Besluit van 13 december 1995 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 19 oktober 1995, nr. WV95/754 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 36j, tweede en zesde lid, 36k, tweede lid, 36l, derde lid, 36m, tweede lid, en 36o, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 1995, nr. W06.95.0565);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 5 december 1995, nr. WV 95/885 U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het >Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag1 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In artikel 1, eerste lid, wordt «30, tweede lid» vervangen door: 30, tweede lid, 36j, tweede en zesde lid, 36k, tweede lid, 36l, derde lid, 36m, tweede lid, 36o, vierde lid.

B. Na hoofdstuk IV wordt een nieuw hoofdstuk IVa ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA. REGULERENDE ENERGIEBELASTING

Artikel 8a

  • 1. In de gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen, dient bij de berekening van het voorschot naar evenredigheid rekening te worden gehouden met de belastingvrije voet, bedoeld in artikel 36j, eerste lid, van de wet.

  • 2. Bij toepassing van de in artikel 36j, vijfde lid, bedoelde regeling voor een installatie voor blokverwarming dient:

    a. de administratie van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van de wet zodanig te zijn ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de toepassing van die regeling van belang zijnde gegevens zijn opgenomen;

    b. de exploitant van de installatie voor blokverwarming een wijziging van het aantal onroerende zaken dat door de installatie wordt verwarmd, onmiddellijk te melden aan degene die het aardgas aan hem levert.

Artikel 8b

  • 1. De vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, eerste lid, van de wet wordt verleend indien degene die het aardgas gebruikt een verklaring heeft overgelegd aan degene die het aardgas aan hem heeft geleverd, dat hij het aardgas gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

  • 2. Geen vrijstelling wordt verleend indien de in het eerste lid bedoelde installatie voor warmtekrachtkoppeling een elektrisch vermogen heeft van minder dan 60 kW.

  • 3. Degene die het aardgas gebruikt dient:

    a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    b. ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van gasmeters indien aardgas mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

  • 4. Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van de vrijstelling dienen onmiddellijk te worden gemeld aan degene die het aardgas levert.

Artikel 8c

  • 1. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, eerste lid, van de wet kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na het einde van het kalenderjaar.

  • 2. De teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel 8d

Voor de toepassing van artikel 36m, eerste lid, van de wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf verleend voorzover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.

Artikel 8e

  • 1. De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet wordt verleend indien de belastingplichtige beschikt over een verklaring van degene die de elektriciteit heeft opgewekt dat de elektriciteit op de in artikel 36o, eerste lid, bedoelde wijze is opgewekt en dat hij ter zake van die elektriciteit het in dat artikel bedoelde bedrag heeft ontvangen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verklaring kan achterwege blijven indien de administratie van de belastingplichtige zodanig is ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de vermindering van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen. Daarin moeten in ieder geval de gegevens zijn opgenomen omtrent de hoeveelheden elektriciteit waarop de vermindering ziet en omtrent degene aan wie het bedrag van de vermindering is doorgegeven.

  • 3. Indien de belastingplichtige zelf de elektriciteit op de in artikel 36o, eerste lid, van de wet bedoelde wijze heeft opgewekt, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aan diens administratie te stellen eisen.

Artikel 8f

  • 1. Artikel 8e is van overeenkomstige toepassing op gassen die afkomstig zijn uit de omzetting van biomassa en die na opwerking tot aardgaskwaliteit worden geleverd aan het Nederlandse distributienet.

  • 2. De administratie van een installatie waarin biomassa op de in artikel 36o, eerste lid, van de wet bedoelde wijze wordt verwerkt, dient te voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Door de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting (Stb. 1995, 662) heeft de Wet belastingen op milieugrondslag met ingang van 1 januari 1996 mede betrekking op de regulerende energiebelasting. Als gevolg van deze wetswijziging dient ook het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag op een aantal onderdelen te worden aangepast. Met het onderhavige wijzigingsbesluit wordt dit gerealiseerd.

De in dit wijzigingsbesluit opgenomen bepalingen hebben betrekking op:

– de toepassing van de belastingvrije voet bij voorschotbetalingen en bij de bijzondere regeling voor blokverwarming;

– de vrijstelling voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor de opwekking van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling;

– de teruggaaf van energiebelasting met betrekking tot huisbrandolie, halfzware olie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, voor zover de hoeveelheid die door een verbruiker in een kalenderjaar is betrokken groter is dan de in artikel 36l, eerste lid, van de wet genoemde hoeveelheden;

– de bijzondere regeling voor duurzame energie.

TOELICHTING OP DE ARTIKELEN

ARTIKEL I (Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag)

Onderdeel A (artikel 1)

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen delegatiebepalingen zijn in overeenstemming gebracht met de gewijzigde Wet belastingen op milieugrondslag.

Onderdeel B (artikelen 8a, 8b, 8c, 8d, 8e en 8f)

Na hoofdstuk IV van het Uitvoeringsbesluit wordt een nieuw hoofdstuk IVa ingevoegd dat betrekking heeft op de regulerende energiebelasting.

Artikel 8a

Dit artikel bevat de voorwaarden en beperkingen die worden gesteld aan de toepassing van de in artikel 36j van de wet neergelegde vrijstelling.

Artikel 36j van de wet voorziet in een belastingvrije voet van 800 m3 aardgas en 800 kWh elektriciteit per aansluiting per verbruiksperiode van 12 maanden. Artikel 8a, eerste lid, bepaalt dat in de gevallen waarin afnemers gehouden zijn in afwachting van de over een verbruiksperiode uit te reiken factuur een aantal voorschotbetalingen te doen, bij de berekening van het voorschot naar evenredigheid rekening dient te worden gehouden met de belastingvrije voet.

Het vijfde lid van artikel 36j van de wet ziet op de toepassing van de belastingvrije voet voor aardgas in geval van blokverwarming. Het distributiebedrijf kan in dit geval een «collectieve» belastingvrije voet – het aantal aansluitingen op het systeem maal de belastingvrije voet van 800 m3 – verlenen op basis van een verklaring van de exploitant van de installatie voor blokverwarming. Het tweede lid van artikel 8a bepaalt dat de administratie van het distributiebedrijf alle voor de toepassing van deze regeling van belang zijnde gegevens dient te bevatten. Zo zal uit de administratie duidelijk moeten blijken welke afnemers vorengenoemde verklaring hebben overgelegd en hoeveel de collectieve belastingvrije voet per afnemer bedraagt (onderdeel a).

Met betrekking tot vorengenoemde verklaring is in het tweede lid voorts bepaald dat de exploitant een wijziging van het aantal onroerende zaken dat door de installatie wordt verwarmd, onmiddellijk dient door te geven aan het distributiebedrijf (onderdeel b).

Artikel 8b

Dit artikel bevat de voorwaarden en beperkingen die worden gesteld aan de toepassing van de in artikel 36k, eerste lid, van de wet neergelegde vrijstelling. Die vrijstelling betreft de levering van aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling. Om voor vrijstelling in aanmerking te komen dient de afnemer van het aardgas een verklaring over te leggen aan de leverancier, waaruit blijkt dat het met vrijstelling betrokken aardgas wordt gebruikt voor vrijgestelde doeleinden (eerste lid).

Bij een installatie voor warmtekrachtkoppeling geldt als aanvullende voorwaarde voor de vrijstelling dat de installatie een elektrisch vermogen heeft van minimaal 60 kW. In het bestaande tariefsysteem van de distributiebedrijven wordt de mogelijkheid geboden om voor gasafname ten behoeve van warmtekrachtinstallaties een afzonderlijk tarief vast te stellen. Daartoe wordt onder andere vereist dat wordt voldaan aan voorwaarden inzake het totaal rendement (kracht- en warmtelevering) en het elektrisch vermogen van de installatie. Met de definitie in artikel 36a, eerste lid, onderdeel h, van de wet, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid van artikel 8b, wordt bij deze praktijk aangesloten.

De in het derde lid opgenomen voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling hebben betrekking op de administratie van degene die het aardgas met vrijstelling betrekt. Indien de afnemer het aardgas mede betrekt voor andere doeleinden is hij voorts gehouden de hoeveelheden aardgas waarop de vrijstelling ziet te meten. Dit houdt verband met het feit dat een gedeelte van het aardgas dat wordt geleverd aan bij voorbeeld een elektriciteitscentrale, kan worden gebruikt voor ondermeer de verwarming van gebouwen. Voor dit deel is de vrijstelling niet van toepassing.

Het vierde lid bevat de verplichting voor de afnemer om wijzigingen in de situatie onmiddellijk door te geven aan de leverancier van het aardgas.

Artikel 8c

Dit artikel regelt de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 36l, eerste lid, van de wet opgenomen teruggaaf van energiebelasting voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas. Deze teruggaaf wordt verleend voor zover de hoeveelheid die door een verbruiker in een kalenderjaar voor eigen verbruik is betrokken, groter is dan de in artikel 36l, eerste lid, genoemde hoeveelheden.

Het eerste lid van artikel 8c bepaalt dat het verzoek om teruggaaf kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand, maar dat het uiterlijk dient te worden gedaan binnen dertien weken na het einde van het kalenderjaar. Verbruikers die al in de loop van het kalenderjaar de vorengenoemde hoeveelheden voor eigen verbruik hebben betrokken, behoeven dus niet met het verzoek om teruggaaf te wachten tot het einde van het kalenderjaar.

Het tweede lid bevat een bepaling met betrekking tot de bij het verzoek om teruggaaf te overleggen bescheiden; voorts wordt bepaald dat de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel 8d

Ingevolge artikel 36m, eerste lid, van de wet is op verzoek teruggaaf van energiebelasting ter zake van leveringen van aardgas en elektriciteit mogelijk, voor zover de door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen. Aangezien in geval van oninbare vorderingen zowel sprake is van niet ontvangen energiebelasting als van niet ontvangen omzetbelasting, zal voor beide belastingen een verzoek om teruggaaf moeten worden ingediend. De praktijk bij de omzetbelasting is dat het verzoek om teruggaaf wordt gedaan op de aangifte omzetbelasting; op een bijlage bij die aangifte worden vermeld de namen en adressen van de desbetreffende afnemers, factuurdata en de door hen niet betaalde bedragen met de daarin begrepen omzetbelasting. Artikel 8d bepaalt dat voor de toepassing van artikel 36m, eerste lid, teruggaaf wordt verleend ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting is gedaan en voor zover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend. Met betrekking tot deze vorderingen, zal voor de energiebelasting dus worden aangesloten bij de beslissing van de inspecteur omzetbelasting.

Artikel 8e

In artikel 8e zijn nadere regels opgenomen voor de toepassing van de vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet.

In het eerste lid is voorgeschreven dat het energiebedrijf een verklaring dient te bezitten van degene die de duurzame elektriciteit heeft opgewekt; daarin wordt verklaard dat de geleverde elektriciteit op duurzame wijze is opgewekt en dat ter zake van die levering het in artikel 36o bedoelde bedrag is ontvangen van het energiebedrijf.

In het tweede lid is bepaald dat vorengenoemde verklaring achterwege kan blijven indien de administratie van de belastingplichtige (het energiebedrijf) zodanig is ingericht dat deze voldoende aanknopingspunten biedt voor een controle op een juiste toepassing van de onderhavige regeling.

Voor de gevallen waarin de duurzame elektriciteit niet wordt betrokken van derden maar door het energiebedrijf zelf wordt opgewekt, is in het derde lid bepaald dat het tweede lid van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot de administratie van het energiebedrijf.

Artikel 8f

De in artikel 36o van de wet opgenomen bijzondere regeling geldt niet alleen voor op duurzame wijze opgewekte elektriciteit, maar ook voor gassen die afkomstig zijn uit de omzetting van biomassa en die na opwerking tot aardgaskwaliteit worden geleverd aan het Nederlandse distributienet. In verband daarmee is in artikel 8f, eerste lid, bepaald dat artikel 8e van overeenkomstige toepassing is op vorenbedoelde gassen.

Het tweede lid ziet op de situatie waarin biomassa wordt bijgestookt in een elektriciteitscentrale. In dit geval dient te worden bepaald welk deel van de opgewekte elektriciteit afkomstig is uit biomassa. Daartoe dient de administratie te voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel II

Ingevolge dit artikel treedt dit besluit in werking met ingang van 1 januari 1996.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1994, 948.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid, jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat.

Naar boven