Beschikking van de Minister van Justitie van 18 december 1995, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Besluit locatiegebonden subsidies, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 30 oktober 1995, Stb. 527

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel IV van het besluit van 30 oktober 1995, Stb. 527, houdende wijziging van het Besluit locatiegebonden subsidies;

Besluit:

de tekst van het Besluit locatiegebonden subsidies, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 30 oktober 1995, Stb. 527, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 18 december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES, ZOALS DIT LAATSTELIJK IS GEWIJZIGD BIJ BESLUIT VAN 30 OKTOBER 1995, STB. 527

HOOFDSTUK I. ALGEMEEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. regionaal openbaar lichaam: regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

b. algemeen bestuur: algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam;

c. budgethoudende bestuursorgaan: bestuursorgaan dat ten laste van een op voet van dit besluit toegekend budget geldelijke steun kan verlenen, en dat is het algemeen bestuur of provinciale staten;

d. bebouwde kom: aaneengesloten bebouwing als opgenomen in de door het Centraal Bureau voor de Statistiek ontwikkelde woonplaatsindeling 1971;

e. ontwikkelen van bouwlocaties: op bepaalde plaatsen in onderlinge samenhang bouwen van woningen en andere gebouwen, saneren van de bodem en aanleggen van voorzieningen op het terrein van verkeer en vervoer;

f. budgetbeherende provincie: provincie die geldelijke steun op voet van dit besluit ontvangt;

g. ontvanger: regionaal openbaar lichaam of budgetbeherende provincie;

h. uitvoeringscontract: overeenkomst waarin Onze Minister, zowel in de hoedanigheid van bestuursorgaan als in die van vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, een regionaal openbaar lichaam en de provincie waarin het grondgebied van dat openbaar lichaam gelegen is, zich jegens elkaar hebben verbonden tot de daarin neergelegde wijze van ontwikkeling van bouwlocaties op dat grondgebied;

i. ontwikkelingscontract: overeenkomst waarin Onze Minister, zowel in de hoedanigheid van bestuursorgaan als in die van vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, en een budgetbeherende provincie zich jegens elkaar hebben verbonden tot de daarin neergelegde uitkomsten van het provinciale beleid inzake de ontwikkeling van bouwlocaties;

j. bouwgemeente: gemeente die een bouwlocatie op haar grondgebied ontwikkelt;

k. rente: rendement op staatsobligaties met een resterende looptijd van drie tot vijf jaar, als bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, of, indien dat rendement niet door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt bekendgemaakt, het door De Nederlandsche Bank N.V. aangenomen rendement op zodanige staatsobligaties;

l. interdepartementale commissie: Interdepartementale Commissie Groeikernen en Groeisteden, ingesteld bij koninklijk besluit van 25 maart 1977, Stcrt. 79.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister kan geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties verlenen aan een regionaal openbaar lichaam of een budgetbeherende provincie.

  • 2. Provinciale staten besteden de geldelijke steun, verleend aan een budgetbeherende provincie, uitsluitend aan verlening van geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties aan de in die provincie gelegen samenwerkingsgebieden als bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, genoemd in bijlage I bij dit besluit, of aan in die samenwerkingsgebieden gelegen bouwgemeenten, genoemd in die bijlage.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen namen van bouwgemeenten worden toegevoegd aan bijlage I bij dit besluit.

HOOFDSTUK II. VOORBEREIDINGSFASE

AFDELING 1. DE TOTSTANDKOMING VAN HET UITVOERINGSCONTRACT EN HET ONTWIKKELINGSCONTRACT

Artikel 3

Onze Minister beslist omtrent de ondertekening van een uitvoeringscontract of een ontwikkelingscontract na tussenkomst van de interdepartementale commissie en de Rijksplanologische Commissie overeenkomstig artikel 4.

Artikel 4
  • 1. Onze Minister stelt binnen acht weken na ontvangst van een ontwerp voor een uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract dat de instemming van de beoogde partijen bij dat contract heeft, de interdepartementale commissie in de gelegenheid een zienswijze omtrent dat ontwerp aan hem kenbaar te maken.

  • 2. De interdepartementale commissie kan binnen acht weken nadat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze aan Onze Minister doen toekomen.

  • 3. Onze Minister stelt, na ontvangst van de zienswijze van de interdepartementale commissie of, indien deze commissie niet of niet tijdig een zienswijze aan hem kenbaar heeft gemaakt, na het verloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, de Rijksplanologische Commissie in de gelegenheid een zienswijze omtrent het ontwerp aan hem kenbaar te maken.

  • 4. De Rijksplanologische Commissie doet binnen acht weken nadat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze aan Onze Minister toekomen. Zij betrekt een zienswijze van de interdepartementale commissie bij haar zienswijze.

Artikel 5
  • 1. Een uitvoeringscontract omvat in elk geval:

    a. de gedurende de contractperiode op het grondgebied van het regionaal openbaar lichaam te ontwikkelen bouwlocaties;

    b. het tijdstip waarop de contractperiode begint en het tijdstip waarop deze eindigt, welk laatstbedoelde tijdstip samenvalt met het tijdstip waarop ingevolge de aanhef van artikel 27, eerste lid, uiterlijk kan worden besloten een budget in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen;

    c. een verdeling van de contractperiode in drie tijdvakken, waarbij per tijdvak het aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen wordt aangegeven, met dien verstande dat:

    1°. het tweede tijdvak begint op 1 januari van een jaar;

    2°. het derde tijdvak begint op het tijdstip, bedoeld in onderdeel d, en dat als aantal in dat tijdvak aan de woningvoorraad toe te voegen woningen nul wordt aangegeven, en

    3°. zowel het eerste als het tweede tijdvak ten minste twee vijfde deel uitmaakt van de contractperiode zonder inbegrip van het derde tijdvak;

    d. het beoogde tijdstip van voltooiing van de ontwikkeling van de bouwlocaties;

    e. de wijze van afstemming in een tijdvak als bedoeld in onderdeel c tussen de bouw van woningen en andere gebouwen, de sanering van de bodem en de aanleg van voorzieningen op het terrein van verkeer en vervoer;

    f. het totale aantal ten minste aan de woningvoorraad toe te voegen woningen;

    g. de gehanteerde rente, waarvoor wordt uit gegaan van de gemiddelde rente over de vijf kalenderjaren die direct voorafgaan aan het tijdstip van ondertekening van het uitvoeringscontract, en

    h. hetgeen ingevolge de artikelen 13d, 17, eerste lid, eerste en derde volzin, en 25, eerste lid, derde volzin, daarin dient te worden opgenomen.

  • 2. Een uitvoeringscontract voor een regionaal openbaar lichaam waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt, omvat voorts in elk geval het aantal ten minste aan de woningvoorraad toe te voegen woningen voor iedere te ontwikkelen bouwlocatie binnen de bebouwde kom van de betrokken genoemde gemeente, waarop bedrijfsterreinen gelegen zijn die niet meer als zodanig in gebruik zijn. Een uitvoeringscontract voor een ander regionaal openbaar lichaam omvat voorts in elk geval het aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen voor iedere te ontwikkelen bouwlocatie buiten de bebouwde kom.

Artikel 6
  • 1. Een uitvoeringscontract omvat voorts in elk geval het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee door de regionale openbare lichamen waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van in dat contract aan te geven nieuwe bouwlocaties, of waarmee door de andere regionale openbare lichamen de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van bouwlocaties buiten de bebouwde kom. Het in de eerste volzin bedoelde aantal woningen in de sociale-bouwsector is ten hoogste gelijk aan 30 procent van het totale aantal woningen waarmee de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van bouwlocaties als bedoeld in die volzin.

  • 2. Indien het aantal woningen in de marktsector waarmee door de in het eerste lid eerstgenoemde regionale openbare lichamen de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van in het uitvoeringscontract aan te geven bouwlocaties in en aan de stad, of waarmee door de andere regionale openbare lichamen de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van bouwlocaties binnen de bebouwde kom, hoger is dan 50 procent van het totale aantal woningen waarmee de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van die bouwlocaties, kan, in afwijking van het eerste lid, tweede volzin, het aandeel van de woningen in de sociale-bouwsector in het in de eerste volzin van dat lid bedoelde totale aantal woningen dienovereenkomstig hoger zijn dan 30 procent.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel:

    a. wordt de uitbreiding van de woningvoorraad, of van een deel daarvan, berekend door het aantal in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties daaraan toe te voegen woningen te verminderen met het aantal in dat kader daaraan te onttrekken woningen;

    b. wordt onder woningen in de sociale-bouwsector verstaan:

    1°. de in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties aan de woningvoorraad toe te voegen woningen waarvan de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom niet hoger zijn dan f 167 000 en

    2°. de op het tijdstip waarop de contractperiode begint bestaande woningen die door een gemeente of toegelaten instelling worden verhuurd, en de op dat tijdstip bestaande woningen die door de eigenaar worden bewoond en met betrekking tot welke op dat tijdstip een besluit van overheidswege tot verlening van, aan die eigenaar als begunstigde ten goede komende, geldelijke steun ten behoeve van het verkrijgen in eigendom daarvan van toepassing is en

    c. wordt onder woningen in de marktsector verstaan:

    1°. de in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties aan de woningvoorraad toe te voegen woningen waarvan de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom hoger zijn dan f 167 000 en

    2°. de op het tijdstip waarop de contractperiode begint bestaande woningen die niet begrepen zijn onder de in onderdeel b, onder 2°, bedoelde woningen.

  • 4. De bedragen, genoemd in het derde lid, onderdelen b, onder 1°, en c, onder 1°, kunnen bij ministeriële regeling met ingang van 1 januari van enig kalenderjaar worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat wegens wijziging van de prijzen in verband met het bouwen van woningen. De voor enig kalenderjaar geldende bedragen zijn van toepassing op de woningen voor de bouw waarvan in dat jaar een vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet wordt verleend.

Artikel 6a

Een ontwikkelingscontract omvat in elk geval:

a. het tijdstip waarop de contractperiode begint en het tijdstip waarop deze eindigt, welk laatstbedoelde tijdstip samenvalt met het tijdstip waarop ingevolge de aanhef van artikel 27, eerste lid, uiterlijk kan worden besloten een budget in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen;

b. een verdeling van de contractperiode in drie tijdvakken, waarbij per tijdvak het aantal woningen wordt aangegeven dat aan de woningvoorraad wordt toegevoegd onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, met dien verstande dat:

1°. het tweede tijdvak begint op 1 januari van een jaar;

2°. het derde tijdvak begint op het tijdstip, bedoeld in onderdeel c, en dat als aantal in dat tijdvak aan de woningvoorraad toe te voegen woningen nul wordt aangegeven, en

3°. zowel het eerste als het tweede tijdvak ten minste twee vijfde deel uitmaakt van de contractperiode zonder inbegrip van het derde tijdvak;

c. het beoogde tijdstip van voltooiing van de ontwikkeling van de bouwlocaties;

d. het aantal woningen dat aan de woningvoorraad wordt toegevoegd onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

e. het aantal binnen de bebouwde kom en het aantal buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, alsmede de wijzigingen in die aantallen als gevolg van daartoe strekkende afspraken tussen de betrokken budgetbeherende provincie en één of meer andere budgetbeherende provincies;

f. het totale aantal ten minste aan de woningvoorraad toe te voegen woningen;

g. de gehanteerde rente, waarvoor wordt uit gegaan van de gemiddelde rente over de vijf kalenderjaren die direct voorafgaan aan het tijdstip van ondertekening van het ontwikkelingscontract, en

h. hetgeen ingevolge de artikelen 13d, 17, eerste lid, eerste en derde volzin, en 25, eerste lid, derde volzin, daarin dient te worden opgenomen.

AFDELING 2. DE TOTSTANDKOMING VAN DE BUDGETTEN

§ 1. Algemene bepaling
Artikel 7
  • 1. Ten behoeve van de totstandkoming van de budgetten verstrekken de ontvangers aan Onze Minister plattegronden van hun grondgebied, waarop de begrenzing van de bebouwde kom van, en, indien de ontvanger een regionaal openbaar lichaam is, de ligging van de te ontwikkelen bouwlocaties in elk van de bouwgemeenten is aangegeven.

  • 2. Indien naar het oordeel van Onze Minister een plattegrond als bedoeld in het eerste lid voor wat betreft de begrenzing van de bebouwde kom afwijkt van de woonplaatsindeling, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, houdt hij bij de toepassing van deze afdeling de begrenzing van de bebouwde kom volgens die woonplaatsindeling aan.

§ 2. De berekening van de budgetten voor de regionale openbare lichamen waarvan Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt
Artikel 8
  • 1. Het budget voor een regionaal openbaar lichaam waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt, wordt berekend volgens een formule die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld met als leidraad slechts:

    a. de verhouding tussen de krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel f, in de betrokken uitvoeringscontracten neergelegde taakstelling voor de woningbouw voor dat openbaar lichaam, en de geraamde woningvoorraad op 1 januari 1995 in de bouwgemeenten die van dat openbaar lichaam deel uitmaken, en

    b. de verhouding tussen die geraamde woningvoorraad en de oppervlakte van het grondgebied van die bouwgemeenten.

  • 2. Er wordt een toeslag op de in het eerste lid bedoelde budgetten berekend, met als leidraad slechts de mate waarin in de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd op bouwlocaties binnen de bebouwde kom waarop bedrijfsterreinen gelegen zijn die niet meer als zodanig in gebruik zijn. De toeslag wordt besteed aan het ontwikkelen van bouwlocaties in de betrokken genoemde gemeente, indien de bedrijfsterreinen laatstelijk voor 1 januari 1990 in gebruik waren, tenzij die gemeente van die besteding afziet ten gunste van een andere bouwgemeente die van het betrokken regionaal openbaar lichaam deel uitmaakt en die toeslag besteedt aan het ontwikkelen van bouwlocaties met laatstelijk voor 1 januari 1990 in gebruik zijnde bedrijfsterreinen.

  • 3. Er kan een toeslag op de in het eerste lid bedoelde budgetten worden berekend, indien het betrokken algemeen bestuur ten genoegen van Onze Minister aannemelijk maakt dat zonder een zodanige toeslag de beoogde ontwikkeling van een of meer bouwlocaties in financieel opzicht niet mogelijk is, en dat ten behoeve van die ontwikkeling financiële middelen dienen te worden ingezet wegens kosten voor:

    a. verwerving van percelen grond die niet produktief te maken zijn;

    b. verwerving van percelen grond waarop zodanig kort vóór die verwerving kassen zijn gebouwd dat die ontwikkeling gepaard gaat met een aanzienlijke derving van in die kassen geïnvesteerd vermogen;

    c. sanering van de bodem onder kassen, in welke kosten geen tegemoetkoming mogelijk is op voet van artikel 76 van de Wet bodembescherming, of

    d. voorbereiding van en toezicht op de aanleg van hoofdinfrastructuurwerken.

§ 3. De totstandkoming van de budgetten voor de andere regionale openbare lichamen en de budgetbeherende provincies
Artikel 9

Ten behoeve van de berekening van de budgetten voor de andere regionale openbare lichamen dan die, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef, en van het budget voor de budgetbeherende provincies gezamenlijk verstrekken die ontvangers aan Onze Minister, met gebruikmaking van een door hem vast te stellen formulier:

a. het aantal door hen geprojecteerde woningen dat aan de woningvoorraad wordt toegevoegd onder verlening van geldelijke steun ten behoeve daarvan ingevolge dit besluit, waarbij het aantal binnen de bebouwde kom en het aantal buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen afzonderlijk wordt aangegeven;

b. de uit een oogpunt van ruimtelijke ordening door hen beoogde ontwikkeling van bouwlocaties, voor zover deze buiten de bebouwde kom gelegen zijn;

c. de financiële gegevens met betrekking tot de te ontwikkelen bouwlocaties, voor zover deze buiten de bebouwde kom gelegen zijn, en

d. de gegevens inzake de door hen beoogde mate van dichtheid van de woningbouw op de te ontwikkelen bouwlocaties, voor zover deze buiten de bebouwde kom gelegen zijn.

Artikel 10

Onze Minister berekent geen budget voor een ander regionaal openbaar lichaam dan die, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef, indien het algemeen bestuur niet ten genoegen van Onze Minister aannemelijk heeft gemaakt, dat met de beoogde ontwikkeling van bouwlocaties:

a. de behoeften van de inwoners van dat openbaar lichaam op het gebied van wonen, werken en verzorging overwegend binnen dat openbaar lichaam zullen worden vervuld;

b. zo veel mogelijk voorrang wordt gegeven aan het bouwen van nieuwe woningen in of zo dicht mogelijk bij bestaand stedelijk gebied;

c. wordt gestreefd naar verscheidenheid in het aanbod van woningen naar in elk geval prijs en grootte en

d. een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van open ruimten tussen het bebouwde grondgebied van dat openbaar lichaam en dat van de aangrenzende gemeenten.

Artikel 11

Onze Minister beoordeelt de gegevens, bedoeld in artikel 9, onderdelen c en d, aan de hand van bij ministeriële regeling vast te stellen normen inzake:

a. de naar zijn oordeel aanvaardbare kosten voor de ontwikkeling van de in die onderdelen bedoelde bouwlocaties of delen van die bouwlocaties, onderscheiden in normen voor kosten die ongeacht de plaatselijke omstandigheden worden gemaakt en normen voor kosten in verband met plaatselijk verschillende omstandigheden, en

b. de naar zijn oordeel na hun ontwikkeling te verwachten opbrengsten van die bouwlocaties, welke opbrengsten worden geraamd aan de hand van bij die regeling vast te stellen normen voor de dichtheid van woningbouw op die bouwlocaties.

Artikel 12
  • 1. Onze Minister stelt als uitkomst van de beoordeling, bedoeld in artikel 11, per ontvanger en per bouwlocatie het saldo vast tussen de kosten en de opbrengsten, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Onze Minister kan besluiten een of meer bouwlocaties buiten de bebouwde kom of gedeelten daarvan al dan niet te betrekken bij de berekening van een budget als bedoeld in artikel 9, aanhef, indien:

    a. de grootte van een ingevolge het eerste lid vastgesteld saldo daartoe naar zijn oordeel aanleiding geeft of

    b. er een of meer te ontwikkelen bouwlocaties op het grondgebied van de betrokken ontvanger zijn, waarvoor het saldo tussen de kosten en de opbrengsten minder nadelig is dan een ingevolge het eerste lid voor een bouwlocatie vastgesteld saldo.

  • 3. Onze Minister betrekt bij een besluit als bedoeld in de aanhef van het tweede lid de gevolgen van dat besluit voor het bereiken van de doelstellingen van het rijksbeleid inzake de volkshuisvesting en de ruimtelijke ordening.

Artikel 13
  • 1. Een budget voor een ander regionaal openbaar lichaam dan die, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef, bedraagt de som van:

    a. het bedrag dat wordt verkregen door het aantal op het grondgebied van dat openbaar lichaam in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen te vermenigvuldigen met f 3 000, en

    b. 50 procent van het bedrag waarmee de kosten voor de te ontwikkelen bouwlocaties op dat grondgebied, voor zover die kosten betrekking hebben op het buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toevoegen van woningen, de opbrengsten van die bouwlocaties, voor zover die opbrengsten betrekking hebben op die toevoeging, overtreffen.

  • 2. Onze Minister stelt een budget voor een ander regionaal openbaar lichaam dan die, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef, lager vast dan de som, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, of stelt het op nul, indien bij een vaststelling overeenkomstig het eerste lid de voor de verlening van geldelijke steun op voet van dit besluit op de rijksbegroting beschikbare bedragen zouden worden overschreden.

Artikel 13a
  • 1. Het budget voor de budgetbeherende provincies gezamenlijk bedraagt de som van:

    a. het bedrag dat wordt verkregen door het aantal door die provincies gezamenlijk in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen te vermenigvuldigen met f 3 000;

    b. 50 procent van het bedrag waarmee de kosten voor de bouwlocaties die bij de berekening van dat budget worden betrokken, voor zover die kosten betrekking hebben op het buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toevoegen van woningen, de opbrengsten van die bouwlocaties, voor zover die opbrengsten betrekking hebben op die toevoeging, overtreffen en

    c. een door Onze Minister eenmalig vast te stellen bedrag ter tegemoetkoming in de door de budgetbeherende provincies gezamenlijk geraamde kosten, welke naar hun soort zijn genoemd in de in artikel 11, aanhef, bedoelde ministeriële regeling en waarvan de hoogte bij de toepassing van artikel 12 niet is voorzien.

  • 2. De budgetbeherende provincies komen overeen, hoe het in de aanhef van het eerste lid bedoelde budget onder hen wordt verdeeld. Zij delen de overeengekomen verdeling mee aan Onze Minister.

AFDELING 3. VERHOGING VAN BUDGETTEN

Artikel 13b
  • 1. Onze Minister kan gedurende de contractperiode een budget verhogen, indien een wijziging van het rijksbeleid inzake de volkshuisvesting of de ruimtelijke ordening, die strekt tot een intensivering van de taakstelling voor de woningbouw, dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.

  • 2. Een budget kan slechts worden verhoogd, indien de ontvanger:

    a. aan Onze Minister op een gelijke wijze als bepaald in artikel 9 gegevens verstrekt ten behoeve van de berekening van een zodanige verhoging, welke gegevens beperkt blijven tot die woningen en bouwlocaties, welke niet bij de berekening van het budget voor die ontvanger betrokken zijn, en

    b. ten genoegen van Onze Minister aannemelijk maakt dat met de voornemens tot ontwikkeling van bouwlocaties die blijken uit de in onderdeel a bedoelde gegevens, wordt voldaan aan artikel 10.

Artikel 13c
  • 1. De verhoging van het budget wordt berekend aan de hand van het reeds aan de ontvanger toegekende budget, overeenkomstig de artikelen 11 en 12, en

    a. ten aanzien van de regionale openbare lichamen: overeenkomstig artikel 13, eerste lid, en

    b. ten aanzien van de budgetbeherende provincies: overeenkomstig artikel 13a, eerste lid, onderdelen a en b.

  • 2. Artikel 13a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13d

Bij verhoging van het budget voor een ontvanger worden van het betrokken uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract de bepalingen inzake de aantallen te bouwen woningen en de te ontwikkelen bouwlocaties dienovereenkomstig gewijzigd.

HOOFDSTUK III. DE VERLENING VAN DE GELDELIJKE STEUN

§ 1. Toekenning en uitbetaling van budgetten

Artikel 14

Onze Minister verleent geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties door het ingevolge artikel 8, 13 of 13a, tweede lid, tot stand gekomen budget of een ingevolge artikel 13b tot stand gekomen verhoging van een budget aan de betrokken ontvanger toe te kennen.

Artikel 15

Geldelijke steun wordt slechts verleend, indien een uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract tot stand is gekomen en dat contract voldoet aan de artikelen 5 en 6, respectievelijk aan artikel 6a.

Artikel 16

Onze Minister maakt een besluit tot toekenning van een budget bekend aan de ontvanger na de totstandkoming van het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract en voor het begin van de contractperiode.

Artikel 17
  • 1. Onze Minister betaalt een toegekend budget voor de ontwikkeling van bouwlocaties uit als jaarlijkse bijdrage in een reeks van jaarbedragen, waarvan het aantal en de hoogte in het uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract worden opgenomen. Buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 18 en 25, eerste lid, tweede volzin, worden de jaarbedragen slechts gewijzigd in overeenstemming tussen Onze Minister en het budgethoudende bestuursorgaan. De wijzigingen worden in het uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract opgenomen.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid houdt Onze Minister op een door hem te bepalen wijze rekening met de bedragen die als gevolg van toepassing van artikel 18, 20, tweede of vijfde lid, 21, 23, tweede of vijfde lid, 24 of 25, of als gevolg van een onherroepelijk geworden besluit tot intrekking of wijziging als bedoeld in artikel 23, zesde lid, of 27 kunnen worden verrekend of teruggevorderd.

  • 3. Het eerste jaarbedrag van een budget wordt uitbetaald in het eerste kalenderjaar van de contractperiode. De volgende jaarbedragen worden telkens voor 1 juli van aaneengesloten daaropvolgende kalenderjaren uitbetaald.

Artikel 18
  • 1. De nog uit te betalen jaarbedragen worden jaarlijks verhoogd of verlaagd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer voor investeringen in woningen en gebouwen blijkens de gegevens van het Centraal Planbureau stijgt respectievelijk daalt. De eerste verhoging of verlaging vindt plaats op 31 december van het eerste kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract is ondertekend, en met gebruikmaking van het in eerstbedoeld kalenderjaar door het Centraal Planbureau geraamde percentage, bedoeld in de eerste volzin, over eerstbedoeld kalenderjaar. De volgende verhogingen of verlagingen vinden steeds een jaar later op gelijke wijze plaats.

  • 2. Onze Minister kan alle eerstvolgend uit te betalen jaarbedragen met een voor al die jaarbedragen gelijk percentage wijzigen, indien de mate van beschikbaarheid van kasmiddelen daar naar zijn oordeel aanleiding toe geeft.

§ 1a. Verlening van geldelijke steun door provinciale staten

Artikel 18a

Provinciale staten brengen een verordening tot stand, op voet waarvan zij geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, verlenen en die in elk geval omvat:

a. regels inzake de wijze van aanvragen van die geldelijke steun;

b. de bij de aanvraag over te leggen gegevens en bescheiden;

c. de termijnen voor de beslissing omtrent de aanvraag;

d. de gronden om die geldelijke steun niet te verlenen;

e. de voorwaarden die gelden ingevolge artikel 18b, eerste en tweede lid;

f. de overige voorwaarden die gelden bij het verlenen van die geldelijke steun;

g. regels inzake de berekening van het bedrag van die geldelijke steun;

h. de termijnen voor en de wijze van uitbrengen van het verslag, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, onderdeel c;

i. de termijnen voor en de wijze van melden van de voltooiing van de ontwikkeling van de bouwlocaties;

j. de wijze en het tijdstip of de tijdstippen van uitbetalen van die geldelijke steun en

k. de gronden waarop provinciale staten een besluit tot het verlenen van geldelijke steun kunnen intrekken of wijzigen.

Artikel 18b
  • 1. Bij het verlenen van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, gelden de voorwaarden dat:

    a. die geldelijke steun uitsluitend wordt ingezet ter bestrijding van de grondkosten bij de ontwikkeling van bouwlocaties;

    b. van het aantal woningen waarmee de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van bouwlocaties buiten de bebouwde kom onder verlening van die geldelijke steun, ten hoogste 30 procent behoort tot de woningen in de sociale-bouwsector, en

    c. aan provinciale staten jaarlijks een verslag wordt uitgebracht over de voortgang van de ontwikkeling van de bouwlocaties waarvoor die geldelijke steun wordt verleend.

  • 2. Indien het aantal woningen in de marktsector waarmee de woningvoorraad wordt uitgebreid door het ontwikkelen van bouwlocaties binnen de bebouwde kom onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, hoger is dan 50 procent van het totale aantal woningen waarmee de woningvoorraad op die wijze wordt uitgebreid, kan, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, het aandeel van de woningen in de sociale-bouwsector in het in genoemd onderdeel bedoelde aantal woningen dienovereenkomstig hoger zijn dan 30 procent.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid wordt de in die bepalingen bedoelde uitbreiding van de woningvoorraad op een gelijke wijze berekend als neergelegd in artikel 6, derde lid, onderdeel a, en wordt onder woningen in de sociale-bouwsector en woningen in de marktsector hetzelfde verstaan als hetgeen daaronder in artikel 6, derde lid, onderdelen b en c, wordt verstaan. Artikel 6, vierde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Jaarlijkse verslaglegging over de ontwikkeling van de bouwlocaties

Artikel 19

Het budgethoudende bestuursorgaan brengt jaarlijks voor 1 april, voor het eerst in het tweede kalenderjaar van de contractperiode, op een formulier volgens het model in bijlage II bij dit besluit, aan Onze Minister verslag uit over de voortgang van de ontwikkeling van de in het betrokken uitvoeringscontract genoemde bouwlocaties, respectievelijk van de bouwlocaties waarvoor geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is verleend. In afwijking in zoverre van de eerste volzin wordt, indien in het eindrapport, bedoeld in artikel 26, eerste lid, niet is gemeld dat de ontwikkeling van de bouwlocaties op het grondgebied van de ontvanger is voltooid, het in die volzin bedoelde verslag over het laatste kalenderjaar van de contractperiode uitgebracht binnen vier weken na die voltooiing.

Artikel 20
  • 1. Onze Minister bevestigt binnen vier weken de ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 19, eerste volzin.

  • 2. Indien het verslag niet tijdig of naar het oordeel van Onze Minister onvolledig is uitgebracht, geeft hij daarvan kennis aan het budgethoudende bestuursorgaan in de ontvangstbevestiging, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister stelt bij de in het tweede lid bedoelde kennisgeving een termijn van ten hoogste acht weken binnen welke het verslag alsnog moet worden uitgebracht of aangevuld.

  • 4. Door een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid wordt de uitbetaling van het budget opgeschort.

  • 5. De opschorting wordt opgeheven op het tijdstip waarop naar het oordeel van Onze Minister blijkt dat het budgethoudende bestuursorgaan het verslag alsnog heeft uitgebracht of aangevuld. De door de opschorting niet uitbetaalde jaarbedragen worden terstond na de opheffing van de opschorting uitbetaald, of zo spoedig als daarvoor kasmiddelen beschikbaar zijn, doch uiterlijk zes maanden na die opheffing.

§ 3. Periodieke rapportage

Artikel 22
  • 1. Het budgethoudende bestuursorgaan brengt binnen dertien weken na het verloop van het eerste van de drie tijdvakken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, aanhef, of 6a, onderdeel b, aanhef, op een formulier volgens het model in bijlage III A bij dit besluit, aan Onze Minister een tussenrapport uit over de voortgang van de ontwikkeling van de in het betrokken uitvoeringscontract genoemde bouwlocaties, respectievelijk van de bouwlocaties waarvoor geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is verleend.

  • 2. Van het tussenrapport maken deel uit:

    a. een vergelijking tussen de rente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, of 6a, onderdeel g, en de rente over het eerste van de drie tijdvakken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, aanhef, respectievelijk 6a, onderdeel b, aanhef, voor welke laatstbedoelde rente wordt uit gegaan van de gemiddelde rente over de vijf kalenderjaren die direct voorafgaan aan het begin van het tweede van die drie tijdvakken, en

    b. een uiteenzetting over het beleid dat door het budgethoudende bestuursorgaan is gevoerd ten aanzien van het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van ingevolge dit besluit verleende geldelijke steun.

  • 3. Het tussenrapport gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid van dat rapport, omtrent de getrouwe naleving van de gestelde voorwaarden en omtrent de getrouwe naleving van het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract, voor zover de inhoud daarvan uitvoering geeft aan de artikelen 5 en 6, respectievelijk aan artikel 6a, welke verklaring wordt afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring wordt opgesteld met inachtneming van de bijlagen IV A en IV B bij dit besluit.

Artikel 23
  • 1. Onze Minister bevestigt binnen vier weken de ontvangst van het tussenrapport, bedoeld in artikel 22, eerste lid.

  • 2. Indien het tussenrapport niet tijdig of naar het oordeel van Onze Minister onvolledig is uitgebracht, geeft hij daarvan kennis aan het budgethoudende bestuursorgaan in de ontvangstbevestiging, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister stelt bij de in het tweede lid bedoelde kennisgeving een termijn van ten hoogste acht weken binnen welke het tussenrapport alsnog moet worden uitgebracht of aangevuld.

  • 4. Door een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid wordt de uitbetaling van het budget opgeschort.

  • 5. De opschorting wordt opgeheven op het tijdstip waarop naar het oordeel van Onze Minister blijkt dat het budgethoudende bestuursorgaan het tussenrapport alsnog heeft uitgebracht of aangevuld, tenzij Onze Minister van oordeel is dat toepassing zou moeten worden gegeven aan artikel 24, eerste lid, in welk geval op de opheffing van de opschorting het tweede lid van dat artikel van toepassing is. De door de opschorting niet uitbetaalde jaarbedragen worden terstond na de opheffing van de opschorting uitbetaald, of zo spoedig als daarvoor kasmiddelen beschikbaar zijn, doch uiterlijk zes maanden na die opheffing.

  • 6. Indien het budgethoudende bestuursorgaan een jaar na het verloop van de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid, het tussenrapport niet heeft uitgebracht of aangevuld, kan Onze Minister het besluit tot toekenning van het budget intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen.

Artikel 24
  • 1. Indien uit het tussenrapport, bedoeld in artikel 22, eerste lid, naar het oordeel van Onze Minister blijkt dat het aantal woningen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, aanhef, of 6a, onderdeel b, aanhef, niet aan de woningvoorraad is toegevoegd, kan Onze Minister de uitbetaling van het budget opschorten.

  • 2. De opschorting wordt opgeheven op het tijdstip waarop naar het oordeel van Onze Minister blijkt dat het budgethoudende bestuursorgaan alsnog aan het in het eerste lid bedoelde onderdeel van het betrokken contract voldoet. De door de opschorting niet uitbetaalde jaarbedragen worden terstond na de opheffing van de opschorting uitbetaald, of zo spoedig als daarvoor kasmiddelen beschikbaar zijn, doch uiterlijk zes maanden na die opheffing.

Artikel 25
  • 1. Het budget wordt als gevolg van een vergelijking als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel a, verhoogd of verlaagd, indien de gemiddelde rente over het eerste van de drie tijdvakken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, aanhef, of 6a, onderdeel b, aanhef, meer dan één procentpunt afwijkt van de rente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, respectievelijk 6a, onderdeel g. Bij een zodanige verhoging of verlaging wordt het aantal of de hoogte van de jaarbedragen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, gewijzigd. De wijzigingen worden in het uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract opgenomen.

  • 2. Voor elk vol procentpunt dat de afwijking, bedoeld in het eerste lid, bedraagt, bedraagt de verhoging of verlaging, bedoeld in dat lid, 1,56 procent van de som van de ingevolge artikel 17, eerste lid, in het uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract opgenomen jaarbedragen voor het tweede van de drie tijdvakken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, aanhef, of 6a, onderdeel b, aanhef. Het in de eerste volzin genoemde percentage kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

Artikel 26
  • 1. Het budgethoudende bestuursorgaan brengt binnen dertien weken na het tijdstip waarop ingevolge het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract de ontwikkeling van de bouwlocaties op het grondgebied van de ontvanger dient te zijn voltooid, op een formulier volgens het model in bijlage III B bij dit besluit, aan Onze Minister een eindrapport uit over die voltooiing.

  • 2. Artikel 22, tweede lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid juncto bijlagen IV A en IV B bij dit besluit, is van overeenkomstige toepassing, indien in het eindrapport, bedoeld in het eerste lid, de voltooiing van de ontwikkeling van de bouwlocaties op het grondgebied van de ontvanger wordt gemeld.

  • 3. Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van het vijfde lid, eerste volzin, de zinsnede die begint met «, tenzij Onze Minister» en die eindigt met «van toepassing is» niet van toepassing is.

§ 4. Naleving van de voorwaarden

Artikel 27
  • 1. Onze Minister kan, uiterlijk zes maanden na de ontvangst van het volledige in artikel 26, eerste lid, bedoelde eindrapport, een besluit tot toekenning van een budget intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien uit dat rapport, of uit de uitgebrachte eindrapporten gezamenlijk naar zijn oordeel blijkt dat:

    a. een regionaal openbaar lichaam zich niet heeft gehouden aan één of meer van de onderdelen van het uitvoeringscontract, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, onderdelen a en f, en tweede lid, en 6, eerste lid, aan artikel 6, tweede lid, of aan artikel 8, tweede lid, tweede volzin, en het algemeen bestuur in het eindrapport niet ten genoegen van Onze Minister aannemelijk heeft gemaakt dat dat openbaar lichaam zich alsnog aan die bepalingen zal houden;

    b. een budgetbeherende provincie zich niet heeft gehouden aan artikel 2, tweede lid, aan het onderdeel van het ontwikkelingscontract, bedoeld in artikel 6a, onderdeel d, of aan artikel 18a, of niet de hand heeft gehouden aan de naleving van artikel 18b, eerste en tweede lid, en provinciale staten in het eindrapport niet ten genoegen van Onze Minister aannemelijk hebben gemaakt dat die provincie zich alsnog aan die bepalingen zal houden respectievelijk aan die naleving de hand zal houden, of

    c. een budgetbeherende provincie die zich heeft gehouden aan artikel 6a, onderdeel d, binnen de bebouwde kom minder woningen aan de woningvoorraad heeft toegevoegd dan het ingevolge artikel 6a, onderdeel e, in het ontwikkelingscontract opgenomen aantal binnen de bebouwde kom daaraan toe te voegen woningen, en het door de budgetbeherende provincies gezamenlijk binnen de bebouwde kom daaraan toegevoegde woningen lager is dan het aantal, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a.

  • 2. Onze Minister kan een besluit tot toekenning van een budget voorts intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien de gegevens op grond waarvan het budget is toegekend zodanig onjuist blijken te zijn, dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen.

Artikel 27a
  • 1. Onze Minister stelt de hoogte van het in te trekken of op het budget in mindering te brengen bedrag vast, waarbij hij ten aanzien van de budgetbeherende provincies het tweede tot en met vierde lid in acht neemt.

  • 2. Het ingevolge het eerste lid vast te stellen bedrag wordt berekend:

    a. indien niet is voldaan aan het onderdeel van het ontwikkelingscontract, bedoeld in artikel 6a, onderdeel d, en

    1°. dit uitsluitend is terug te voeren op het in onvoldoende mate buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toevoegen van woningen: volgens de formule (q . r) en het vierde lid;

    2°. dit uitsluitend is terug te voeren op het in onvoldoende mate binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toevoegen van woningen: volgens de formule (p . f 3 000) – (q . r) en het vierde lid, en

    3°. dit op de beide situaties, bedoeld onder 1° en 2°, is terug te voeren: volgens de formule (p . f 3 000) + (q . r) en het vierde lid, of

    b. indien artikel 27, eerste lid, onderdeel c, van toepassing is: volgens de formule {(s . f 3 000) . (p/pg)} – (t . r) en het vierde lid.

  • 3. In de formules, genoemd in het tweede lid en dit lid, stelt voor:

    p: het verschil tussen het aantal volgens het ontwikkelingscontract binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in de betrokken provincie onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en het aantal feitelijk onder verlening van zodanige geldelijke steun binnen de bebouwde kom daaraan toegevoegde woningen in die provincie;

    q: het verschil tussen het aantal volgens het ontwikkelingscontract buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in de betrokken provincie onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en het aantal feitelijk onder verlening van zodanige geldelijke steun buiten de bebouwde kom daaraan toegevoegde woningen in die provincie, welk verschil voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, niet hoger wordt gesteld dan het verschil tussen het aantal, bedoeld in artikel 6a, onderdeel d, en het aantal feitelijk onder verlening van zodanige geldelijke steun aan de woningvoorraad toegevoegde woningen in die provincie;

    r: het bedrag dat wordt verkregen door de som van de bedragen, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdelen b en c, te delen door het aantal volgens de ontwikkelingscontracten gezamenlijk buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in de budgetbeherende provincies gezamenlijk onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    s: het verschil tussen het aantal, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a, en het aantal feitelijk onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toegevoegde aantal woningen in de budgetbeherende provincies gezamenlijk;

    pg: het verschil tussen het aantal volgens de betrokken ontwikkelingscontracten gezamenlijk binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in de betrokken provincies gezamenlijk onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en het aantal feitelijk binnen de bebouwde kom daaraan toegevoegde woningen in die provincies, en

    t: de uitkomst van de berekening van de factor q, dan wel, indien die lager is, de uitkomst van de formule (s . p/pg).

  • 4. Een volgens het tweede en derde lid berekend bedrag wordt verhoogd of verlaagd met het percentage waarmee, door de toepassingen van de artikelen 18 en 25 tot het tijdstip van de intrekking of wijziging, bedoeld in artikel 27, eerste lid, de betrokken jaarbedragen hoger of lager zijn komen te liggen dan de oorspronkelijk in het ontwikkelingscontract opgenomen jaarbedragen.

§ 5. Melding van de voltooiing

Artikel 28
  • 1. Indien in het eindrapport, bedoeld in artikel 26, eerste lid, niet is gemeld dat de ontwikkeling van de bouwlocaties op het grondgebied van de ontvanger is voltooid, meldt het budgethoudende bestuursorgaan die voltooiing aan Onze Minister binnen vier weken na die voltooiing, op een formulier volgens het model in bijlage III B bij dit besluit.

  • 2. Artikel 22, tweede lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid juncto bijlagen IV A en IV B bij dit besluit, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van het vijfde lid, eerste volzin, de zinsnede die begint met «, tenzij Onze Minister» en die eindigt met «van toepassing is» niet van toepassing is.

  • 4. Artikel 27, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van onderdeel a de zinsnede die begint met «, en het algemeen bestuur» en die eindigt met «zal houden», en van onderdeel b de zinsnede die begint met «en provinciale staten» en die eindigt met «de hand zal houden,» niet van toepassing is.

HOOFDSTUK IV. VERDERE BEPALINGEN

Artikel 29

  • 1. Onze Minister kan van dit besluit of de daarop berustende bepalingen afwijken of afwijking daarvan toestaan ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van de volkshuisvesting zijn.

  • 2. Onze Minister kan bepalen dat een afwijking als bedoeld in het eerste lid van kracht blijft in gevallen dat het experiment is afgesloten, hij dat experiment als zodanig geslaagd beschouwt, dat dit naar zijn oordeel tot wijziging van dit besluit zou moeten leiden, en die wijziging nog niet van kracht is geworden en in werking is getreden.

HOOFDSTUK V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

De overeenkomsten, strekkende tot de ontwikkeling van bouwlocaties, die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn gesloten, staan gelijk aan uitvoeringscontracten, indien die overeenkomsten tot stand zijn gekomen op een gelijke wijze als voor de totstandkoming van uitvoeringscontracten in artikel 4 bepaald, en die overeenkomsten datgene omvatten wat een uitvoeringscontract ingevolge de artikelen 5 en 6 dient te omvatten.

Artikel 32

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 33

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit locatiegebonden subsidies.

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL 2 VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES

Lijst van bouwgemeenten als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies

In de onderstaande lijst wordt onder «Binnenstedelijke locaties» verstaan: bouwlocaties binnen de bebouwde kom, en wordt onder «Uitleglocaties» verstaan: bouwlocaties buiten de bebouwde kom.

PROVINCIE GRONINGEN
  
Stadsgewest Groningen 
* Binnenstedelijke locaties:– Groningen
* Uitleglocaties:– Groningen (Groningen-Oost, Groningen-Noord-West, Groningen-Zuid-West)
  
PROVINCIE FRIESLAND
  
Stadsgewest Leeuwarden 
* Binnenstedelijke locaties:– Leeuwarden – Boarnsterhim – Leeuwarderadeel – Menaldumadeel – Tytsjerksteradiel – Littenseradiel
* Uitleglocaties:– Leeuwarden (Hempens/Teerns)
  
PROVINCIE DRENTHE
  
Concentratiekern Emmen 
* Binnenstedelijke locaties:– Emmen
* Uitleglocaties:– Emmen (Rietlanden, Delftlanden, Erica)
  
PROVINCIE OVERIJSSEL
  
Stadsgewest Zwolle 
* Binnenstedelijke locaties:– Zwolle
* Uitleglocaties:– Zwolle (Stadshagen)
  
Stadsgewest Stedendriehoek 
* Binnenstedelijke locaties:– Deventer
* Uitleglocaties:– Deventer (Colmschate-Noord)
  
PROVINCIE GELDERLAND
  
Stadsgewest Stedendriehoek 
* Binnenstedelijke locaties:– Apeldoorn – Zutphen – Voorst
* Uitleglocaties:– Apeldoorn (Osseveld-Oost, Woudhuis, Beemte/Zuidbroek) – Zutphen (Leesten-Oost en -West)
  
PROVINCIE UTRECHT
  
Stadsgewest Amersfoort 
* Binnenstedelijke locaties:– Amersfoort – Baarn – Bunschoten – Eemnes – Leusden – Soest – Woudenberg
* Uitleglocaties:– Amersfoort (Nieuwland, Vathorst)
  
PROVINCIE NOORD-HOLLAND
  
Stadsgewest Alkmaar 
* Binnenstedelijke locaties:– Alkmaar – Akersloot – Bergen – IJmond – Graft de Rijp – Heerhugowaard – Langedijk – Heiloo – Limmen – Schermer – Schoorl – Warmenhuizen
* Uitleglocaties:– Alkmaar (Vroonermeer, Daalmeer) – Heerhugowaard (Oostertocht, Stad van de Zon, Beveland, Broekhorn)
  
Stadsgewest Haarlem 
* Binnenstedelijke locaties:– Haarlem – Bennebroek – Bloemendaal – Haarlemmerliede en Spaarnwoude – Heemstede – Zandvoort – Beverwijk – Castricum – Heemskerk – Uitgeest – Velsen
* Uitleglocaties:– Beverwijk (Broekpolder) – Heemskerk (Waterakkers/Lunetten) – Velsen (Velserbroek)
  
Stadsgewest Hilversum 
* Binnenstedelijke locaties:– Hilversum – Blaricum – Bussum – 's-Graveland – Huizen – Laren – Muiden – Naarden – Nederhorst den Berg – Weesp
* Uitleglocaties:– Huizen (Vierde Kwadrant) – Weesp (Bloemendalerpolder-150)
  
PROVINCIE ZUID-HOLLAND
  
Stadsgewest Leiden/Bollenstreek
* Binnenstedelijke locaties:– Leiden – Alkemade – Leiderdorp – Oegstgeest – Voorschoten – Zoeterwoude – Hillegom – Katwijk – Lisse – Noordwijk – Noordwijkerhout – Rijnsburg – Sassenheim – Valkenburg – Voorhout – Warmond
* Uitleglocaties:– Leiderdorp (Vegmo-Ruigekade, Boterhuispolder) – Voorhout (Voorhout-Noord)
  
Stadsgewest Drechtsteden 
* Binnenstedelijke locaties:– Dordrecht – Alblasserdam – Graafstroom – 's-Gravendeel – Heerjansdam – Hendrik Ido Ambacht – Nieuw Lekkerland – Papendrecht – Sliedrecht – Zwijndrecht
* Uitleglocaties:– Dordrecht (Dordrecht-buitenstad) – Alblasserdam (Lange steeg) – Hendrik Ido Ambacht (De Volgerlanden) – Papendrecht/Sliedrecht (Papendrecht Oostpolder/Sliedrecht Baanhoek West)
  
PROVINCIE ZEELAND
  
Stadsgewest Vlisburg 
* Binnenstedelijke locaties:– Middelburg – Vlissingen
  
PROVINCIE NOORD-BRABANT
  
Stadsgewest Breda 
* Binnenstedelijke locaties:– Breda – Oosterhout – Etten-Leur – Teteringen – Prinsenbeek
* Uitleglocaties:– Breda (Haagse Beemden, Westerpark) – Oosterhout (Vrachelen) – Etten-Leur (Hoge Neerstraat, Lage Banken, Brandseweg, Schoenmakershoek) – Prinsenbeek – Nieuw Ginneken (Ypelaar N.O., Bavel) – Teteringen
  
Stadsgewest Tilburg 
* Binnenstedelijke locaties:– Tilburg – Berkel-Enschot – Goirle – Udenhout – Waalwijk (niet gelegen in Vinex-stadsgewest)
* Uitleglocaties:– Tilburg (Reeshof, Drijflanen, Tilburg-Noord-Oost) – Goirle (Bakertand) – Udenhout (De Mortel) – Waalwijk (niet gelegen in Vinex-stadsgewest) (Waalwijk-West)
  
Stadsgewest 's-Hertogenbosch
* Binnenstedelijke locaties:– 's-Hertogenbosch – Rosmalen – Vught – Vlijmen
* Uitleglocaties:– 's-Hertogenbosch (Frederik Hendrik kazerne, Hoogveld II/Engelen) – Rosmalen (Rosmalen-Noord, Elsstraat) – Empel (Empel-Noord en -Zuid) – Vught (Hoevensestraat)
  
PROVINCIE LIMBURG
  
Stadsgewest Heerlen 
* Binnenstedelijke locaties:– Heerlen – Brunssum – Kerkrade – Landgraaf
* Uitleglocaties:– Heerlen (Hoogveld, Heerlerbaan)
  
Stadsgewest Sittard/Geleen 
* Binnenstedelijke locaties:– Sittard – Geleen
* Uitleglocaties:– Sittard (Hoogveld, Sittard-West)
  
Stadsgewest Venlo 
* Binnenstedelijke locaties:– Venlo – Tegelen
* Uitleglocaties:– Venlo (Venlo-stadsrand Zuid-Oost)
  
Stadsgewest Maastricht 
* Binnenstedelijke locaties:– Maastricht
* Uitleglocaties:– Maastricht (Caberg-Lanakerveld)

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL 19 VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES

Verslag als bedoeld in artikel 19, eerste volzin, van het Besluit locatiegebonden subsidies over het jaar .... (verslagjaar)

Gegevens omtrent de voortgang van de ontwikkeling van de bouwlocaties:

te verstrekken door alle ontvangers:

het geraamde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in elk van de op het verslagjaar eerstvolgende drie kalenderjaren.

te verstrekken door de regionale openbare lichamen waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt:

– het totale aantal woningen dat in het verslagjaar aan de woningvoorraad is toegevoegd, welk aantal gelijk is aan het ter zake aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van zijn statistieken verstrekte aantal;

– het aantal woningen dat in het verslagjaar aan de woningvoorraad is toegevoegd op elk van de bouwlocaties binnen de bebouwde kom, waarop bedrijfsterreinen gelegen zijn die niet meer als zodanig in gebruik zijn (functieveranderingslocaties);

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee in het verslagjaar de woningvoorraad is uitgebreid op de betrokken in het uitvoeringscontract aangegeven nieuwe bouwlocaties gezamenlijk;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de marktsector waarmee in het verslagjaar de woningvoorraad is uitgebreid op de betrokken in het uitvoeringscontract aangegeven bouwlocaties in en aan de stad gezamenlijk.

te verstrekken door de andere regionale openbare lichamen:

– het totale aantal woningen dat in het verslagjaar aan de woningvoorraad is toegevoegd, welk aantal gelijk is aan het ter zake aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van zijn statistieken verstrekte aantal;

– het aantal woningen dat in het verslagjaar aan de woningvoorraad is toegevoegd op bouwlocaties buiten de bebouwde kom, uitgesplitst per bouwlocatie;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee in het verslagjaar de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de marktsector waarmee in het verslagjaar de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties binnen de bebouwde kom.

te verstrekken door de budgetbeherende provincies:

– het totale aantal woningen dat, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, in het verslagjaar aan de woningvoorraad is toegevoegd;

– het aantal woningen dat, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, in het verslagjaar aan de woningvoorraad is toegevoegd op bouwlocaties binnen de bebouwde kom en op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee, onder verlening van zodanige geldelijke steun, in het verslagjaar de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, en het aantal woningen in de marktsector waarmee, onder verlening van zodanige geldelijke steun, in het verslagjaar de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties binnen de bebouwde kom.

BIJLAGE III A BIJ ARTIKEL 22, EERSTE LID, VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES

Tussenrapport als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies over het tijdvak .... (verslagperiode)

Gegevens omtrent de voortgang van de ontwikkeling van de bouwlocaties:

te verstrekken door alle ontvangers:

de stand van de ontwikkeling van de bouwlocaties aan het einde van de verslagperiode.

te verstrekken door de regionale openbare lichamen waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt:

– het totale aantal woningen dat in de verslagperiode aan de woningvoorraad is toegevoegd, welk aantal gelijk is aan het ter zake aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van zijn statistieken verstrekte aantal;

– het aantal woningen dat in de verslagperiode aan de woningvoorraad is toegevoegd op elk van de bouwlocaties binnen de bebouwde kom, waarop bedrijfsterreinen gelegen zijn die niet meer als zodanig in gebruik zijn (functieveranderingslocaties);

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee in de verslagperiode de woningvoorraad is uitgebreid op de betrokken in het uitvoeringscontract aangegeven nieuwe bouwlocaties gezamenlijk;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de marktsector waarmee in de verslagperiode de woningvoorraad is uitgebreid op de betrokken in het uitvoeringscontract aangegeven bouwlocaties in en aan de stad gezamenlijk;

– de bouwlocaties waarvan de grond aan het einde van de verslagperiode bouwrijp is, en het geraamde aantal woningen dat op die grond aan de woningvoorraad wordt toegevoegd.

te verstrekken door de andere regionale openbare lichamen:

– het totale aantal woningen dat in de verslagperiode aan de woningvoorraad is toegevoegd, welk aantal gelijk is aan het ter zake aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van zijn statistieken verstrekte aantal;

– het aantal woningen dat in de verslagperiode aan de woningvoorraad is toegevoegd op bouwlocaties buiten de bebouwde kom, uitgesplitst per bouwlocatie;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee in de verslagperiode de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de marktsector waarmee in de verslagperiode de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties binnen de bebouwde kom;

– het geraamde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in elk van de op de verslagperiode eerstvolgende drie kalenderjaren.

te verstrekken door de budgetbeherende provincies:

– het totale aantal woningen dat, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, in de verslagperiode aan de woningvoorraad is toegevoegd;

– het aantal woningen dat, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, in de verslagperiode aan de woningvoorraad is toegevoegd op bouwlocaties binnen de bebouwde kom en op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee, onder verlening van zodanige geldelijke steun, in de verslagperiode de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, en het aantal woningen in de marktsector waarmee, onder verlening van zodanige geldelijke steun, in de verslagperiode de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties binnen de bebouwde kom;

– het geraamde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in elk van de op de verslagperiode eerstvolgende drie kalenderjaren.

Financiële gegevens (uitsluitend te verstrekken door de budgetbeherende provincies):

In de verslagperiode ontvangen jaarbedragen:f
  
Totaalbedrag over de verslagperiode aan verleende geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties (op voet van de provinciale verordening, bedoeld in artikel 18a van het Besluit locatiegebonden subsidies, van ....... (datum)):  
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
enz.  
Totaal:f
–––––––––––
 f
  
Totaalbedrag over de verslagperiode aan teruggevorderde geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties (verleend op voet van de provinciale verordening, bedoeld in artikel 18a van het Besluit locatiegebonden subsidies van ....... (datum)):  
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
enz.  
Totaal:f
–––––––––––
Eindsaldo verslagperiode:f

Overige gegevens (door alle ontvangers te verstrekken):

– de vergelijking, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit locatiegebonden subsidies;

– de uiteenzetting, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit locatiegebonden subsidies (met gebruikmaking van de handleiding voor het ter zake te voeren beleid).

BIJLAGE III B BIJ DE ARTIKELEN 26, EERSTE LID, EN 28, EERSTE LID, VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES

Eindrapport als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies/melding van voltooiing als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van dat besluit

Verslagperiode:

Gegevens omtrent de voortgang van de ontwikkeling van de bouwlocaties:

te verstrekken door de regionale openbare lichamen waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt:

– de ontwikkelde bouwlocaties;

– het totale aantal woningen dat aan de woningvoorraad is toegevoegd, welk aantal gelijk is aan het ter zake aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van zijn statistieken verstrekte aantal;

– het aantal woningen dat aan de woningvoorraad is toegevoegd op elk van de bouwlocaties binnen de bebouwde kom, waarop bedrijfsterreinen gelegen zijn die niet meer als zodanig in gebruik zijn (functieveranderingslocaties);

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee de woningvoorraad is uitgebreid op de betrokken in het uitvoeringscontract aangegeven nieuwe bouwlocaties gezamenlijk;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de marktsector waarmee de woningvoorraad is uitgebreid op de betrokken in het uitvoeringscontract aangegeven bouwlocaties in en aan de stad gezamenlijk.

te verstrekken door de andere regionale openbare lichamen:

– de ontwikkelde bouwlocaties;

– het totale aantal woningen dat aan de woningvoorraad is toegevoegd, welk aantal gelijk is aan het ter zake aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van zijn statistieken verstrekte aantal;

– het aantal woningen dat aan de woningvoorraad is toegevoegd op bouwlocaties buiten de bebouwde kom, uitgesplitst per bouwlocatie;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee en het aantal woningen in de marktsector waarmee de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties binnen de bebouwde kom.

te verstrekken door de budgetbeherende provincies:

– het totale aantal woningen dat, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, aan de woningvoorraad is toegevoegd;

– het aantal woningen dat, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, aan de woningvoorraad is toegevoegd op bouwlocaties binnen de bebouwde kom en op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, en het aantal woningen in de sociale-bouwsector waarmee, onder verlening van zodanige geldelijke steun, de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties buiten de bebouwde kom;

– het totale aantal woningen waarmee, onder verlening van geldelijke steun als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, en het aantal woningen in de marktsector waarmee, onder verlening van zodanige geldelijke steun, de woningvoorraad is uitgebreid op bouwlocaties binnen de bebouwde kom.

Financiële gegevens (uitsluitend te verstrekken door de budgetbeherende provincies):

Beginsaldo verslagperiode:f
  
In de verslagperiode ontvangen jaarbedragen:f
+––––––––––
Beschikbaar budget in de verslagperiode:f
  
Totaalbedrag over de verslagperiode aan verleende geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties (op voet van de provinciale verordening, bedoeld in artikel 18a van het Besluit locatiegebonden subsidies, van ....... (datum)):  
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
enz. 
Totaal:f
––––––––––
 f
  
Totaalbedrag over de verslagperiode aan teruggevorderde geldelijke steun voor de ontwikkeling van bouwlocaties (verleend op voet van de provinciale verordening, bedoeld in artikel 18a van het Besluit locatiegebonden subsidies van ....... (datum)):  
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
gemeente ..... bouwlocatie ..... f 
enz.  
Totaal:f
+––––––––––
Eindsaldo contractperiode:f

Overige gegevens (door alle ontvangers te verstrekken):

De uiteenzetting, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit locatiegebonden subsidies (met gebruikmaking van de handleiding voor het ter zake te voeren beleid).

BIJLAGE IV A BIJ ARTIKEL 22, DERDE LID, VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES

Protocol voor accountantsverklaringen in het kader van het Besluit locatiegebonden subsidies

Specifiek van toepassing zijnde regelgeving:

– Besluit locatiegebonden subsidies

Richtlijnen:

1. De accountantsverklaring wordt afgegeven met als doel de vaststelling van de rechtmatige naleving van de voorschriften gesteld bij de ingevolge artikel 14 van het Besluit locatiegebonden subsidies toegekende budgetten en de deugdelijkheid van de verstrekte gegevens.

2. De accountant controleert daartoe aan de hand van het tussenrapport, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, het eindrapport, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van dat besluit, of de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van dat besluit, in elk geval of:

a. rechtsgeldig door het budgethoudende bestuursorgaan is besloten tot het verlenen van geldelijke steun op voet van dat besluit;

b. de opgave van genomen besluiten tot het verlenen van geldelijke steun voor het ontwikkelen van bouwlocaties ten laste van het budget en tot intrekking daarvan juist en volledig is;

c. dat rapport of die melding een getrouwe en deugdelijke weergave bevat van de ontvangsten, en van de bestedingen ten laste van het budget;

d. uit dat rapport of die melding blijkt dat de in het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract afgesproken prestaties zijn gerealiseerd.

3. Afwijkingen van het hierboven vermelde worden in een rapport van bevindingen bij de accountantsverklaring tot uitdrukking gebracht. Indien de rechtmatigheid niet voldoende gewaarborgd is, geeft hij daarin tevens een oordeel over de mate waarin de financiële processen op orde zijn.

4. Een goedkeurende accountantsverklaring wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage IV B opgenomen model.

Een accountantsverklaring kan slechts goedkeurend zijn, voor zover naar het oordeel van de accountant fouten met betrekking tot het budget het percentage van één, uitgedrukt in geldeenheden, niet overschrijden alsmede de afgesproken prestaties onder de gestelde voorwaarden zijn geleverd en de getrouwheid van het rapport of de melding is vastgesteld. Dit percentage kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

De accountant wordt hierbij de vrijheid gelaten een zodanige combinatie van controlemaatregelen te kiezen dat hij in staat is zich een gefundeerd oordeel te vormen. Om deze reden is dan ook geen norm gesteld voor de (statistische) betrouwbaarheid van zijn uitspraken.

5. Een accountantsverklaring die niet goedkeurend is, sluit zo veel mogelijk aan op de indeling die in het in bijlage IV B opgenomen model is gegeven, en wordt ingericht met inachtneming van de door het Nederlands Instituut van Registeraccountants vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor registeraccountants, dan wel van de door de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor accountants-administratieconsulenten.

BIJLAGE IV B BIJ ARTIKEL 22, DERDE LID, VAN HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES

Model van een goedkeurende accountantsverklaring bij het tussenrapport, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies, het eindrapport, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van dat besluit of de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van dat besluit

Wij hebben het tussenrapport, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies/het eindrapport, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies/de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies van de ontvanger (naam) van (datum) gecontroleerd met inachtneming van het protocol, opgenomen onder bijlage IV A bij dat besluit.

Op grond van deze controle zijn wij van oordeel dat:

a. (juiste weergave) de in het rapport/de melding opgenomen gegevens omtrent

– het toegekende budget en

– de besluiten tot het ontwikkelen van bouwlocaties ten laste van dat toegekende budget

juist en volledig zijn weergegeven;

b. (rechtmatigheid) bij die besluiten de in het Besluit locatiegebonden subsidies gestelde voorwaarden zijn nageleefd en

c. (prestaties) de verstrekte gegevens omtrent de in het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract afgesproken prestaties juist zijn.

Deze verklaring wordt afgegeven ten behoeve van het dagelijks bestuur of gedeputeerde staten van (aanduiding ontvanger).

(plaatsnaam, datum)

(naam accountant en ondertekening)

Naar boven