Besluit van 14 december 1995, houdende wijziging van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening en het Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening in verband met het niet meer in de wet aangemerkt zijn van erkende plaatsende instanties en gezinsvoogdij-instellingen als voorziening van pleegzorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 november 1995, nr. DJB/JHV-95.3826, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Justitie;

Gelet op de artikelen 35 en 37, eerste lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening;

De Raad van State gehoord, advies van 5 december 1995, nr. W13.95.0630;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 1995, nr. DJB/JHV-95.4379 uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 19, vijfde lid, van het >Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening1, komt te luiden:

  • 5. De opvoeding en verzorging van de jeugdige door het pleeggezin geschiedt gedurende het hele etmaal en gedurende ten minste vijf opeenvolgende dagen per week. In bijzondere gevallen kunnen hierop uitzonderingen worden gemaakt, die gemotiveerd dienen te zijn beschreven in het hulpverleningsplan. Indien het betreft pleegzorg door een voorziening van pleegzorg ten aanzien van jeugdigen waarover een voogdij-instelling of een gezinsvoogdij-instelling als bedoeld in artikel 60 van de wet de voogdij uitoefent, respectievelijk jeugdigen die de gezinsvoogdij-instelling daar met machting van de kinderrechter op grond van artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek uit huis heeft geplaatst, geschiedt de opvoeding en verzorging van de jeugdige door het pleeggezin gedurende het hele etmaal en gedurende zeven dagen per week.

ARTIKEL II

Onderdeel b van artikel 1, eerste lid, van het Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening2, komt te luiden:

b. Onze minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met dien verstande dat met betrekking tot voorzieningen van pleegzorg, waarvan de uitvoerder een voogdij-instelling of een gezinsvoogdij-instelling als bedoeld in artikel 60 van de wet is onder Onze Minister wordt verstaan Onze Minister van Justitie;

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 10 juli 1995 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Bij de Wet van 10 juli 1995 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening is onder meer het zesde lid van artikel 27 van de Wet op de jeugdhulpverlening vervallen. Daarmee is de automatische koppeling tussen het zijn van erkende plaatsende instantie en voorziening van pleegzorg opgeheven. Voor de redenen hiervoor zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 1994/95, 23 969, nr. 3). In verband hiermee moeten de bepalingen van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening en het Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening die met deze automatische koppeling verband houden worden aangepast of vervallen.

Het onderhavige besluit strekt daartoe.

De in artikel II opgenomen wijziging bevat bovendien een aanpassing van de tekst in verband met de reeds per 1 januari 1992 en 1 januari 1993 gerealiseerde decentralisatie van de pleegzorg. Sinds eerstgenoemde datum vallen de meeste voorzieningen van pleegzorg onder verantwoordelijkheid van de provincie. Naast deze voorzieningen zijn er landelijke voorzieningen van pleegzorg, waarvoor het Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening de bekostigingsgrondslag bevat. Voorzover de landelijke voorzieningen van pleegzorg uitgevoerd worden door voogdij- of gezinsvoogdij-instellingen blijft de bekostiging geschieden door de Minister van Justitie. De instellingen voor therapeutische gezinsverpleging en de centrales voor pleeggezinnen zijn alle gedecentraliseerd naar de provincie, zodat geen regeling van de bekostiging door het Rijk meer nodig is.

Het onderhavige besluit is ingevolge artikel 5, derde lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening, als ontwerp in de Staatscourant (Stcrt. 1995, 154) bekend gemaakt. Er zijn geen commentaren op dit ontwerp binnengekomen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Stb. 1990, 354, gewijzigd bij besluit van 14 november 1995, Stb. 568.

XNoot
2

Stb. 1990, 564, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 juni 1995, Stb. 408.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven