Besluit van 8 december 1995 tot wijziging van het Inkomensbesluit Toeslagenwet, het Inkomensbesluit IOAW, het Inkomensbesluit IOAZ en het Bijstandsbesluit landelijke normering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 juni 1995, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/SVW/95/2716;

Gelet op artikel 6, tweede lid, van de Toeslagenwet; artikel 7, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 7, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen artikel 11, van de Algemene Bijstandswet;

De Raad van State gehoord (advies van 15 augustus 1995);

Gezien het nader Rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 december 1995, Directie Bijstandszaken,

nr. BZ/VOL/95/3140;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het >Inkomensbesluit Toeslagenwet1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 7, tweede lid, wordt de punt aan het einde van onderdeel h vervangen door een puntkomma, waarna twee onderdelen worden toegevoegd, luidende:

i. een uitkering op grond van artikel 15 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet;

j. een vergoeding ingevolge het Reglement eenmalige silicosevergoeding oud-mijnwerkers.

B

In artikel 8, zesde lid, wordt tussen «vastgesteld op 1/261 van de» en «over het kalenderjaar» ingevoegd: winst

C

In artikel 8b, eerste lid, en in artikel 8c wordt «1994» vervangen door 1997.

ARTIKEL II

In het Inkomensbesluit IOAW2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Voor de tekst van artikel 6 wordt de aanduiding «1.» geplaatst waarna een lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien de berekening van de in het eerste lid bedoelde winst leidt tot een negatief bedrag, wordt die winst op nihil gesteld.

B

In artikel 7, tweede lid, wordt de punt aan het eind van onderdeel e vervangen door een puntkomma, waarna twee onderdelen worden toegevoegd, luidende:

f. een uitkering op grond van artikel 15 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet;

g. een vergoeding ingevolge het Reglement eenmalige silicosevergoeding oud-mijnwerkers.

C

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «artikel 20, tweede lid, van de wet» vervangen door: artikel 21, tweede lid, van de wet.

2. In het vierde lid wordt «artikel 6» vervangen door artikel 6, eerste lid.

ARTIKEL III

Het Inkomensbesluit IOAZ3 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt «artikel 4, tweede lid, 2° en 3°, en derde lid, 2°, van de wet» vervangen door: artikel 5, tweede lid, 2° en 3°, en derde lid, 2°, van de wet.

B

Aan het slot van artikel 3, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende als volgt:

Onder winst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden mede verstaan de betalingen die aan de echtgenoot worden gedaan ter zake van in de onderneming verrichte arbeid.

C

In artikel 4, eerste lid, wordt «artikel 7, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 8, eerste lid, van de wet.

ARTIKEL IV

In artikel 12 van het Bijstandsbesluit landelijke normering4 wordt de punt aan het eind van onderdeel f vervangen door een puntkomma, waarna een onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

g. een vergoeding ingevolge het Reglement eenmalige silicosevergoeding oud-mijnwerkers.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996, met uitzondering van:

a. artikel I, onderdeel A, ten aanzien van artikel 7, tweede lid, onderdeel i, en artikel II, onderdeel B, ten aanzien van artikel 7, tweede lid, onderdeel f, die terugwerken tot en met 1 september 1990;

b. artikel I, onderdeel A, ten aanzien van artikel 7, tweede lid, onderdeel j, en artikel II, onderdeel B, ten aanzien van artikel 7, tweede lid, onderdeel g, en artikel IV, die terugwerken tot en met 9 mei 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met deze amvb wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd in de inkomensbesluiten Toeslagenwet (TW), Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) en Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Zelfstandigen (IOAZ). In navolging van een uitspraak van de Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State van 12 december 1988 (nr. G04.87.1102.550.88) in het kader van de uitkering-ineens op grond van artikel 15 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) – de zgn. bruidsschat – bij huwelijk van de AWW-gerechtigde in relatie tot de Algemene Bijstandswet (ABW), wordt deze uitkering uitgezonderd van het begrip inkomen in verband met arbeid als bedoeld in deze besluiten. Eveneens wordt uitgezonderd een eenmalige silicosevergoeding aan oud-mijnwerkers. Dit is toegezegd bij de totstandkoming van een daartoe strekkend reglement. In dat verband wordt ook het Bijstandsbesluit landelijke normering (Bln) aangepast.

Tevens is een wijziging van het Inkomensbesluit IOAZ opgenomen die leidt tot een meer correcte inkomensvaststelling voor de toelating. Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om het inkomensbesluit IOAW en het inkomensbesluit IOAZ aan te passen aan de vernummeringen die bij de plaatsing van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in het Staatsblad (Stb. 1995, 205 en Stb. 1995, 206) in die wetten zijn aangebracht. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele wijzigingen van redactionele en technische aard aan te brengen.

2. Wijziging in verband met de bruidsschat-AWW

Door de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State is geoordeeld dat een bruidsschat moet worden beschouwd als «vermogen dat geen bepaalde bestemming heeft». In de ABW geldt voor een dergelijk vermogen een vrijstelling tot een zekere grens.

In het Inkomensbesluit TW is bepaald dat onder meer een uitkering op grond van de AWW gerekend wordt tot inkomen in verband met arbeid. Inkomen in verband met arbeid is van invloed op de hoogte van de toeslag. Ook bij het Inkomensbesluit IOAW wordt de AWW-uitkering gerekend tot inkomen in verband met arbeid. In dat geval wordt dit inkomen in mindering gebracht op de IOAW-grondslag. Bij de uitkering op grond van de AWW kan het gaan om een weduwen- of weduwnaarspensioen (artikel 8), de tijdelijke weduwen- of weduwnaarsuitkering (artikel 13), een uitkering-ineens bij hertrouwen (artikel 15, de zgn. bruidsschat), een wezenpensioen (artikel 16) en een vakantie-uitkering (artikel 37a).

Een consequentie van de uitspraak is dat het vrijlaten van de bruidsschat bij de ABW, aangezien het tot het bescheiden vermogen wordt gerekend, gunstiger uitpakt dan wanneer betrokkene onder de TW, IOAW, IOAZ of de AOW zou vallen. Hierdoor ontstaat in de eerste plaats een spanning met het uitgangspunt dat bij de vormgeving van het in 1987 herziene stelsel van sociale zekerheid heeft gegolden, namelijk dat de scherpte van de inkomenstoets dient toe te nemen in de tijd. Voorts is bij de totstandkoming van de TW, IOAW en IOAZ geoordeeld dat bij de inkomensverrekening op grond van die wetten uitsluitend inkomen uit of in verband met arbeid zou moeten worden getoetst. Inkomsten uit vermogen en het vermogen zelf zou buiten de inkomensverrekening moeten blijven.

Om die reden is bij brief van 21 maart 1990 advies gevraagd aan de Sociale Verzekeringsraad (SVr) over het al dan niet aanmerken van een uitkering op grond van artikel 15 van de AWW (de zgn. bruidsschat) als inkomen in verband met arbeid in het kader van de TW en van de AOW.

De SVr heeft op 6 september 1990 geadviseerd dat zo'n uitkering niet beschouwd moet worden als inkomen in verband met arbeid, en dat de Inkomensbesluiten TW, IOAW, IOAZ en AOW dienovereenkomstig aangepast zouden moeten worden. Naar de mening van de SVr wordt die uitkering niet verstrekt omdat sprake zou zijn van veronderstelde inkomensderving, maar omdat de wetgever met artikel 15 AWW destijds heeft beoogd het ongehuwd samenwonen met behoud van AWW-uitkering tegen te gaan. Voorts constateerde de SVr, gezien de opmerkingen van de zijde van de regering bij de totstandkoming van de TW en het Inkomensbesluit AOW, dat het uitdrukkelijk de bedoeling is bij de inkomenstoetsen in het kader van deze beide wetten om vermogen buiten beschouwing te laten. Het advies van de Svr is overgenomen. Daarmee blijft ook de congruentie tussen het inkomensbesluit TW en dat van de IOAW/IOAZ in stand.

De reden dat de wijziging van de inkomensbesluiten eerst nu wordt doorgevoerd is vooral gelegen in de volgende omstandigheid. De aanpassing van de inkomensbesluiten in verband met de bruidsschat AWW was in eerste instantie achterwege gelaten, omdat de invoering van de Anw en Invoeringswet Anw een dergelijke wijziging overbodig maakte. Nu de afwikkeling van het wetgevingstraject Anw is aangehouden, is besloten de bedoelde aanpassing in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur te regelen. Voor het Inkomensbesluit IOAZ is geen afzonderlijke aanpassing vereist, omdat het Inkomensbesluit IOAZ is gekoppeld aan het Inkomensbesluit IOAW en dus automatisch meeloopt. Het Inkomensbesluit AOW is een ministeriële regeling. Aanpassing geschiedt door afzonderlijke wijziging van die regeling.

Ten aanzien van de IOAW wordt opgemerkt dat na ontvangst van het advies van de SVr aan de Rijksconsulenten sociale zekerheid is medegedeeld dat verrekening van de AWW-bruidsschat met de IOAW-grondslag achterwege diende te blijven, gelet op het voornemen de inkomensbesluiten in die zin aan te passen. Ook aan de wijziging van het Inkomensbesluit TW is terugwerkende kracht verleend, omdat ook de bedrijfsverenigingen anticiperend op de aanpassing van het Inkomensbesluit TW, de bruidsschat AWW vanaf september 1990 niet langer als inkomen in verband met arbeid hebben aangemerkt.

Aldus wordt aan de gevolgde handelwijze alsnog een wettelijke basis verschaft.

3. Wijziging in verband met de eenmalige silicosevergoeding

Bij de totstandkoming van het Reglement eenmalige silicosevergoeding oud-mijnwerkers is toegezegd dat de silicosevergoeding, welke maximaal f 20 000 bedraagt, buiten beschouwing zal blijven bij de toepassing van de TW, AOW, IOAW, IOAZ en de ABW. Dit geldt eveneens voor een vergoeding krachtens artikel 4, vierde lid, van het Reglement, welke regeling door de Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers wordt uitgevoerd. De aanpassing is op vergelijkbare wijze als de bruidsschat geregeld in de inkomensbesluiten van genoemde wetten. Ten aanzien van de bijstand is daartoe het Bln gewijzigd. Het gaat daarbij telkens om de inkomenstoets. Ook bij de vermogenstoets dient het buiten beschouwing te blijven. Bij de TW, AOW en IOAW geldt evenwel geen vermogenstoets. Bij de IOAZ is die beperkt en heeft bovendien een andere uitwerking.

Van het vermogensdeel boven f 197 500 (1 juli 1994) wordt forfaitair

5 procent als inkomen aangemerkt. Een samenloop van IOAZ en een eenmalige silicosevergoeding is echter onwaarschijnlijk.

Met betrekking tot de vermogenstoets in de bijstand wordt gewezen op de aanhef van artikel 7 van de ABW en de memorie van toelichting daarop. Deze bieden de gemeente de ruimte om andere dan de in artikel 7 genoemde middelen buiten beschouwing te laten.

De wijzigingen tot het buiten beschouwing laten van de silicosevergoeding hebben een terugwerkende kracht tot en met 9 mei 1994, de datum van inwerkingtreding van het reglement (Stcrt. 1994, nr. 87).

Bij circulaire van 18 juli 1994 (DGSZ/BV/UKB/UAB/U-43579) aan de gemeenten is geadviseerd om in de zich voorkomende gevallen en ter vermijding van onnodige bezwaar- en beroepsprocedures, de silicosevergoeding buiten beschouwing te laten bij de IOAW, IOAZ en de ABW. Dit in afwachting van de wijzigingen in de regelgeving.

Bij brief aan de SVr van 9 augustus 1994, DGSZ/SV/W/94/2914 is een verzoek gedaan met betrekking tot de TW en de AOW. Bij brief van 17 oktober 1994 heeft de SVr meegedeeld per die datum een verzoek aan de bedrijfsverenigingen en de SVB te hebben gericht, om de vergoeding niet als inkomen in de zin van de TW en de AOW aan te merken. Met dit besluit wordt, voor zover dat aan de orde is geweest, een wettelijke basis gegeven aan het buiten beschouwing laten van de eenmalige silicosevergoeding bij de inkomenstoets.

4. Overige wijziging

Bij deze gelegenheid wordt het Inkomensbesluit IOAZ ook aangepast. In het Inkomensbesluit IOAZ is uitgangspunt dat bij de beoordeling van het inkomen dat in de drie jaren voorafgaand aan het jaar van aanvraag is behaald ook rekening wordt gehouden met de arbeidsbeloning en de winst die aan de echtgenoot, die in het bedrijf van de gewezen zelfstandige meewerkt, wordt toegekend. Aangezien dit ook geldt indien de onderneming wordt uitgeoefend in de vorm van een Naamloze Vennootschap (NV) of een Besloten Vennootschap (BV) wordt dit opgenomen in artikel 3, derde lid van dit inkomensbesluit. Daarmee worden deze betalingen op dezelfde manier behandeld als de arbeidsbeloning en de winst van de echtgenoot in de gevallen dat het bedrijf als een eenmansbedrijf of in de vorm van een firma of maatschap wordt uitgeoefend.

Er kan pas sprake zijn van arbeidsbeloning in de BV als de echtgenoot daadwerkelijk meewerkt. Daarbij maakt het geen verschil of de echtgenoot deze werkzaamheden uitoefent als aandeelhouder/mede-directeur of als werknemer in deze BV. Ook het huwelijksgoederenregime is niet van invloed. Met de winst uit de BV wordt rekening gehouden op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van dit besluit.

In het Inkomensbesluit TW wordt voorts een redactionele misstelling hersteld. Onderdeel B van artikel I strekt hiertoe.

Verder wordt in het Inkomensbesluit TW een termijnstelling geactualiseerd vanwege de verlenging van de duur van de overhevelingstoeslag tot 1 januari 1998. Onderdeel C van artikel 1 strekt hiertoe.

Tenslotte wordt in het Inkomensbesluit IOAW geregeld dat een negatieve winst voor de bepaling van de hoogte van de IOAW-uitkering op nihil wordt gesteld.

5. Toetsing op misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaafbaarheid

De voorgestelde wijzigingen brengen geen verandering op het punt van misbruik en oneigenlijk gebruik. Evenzo gaat er van de voorgestelde wijzigingen geen negatieve invloed uit op de handhaafbaarheid van de inkomensbesluiten.

6. Financiële effecten

Het vrijlaten van de bruidsschat die op grond van de AWW wordt ontvangen zal in enkele voorkomende gevallen leiden tot extra uitkeringen op grond van TW, IOAW/IOAZ en AOW. Jaarlijks wordt ongeveer 1300 keer een uitkering verstrekt op grond van artikel 15 van de AWW.

Uit de statistieken kan niet worden afgeleid hoe vaak het voorkomt dat een persoon met een AWW-uitkering in het huwelijk treedt met iemand die op een van de hiervoor aangegeven uitkeringen recht heeft. Aangenomen mag worden dat het slechts om een enkel geval zal gaan.

Wanneer die situatie zich voordoet, zal daaruit geen verlaging van de uitkering op grond van de TW, IOAW/IOAZ en AOW resulteren.

Wanneer sprake is van individuele huursubsidie zal deze subsidie eenmalig een effect naar beneden ondervinden.

De gelijkstellling van de arbeidsbeloning en winst van de echtgenoot van de gewezen zelfstandige die het bedrijf of beroep uitoefende in de vorm van een NV of een BV met die van de echtgenoot van de aanvrager, die een bedrijf of beroep uitoefende in de vorm van een maatschap of vennootschap, kan in de weinig voorkomende gevallen tot enige besparing leiden. Per saldo zijn de financiële effecten te verwaarlozen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten


XNoot
1

Stb. 1986, 659, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 december 1993, Stb. 776.

XNoot
2

Stb. 1986, 658, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 oktober 1995, Stb. 496.

XNoot
3

Stb. 1987, 305, gewijzigd bij besluit van 15 december 1989, Stb. 574.

XNoot
4

Stb. 1983, 132, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 mei 1994, Stb. 361.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 9 januari 1996, nr. 6.

Naar boven