent of meer naar boven wordt afgerond en minder dan 50 cent naar beneden wordt afgerond. De door de aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin genoemde bedragen.
1. De bedragen van de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in de artikelen 16, derde lid, dan wel de op grond van artikel 16, vijfde lid, aangepaste bedragen en de bedragen van de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in artikel 51, derde lid, dan wel de op grond van artikel 51, vierde lid, aangepaste bedragen worden per 1 augustus van ieder kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging die het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan ten opzichte van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand september van het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft. De door de aanpassing ontstane bedragen worden afgerond op hele guldens, met dien verstande dat 50 cent of meer naar boven wordt afgerond en minder dan 50 cent naar beneden wordt afgerond. De door de aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin genoemde bedragen.
2. De aanpassing van de bedragen wordt op nul gesteld indien zij zou leiden tot een verhoging van f 10,– of minder. De verhoging of verlaging van de bedragen wordt in het daaropvolgende kalenderjaar ingehaald.
3. Onder prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie wordt verstaan het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie dat door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid krachtens artikel 13, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet is bepaald.
1. De basistoelage, bedoeld in artikel 26, voor uitwonende studerenden wordt per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, bedoeld in artikel 57, eerste lid. De door aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.
2. De basistoelage, bedoeld in artikel 26, voor thuiswonende studerenden wordt per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, bedoeld in artikel 57, eerste lid. De door aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.
1. De Informatie Beheer Groep kan een beschikking waarbij een tegemoetkoming in de studiekosten is toegekend, herzien op grond van:
a. het feit dat een beslissing genomen is waarvan de aanvrager wist, dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,
b. het feit dat te veel of te weinig tegemoetkoming in de studiekosten is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,
c. het bekend worden van inkomen na toepassing van artikel 14,
d. het feit dat de studerende dan wel de aanvrager heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet,
e. andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid,
f. het feit dat geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13 omdat niet kon worden voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 13, tweede lid, onderdeel c, en is gebleken dat gedurende 3 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 13, tweede lid aanhef alsmede onderdeel a,
g. het feit dat gevolg is gegeven aan het verzoek van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13 en is gebleken dat niet gedurende 3 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 13, aanhef alsmede onderdeel a, of
h. het feit dat zich de situatie, bedoeld in de artikelen 19, tweede tot en met vierde lid, en 54, tweede tot en met vierde lid, voordoet.
2. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en f tot en met h, slechts geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten betrekking op heeft.
3. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, d en e, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten betrekking op heeft.
4. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, slechts geschieden binnen 3 jaar na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten betrekking op heeft.
De artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
1. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 59, eerste lid, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van tegemoetkoming in de studiekosten dat teveel is uitbetaald door de aanvrager terugbetaald dan wel met hem verrekend.
2. Indien na een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing in hoofdzaak daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag dat op grond van de voorlopige voorziening teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling geschiedt krachtens bij ministeriële regeling nader vast te stellen redelijke betalingsregels.
1. Met betrekking tot de uitbetaling van de in deze wet bedoelde tegemoetkoming in de studiekosten en de verrekening van het toegekende bedrag aan tegemoetkoming in de studiekosten met de aan de Informatie Beheer Groep verschuldigde onderwijsbijdrage, worden bij ministeriële regeling regels gesteld.
2. Indien een toegekend bedrag aan tegemoetkoming in de studiekosten 12 maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende beschikking is gegeven, niet kan worden uitbetaald als gevolg van nalatigheid van degene aan wie die beschikking is gericht, wordt het toegekende bedrag aan tegemoetkoming in de studiekosten verlaagd met het niet uitbetaalde bedrag.
1. Indien over een tijdvak, waarover krachtens de Algemene Kinderbijslagwet ten behoeve van een studerende kinderbijslag is verleend, naderhand voor die studerende recht op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van deze wet wordt vastgesteld, is de Informatie Beheer Groep bevoegd die tegemoetkoming over dat tijdvak en over latere tijdvakken, in plaats van aan degene aan wie de tegemoetkoming zou dienen te worden betaald, zonder diens machtiging tot het bedrag van de betaalde kinderbijslag over dat tijdvak te betalen aan de Sociale Verzekeringsbank.
2. Van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan de Informatie Beheer Groep gebruik maken tot en met twee kalenderjaren na de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming in de studiekosten.
1. Is een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag voor het geheel of een deel niet tijdig voldaan, dan maant de Informatie Beheer Groep de nalatige bij brief aan om alsnog binnen 2 weken na ontvangst van die brief het daarin vermelde bedrag aan hem te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de Informatie Beheer Groep een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het land kan worden ten uitvoer gelegd.
2. Bij de toepassing van het eerste lid worden naast de achterstallige schuld eveneens het bedrag van de gerechtelijke dan wel buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente ingevorderd.
3. Binnen 4 weken na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel, bedoeld in het eerste lid, open door dagvaarding van de Staat der Nederlanden, waarbij de Informatie Beheer Groep domicilie kiest te Groningen. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.
1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van beroep studiefinanciering.
2. Het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk VII van de Wet op de studiefinanciering, met uitzondering van artikel 118, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het toezicht door de inspectie van het onderwijs, bedoeld in titel IV van de Wet op het voortgezet onderwijs, hoofdstuk IV van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, titel V van de Wet op de erkende onderwijs-
instellingen dan wel artikel 5 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, heeft mede betrekking op de vraag of de school dan wel de opleiding voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede en vierde lid, en artikel 10.
1. Een ieder is verplicht aan de Informatie Beheer Groep of aan een daartoe door of vanwege de Informatie Beheer Groep aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven. Indien de Informatie Beheer Groep aan een aanvrager schriftelijk inlichtingen heeft gevraagd en de aanvrager niet binnen 2 maanden na de verzending van die vraag daarop heeft geantwoord, wordt de toekenning van de tegemoetkoming beëindigd. De beëindiging werkt terug tot de datum van verzending van de schriftelijke vraag, of zoveel eerder als de desbetreffende studerende op de data, bedoeld in de artikelen 19 en 54, geen onderwijs volgt dat voldoet aan de artikelen 9 en 10 onderscheidenlijk 46 en 47.
2. De inlichtingen worden, indien dit wordt verzocht, schriftelijk verstrekt binnen een door de Informatie Beheer Groep of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie te stellen redelijke termijn.
3. Inlichtingen over zichzelf, voor zover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder tegemoetkoming in de studiekosten worden steeds ongevraagd en schriftelijk verstrekt door de aanvrager, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens.
4. Onze Minister kan bepalen dat de inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verstrekt op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.
1. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon is verplicht aan de Informatie Beheer Groep of aan een daartoe door of vanwege de Informatie Beheer Groep aangewezen persoon of instantie, desgevraagd inzage te verlenen van zijn boeken, bescheiden en andere stukken, dan wel van de boeken, bescheiden en andere stukken die bij hem berusten, voor zover dit nodig is ten behoeve van de uitvoering van deze wet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een studentendecaan aan een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs betreffende hetgeen een studerende hem heeft toevertrouwd.
1. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, artikel 46 dan wel artikel 93 uitgaat, is verplicht op een bij ministeriële regeling aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een studentendecaan aan een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs betreffende hetgeen een studerende hem heeft toevertrouwd.
3. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e, uitgaat, is verplicht voor 1 mei aan Onze Minister te melden indien onderwijs dat in dat studiejaar voldeed aan de voorwaarde genoemd in artikel 9, tweede lid, in het daaropvolgende studiejaar niet aan deze voorwaarde zal voldoen.
Organen met een publiekrechtelijke taak zijn verplicht op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e, niet uiterlijk 1 mei de gegevens, bedoeld in artikel 69, derde lid, heeft verstrekt, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de onderwijsinstelling ter grootte van de tegemoetkomingen in de studiekosten op grond van hoofdstuk II die ten behoeve van studerenden aan die opleiding in het studiejaar waarin deze in gebreke was, is toegekend.
Hij die niet voldoet aan een der verplichtingen, bedoeld in de artikelen 67, 68 en 69, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van de derde categorie.
Hij die een opgave in strijd met de waarheid doet, of enig gegeven verzwijgt, zulks met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor een ander een tegemoetkoming in de studiekosten of meer tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge deze wet te verkrijgen dan wel te behouden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren of geldboete van de vierde categorie.
Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 1 maand of geldboete van de tweede categorie.
Het in artikel 73 strafbaar gesteld feit is een misdrijf. De in de artikelen 72 en 74 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
1. Een tegemoetkoming in de studiekosten is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening en beslag, waaronder begrepen faillissementsbeslag.
2. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.
De Informatie Beheer Groep is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet mochten voordoen.
De >Wet op de studiefinanciering1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2 wordt vervangen door:
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1°, wordt «een school» vervangen door: een school of instelling.
2. In het vijfde lid, onderdeel b, eerste volzin, vervalt «dan wel op grond van hoofdstuk III».
Artikel 21, vijfde lid, onderdeel b, wordt vervangen door:
b. f 800,– voor ieder kind jonger dan 18 jaren voor wie in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend.
In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De hoofdstukken III en IV worden vervangen door:
Hoofdstuk III. vervallen
Hoofdstuk IV. vervallen.
2. De aanduiding van de artikelen 151a en 151b wordt telkens vervangen door: vervallen.
De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of.
2. De onderdelen d, e en f vervallen.
3. Onderdeel g wordt verletterd tot d.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1°, wordt «school of instelling» vervangen door: «school» en wordt «2° tot en met 4°» vervangen door: 2° en 3°. In het eerste lid, onderdeel h ten 2°, wordt na «aangewezen school» ingevoegd: voor zover het onderwijs is aan te merken als middelbaar beroepsonderwijs.
2. Onderdeel i vervalt.
3. Na het derde lid wordt een vierde lid ingevoegd, luidende:
4. Niet aan voorwaarden voor het in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge dit hoofdstuk voldoet de studerende die voortgezet onderwijs, anders dan middelbaar beroepsonderwijs, volgt, dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
4. In het negende lid wordt «het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.
5. In het tiende lid wordt «het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs, dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b ten 4° en ten 5°, vervalt.
2. In het eerste lid, onderdeel c ten 3°, wordt «het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a. 2° en onderdeel b. 2° wordt telkens na «middelbaar beroepsonderwijs» ingevoegd: dan wel deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.
2. Het tweede lid vervalt en het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
In artikel 16a, eerste lid, vervallen de onderdelen d en e en wordt de puntkomma aan het einde van onderdeel c vervangen door een punt.
In artikel 17d, eerste lid, wordt «voortgezet onderwijs» telkens vervangen door: middelbaar beroepsonderwijs.
Artikel 21, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».
2. De punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door: , en.
3. Na onderdeel b wordt een onderdeel c toegevoegd, luidende:
c. f 800,– voor ieder kind ouder dan 17 jaar aan wie in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend.
In artikel 26, zesde lid, onderdeel b, wordt «het bedrag, genoemd in artikel 32f, tweede lid» vervangen door: het bedrag, genoemd in artikel 32f, derde lid.
Aan artikel 34 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Indien de debiteur tevens een schuld uit rentedragende lening heeft, als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten, wordt die schuld voor de toepassing van deze titel aangemerkt als een schuld in de zin van deze titel.
In artikel 58 wordt na het tweede lid ingevoegd:
2a. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 59 van de Wet tegemoetkoming studiekosten, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag aan tegemoetkoming dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 1994 ingediende voorstel van wet Bepalingen met betrekking tot de educatie en het beroepsonderwijs (Wet educatie en beroepsonderwijs 23 778)2 tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt zij als volgt gewijzigd:
In artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, wordt «of van de regeling voor tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar» vervangen door: of van de hoofdstukken II en III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
In artikel 12.3.28, tweede lid, wordt na «de erkenning zich als gevolg van artikel 12.4.9 niet langer uitstrekt» ingevoegd: en ten aanzien van deze cursus evenmin met ingang van 1 augustus 1997 aan deze instelling het in artikel 1.4.1, eerste lid, bedoelde recht is toegekend dan wel dit recht wel is toegekend maar ten aanzien van deze cursus met ingang van 1 augustus 1997 niet langer aanspraak op studiefinanciering bestaat,.
Artikel 12.4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt vervangen door:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h.2° vervalt.
2. Onderdeel h.7° wordt vervangen door:
6°. de Wet educatie en beroepsonderwijs.
2. Onderdeel B wordt vervangen door:
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel b wordt toegevoegd: of.
2. In onderdeel c wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: , beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
3. Onderdeel d vervalt.
3. Onderdeel C wordt vervangen door:
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1° wordt «2° en 3°» vervangen door: 3° en 6°.
2. In het eerste lid wordt onderdeel h ten 2° vervangen door:
2°. voor het volgen van de beroepsopleidende leerweg van een basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, aan een instelling ten aanzien waarvan voor die opleiding het in artikel 1.4.1, eerste lid, van die wet, bedoelde recht is toegekend,.
3. In het eerste lid, onderdeel h ten 3° wordt na «valt» ingevoegd: en deze cursus is aan te merken als hoger onderwijs.
4. In het eerste lid wordt aan het slot van 3° toegevoegd, dan wel.
5. Aan het eerste lid wordt toegevoegd een onderdeel 4°, luidende:
4°. een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft de beroepsopleidende leerweg van een uit 's Rijks kas bekostigde basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van die wet.
6. In het eerste lid vervalt onderdeel i.2.
7. In het vierde lid wordt «die voortgezet onderwijs, anders dan middelbaar beroepsonderwijs, volgt, dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: die voortgezet onderwijs, voortgezet algemeen volwassenenonderwijs dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs volgt.
8. In het negende lid en in het tiende lid wordt telkens «het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
4. In onderdeel D, tweede lid, wordt «het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
5. In onderdeel E wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
6. In onderdeel G wordt het tweede en derde lid vervangen door:
2. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «de onderdelen h voor zover het middelbaar beroepsonderwijs betreft en i.2» vervangen door: de onderdelen h onder 1°, 2°, 3° voor zover het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs betreft, en 4°.
3. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «middelbaar beroepsonderwijs dan wel deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In artikel 12.4.6, onderdeel A onder 1, vervalt «en met uitzondering van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,».
De Les- en cursusgeldwet3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 20 wordt vervangen door:
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de verplichting tot het betalen van de verschuldigde onderwijsbijdrage kan worden voldaan door verrekening met de aan een studerende jonger dan 18 jaren toegekende tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank4 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 wordt de tekst van onderdeel a vervangen door:
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «het Besluit studietoelagen WVO,» wordt vervangen door: de Wet tegemoetkoming studiekosten, het Besluit tegemoetkoming studiekosten,.
2. De zinsnede «de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 17– en de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 21+, zoals vastgesteld op grond van artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs, van het Besluit studietoelagen WVO en op grond van artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs,» vervalt.
Na artikel 30 wordt ingevoegd artikel 30a, luidende:
1. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de Informatie Beheer Groep belast met het verrichten van alle activiteiten die samenhangen met renteloze voorschotten die aan studerenden zijn verstrekt op grond van:
a. het Reglement rijksstudietoelagen 1960;
b. het Besluit studietoelagen WVO;
c. artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs.
2. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de Informatie Beheer Groep belast met het verrichten van alle activiteiten die samenhangen met verstrekkingen waarop door studerenden aanspraak is gemaakt op grond van de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 17– en de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 21+, zoals vastgesteld op grond van artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs, van het Besluit studietoelagen WVO en op grond van artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs.
In de inhoudsopgave wordt na artikel 30 ingevoegd:
Artikel 30a. Afwikkeling nog lopende zaken RS-regeling en TS-regelingen.
Aan artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het eerste tot en met het zevende lid is tevens van toepassing op de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
De Wet op de inkomstenbelasting 19646 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 30b wordt, onder verlettering van de onderdelen c en d in onderscheidenlijk d en e, na onderdeel b ingevoegd:
c. uitkeringen ingevolge artikel 26 van de Wet tegemoetkoming studiekosten;
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt «ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1988, 336)» vervangen door: ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
2. In het negende lid wordt «artikel 30b, onderdeel d, onder 2° en 3°» vervangen door: artikel 30b, onderdeel e, onder 2° en 3°.
In artikel 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering7 wordt na «studiefinanciering» ingevoegd: of tegemoetkoming in de studiekosten.
De Wet tegemoetkoming studiekosten wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. volledig onderwijs:
1°. voor zover het betreft hoofdstuk II: het onderwijs, bedoeld in artikel 9;
2°. voor zover het betreft hoofdstuk III: het onderwijs, bedoeld in artikel 22;.
2. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:
1. «partner van de aanvrager» wordt vervangen door: partner van de aanvrager, bedoeld in artikel 8, dan wel partner van de TS-ouder, bedoeld in artikel 29.
2. In de onderdelen 1° en 2° wordt «de aanvrager» steeds vervangen door: de aanvrager onderscheidenlijk de TS-ouder.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel h, door een punt-komma, worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
i. tegemoetkomingstijdvak: het kalenderjaar of een gedeelte daarvan waar de toekenning van de tegemoetkoming op grond van hoofdstuk III betrekking op heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is;
j. thuiswonende studerende: de studerende die woont op het adres van de TS-ouder of de partner van de TS-ouder;
k. uitwonende studerende: elke studerende die niet is een thuiswonende studerende.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».
2. Onderdeel b wordt verletterd tot onderdeel c, en daarin wordt «en niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: en niet vallen onder de werking van hoofdstuk III dan wel van de Wet op de studiefinanciering.
3. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:
b. een regeling te geven voor tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen dat voldoet aan de artikelen 22 tot en met 24 en die de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren hebben bereikt, en.
In het opschrift van hoofdstuk IV wordt na «niet» ingevoegd: onder de werking van hoofdstuk III dan wel.
In artikel 44, tweede lid, wordt na «de voorwaarden genoemd in» ingevoegd: de artikelen 20 tot en met 24 van deze wet dan wel genoemd in.
Artikel 45 wordt vervangen door:
In artikel 57 wordt na het eerste lid een lid 1a ingevoegd, luidende:
1a. Het bedrag, bedoeld in artikel 25, onderdeel b, wordt per 1 januari van elk kalenderjaar aangepast met het percentage waarmee per 1 augustus daaraan voorafgaand de bedragen bedoeld in artikel 16, derde lid, zijn aangepast.
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13» vervangen door: bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 30, en wordt «artikel 13, tweede lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 13, tweede lid, onderdeel b,.
2. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13» vervangen door: bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 30,.
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt ingevoegd:
2. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 59, eerste lid, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt voor zover het bedrag om een rentedragende lening af te sluiten te hoog is toegekend, het deel dat te hoog is toegekend en uitbetaald door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.
2. In het vierde lid wordt «De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling» vervangen door: De in het eerste tot en met derde lid bedoelde terugbetaling.
Na artikel 62, eerste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1a. Indien een studerende in de loop van een studiejaar ophoudt studerende te zijn in de zin van hoofdstuk III en hij niet in de loop van datzelfde studiejaar opnieuw studerende wordt aan een instelling waarvoor lesgeld verschuldigd is, wordt het restant van de in het eerste lid bedoelde onderwijsbijdrage niet teruggevorderd.
In artikel 66 wordt na «en artikel 10» toegevoegd dan wel artikel 22, tweede en vierde lid, en artikel 24.
In artikel 67, eerste lid, wordt in de laatste volzin de zinsnede «op de data, bedoeld in de artikelen 19 en 54, geen onderwijs volgt dat voldoet aan de artikelen 9 en 10 onderscheidenlijk 46 en 47» vervangen door: op de data, bedoeld in de artikelen 19, 39 en 54, geen onderwijs volgt dat voldoet aan de artikelen 9 en 10 onderscheidenlijk 22 en 24 dan wel 46 en 47.
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 9, artikel 46 dan wel artikel 93» vervangen door: bedoeld in artikel 9, artikel 22, artikel 46 dan wel artikel 93.
2. In het derde lid wordt «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e dan wel artikel 22, eerste lid.
3. In het derde lid wordt «de voorwaarden genoemd in artikel 9, tweede lid» vervangen door: de voorwaarden genoemd in artikel 9, tweede lid, dan wel artikel 22, tweede lid.
In artikel 71 wordt «een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e» vervangen door: een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e dan wel artikel 22, eerste lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 1994 ingediende voorstel van wet Bepalingen met betrekking tot de educatie en het beroepsonderwijs (Wet educatie en beroepsonderwijs 23 778) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt de Wet tegemoetkoming studiekosten als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, onderdeel e.5°, wordt vervangen door:
5°. de Wet educatie en beroepsonderwijs;.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
2. Aan het slot van onderdeel d wordt toegevoegd: of.
3. Onderdeel e vervalt.
4. Onderdeel f wordt verletterd tot e.
Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d ten 2° wordt na «artikel 56» ingevoegd: dan wel artikel 56a.
2. Aan het slot van onderdeel d vervalt «of».
3. Onderdeel e wordt vervangen door:
e. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft de beroepsopleidende leerweg van een uit 's Rijks kas bekostigde basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van die wet, dan wel
f. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van die wet.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid onder 3° en 4° wordt telkens «het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «het middelbaar beroepsonderwijs en het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «ander onderwijs dan hoger onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
2. Onder verlettering van de onderdelen b en c tot c en d, wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van die wet,.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «artikel 56» ingevoegd: dan wel artikel 56a.
4. In het zesde lid wordt «in het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: in het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs en in het hoger onderwijs.
In artikel 66 wordt «hoofdstuk IV van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In artikel 69 wordt na het eerste lid een lid 1a ingevoegd, luidende:
1a. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e dan wel onderdeel f, uitgaat, is verplicht vóór 1 mei aan de Informatie Beheer Groep te melden welke opleidingstrajecten, bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in het eerstvolgende studiejaar door de instelling worden verzorgd.
Onder aanduiding van de tekst van artikel 71 als eerste lid, wordt daaraan een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e dan wel onderdeel f, ten onrechte op grond van artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft vastgesteld dat een opleidingstraject voldoet aan de eisen van hoofdstuk II, dan wel ten onrechte aan de Informatie Beheer Groep de melding, bedoeld in artikel 69, lid 1a, heeft gedaan, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de onderwijsinstelling ter grootte van het bedrag van de tegemoetkomingen dat ten behoeve van de studerenden aan dat opleidingstraject in de studiejaren waarop de vaststelling betrekking heeft, is toegekend.
De Algemene bijstandswet8 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 9, tweede lid, wordt onderdeel b vervangen door:
b. die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
In artikel 36, eerste lid, wordt na «aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» ingevoegd: , op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten,.
In artikel 48 wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een derde lid ingevoegd, luidende:
3. De tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt in aanmerking genomen naar het normbedrag voor de basistoelage als bedoeld in artikel 26 van die wet.
In artikel 50, derde lid, wordt na «aanspraak bestaat op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering,» ingevoegd: op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten,.
In artikel 122, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:
g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers9 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 36a, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:
g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen10 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 36a, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:
g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.
De Algemene Kinderbijslagwet11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 7, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal, of.
2. Aan artikel 25 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Hetgeen in het eerste en het tweede lid is bepaald ten aanzien van studiefinanciering, verleend krachtens hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een tegemoetkoming in de studiekosten, verleend krachtens hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ten behoeve van het studiejaar 1996/1997, die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ingediend bij de Informatie Beheer Groep, wordt behandeld met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk II dan wel hoofdstuk IV.
2. Een aanvraag om studiefinanciering uit hoofde van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering ten behoeve van het studiefinancieringstijdvak 1997, die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ingediend bij de Informatie Beheer Groep door een studerende in het onderwijs, bedoeld in artikel 22, wordt, in afwijking van de Wet op de studiefinanciering, behandeld met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk III.
3. Indien een studerende studiefinanciering ontving met betrekking tot de maand december 1996 en deze studerende voldoet aan de voorwaarden voor tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III, hoeft hij geen aanvraag in te dienen voor deze tegemoetkoming in de studiekosten.
1. Studerenden op wie artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet van toepassing is, gelden als studerenden in de zin van artikel 46.
2. Artikel 51, eerste lid, is van toepassing.
3. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage is
1°. voor een studerende die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor 540 minuten onderwijs,
2°. voor een studerende die per week ten minste 270 minuten, maar minder dan 540 minuten onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor 360 minuten onderwijs, of
3°. voor een studerende die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.
4. Artikel 51, derde lid, onderdelen b, c en d, is van overeenkomstige toepassing.
5. Voor de toepassing van artikel 54 worden de studerenden, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als studerenden in het voortgezet onderwijs.
1. Wanneer ter zake van een kind in het studiejaar 1995–1996 een tegemoetkoming in de studiekosten werd genoten voor studerenden jonger dan 18 jaar, en een toelage voor de meerkosten van het uitwonend zijn onderdeel was van die tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk II van deze wet verhoogd:
a. voor het studiejaar 1996–1997 met f 3000,–,
b. voor het studiejaar 1997–1998 met f 2000,–, en
c. voor het studiejaar 1998–1999 met f 1000,–.
2. Voorwaarde voor het in aanmerking komen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid is dat:
a. in het betreffende studiejaar een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk II van deze wet wordt toegekend, en
b. de studerende in dat studiejaar niet bij de aanvrager woont.
3. Nadere voorwaarde voor het in aanmerking komen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is dat over het voorgaande studiejaar ook de verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is genoten.
4. Nadere voorwaarde voor het in aanmerking komen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is dat over de twee voorgaande studiejaren ook de verhogingen, bedoeld in het eerste lid, de onderdelen a en b, zijn genoten.
In afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel g, luidt de begripsbepaling van «peiljaar» voor de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II voor het studiejaar 1996–1997: het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het studiejaar aanvangt.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996 met dien verstande dat de bepalingen, genoemd in het tweede tot en met negende lid, terugwerken tot, dan wel in werking treden op de in die leden aangeduide tijdstippen.
2. Artikel 92, eerste lid, treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
3. Artikel 79, voor zover het betreft artikel 16, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, werkt terug tot en met 1 augustus 1993.
4. Artikel 78, voor zover het betreft artikel 12, vierde lid, van de Wet op de studiefinanciering en artikel 82, voor zover het betreft artikel 30a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, werken terug tot en met 1 januari 1994.
5. Artikel 78, voor zover het betreft de wijziging van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, werkt terug tot en met 1 augustus 1995.
6. Artikel 80 met uitzondering van onderdeel c, werkt terug tot en met 1 januari 1996.
7. Titel 3 van hoofdstuk III en artikel 91, eerste lid, treedt in werking met ingang van 1 oktober 1996.
8. Hoofdstuk III met uitzondering van titel 3, en de artikelen 63, 79, voor zover het niet betreft artikel 16, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, 84, 86 met uitzondering van de wijziging van artikel 26, 87 onderdelen h en i, 88, 89, 90 en 91, tweede lid, treden in werking met ingang van 1 januari 1997.
9. Artikel 80, onderdeel c, en artikel 87 met uitzondering van de onderdelen h en i, treden in werking met ingang van 1 augustus 1997.
10. Artikel 58 en artikel 86, voor zover het betreft de wijziging van artikel 26, treden in werking met ingang van 1 januari 1999.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
Uitgegeven de achtentwintigste december 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
HOOFDSTUK I. | ALGEMENE BEPALINGEN |
Artikel 1. | Begripsbepalingen |
Artikel 2. | Doel van de wet |
Artikel 3. | Peildatum |
Artikel 4. | Regeling omtrent aanvraag |
Artikel 5. | Vaststelling onderwijssoort |
HOOFDSTUK II. | STUDERENDEN JONGER DAN 18 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN |
TITEL 1. | WERKINGSSFEER |
Artikel 6. | Leeftijd studerende |
Artikel 7. | Nationaliteit |
Artikel 8. | Wettelijke vertegenwoordiger |
Artikel 9. | Onderwijssoort |
Artikel 10. | Minimale opleidingsduur en gemiddelde maximale vakantieduur |
TITEL 2. | DE TEGEMOETKOMING |
Artikel 11. | Factoren voor hoogte van de tegemoetkoming |
Artikel 12. | Toetsingsinkomen |
Artikel 13. | Terugval in inkomen |
Artikel 14. | Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen |
Artikel 15. | Inkomenscategorieën |
Artikel 16. | Tegemoetkoming in de studiekosten |
TITEL 3. | AANVRAAG EN TOEKENNING |
Artikel 17. | Aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten, verzoek toepassing artikel 13 |
Artikel 18. | Toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten |
Artikel 19. | Toekenningsperiode, studieperiode |
HOOFDSTUK III. | STUDERENDEN VAN 18 JAREN TOT 27 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN |
TITEL 1. | WERKINGSSFEER |
Artikel 20. | Leeftijd |
Artikel 21. | Nationaliteit |
Artikel 22. | Onderwijssoort |
Artikel 23. | Einde van een studie |
Artikel 24. | Minimale opleidingsduur |
TITEL 2. | DE TEGEMOETKOMING |
Paragraaf 1. | Algemeen |
Artikel 25. | Verdeling van de tegemoetkoming |
Paragraaf 2. | De basistoelage |
Artikel 26. | De basistoelage |
Paragraaf 3. | De tegemoetkoming in de directe studiekosten |
Artikel 27. | De TS-ouder |
Artikel 28. | Factoren voor de hoogte van de tegemoetkoming |
Artikel 29. | Toetsingsinkomen |
Artikel 30. | Terugval in inkomen |
Artikel 31. | Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen |
Artikel 32. | Inkomenscategorieën |
Artikel 33. | Tegemoetkoming in de directe studiekosten |
Artikel 34. | Weigerachtigheid jegens uitwonende studerenden |
Paragraaf 4. | De vorm van de tegemoetkoming |
Artikel 35. | Langdurige afwezigheid in het voortgezet onderwijs: gevolgen voor de tegemoetkoming |
TITEL 3. | AANVRAAG EN TOEKENNING |
Artikel 36. | Aanvraag tot tegemoetkoming |
Artikel 37. | Toekenning van tegemoetkoming |
Artikel 38. | Gedeeltelijke toekenning |
Artikel 39. | Toekenningsperiode |
Artikel 40. | Minderjarigheid |
TITEL 4. | OPBOUW EN TERUGBETALING STUDIESCHULD |
Artikel 41. | Verplichting terugbetaling studieschuld |
Artikel 42. | Omzetting van niet meer verrekenbare schulden in, hetzij rentedragende lening, hetzij verrekenbare WSF-schuld |
Artikel 43. | Van overeenkomstige toepassing verklaring |
HOOFDSTUK IV. | STUDERENDEN VANAF 18 JAREN DIE NIET ONDER DE WERKING VAN DE WET OP DE STUDIEFINANCIERING VALLEN |
TITEL 1. | WERKINGSSFEER |
Artikel 44. | Degene die aanspraak heeft; leeftijd studerende |
Artikel 45. | Nationaliteit |
Artikel 46. | Onderwijssoort |
Artikel 47. | Minimale opleidingsduur, gemiddelde maximale vakantieduur |
TITEL 2. | DE TEGEMOETKOMING |
Artikel 48. | Factoren voor hoogte van de tegemoetkoming |
Artikel 49. | Toetsingsinkomen |
Artikel 50. | Grensbedrag toetsingsinkomen |
Artikel 51. | Tegemoetkoming in de studiekosten |
TITEL 3. | AANVRAAG EN TOEKENNING |
Artikel 52. | Aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten |
Artikel 53. | Toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten |
Artikel 54. | Toekenningsperiode, studieperiode |
Artikel 55. | Minderjarigheid |
HOOFDSTUK V. | AANPASSING |
Artikel 56. | Aanpassing van de inkomensgrenzen |
Artikel 57. | Aanpassing van tegemoetkoming in de overige studiekosten |
Artikel 58. | Aanpassing basistoelage |
HOOFDSTUK VI. | HERZIENING EN BEZWAAR |
Artikel 59. | Herziening door de Informatie Beheer Groep |
Artikel 60. | Bezwaarschriftprocedure |
Artikel 61. | Verrekening teveel toegekende en uitbetaalde tegemoetkoming in de studiekosten |
HOOFDSTUK VII. | UITBETALING EN VERREKENING |
Artikel 62. | Uitbetaling en verrekening |
Artikel 63. | Verrekening kinderbijslag |
HOOFDSTUK VIII. | INVORDERING |
Artikel 64. | Invordering |
HOOFDSTUK IX. | BEROEP |
Artikel 65. | Beroep |
HOOFDSTUK X. | TOEZICHT |
Artikel 66. | Toezicht door de inspectie van het onderwijs |
HOOFDSTUK XI. | HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN AAN DE MINISTER OF DE INFORMATIE BEHEER GROEP |
Artikel 67. | Verstrekken van inlichtingen door personen |
Artikel 68. | Inzage in schriftelijke stukken |
Artikel 69. | Verstrekken van inlichtingen door onderwijsinstellingen |
Artikel 70. | Verstrekken van inlichtingen door organen met een publiekrechtelijke taak |
HOOFDSTUK XII. | ADMINISTRATIEVE SANCTIES |
Artikel 71. | Het niet verstrekken van inlichtingen over 850 klokuren |
HOOFDSTUK XIII. | STRAFBEPALINGEN |
Artikel 72. | Het niet verstrekken van inlichtingen |
Artikel 73. | Opgave in strijd met de waarheid |
Artikel 74. | Overtreding van een bepaling krachtens deze wet |
Artikel 75. | Misdrijf en overtreding |
HOOFDSTUK XIV. | BIJZONDERE BEPALINGEN |
Artikel 76. | Vervreemding, verpanding, belening en beslag |
Artikel 77. | Hardheidsclausule |
HOOFDSTUK XV. | WIJZIGINGEN IN ANDERE WETGEVING |
Artikel 78. | Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering |
Artikel 79. | Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering |
Artikel 80. | Wijzigingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs |
Artikel 81. | Wijzigingen in de Les- en cursusgeldwet |
Artikel 82. | Wijzigingen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank |
Artikel 83. | Wijziging in de Wet op het voortgezet onderwijs |
Artikel 84. | Wijzigingen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 |
Artikel 85. | Wijziging in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering |
Artikel 86. | Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten |
Artikel 87. | Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten |
Artikel 88. | Wijzigingen in de Algemene bijstandswet |
Artikel 89. | Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers |
Artikel 90. | Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen |
Artikel 91. | Wijziging in de Algemene Kinderbijslagwet |
HOOFDSTUK XVI. | OVERGANGSBEPALINGEN |
Artikel 92. | Overgangsbepaling aanvragen tegemoetkoming in de studiekosten |
Artikel 93. | Overgangsbepaling Nederlands als tweede taal |
Artikel 94. | Overgangsbepaling meerkosten uitwonend zijn |
Artikel 95. | Peiljaar in studiejaar 1996-1997 |
HOOFDSTUK XVII. | SLOTBEPALINGEN |
Artikel 96. | Inwerkingtreding |
Artikel 97. | Citeertitel |
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 1995/96, 23 699.
Handelingen II 1995/96, blz. 1161–1183; 1243.
Kamerstukken I 1995/96, 23 699 (70, 70a, 70b).
Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 12 december 1995.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-676.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.