Besluit van 8 december 1995, houdende uitvoering van artikel 40, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Delegatiebesluit Wet toezicht effectenverkeer 1995)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 juli 1995, nr. BGW 95/1677-M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden;

Gelet op artikel 40, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 31 oktober 1995, nr. W06.95.0403);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 5 december 1995, nr. BGW 95/2513-U, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

b. Stichting: de Stichting Toezicht Effectenverkeer.

Artikel 2

Met inachtneming van artikel 40, eerste lid, van de wet worden de taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van de wet heeft, overgedragen aan de Stichting, met uitzondering van:

a. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, voor zover het betreft het doen van een mededeling dan wel het geven van een aanwijzing aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing;

b. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, voor zover het betreft het bepalen van een termijn met betrekking tot een aanwijzing als bedoeld onder a; en

c. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, voor zover het betreft het geven van voorschriften aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing, alsmede voor zover het betreft het geven van voorschriften met betrekking tot de opening en sluiting van effectenbeurzen.

Artikel 3

  • 1. Aan de overdracht van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, worden de in het tweede tot en met achtste lid bedoelde beperkingen en voorschriften gesteld onderscheidenlijk verbonden.

  • 2. Schriftelijke afspraken tussen de Stichting en andere toezichthoudende autoriteiten die tot uitwerking van de in artikel 33 van de wet bedoelde informatie-uitwisseling dienen, worden ter voorafgaande goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd. Onze Minister kan zijn goedkeuring aan deze afspraken slechts onthouden indien naar zijn oordeel de belangen die worden gediend door verdragen of bindende besluiten als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet dan wel het algemeen belang zich tegen die afspraken verzetten onderscheidenlijk verzet.

  • 3. In schriftelijke afspraken als bedoeld in het tweede lid die worden gemaakt met toezichthoudende autoriteiten van een staat waarmee het Koninkrijk geen verdrag als bedoeld in dat lid heeft gesloten, wordt bepaald dat deze afspraken bij de totstandkoming nadien van een dergelijk verdrag met die staat wederom ter goedkeuring aan Onze Minister worden voorgelegd. In dat geval toetst Onze Minister die afspraken aan het betrokken verdrag.

  • 4. Goedkeuring als bedoeld in het tweede of derde lid wordt geacht te zijn verkregen indien Onze Minister het voornemen tot het maken van schriftelijke afspraken niet afwijst binnen vier weken na ontvangst van het desbetreffende voorstel of, indien hij om nadere inlichtingen heeft verzocht, binnen vier weken na de ontvangst daarvan.

  • 5. Van door Onze Minister goedgekeurde schriftelijke afspraken als bedoeld in het tweede lid wordt door de Stichting mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 6. Over door de Stichting krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, onder b en c, 5, eerste lid, tweede volzin, 7, vierde lid, 11, eerste lid, en 17, eerste lid, van de wet te stellen regels wordt door de Stichting vooraf met Onze Minister overleg gevoerd.

  • 7. De door de Stichting op grond van artikel 24, tweede lid, van de wet te geven voorschriften met betrekking tot de voor een effectenbeurs te hanteren regels, hun toepassing of de controle op de naleving van die regels, worden zoveel mogelijk gegeven na overleg door de Stichting met de betrokken beurshouder of beurshouders. Voor zover deze voorschriften van algemene strekking zijn, worden zij vooraf aan Onze Minister voorgelegd.

  • 8. Voor zover de Stichting daarover uit hoofde van de wet beschikt of kan beschikken verstrekt zij desgevraagd aan Onze Minister alle inlichtingen die van betekenis kunnen zijn voor:

    a. het verlenen, wijzigen of intrekken van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 5, tweede lid, 10, eerste lid, 18, eerste lid, en 25, eerste lid, van de wet;

    b. het doen van een mededeling dan wel het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, voor zover het een mededeling of een aanwijzing betreft aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing;

    c. het bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, voor zover het een termijn betreft met betrekking tot een aanwijzing als bedoeld onder b;

    d. het treffen of intrekken van een maatregel als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet;

    e. het verlenen of intrekken van een erkenning als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet;

    f. het stellen van regels als bedoeld in de artikelen 22, vijfde lid, en 42 van de wet;

    g. het geven van voorschriften als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, voor zover het voorschriften betreft aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing, alsmede voor zover het voorschriften betreft met betrekking tot de opening en sluiting van effectenbeurzen;

    h. het verlenen of intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet;

    i. het geven van voorschriften als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet;

    j. het krachtens artikel 27, vierde lid, van de wet beoordelen van een wijziging in de regels, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet;

    k. het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 45, eerste of derde lid, van de wet of het bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de wet.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Delegatiebesluit Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 december 1995

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Het onderhavige besluit vervangt het Delegatiebesluit Wet toezicht effectenverkeer, dat in verband met de vervanging van de Wet toezicht effectenverkeer door de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna te noemen: de wet) is komen te vervallen. Naar inhoud zijn beide besluiten gelijk.

Met het besluit wordt uitvoering gegeven aan artikel 40 van de wet. Daarin is bepaald dat taken en bevoegdheden die de Minister van Financiën op grond van de wet heeft, bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen.

Een aantal taken en bevoegdheden is evenwel van overdracht uitgezonderd, onder meer omdat die van een zodanig belang worden geacht, dat zij niet voor overdracht in aanmerking komen. Dit geldt bijvoorbeeld voor taken en bevoegdheden die voor een belangrijk deel aan de reikwijdte van de wet raken, te weten:

– de in de artikelen 4, 5, 10, 18 en 25 van de wet opgenomen bevoegdheid om vrijstellingen te verlenen;

– de in artikel 8 van de wet opgenomen bevoegdheid om de uitzondering op de vergunningplicht niet van toepassing te verklaren op in een bepaalde andere lid-staat gevestigde effecteninstellingen;

– de in artikel 22, eerste lid, van de wet opgenomen taak om een houder van een effectenbeurs een erkenning te verlenen indien aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan;

– de in artikel 22, vijfde lid, van de wet opgenomen bevoegdheid om regels te stellen waaraan in een andere lid-staat gevestigde effectenbeurzen zich dienen te houden;

– de in artikel 25 van de wet opgenomen bevoegdheid om een houder van een effectenbeurs een ontheffing te verlenen;

– de in artikel 26 van de wet opgenomen bevoegdheid om een erkenning dan wel ontheffing in te trekken;

– de in artikel 27, tweede lid, van de wet opgenomen bevoegdheid om organisaties van beursleden als bedoeld in artikel 9 van de wet en houders van op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurzen voorschriften te geven ter uitvoering van communautaire richtlijnen;

– de in artikel 27, vierde lid, van de wet opgenomen taak om na te gaan of de voor een effectenbeurs te hanteren regels als gevolg van een voorgenomen wijziging daarvan niet in strijd komen met communautaire richtlijnen; en

– de in artikel 42 van de wet opgenomen bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop kosten van toezicht worden verhaald op de ondertoezichtgestelden.

Daarnaast zijn sommige taken en bevoegdheden van overdracht uitgezonderd omdat zij het nationale toezichtskader te boven gaan. Gewezen wordt op de in artikel 45 van de wet opgenomen taken en bevoegdheden ter uitvoering van de communautaire reciprociteitsbepalingen.

Tenslotte is er in artikel 41 van de wet sprake van taken en bevoegdheden van de Minister van Financiën jegens de rechtspersoon waaraan op grond van artikel 40 van de wet taken en bevoegdheden zijn overgedragen, die uit dien hoofde niet voor overdracht in aanmerking komen.

In artikel 2 van het besluit is bepaald dat de taken en bevoegdheden van de Minister van Financiën, met inachtneming van artikel 40, eerste lid, van de wet, worden overgedragen aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE)1+2. Van die overdracht zijn echter uitgesloten de bevoegdheden, bedoeld in artikel 6 van de wet, voor zover die betrekking hebben op voor een effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing. Tevens is uitgesloten de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, voor zover het betreft het geven van voorschriften aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing, alsmede voor zover het betreft het geven van voorschriften met betrekking tot de opening en sluiting van effectenbeurzen. Reden voor deze uitsluitingen zijn het politieke en het maatschappelijke belang van de onderhavige bevoegdheden. Het ligt overigens wel in de bedoeling de STE te horen alvorens van die bevoegdheden gebruik te maken. Bovendien zal de Minister van Financiën de desbetreffende bevoegdheden niet uitoefenen indien nog andere belangen moeten worden meegewogen waarop de Wet toezicht effectenverkeer 1995 niet ziet, zoals bijvoorbeeld bij beschermingsconstructies1.

Artikel 40, derde lid, van de wet biedt de mogelijkheid aan de onderhavige overdracht beperkingen te stellen en voorschriften te verbinden. Deze beperkingen en voorschriften zijn opgenomen in artikel 3 van het besluit. Hierbij is rekening gehouden met de toezeggingen aan de Tweede Kamer tijdens de schriftelijke behandeling van de Wet toezicht effectenverkeer2.

Op grond van artikel 33 van de wet is de STE bevoegd om onder bepaalde voorwaarden informatie uit te wisselen met Nederlandse en buitenlandse instanties dan wel met Nederlandse en buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn. Vanwege het belang van deze bevoegdheid is in artikel 3, tweede lid, van het besluit bepaald dat schriftelijke afspraken tussen de STE en andere toezichthouders die tot uitvoering van de hier bedoelde informatie-uitwisseling dienen, ter voorafgaande goedkeuring aan de Minister van Financiën moeten worden voorgelegd. Deze kan zijn goedkeuring slechts onthouden indien een dergelijke afspraak zich niet zou verdragen met het algemeen belang dan wel met door het Koninkrijk gesloten informatie-uitwisselingsverdragen3 of terzake relevante bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties (waaronder communautaire regelgeving).

Het derde lid van artikel 3 van het besluit schrijft voor dat de onderhavige afspraken moeten bepalen dat zij wederom ter goedkeuring aan de Minister van Financiën moeten worden voorgelegd indien met de desbetreffende andere staat nadien een verdrag tot informatie-uitwisseling tot stand komt. De reeds gemaakte afspraken worden in dat geval getoetst aan het later tot stand gekomen verdrag, teneinde strijdigheid daarmee te voorkomen.

Om een spoedige beslissing en een licht goedkeuringsregime te bevorderen, is in het vierde lid van artikel 3 voorzien in de mogelijkheid van een stilzwijgende goedkeuring met betrekking tot het verkrijgen van goedkeuring als bedoeld in het tweede en derde lid.

Ingevolge het vijfde lid van artikel 3 van het besluit dient de STE zorg te dragen voor publikatie van de onderhavige schriftelijke afspraken in de Staatscourant nadat deze door de Minister van Financiën zijn goedgekeurd. Deze publikatieplicht geldt overigens alleen voor schriftelijke afspraken met een algemeen karakter.

Wellicht ten overvloede wordt tenslotte opgemerkt dat bij eventuele tegenstrijdigheid een verdrag of een bindend besluit als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet voorrang heeft boven de desbetreffende schriftelijke afspraak.

In het zesde lid van artikel 3 van het besluit is bepaald dat de STE met de Minister van Financiën overleg dient te voeren over de nadere regels die zij voornemens is te stellen op grond van een krachtens de artikelen 3, 5, 7, 11 en 17 van de wet opgestelde algemene maatregel van bestuur. In de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, zijn de hoofdlijnen van de toezichtsregels opgenomen. Deze hoofdlijnen zullen op onderdelen nader door de STE worden uitgewerkt.

In het zevende lid van artikel 3 van het besluit wordt tegemoet gekomen aan een van de hiervoor reeds gememoreerde toezeggingen aan de Tweede Kamer tijdens de schriftelijke behandeling van de Wet toezicht effectenverkeer. Dit zevende lid bepaalt dat van de bevoegdheid die de STE op grond van artikel 24, tweede lid, van de wet heeft om voorschriften te geven, pas zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt na overleg met de betrokken beurshouder(s). De clausulering «zoveel mogelijk» is ingegeven door het besef dat toezichtsoverwegingen kunnen nopen tot een direct ingrijpen.

Voorts is de STE op grond van het zevende lid van artikel 3 van het besluit gehouden voorschriften van algemene strekking die zij op grond van artikel 24, tweede lid, van de wet geeft, vooraf aan de Minister van Financiën voor te leggen. Ten aanzien van voorschriften die in individuele situaties door de Stichting worden gegeven, geldt deze voorlegprocedure niet. De reden voor deze uitzondering is tweeledig. In de eerste plaats betreft het gebieden van (zelf)regulering ten aanzien waarvan de STE de mogelijkheid moet bezitten om ten behoeve van een slagvaardige uitoefening van haar dagelijkse toezicht, onverwijld voorschriften te geven. Een voorlegprocedure zou die slagvaardigheid kunnen verminderen. In de tweede plaats betreft het gebieden van (zelf)regulering die het algemeen functioneren van de effectenbeurzen niet raken en om die reden niet van een zodanig belang moeten worden geacht dat de directe betrokkenheid van de Minister van Financiën opportuun is.

Tenslotte is in het achtste lid van artikel 3 van het besluit bepaald dat de STE desgevraagd aan de Minister van Financiën alle inlichtingen dient te verstrekken waarover zij beschikt of kan beschikken, die van betekenis kunnen zijn voor de goede vervulling van taken en bevoegdheden die minister zich op grond van de wet heeft voorbehouden. Dit voorschrift brengt met zich dat in voorkomend geval artikel 33 van de wet in de relatie STE – Minister van Financiën geen toepassing vindt.

Ingevolge onderdeel j van het achtste lid kan de zogenaamde voorlegprocedure worden gevolgd, waarbij de materiële toetsing van de te wijzigen beursregels aan de betrokken communautaire regelgeving bij de STE berust. De STE informeert vervolgens de Minister van Financiën over haar bevindingen terzake.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1+2

De toenmalige Minister van Financiën heeft tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toezicht effectenverkeer aangegeven dat de STE voldoet aan de in artikel 40 opgenomen eisen met betrekking tot de noodzakelijke waarborgen voor een goede en onafhankelijke vervulling van de taken en bevoegdheden waarmee zij ingevolge de overdracht zal zijn belast. Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1988/89, 21 038, B, blz. 1–4, Kamerstukken II 1988/89, 21 038, nr. 3, blz. 12–14, en Kamerstukken II 1988/89, 21 038, nr. 6, blz. 2.

2 Voor de goede orde wordt opgemerkt dat met de overdracht van taken en bevoegdheden aan de STE op grond van dit besluit en op grond van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 slechts is beoogd de ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer bestaande toezichtssystematiek te handhaven. Met beide besluiten wordt met name niet beoogd vooruit te lopen op de voorgenomen doorlichting van zelfstandige bestuursorganen aan de hand van de door de Algemene Rekenkamer in deel 3 van haar verslag over 1994 ontwikkelde criteria («Zelfstandige bestuursorganen en ministeriële verantwoordelijkheid», Kamerstukken II 1994/95, 24 130, nr. 3).

XNoot
1

Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1988/89, 21 038, nr. 6, blz. 4 en 5, en nr. 12, blz. 3 en 4, en Kamerstukken II 1993/94, 23 874, nr. 3, blz. 48.

XNoot
2

Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1989/90, 21 038, nr. 12, blz. 11–12.

XNoot
3

Met de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk zijn verdragen gesloten ter zake van de uitwisseling van informatie en de verlening van wederzijdse administratieve bijstand op effectengebied.

Naar boven