Besluit van 25 oktober 1995, houdende regels betreffende stoffen die de ozonlaag aantasten (Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 december 1994, nr. MJZ 28d94011, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op verordening (EG) nr. 3093/94 van de Raad van de Europese Unie van 15 december 1994 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (PbEG L 333) en artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 8 juni 1995, nr. W08.95.0002);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 oktober 1995, nr. DJZ M 013, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. verordening: verordening (EG) nr. 3093/94 van de Raad van de Europese Unie van 15 december 1994 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (PbEG L 333);

b. wet: Wet milieugevaarlijke stoffen;

c. commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen;

d. protocol: Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, zoals dat is aangepast en gewijzigd tijdens de van 23 tot en met 25 november 1992 te Kopenhagen gehouden vierde bijeenkomst van de partijen bij het protocol (Trb. 1993, 164);

e. blustoestel: toestel als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit draagbare blustoestellen alsmede ieder ander draagbaar of verrijdbaar toestel, bestemd voor het bestrijden van brand met behulp van blusgas;

f. blusgasinstallatie: stationair opgesteld samenstel van op elkaar afgestemde toestellen, leidingen en daarbij behorende componenten, bestemd voor het bestrijden van brand met behulp van blusgas en niet zijnde een blustoestel;

g. koelinstallatie: mobiel of stationair samenstel van op elkaar afgestemde toestellen en leidingen, dat dient tot het onttrekken van warmte, waarvan de som van de nominale aandrijfvermogens van de compressoren, met uitsluiting van eventueel aanwezige hulpapparatuur, 500 watt of meer bedraagt en waarin een stof, genoemd in de bijlage bij dit besluit, een preparaat dat een zodanige stof bevat, of een onvolledig met uitsluitend fluor gehalogeneerde koolwaterstofverbinding met maximaal twee koolstofatomen, dan wel een preparaat dat een zodanige stof bevat, dient als koudemiddel;

i. regenereren: tot een standaardkwaliteit opwerken of voor hergebruik geschikt maken van stoffen of preparaten die door terugwinning en inzameling uit installaties, apparaturen of produkten zijn verkregen.

Paragraaf 2. Geleidelijke vermindering van de produktie en de invoer

Artikel 2

  • 1. Het is verboden een stof, genoemd in de groepen I en II van bijlage I bij de verordening, een preparaat dat een zodanige stof bevat, of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat:

    a. te vervaardigen;

    b. in te voeren, of

    c. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, te vervaardigen, in te voeren of voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien wordt aangetoond dat die stof of dat preparaat wordt vernietigd met behulp van door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologieën, dan wel wordt gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een andere stof of een ander preparaat, of

    b. voor zover de in artikel 3, eerste en tweede lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen, of

    b. voor zover de in artikel 4, eerste en tweede lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een produkt als bedoeld in het eerste lid, voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben voor zover dat produkt voor 1 januari 1995 voor het eerst voor gebruik ter beschikking is gesteld.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden halon, genoemd in groep III van bijlage I bij de verordening, een preparaat dat een zodanige stof bevat, of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat:

    a. te vervaardigen;

    b. in te voeren, of

    c. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, te vervaardigen:

    a. indien wordt aangetoond dat die stof of dat preparaat wordt vernietigd met behulp van door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologieën, dan wel wordt gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een andere stof of een ander preparaat, of

    b. voor zover de in artikel 3, derde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen, of

    b. voor zover de in artikel 4, derde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden tetrachloorkoolstof, genoemd in groep IV van bijlage I bij de verordening, een preparaat dat een zodanige stof bevat, of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat:

    a. te vervaardigen;

    b. in te voeren, of

    c. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, te vervaardigen:

    a. indien wordt aangetoond dat die stof of dat preparaat wordt vernietigd met behulp van door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologieën, dan wel wordt gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een andere stof of een ander preparaat, of

    b. voor zover de in artikel 3, vierde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen, of

    b. voor zover de in artikel 4, vierde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan het bedoelde produkt voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben voor zover dat produkt voor 1 januari 1995 voor het eerst voor gebruik ter beschikking is gesteld.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan:

    a. chloroform te vervaardigen indien dat per kilogram minder dan 100 milligram tetrachloorkoolstof bevat;

    b. een andere stof of een ander preparaat te vervaardigen indien die stof of dat preparaat per kilogram minder dan 10 milligram tetrachloorkoolstof bevat.

Artikel 5

  • 1. Het is verboden 1,1,1-trichloorethaan, genoemd in groep V van bijlage I bij de verordening, tot 1 januari 1996 te vervaardigen, indien de in artikel 3, vijfde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden worden overschreden.

  • 2. Het is met ingang van 1 januari 1996 verboden de stof, genoemd in het eerste lid, een preparaat dat een zodanige stof bevat, of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat:

    a. te vervaardigen;

    b. in te voeren, of

    c. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan de genoemde stof of het bedoelde preparaat te vervaardigen:

    a. indien wordt aangetoond dat die stof of dat preparaat wordt vernietigd met behulp van door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologieën, dan wel wordt gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een andere stof of een ander preparaat, of

    b. voor zover de in artikel 3, vijfde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan de genoemde stof of het bedoelde preparaat voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen, of

    b. voor zover de in artikel 4, vijfde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 5. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan het bedoelde produkt voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben voor zover dat produkt voor 1 januari 1996 voor het eerst voor gebruik ter beschikking is gesteld.

Artikel 6

  • 1. Het is verboden methylbromide, genoemd in groep VI van bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat:

    a. te vervaardigen;

    b. in te voeren, of

    c. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de genoemde stof of het bedoelde preparaat te vervaardigen:

    a. indien die stof of dat preparaat wordt vervaardigd ten behoeve van een quarantainetoepassing waarvoor het gebruik op grond van nationale of internationale fytosanitaire regelgeving is voorgeschreven, of

    b. voor zover de in artikel 3, zesde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de genoemde stof of het bedoelde preparaat voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. voor zover die stof of dat preparaat is vervaardigd ten behoeve van een quarantainetoepassing waarvoor het gebruik op grond van nationale of internationale fytosanitaire regelgeving is voorgeschreven, of

    b. voor zover de in artikel 4, zesde lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

Artikel 7

  • 1. Het is met ingang van 1 januari 1996 verboden een onvolledig gehalogeneerde broomfluorkoolwaterstof, genoemd in groep VII van bijlage I bij de verordening, een preparaat dat een zodanige stof bevat of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat:

    a. te vervaardigen;

    b. in te voeren, of

    c. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, te vervaardigen:

    a. indien wordt aangetoond dat die stof of dat preparaat wordt vernietigd met behulp van door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologieën, dan wel wordt gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een andere stof of een ander preparaat, of

    b. voor zover de in artikel 3, zevende lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen, of

    b. voor zover de in artikel 4, zevende lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan het bedoelde produkt voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben voor zover dat produkt voor 1 januari 1996 voor het eerst voor gebruik ter beschikking is gesteld.

Artikel 8

  • 1. Het is met ingang van 1 januari 2015 verboden een onvolledig gehalogeneerde chloorfluorkoolwaterstof, genoemd in groep VIII van bijlage I bij de verordening, een preparaat dat een zodanige stof bevat of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat:

    a. in te voeren, of

    b. voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben:

    a. indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen, of

    b. voor zover de in artikel 4, achtste lid, van de verordening bedoelde hoeveelheden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan het bedoelde produkt voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben voor zover dat produkt voor 1 januari 2015 voor het eerst voor gebruik ter beschikking is gesteld.

Artikel 9

  • 1. Onze Minister kan, overeenkomstig artikel 3, achtste lid, van de verordening, machtiging verlenen tot overschrijding van de hoeveelheden bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder b, 3, tweede lid, onder b, 4, tweede lid, onder b, 5, eerste lid, en derde lid, onder b, en 6, tweede lid, onder b, ten behoeve van fundamentele binnenlandse behoeften van landen, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het protocol.

  • 2. Onze Minister kan machtiging verlenen tot overschrijding van de hoeveelheden bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder b, 3, tweede lid, onder b, 4, tweede lid, onder b, 5, eerste lid, en derde lid, onder b, en 7, tweede lid, onder b, ten behoeve van essentiële toepassingen, overeenkomstig artikel 3, negende lid, van de verordening.

  • 3. Onze Minister kan machtiging verlenen tot overschrijding van de hoeveelheden bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder b, 3, tweede lid, onder b, 4, tweede lid, onder b, 5, eerste lid, en derde lid, onder b, 6, tweede lid, onder b, en 7, tweede lid, onder b, ten behoeve van overschrijding of combinatie van produktieniveaus overeenkomstig artikel 3, tiende, elfde en twaalfde lid, van de verordening.

  • 4. Het in de artikelen 2, eerste, derde en vierde lid, 3, eerste, derde en vierde lid, 4, eerste, derde en vierde lid, 5, tweede, vierde en vijfde lid, en 7, eerste, derde en vierde lid, bepaalde geldt niet voor het invoeren of voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden hebben van een stof als genoemd in die artikelleden, een preparaat dat een zodanige stof bevat, of een produkt dat een zodanige stof of een zodanig preparaat bevat, voor zover de commissie overeenkomstig artikel 3 van de verordening daarvoor essentiële toepassingen heeft vastgesteld of aan gebruikers van die stof, dat preparaat of dat produkt een vergunning heeft afgegeven.

Artikel 10

  • 1. Een recht dat ingevolge artikel 4, tiende lid, van de verordening is toegekend aan degene die een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening of een preparaat dat een zodanige stof bevat, vervaardigt, is overdraagbaar.

  • 2. Degene aan wie ingevolge artikel 4, tiende lid, van de verordening een recht is toegekend, doet bij overdracht daarvan terstond mededeling aan de commissie en aan Onze Minister.

Artikel 11

  • 1. Het is verboden zich te ontdoen van een uit een koelinstallatie, blustoestel of blusgasinstallatie afkomstige stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of preparaat dat een zodanige stof bevat, anders dan door afgifte daarvan aan een persoon aan wie een daarvoor toereikende vergunning is verleend op grond van het hoofdstuk Afvalstoffen van de Wet milieubeheer.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het blussen van brand met halon, genoemd in groep III van bijlage I bij de verordening, dat afkomstig is uit een blustoestel of een blusgasinstallatie.

Paragraaf 3. Toepassing van HCFK's

Artikel 12

  • 1. Het is verboden een onvolledig gehalogeneerde chloorfluorkoolwaterstof, genoemd in groep VIII van bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, toe te passen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, toe te passen:

    a. als oplos- of reinigingsmiddel;

    b. als koudemiddel in een koelinstallatie, een koelkast of een diepvriezer;

    c. als blaasmiddel ten behoeve van het vervaardigen van isolatiemateriaal, hardschuim en vormschuim;

    d. voor laboratorium- en analysetoepassingen;

    e. als grondstof voor de vervaardiging van een andere stof of een ander preparaat of

    f. als dragergas voor sterilisatietoepassingen met ethyleenoxide in gesloten systemen waarbij volledige terugwinning van de stof of het preparaat plaatsvindt.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is het toepassen van een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, verboden met ingang van 1 januari 1996:

    a. in kleef- en vormsmeermiddelen die niet in een gesloten systeem worden toegepast;

    b. in spuitbussen;

    c. als fixeermiddel in laser-printers die na 31 december 1995 zijn vervaardigd;

    d. als koudemiddel in een niet-gesloten direct verdampingssysteem dat na 31 december 1995 is vervaardigd;

    e. als koudemiddel in een koelkast of diepvriezer die na 31 december 1995 voor gebruik ter beschikking is gesteld, of

    f. als koudemiddel in een mobiele airconditioninginstallatie ten behoeve van het vervoer over de weg, die na 31 december 1995 voor gebruik ter beschikking is gesteld.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is het toepassen van een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, verboden met ingang van 1 januari 1998:

    a. als koudemiddel in een mobiele airconditioninginstallatie ten behoeve van het vervoer per spoor, die na 31 december 1997 voor gebruik ter beschikking is gesteld;

    b. als dragergas voor sterilisatietoepassingen met ethyleenoxide.

  • 5. In afwijking van het tweede lid is het toepassen van een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, verboden met ingang van 1 januari 2000 als koudemiddel in een koelinstallatie die na 31 december 1999 is geïnstalleerd of voor gebruik ter beschikking is gesteld en waarvan het aandrijfvermogen van de compressoren 150 kilowatt of meer bedraagt, tenzij het belang van de bescherming van de externe veiligheid zich, naar het oordeel van het bevoegde gezag voor de inrichting waarin zich die koelinstallatie bevindt, tegen het gebruik van ammoniak in die koelinstallatie verzet.

  • 6. Het toepassen van een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, is verboden in een toepassing die door de commissie is vastgesteld overeenkomstig artikel 5, zesde lid, van de verordening, met ingang van een door de commissie te bepalen datum.

  • 7. Het invoeren of voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden hebben van in dit artikel bedoelde apparaturen of produkten die een in het eerste lid bedoelde stof of preparaat bevatten, is verboden met ingang van de datum waarop het toepassen van de in het eerste lid bedoelde stof of het preparaat ten behoeve van het gebruik in die apparaturen of produkten verboden is, tenzij die apparaturen of die produkten aantoonbaar voor die datum zijn vervaardigd.

Paragraaf 4. Koelinstallaties

Artikel 13

  • 1. Het tijdens onderhouds- of installatiewerkzaamheden aan een koelinstallatie bedrijfsmatig toepassen van een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening bij dit besluit, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, is uitsluitend toegestaan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die over een erkenningsbewijs beschikt, dat is verstrekt door een instelling die door Onze Minister is aangewezen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het tijdens onderhouds- of installatiewerkzaamheden aan een koelinstallatie bedrijfsmatig toepassen van een onvolledig met uitsluitend fluor gehalogeneerde koolwaterstofverbinding met maximaal twee koolstofatomen.

  • 3. De voorwaarden die door een instelling als bedoeld in het eerste lid worden gehanteerd voor het verlenen van een erkenningsbewijs behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 14

  • 1. Het is verboden in een nieuwe koelinstallatie die na 1 januari 1993 is geïnstalleerd of voor gebruik ter beschikking is gesteld, een stof, genoemd in de groepen I, II of III van bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, bedrijfsmatig toe te passen of voorhanden te hebben.

  • 2. Het is verboden vloeistofleidingen te bevriezen met behulp van een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, indien die stof of dat preparaat daarbij naar de atmosfeer wordt geëmitteerd.

Artikel 15

  • 1. Het is verboden een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, bedrijfsmatig toe te passen of voorhanden te hebben in een koelinstallatie, indien deze koelinstallatie onvoldoende lekdicht is.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het bedrijfsmatig toepassen of voorhanden hebben in een koelinstallatie van een onvolledig met uitsluitend fluor gehalogeneerde koolwaterstofverbinding met maximaal twee koolstofatomen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde lekdichtheid van een koelinstallatie.

Paragraaf 4. Toepassing van halon-blusgas

Artikel 16

  • 1. Het is verboden halon, genoemd in groep III van bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, bedrijfsmatig toe te passen of voorhanden te hebben in een koelinstallatie, een blusgasinstallatie, een blustoestel of enig ander produkt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    a. het bedrijfsmatig toepassen of het voorhanden hebben ten behoeve van toepassingen die door Onze Minister zijn aangewezen als noodzakelijk voor het maatschappelijk verkeer, voor de veiligheid van personen of voor de veiligheid van het milieu;

    b. het voorhanden hebben in een blusgasinstallatie of een blustoestel, geïnstalleerd of voor gebruik ter beschikking gesteld voor 5 november 1992;

    c. het bedrijfsmatig toepassen of het voorhanden hebben ten behoeve van het opnieuw vullen van een blusgasinstallatie of een blustoestel, geïnstalleerd of voor gebruik ter beschikking gesteld voor 5 november 1992.

Artikel 17

Onverminderd het in artikel 16 bepaalde mag een stof of preparaat als bedoeld in artikel 16, eerste lid, uitsluitend bedrijfsmatig worden toegepast voor het vullen van een blusgasinstallatie of een blustoestel, indien die stof of dat preparaat door regeneratie is verkregen.

Paragraaf 5. Isolatiematerialen

Artikel 18

  • 1. Het is verboden isolatiemateriaal te vervaardigen of voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden te hebben, indien dit isolatiemateriaal een stof bevat, genoemd in de groepen I of II van bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de meetmethode waarmee de aanwezigheid van een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid, kan worden vastgesteld.

Paragraaf 6. Oplos- en reinigingsmiddelen

Artikel 19

  • 1. Het is verboden een stof, genoemd in de groepen I, II, V of VIII van bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, bedrijfsmatig toe te passen als oplos- of reinigingsmiddel, indien onvoldoende terugwinning plaatsvindt van de bij die handeling vrijkomende stof of het vrijkomende preparaat.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde terugwinning.

Paragraaf 7. Voorschriften inzake in- en uitvoer van stoffen en produkten

Artikel 20

  • 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9, is het toegestaan de in die artikelen bedoelde stoffen of preparaten in te voeren indien deze stoffen of preparaten zijn bestemd om te worden geplaatst onder enige douaneregeling als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16, onder b of c, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302), dan wel om te worden opgeslagen in een vrij entrepot.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9, is het voorts toegestaan de in die artikelen bedoelde stoffen of preparaten in te voeren indien deze stoffen of preparaten zijn bestemd om te worden geplaatst onder enige douaneregeling als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16, onder a, d, e, of f van voornoemde verordening en daarbij een afschrift van de vergunning van de commissie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de verordening wordt overgelegd.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9, is het voorhanden hebben van de in die artikelen bedoelde stoffen of preparaten toegestaan voor zover het stoffen of preparaten betreft die overeenkomstig het eerste of tweede lid zijn ingevoerd.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9, is het voorhanden hebben van de in die artikelen bedoelde stoffen of preparaten toegestaan voor zover het stoffen of preparaten betreft die overeenkomstig verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302) zijn aangebracht en aangegeven en nog niet zijn geplaatst onder een douaneregeling als bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • 5. De aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het tweede lid bevat de in artikel 6, tweede lid, van de verordening genoemde gegevens.

  • 6. Als instantie waaraan door de commissie een afschrift van de vergunning wordt gezonden, wordt Onze Minister aangewezen.

Artikel 21

Het is verboden een ingevolge artikel 10 van de verordening aangewezen produkt dat met behulp van een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, is vervaardigd, in te voeren uit een land dat geen partij is bij het protocol.

Artikel 22

Het is verboden een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, uit te voeren naar een land dat geen partij is bij het protocol.

Artikel 23

De verboden, bedoeld in de artikelen 20 tot en met 22, zijn niet van toepassing voor zover de commissie toestemming voor de betrokken handeling heeft verleend overeenkomstig artikel 12 of artikel 13 van de verordening.

Artikel 24

  • 1. Degene die een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, vervaardigt, invoert of uitvoert, geeft jaarlijks voor 1 april aan de commissie kennis van de in artikel 17, eerste lid, van de verordening bedoelde gegevens. Hij zendt een afschrift van de kennisgeving aan Onze Minister.

  • 2. Degene die een stof, genoemd in de groepen I, II, III, IV en VII van bijlage I bij de verordening, toepast, geeft met ingang van 1996, jaarlijks voor 1 april aan de commissie kennis van de in artikel 17, tweede lid, van de verordening bedoelde gegevens. Hij zendt een afschrift van de kennisgeving aan Onze Minister.

  • 3. Degene die een stof, genoemd in groep V van bijlage I bij de verordening, toepast, geeft met ingang van 1997, jaarlijks voor 1 april aan de commissie kennis van de in artikel 17, tweede lid, van de verordening bedoelde gegevens. Hij zendt een afschrift van de kennisgeving aan Onze Minister.

  • 4. Degene die een stof, genoemd in groep VI van bijlage I bij de verordening, vervaardigt, invoert of uitvoert, geeft voor de eerste dag van de vijfde maand na de inwerkingtreding van de verordening, jaarlijks voor 1 april aan de commissie kennis van de in artikel 17, derde lid, van de verordening bedoelde gegevens. Hij zendt een afschrift van de kennisgeving aan Onze Minister.

Artikel 25

  • 1. Degene die een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, vervaardigt, is verplicht, op verzoek van de commissie, alle door haar verlangde gegevens te verstrekken die naar haar redelijk oordeel nodig zijn voor een juiste uitvoering van haar taken ingevolge de verordening.

  • 2. Degene die een stof of preparaat als bedoeld in het eerste lid vervaardigt, is verplicht aan de door Onze Minister aangewezen personen toegang te verlenen, in alle door hen verlangde bescheiden inzage te verlenen en de gelegenheid te bieden daarvan afschrift te nemen, alle door hen verlangde gegevens te verstrekken en anderszins alle door hen gewenste medewerking te verlenen, indien zij dit nodig oordelen voor een onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de verordening.

Paragraaf 8. Slotbepalingen

Artikel 26

Regeneratie of verkrijging van een stof of preparaat door regeneratie als bedoeld in de artikelen 2, derde lid onder a, 3, derde lid onder a, 4, derde lid onder a, 5, vierde lid onder a, 7, derde lid onder a, 8, tweede lid onder a, en 17, wordt door degene die de stof of het preparaat voorhanden heeft, aangetoond door middel van een schriftelijk bewijs waarop is vermeld:

– de naam en het adres van het bedrijf dat de stof of het preparaat heeft geregenereerd;

– de hoeveelheid van de stof of het preparaat die door dat bedrijf is geregenereerd;

– de naam en het adres van het bedrijf waaraan de geregenereerde stof of het geregenereerde preparaat ter beschikking is gesteld door het bedrijf dat de regeneratie heeft uitgevoerd.

Artikel 27

Dit besluit is niet van toepassing op het bedrijfsmatig toepassen of het voorhanden hebben van een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat een zodanige stof bevat, voor zover op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer ter zake van dat gebruik regels zijn gesteld.

Artikel 28

  • 1. Het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten wordt ingetrokken.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling aanwijzing essentiële toepassingen halon-blusgas, de Regeling terugwinning oplos- en reinigingsmiddelen, de Regeling aanwijzing Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf en de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op de artikelen 16, tweede lid, 19, tweede lid, 13, eerste lid, onderscheidenlijk 15, derde lid, van dit besluit.

Artikel 29

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 oktober 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 25 november 1992 is tijdens de vierde bijeenkomst van de Partijen bij het Protocol van Montreal, de inhoud van het Protocol gewijzigd en aangescherpt (Trb. 1993, 164). De wijzigingen houden in dat nieuwe stoffen zoals methylbromide en de onvolledig met chloor of broom gehalogeneerde koolwaterstoffen, de HCFK's en HBFK's, als stoffen die de ozonlaag aantasten, onder de werking van het Protocol zijn gebracht. De aanscherpingen houden in dat de in het oorspronkelijke Protocol opgenomen data voor beëindiging van de produktie en het gebruik van de reeds onder de werking van het Protocol gebrachte stoffen die de ozonlaag aantasten, zijn vervroegd.

Ter uitvoering van haar verplichtingen als partij bij het Protocol van Montreal heeft de Europese Gemeenschap aanvankelijk in verordening (EEG) nr. 3952/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 december 1992 (PbEG L 405) tot wijziging van verordening (EEG) nr. 594/91 met het oog op de versnelde eliminatie van stoffen die de ozonlaag afbreken het reductieschema voor de vermindering van de produktie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten, aangescherpt. Deze verordening heeft geleid tot de wijziging van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten bij Stb. 1994, 149, die op 11 maart 1994 in werking is getreden.

De wijzigingen van het Protocol van Montreal, waarbij, zoals hierboven gesteld, onder andere nieuwe stoffen aan het Protocol zijn toegevoegd, hebben de Raad van de Europese Unie vervolgens doen besluiten een nieuwe verordening tot stand te brengen, die een integrale wijziging vormt van de voorgaande verordeningen, en de voorgaande verordeningen in te trekken. Op 15 december 1994 is daartoe verordening (EG) nr. 3093/94 van de Raad van de Europese Unie van 15 december 1994 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (PbEG L 333) vastgesteld (hierna te noemen: de verordening).

Het onderhavige, nieuwe Besluit inzake stoffen die de ozonlaag 1995 aantasten, vormt de implementatie van de laatstgenoemde verordening, met instandhouding van de verdergaande voorschriften die reeds in Nederland van kracht waren. De rechtsgrondslag van de verordening (artikel 130 S van het EG-verdrag) staat immers in beginsel toe dat lid-staten verdergaande nationale maatregelen handhaven of treffen ten behoeve van een zo goed mogelijke bescherming van het milieu (artikel 130T van het EG-verdrag). In het oorspronkelijke Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten waren, naast de verbodsbepalingen uit de verordening betreffende het aanbod in de Europese Unie van stoffen die de ozonlaag aantasten, met het oog op emissiebeperkingen reeds maatregelen opgenomen met betrekking tot de toepassing van deze stoffen. Deze verdergaande maatregelen hebben in hoofdzaak betrekking op de produktie, het voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden hebben en de invoer van produkten die stoffen bevatten die de ozonlaag aantasten, alsmede de toepassing in koelinstallaties, de toepassing van halonen, CFK-houdende isolatiematerialen en het gebruik als oplos- of reinigingsmiddel.

Getoetst aan de in dit verband relevante criteria neergelegd in het EG-verdrag en de daarop gebaseerde jurisprudentie van het Hof van Justitie kan worden vastgesteld dat dit besluit geen verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking inhoudt:

a. de maatregel is van toepassing zonder onderscheid naar land van herkomst;

b. de maatregel dient het belang van de bescherming van mens en milieu;

c. de maatregel is noodzakelijk in het licht van deze doelstelling;

d. niet valt in te zien hoe deze doelstelling op een minder handelsbelemmerende wijze kan worden bereikt.

Niettegenstaande de rechtstreekse toepasselijkheid van de verordening is het noodzakelijk ten behoeve van het toezicht op de naleving van de verordening, alsmede ten behoeve van een effectieve handhaving van het bij of krachtens de verordening bepaalde, de verordening in het Nederlandse recht te implementeren. Een en ander houdt mede verband met artikel 19 van de verordening, waarin gesteld wordt dat lid-staten sancties dienen vast te stellen die in geval van een inbreuk op de bepalingen van de verordening dienen te worden opgelegd. Daartoe is overtreding van de desbetreffende bepalingen krachtens dit besluit, juncto artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, in artikel 1a van de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld. Er is evenwel getracht het «overnemen» van bepalingen van de verordening zoveel mogelijk te beperken. Om die reden is de bijlage behorende bij het oorspronkelijke besluit komen te vervallen en vervangen door verwijzingen naar de, inhoudelijk identieke, bijlage I bij de verordening.

Ten behoeve van de duidelijkheid is ervoor gekozen een nieuw besluit vast te stellen en het oorspronkelijke Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten in te trekken. Aangezien de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke besluit rechtstreeks voortvloeien uit internationale verplichtingen, zal het onderhavige besluit voor het Nederlandse bedrijfsleven geen andere kosten met zich brengen dan de kosten die bedrijven in andere lid-staten van de Europese Unie, alsmede de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte moeten maken op grond van de Europese regelgeving.

De onderhavige herziening van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten heeft uitsluitend betrekking heeft op de wijzigingen van de verordening en er is uitsluitend sprake van implementatie van Europese regelgeving. Om die reden is het gewijzigde besluit niet voorgepubliceerd in de Staatscourant en heeft geen advisering plaatsgevonden door de Raad voor het milieubeheer.

Voor zover in de bepalingen van het onderhavige besluit gesproken wordt over stoffen of preparaten, hebben deze bepalingen betrekking op zowel nieuw geproduceerde als gebruikte, vervuilde of geregenereerde stoffen, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.

Handhaving

Sedert 17 februari 1993 wordt door een handhavingsteam van de Inspectie milieuhygiëne van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de naleving van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten gecontroleerd. De Inspectie milieuhygiëne zal deze werkzaamheden voortzetten met betrekking tot het onderhavige, nieuwe Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995.

Door middel van gerichte en steekproefsgewijze controle-acties op basis van een jaarlijks op te stellen controleprogramma worden deze taken uitgevoerd. Eind 1995 zal door de Inspectie milieuhygiëne een evaluatierapport worden uitgebracht waarin de resultaten en de praktijkervaringen van deze handhavingsinspanningen zullen worden geanalyseerd. Deze rapportage zal aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden toegezonden.

Tot dusver heeft de handhaving geresulteerd in enige duizenden bedrijfsbezoeken, uitgevoerd door zowel medewerkers van het handhavingsteam als toezichthoudende ambtenaren van gemeenten en provincies. Nadat in 1993 voornamelijk voorlichtend en waarschuwend is opgetreden is in 1994 na het constateren van een overtreding zoveel mogelijk sanctionerend opgetreden. Deze werkwijze zal ook worden gevolgd voor de handhaving van de voorschriften in het onderhavige besluit die nieuw zijn ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. Mede als gevolg van de intensieve handhaving van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten, is het naleefgedrag in de diverse toepassingssectoren duidelijk verbeterd in de afgelopen periode. Een voortdurende handhavingsinspanning in de jaren 1996 en daarna blijft evenwel noodzakelijk.

Transponeringstabel

Hieronder is per artikel van de verordening aangegeven in welke artikelen van het besluit de uitvoering daarvan is geregeld. Voorts zij erop gewezen dat de uitvoeringsvoorschriften die zijn gebaseerd op de artikelen 15, derde lid, en 19, tweede lid, van dit besluit, namelijk de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties en de Regeling terugwinning oplos- en reinigingsmiddelen eveneens dienen ter de implementatie van artikel 14 en artikel 15, eerste lid, van de verordening.

VerordeningBesluit
– artikel 3, eerste lid– artikel 2 en artikel 9,vierde lid
– artikel 3, tweede lid– artikel 2 en artikel 9,vierde lid
– artikel 3, derde lid– artikel 3 en artikel 9,vierde lid
– artikel 3, vierde lid– artikel 4 en artikel 9,vierde lid
– artikel 3, vijfde lid– artikel 5 en artikel 9,vierde lid
– artikel 3, zesde lid– artikel 6
– artikel 3, zevende lid– artikel 7 en artikel 9,vierde lid
– artikel 3, achtste lid– artikel 9, eerste lid
– artikel 3, negende lid– artikel 9, tweede lid
– artikel 3, tiende lid– artikel 9, derde lid
– artikel 3, elfde lid– artikel 9, derde lid
– artikel 3, twaalfde lid– artikel 9, derde lid
– artikel 4, eerste lid– artikel 2, eerste en derde lid
– artikel 4, tweede lid– artikel 2, eerste en derde lid
– artikel 4, derde lid– artikel 3, eerste en derde lid
– artikel 4, vierde lid– artikel 4, eerste en derde lid
– artikel 4, vijfde lid– artikel 5, tweede en vierde lid
– artikel 4, zesde lid– artikel 6, eerste en derde lid
– artikel 4, zevende lid– artikel 7, eerste en derde lid
– artikel 4, achtste lid– artikel 8, eerste en tweede lid
– artikel 4, tiende lid– artikel 10
– artikel 5– artikel 12
– artikel 6– artikel 20
– artikel 7– artikel 20
– artikel 8– artikel 20
– artikel 9 – artikelen 2 tot en met 8
– artikel 10– artikel 21
– artikel 11– artikel 22
– artikel 12– artikel 23
– artikel 13– artikel 23
– artikel 14– artikelen 12, 15 en 19
– artikel 15, eerste lid– artikel 15 en artikel 19
– artikel 15, tweede lid – Toelatingsbeschikkingen voor methylbromide op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet
– artikel 17– artikel 24
– artikel 18– artikel 25

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

De definitie van koelinstallatie is gewijzigd teneinde meer duidelijkheid te bieden over de betekenis van de ondergrens van het aandrijfvermogen van de compressoren, zonder dat overigens de oorspronkelijke 500 Watt is gewijzigd.

In geval van elektrisch aangedreven compressoren dient onder het nominale aandrijfvermogen van de compressoren het nominale elektrische vermogen te worden verstaan dat aan de vervaardiging van de compressoren ten grondslag heeft gelegen, als omschreven in paragraaf 221.4 van norm NEN 1010. In geval van mechanisch aangedreven compressoren is het nominale aandrijfvermogen het toegevoerde mechanische vermogen aan de aandrijfas van de compressor.

De definitie van regenereren is rechtstreeks afgeleid uit de nieuwe definitiebepalingen die in artikel 2 van de verordening zijn opgenomen en vormt de integratie van de in de verordening genoemde begrippen terugwinning, recycling en regeneratie. De toevoeging van deze definitie is noodzakelijk omdat de kern van de definities uit de verordening is gelegen in het feit dat het voor gebruik geschikt maken van stoffen of preparaten uitsluitend nog is toegestaan indien de stoffen door terugwinning uit installaties of apparatuur zijn verkregen. Overtollige voorraden nieuw geproduceerde stoffen kunnen derhalve, nadat zij een zodanige bewerking hebben ondergaan, niet als geregenereerd worden aangemerkt.

Artikel 2 tot en met 8

In de artikelen 2 tot en met 8 zijn de verbodsbepalingen opgenomen met betrekking tot de produktie, de invoer en het voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden hebben van de in bijlage I bij de verordening genoemde stoffen en preparaten die zodanige stoffen bevatten. In Nederland bestond reeds, op grond van het oorspronkelijke Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten, een verbod op het vervaardigen, invoeren of voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden hebben van produkten die deze stoffen of preparaten bevatten. Aangezien door de formuleringen in het oorspronkelijke besluit tevens de handel in tweedehands produkten verboden werd, en zulks niet door de verordening werd verboden, noch in het kader van het afvalstoffenbeleid, dat op preventie en hergebruik gericht is, wenselijk is, is in de artikelen 2, vierde lid, 4, vierde lid, 5, vijfde lid, 7, vierde lid en 8, derde lid, een uitzondering opgenomen voor tweedehands produkten die voor de in die artikelen genoemde verbodsdata voor het eerst voor gebruik ter beschikking zijn gesteld.

De bepalingen voor tweedehands halon-blustoestellen en blusgasinstallaties zijn opgenomen in artikel 16, tweede lid, onder c. Voor zover in de artikelen 2 tot en met 5, en artikel 7 wordt verwezen naar vernietiging van de genoemde stoffen met behulp van door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologieën, worden de technologieën bedoeld die zijn omschreven in besluit IV/11 dat is aangenomen tijdens de vierde bijeenkomst van de partijen bij het protocol. Het genoemde besluit is gepubliceerd in het «Handbook for the Montreal Protocol on substances that deplete the ozone layer» (derde editie, augustus 1993).

De artikelen 6, 7 en 8 bevatten voorts verbodsbepalingen voor de nieuw aan het Protocol van Montreal en de EG-verordening toegevoegde stoffen, te weten methylbromide, broomfluorkoolwaterstoffen en chloorfluorkoolwaterstoffen.

In de artikelen 2 tot en met 8 wordt tenslotte verwezen naar hoeveelheden, genoemd in de artikelen 3 en 4 van de verordening, die nog mogen worden geproduceerd na de data waarop de produktie van de respectievelijke stoffen verboden is. Het gaat daarbij om de produktie en het op de markt brengen van stoffen ten behoeve van essentiële toepassingen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld en waarvoor de produktie, de handel en het gebruik nog is toegestaan. In de verordening is voor deze essentiële toepassingen een vergunningsysteem gecreëerd op grond waarvan de Europese Commissie aan zowel producenten als gebruikers van de stoffen kan toestaan, na de verbodsdata, de bedoelde stoffen te produceren, te verhandelen of toe te passen ten behoeve van essentiële toepassingen. In de betreffende leden van de artikelen 2 tot en met 8 is dit vergunningsysteem in het onderhavige besluit verankerd.

In artikel 6 zijn voorschriften met betrekking tot methylbromide opgenomen. Aangezien er geen produkten bestaan die methylbromide bevatten, is er voor methylbromide geen uitzondering voor tweedehands produkten opgenomen. In artikel 6 is een uitzondering van het produktieverbod voor methylbromide opgenomen ten behoeve quarantainetoepassingen waarvoor het gebruik van methylbromide op grond van fytosanitaire regelgeving is voorgeschreven. Met fytosanitaire regelgeving wordt bedoeld nationale of internationale voorschriften die zijn gesteld met betrekking tot de behandeling van plantaardige produkten op grond van plantenziektekundige of quarantaineregelgeving. Dergelijke voorschriften beogen het binnenkomen en verspreiden van de in een bepaald land ongewenste organismen tegen te gaan.

In artikel 8 is, in tegenstelling tot de artikelen 2 tot en met 7, geen vervaardigingsverbod voor de in dat artikel bedoelde stoffen, preparaten en produkten opgenomen. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat noch de verordening, noch het protocol voor HCFK's een produktieverbod bevatten. De partijen bij het protocol meenden namelijk bij de totstandkoming van deze bepalingen dat de produktie van HCFK's voor landen waarvoor de betreffende bepalingen niet gelden, in casu ontwikkelingslanden als bedoeld in artikel vijf, eerste lid, van het protocol, onbeperkt mogelijk zou moeten blijven.

Artikel 9

De in artikel 9 opgenomen voorschriften hebben betrekking op de in de verordening opgenomen mogelijkheden voor industriële rationalisatie van produktieniveaus en overschrijding van produktieniveaus ten behoeve van de fundamentele binnenlandse behoeften van ontwikkelingslanden. Op grond van artikel 3, achtste lid, van de verordening is aan een dergelijke overschrijding echter de voorwaarde verbonden dat de extra berekende niveau's van produktie van de betrokken lid-staat de voor dat doel in de artikelen 2A tot en met 2F en 2H van het Protocol toegestane niveau's niet mogen overschrijden. Het tweede en het vierde lid van artikel 9 geven bovendien aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de bevoegdheid, op een daartoe strekkend verzoek, een schriftelijke machtiging te verlenen om de in bijlage I bij de verordening genoemde stoffen, preparaten die deze stoffen bevatten, of produkten die dergelijke stoffen of preparaten bevatten, te produceren, in te voeren of voor handels of produktiedoeleinden voorhanden te hebben na de verbodsdata die in de artikelen 2 tot en met 8 zijn gesteld, ten behoeve van essentiële toepassingen die door de Europese Commissie zijn vastgesteld of waarvoor de Europese Commissie vergunningen heeft afgegeven.

Artikelen 11 tot met 19

In de verordening zijn, in tegenstelling tot de voorgaande verordeningen, voor het eerst ook toepassingsverboden voor bepaalde stoffen opgenomen. Artikel 12 van het onderhavige besluit bevat de toepassingsverboden voor HCFK's, als genoemd in groep VIII van bijlage I bij de verordening Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de in het derde lid, onderdeel f, en vierde lid, onderdeel a, opgenomen uitzondering voor mobiele airconditioninginstallaties geldt ongeacht het vermogen van die installatie. In de artikelen 13 tot en met 20 zijn de voorschriften met betrekking tot het toepassen van CFK's, halonen en 1,1,1-trichloorethaan die reeds in Nederland van kracht waren, gehandhaafd.

Artikel 14 is echter, in overeenstemming met artikel 5 van de verordening, uitgebreid met een verbod op het bevriezen van vloeistofleidingen met behulp van een in bijlage I bij de verordening genoemde stof (artikel 14, tweede lid). In artikel 5, tweede lid, van de verordening wordt de toepassing van chloorfluorkoolwaterstoffen als koelmiddel in open systemen met rechtstreeks verdamping verboden met ingang van 1 januari 1996. Met «open systemen met rechtstreekse verdamping» wordt onder meer het bevriezen van leidingen bedoeld waarbij directe emissies van koudemiddelen naar de atmosfeer plaatsvinden. Het begrip «nieuw» in het eerste lid van artikel 14 is noodzakelijk om te voorkomen dat in geval van het verplaatsen en opnieuw installeren van een bestaande koelinstallatie deze installatie onder de verbodsbepaling van dit artikel komt te vallen.

Aangezien uitsluitend de stoffen genoemd in de groepen I, II of III als koudemiddel kunnen worden gebruikt, wordt, in tegenstelling tot artikel 11 uit het vorige Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten, in artikel 14, eerste lid, uitsluitend naar deze groepen verwezen.

Voorts is in artikel 19, overeenkomstig artikel 5 en artikel 14 van de verordening, van overeenkomstige toepassing verklaard op het gebruik van HCFK's als oplos- of reinigingsmiddel. In het vorige Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten werd tevens verwezen naar stoffen genoemd in groep III van bijlage I bij de verordening. Aangezien halonen echter niet als oplos- of reinigingsmiddel kunnen worden gebruikt, is deze verwijzing in het onderhavige besluit gecorrigeerd.

Voor zover in het oorspronkelijke Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten data waren genoemd die inmiddels zijn verstreken, heeft een redactionele wijziging van de betreffende artikelen plaatsgevonden als gevolg waarvan verbodsdata die betrekking hadden op een periode die voorafgaat aan het moment waarop het onderhavige besluit in werking zal treden, zodanig zijn geformuleerd dat niet meer wordt verwezen naar een moment in het verleden maar uitsluitend naar het heden en de toekomst.

Artikelen 20 tot en met 25

In artikel 20 is op het invoerverbod als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 9, een uitzondering gemaakt voor de invoer van stoffen of preparaten die niet zijn bestemd om op de Nederlandse markt te worden gebracht, maar die feitelijk zullen worden doorgevoerd. Daarnaast is overeenkomstig artikel 6 van de verordening een uitzondering gemaakt voor de invoer van stoffen of preparaten waaraan een douanebestemming wordt gegeven die is genoemd in artikel 4, onderdeel 16, onder a, d, e en f, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302). Deze douanebestemmingen zijn: het in het vrije verkeer brengen, actieve veredeling, behandeling onder douanetoezicht en tijdelijke invoer. Deze begripsomschrijvingen en de daaruit voortvloeiende wijziging van het oorspronkelijke besluit met betrekking tot bepalingen die handelen over invoer, zijn noodzakelijk omdat de verordening een andere inhoud geeft aan het begrip invoer dan in het verleden het geval is geweest, en omdat dit begrip nauw dient aan te sluiten bij de het Communautair Douanewetboek dat in de vorm van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302) inmiddels in werking is getreden.

In de artikelen 20 tot en met 25 zijn de bepalingen gehandhaafd met betrekking tot de invoer van stoffen, preparaten, produkten die deze stoffen of preparaten bevatten en produkten die met behulp van deze stoffen zijn vervaardigd. Voor zover de bepalingen uit de verordening ten aanzien van de in- en uitvoer zijn gewijzigd, zijn deze wijzigingen in de genoemde artikelen aangebracht. In artikel 20 zijn de uitzonderingen opgenomen op de in de artikelen 2 tot en met 9 gestelde verbodsbepalingen, voor zover deze verbodsbepalingen betrekking hebben op het invoeren en het voorhanden hebben van stoffen of preparaten. Invoeren is toegestaan voor zover het stoffen of preparaten betreft die zich nog onder douanetoezicht bevinden. Onder douanetoezicht dient in dit verband met name te worden gedacht aan tijdelijke opslag, opslag onder de douaneregeling douane-entrepot en vervoer onder de douaneregeling douanevervoer, alsmede opslag in vrij entrepot. Daarnaast mogen goederen die met toepassing van de hiervoor genoemde uitzonderingsbepalingen zijn ingevoerd, eveneens voorhanden zijn.

Artikel 26

Het voor handels- of produktiedoeleinden voorhanden hebben van een stof, genoemd in bijlage I bij de verordening, of een preparaat dat de stof bevat, was uitsluitend toegestaan indien de stof of het preparaat aantoonbaar door regeneratie is verkregen. Het begrip regeneratie respectievelijk verkrijging door regeneratie is thans in artikel 26 nader gepreciseerd.

Degene die de stof of het preparaat voorhanden heeft, dient het feit dat de stof of het preparaat door regeneratie is verkregen aan te tonen door middel van een schriftelijk bewijs waarop is vermeld:

– de naam en het adres van het bedrijf dat de stof of het preparaat heeft geregenereerd;

– de hoeveelheid van de stof of het preparaat die door dat bedrijf is geregenereerd;

– de naam en het adres van het bedrijf waaraan de geregenereerde stof of het geregenereerde preparaat ter beschikking is gesteld door het bedrijf dat de regeneratie heeft uitgevoerd.

Deze precisering van het voorheen gehanteerde begrip «aantoonbaar door regeneratie verkregen» vloeit rechtstreeks voort uit de definitie van regeneratie, zoals die is gegeven in de verordening en is noodzakelijk uit het oogpunt van de handhaafbaarheid van de desbetreffende voorschriften. Een administratieve verplichting, zoals is opgenomen in artikel 26 is immers de enige praktisch uitvoerbare manier waarop met betrekking tot een stof de aard en herkomst kan worden gecontroleerd.

Artikel 27

Artikel 27 is, behoudens een ten opzichte van het oorspronkelijke besluit veranderde nummering, ongewijzigd gebleven, met dien verstande dat voorheen werd verwezen naar artikel 2a van de Hinderwet. Inmiddels is de Hinderwet vervallen en is daarvoor de Wet milieubeheer in de plaats getreden. De rechtsgrondslag van de in dit artikel bedoelde regels gesteld in een algemene maatregel van bestuur is thans artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. De verwijzing in artikel 27 van het onderhavige besluit heeft vooralsnog uitsluitend betrekking op het Besluit chemische wasserijen milieubeheer.

Artikel 28

De delegatiebepalingen in het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten, hebben door de veranderingen in de artikelnummering ten opzichte van het oorspronkelijke besluit een andere artikelnummering gekregen. Thans zijn in de artikelen 13, eerste lid, 15, derde lid, 16, tweede lid, en 19, tweede lid, van dit besluit de delegatiebepalingen opgenomen voor de in artikel 28 van het besluit genoemde ministeriële regelingen. Tegelijk met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zal een ministeriële regeling in werking treden waarin de verwijzingen in de genoemde ministeriële regelingen naar het oorspronkelijke besluit in overeenstemming zullen worden gebracht met het onderhavige besluit.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 9 januari 1996, nr. 6.

Naar boven