Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 1995, 623 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 1995, 623 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 juli 1995, nr. BGW 95/1678-M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden;
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, onder b en c, 5, eerste lid, tweede volzin, 7, vierde lid, 11, eerste lid, en 17, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
De Raad van State gehoord (advies van 31 oktober 1995, No. W06.95.0402);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 5 december 1995, nr. BGW 95/2512-U, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
b. uitgevende instelling: een onderneming of instelling te wier laste effecten zijn of worden uitgegeven;
c. prospectus: een prospectus als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van de wet;
d. accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die niet in dienstbetrekking staat tot de desbetreffende onderneming of instelling;
e. jaarrekening: de balans en de winst- en verliesrekening met de toelichting;
f. toezichthouder: Onze Minister of een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 van de wet taken en bevoegdheden zijn overgedragen voor zover het die taken en bevoegdheden betreft.
1. Een prospectus bevat de gegevens die, gelet op de aard van de uitgevende instelling en van de aangeboden effecten, redelijkerwijs van belang zijn voor de beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en van de rechten en verplichtingen die aan de effecten verbonden zijn.
2. Een prospectus bevat ten minste de volgende gegevens:
a. voor aandeelbewijzen, optiebewijzen, warrants, inschrijvingen in aandelenregisters, winst- en oprichtersbewijzen, rechten van deelgenootschap, en soortgelijke waardepapieren dan wel rechten: de gegevens, bedoeld in de rubrieken 1.1 tot en met 9.2 en 10.1 tot en met 10.20 van de bij dit besluit behorende bijlage;
b. voor schuldbrieven, inschrijvingen in schuldregisters, en soortgelijke waardepapieren dan wel rechten: de gegevens, bedoeld in de rubrieken 1.1 tot en met 9.2 en 11.1 tot en met 11.24 van de bij dit besluit behorende bijlage;
c. voor certificaten van aandelen en soortgelijke waardepapieren: de gegevens, bedoeld in de rubrieken 12.1 tot en met 13.7 van de bij dit besluit behorende bijlage alsmede, indien de instelling die de oorspronkelijke effecten uitgeeft niet de instelling is die de certificaten uitgeeft, met betrekking tot de onderliggende waarden de gegevens als bedoeld in de rubrieken 1.1 tot en met 9.2 en 10.1 tot en met 10.20 van de bij dit besluit behorende bijlage;
d. voor opties en soortgelijke rechten: de gegevens, bedoeld in de rubrieken 14.1 tot en met 20.5 en 21.1 tot en met 21.7 van de bij dit besluit behorende bijlage;
e. voor rechten op overdracht op termijn van goederen: de gegevens, bedoeld in de rubrieken 14.1 tot en met 20.5 en 22.1 tot en met 22.7 van de bij dit besluit behorende bijlage;
f. voor recepissen van waarden als hiervoor bedoeld: de gegevens, bedoeld in de rubrieken van de bij dit besluit behorende bijlage die van toepassing zijn op de effecten waarvoor de recepissen worden uitgegeven.
3. Indien de bestaansperiode van de uitgevende instelling korter is dan de tijdsduur, genoemd in de verschillende rubrieken waarnaar in het tweede lid wordt verwezen, behoeft de informatie slechts voor de bestaansperiode van de uitgevende instelling te worden verstrekt onder opgave van redenen daarvan in het prospectus.
4. De toezichthouder kan verlangen dat een prospectus in een of meer door hem te bepalen talen wordt gesteld indien dit, gelet op de voorgenomen of mogelijke verspreiding van het prospectus, naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is voor een adequate informatieverschaffing aan de beleggers.
5. De toezichthouder kan regels stellen met betrekking tot de indeling van het prospectus.
1. Op een uitgevende instelling die een prospectus algemeen verkrijgbaar stelt is artikel 2, eerste en tweede lid, niet van toepassing indien het prospectus ten hoogste zes maanden voor het tijdstip waarop de aanbieding bij uitgifte wordt gedaan is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, of 21, tweede lid, van richtlijn nr. 89/298/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten (PbEG L 124), van een andere lid-staat en:
a. het prospectus is opgesteld overeenkomstig artikel 8 of 12 van die richtlijn; of
b. op een of meer onderdelen van het goedgekeurde prospectus door de bevoegde autoriteit van die andere lid-staat ontheffing is verleend of afwijking op een of meer onderdelen is toegestaan, mits naar het oordeel van de toezichthouder van dezelfde omstandigheden als die welke die ontheffing of afwijking rechtvaardigden, eveneens sprake is in Nederland.
2. De toezichthouder kan verlangen dat bepaalde gegevens, genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage, aan het prospectus, bedoeld in het eerste lid, worden toegevoegd met het oog op de nadere verschaffing van informatie die specifiek voor het aanbod in Nederland van belang is.
In advertenties en documenten waarin een aanbieding van effecten in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat een prospectus openbaar zal worden gemaakt alsmede op welke plaats en op welk tijdstip het prospectus algemeen verkrijgbaar zal worden gesteld. Afschriften van de advertenties en de documenten worden vóór het tijdstip waarop het prospectus openbaar wordt gemaakt of algemeen verkrijgbaar wordt gesteld aan de toezichthouder overgelegd.
1. Vóór het tijdstip waarop een aanbieding bij uitgifte wordt gedaan, wordt een prospectus aan de toezichthouder overgelegd en uiterlijk op dat tijdstip algemeen verkrijgbaar gesteld.
2. Indien het een prospectus betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt aan de toezichthouder gelijktijdig met het overleggen van het prospectus een schriftelijke verklaring van de in dat lid bedoelde autoriteit overgelegd waaruit de in dat lid bedoelde goedkeuring blijkt.
3. Indien op een prospectus artikel 3, eerste lid, onder b, van toepassing is, wordt het prospectus niet algemeen verkrijgbaar gesteld dan nadat de toezichthouder heeft verklaard dat naar zijn oordeel van dezelfde omstandigheden als die welke de in dat onderdeel bedoelde ontheffing of afwijking rechtvaardigden, eveneens sprake is in Nederland.
1. Alle nieuwe feiten die zich voordoen of worden geconstateerd tussen het tijdstip van vaststelling van een prospectus en het tijdstip waarop de desbetreffende aanbieding bij uitgifte eindigt en die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en van de rechten en verplichtingen die aan de effecten zijn verbonden, alsmede onvolledigheden, onnauwkeurigheden of onjuistheden in het prospectus, worden vermeld of gecorrigeerd in een document dat ter aanvulling van het prospectus algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Dit document wordt vóór het tijdstip waarop het algemeen verkrijgbaar wordt gesteld aan de toezichthouder overgelegd en onverwijld bij het prospectus gevoegd. Vanaf dat moment maakt het document deel uit van het prospectus.
2. Indien minder dan twaalf maanden voor het tijdstip waarop een aanbieding bij uitgifte wordt gedaan een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan de vereisten van artikel 2 onderscheidenlijk 3, kan ter zake van de aanbieding worden volstaan met een document als bedoeld in het eerste lid. Dit document mag evenwel slechts algemeen verkrijgbaar worden gesteld tezamen met of onder uitdrukkelijke verwijzing naar het in de eerste volzin bedoelde prospectus.
1. Voor zover de verplichting tot het opstellen van een jaarrekening en een jaarverslag niet reeds voortvloeit uit boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn op een uitgevende instelling het tweede tot en met twaalfde lid van toepassing.
2. De uitgevende instelling stelt binnen zes maanden na afloop van ieder boekjaar een jaarrekening en een jaarverslag vast. Tevens stelt de uitgevende instelling binnen vier maanden na afloop van de eerste helft van ieder boekjaar de halfjaarcijfers vast.
3. De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede, voor zover de aard van de jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de uitgevende instelling. Het jaarverslag geeft een getrouw beeld omtrent de toestand op de balansdatum en de gang van zaken gedurende het boekjaar en bevat voorts mededelingen omtrent de verwachte gang van zaken.
4. De halfjaarcijfers bevatten schematisch ten minste gegevens over de netto omzet en het resultaat vóór of na belastingen van de uitgevende instelling in de eerste zes maanden van het boekjaar, alsmede een toelichting daarop die alle gegevens bevat die redelijkerwijs van belang zijn voor de beoordeling van de ontwikkeling van de activiteiten en de resultaten van de uitgevende instelling. Daarbij worden alle bijzondere factoren vermeld die invloed hebben gehad op deze activiteiten en op de resultaten over de desbetreffende periode en worden de vergelijkbare cijfers van het overeenkomstig tijdvak van het vorige boekjaar gegeven.
5. Het vierde lid is niet van toepassing op een uitgevende instelling waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de notering aan een in een lid-staat gelegen of werkzame effectenbeurs en die halfjaarcijfers algemeen verkrijgbaar stelt, waarvan de opstelling geschiedt overeenkomstig richtlijn nr. 82/121/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 februari 1982 betreffende de periodieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten (PbEG L 48).
6. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen weer, alsmede zijn samenstelling in actief- en passiefposten aan het einde van de verslagperiode.
7. De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat over de verslagperiode weer, alsmede zijn afleiding uit de posten van baten en lasten.
8. De opstelling van de jaarrekening en het jaarverslag geschiedt door een uitgevende instelling met zetel in Nederland zoveel mogelijk overeenkomstig boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De opstelling van de jaarrekening en het jaarverslag van een uitgevende instelling met zetel in een andere lid-staat geschiedt overeenkomstig de voorschriften van de vierde richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (richtlijn nr. 78/660/EEG van 25 juli 1978) (PbEG L 222) en van de zevende richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (richtlijn nr. 83/349/EEG van 13 juni 1983) (PbEG L 193). Voor de overige uitgevende instellingen geschiedt de opstelling op gelijkwaardige wijze. In de jaarrekening en het jaarverslag wordt meegedeeld overeenkomstig welke voorschriften de opstelling is geschied. Voor zover de opstelling van de jaarrekening en het jaarverslag niet geschiedt overeenkomstig boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel overeenkomstig de in dit lid genoemde richtlijnen, kan de toezichthouder in overeenstemming met Onze Minister van Justitie regels stellen met betrekking tot het verschaffen van informatie omtrent de gehanteerde waarderingsgrondslagen en de omschrijving van de posten in de jaarrekening.
9. Het achtste lid is van overeenkomstige toepassing op de opstelling van de halfjaarcijfers.
10. Binnen een week na de vaststelling of, indien de jaarrekening goedkeuring behoeft, na de goedkeuring, maakt de uitgevende instelling de jaarrekening en gelijktijdig daarmee de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 8, tweede lid, en het jaarverslag openbaar door neerlegging van een volledig in het Nederlands opgesteld exemplaar of, indien dit niet is vervaardigd, van een exemplaar in het Frans, Duits of Engels:
a. ten kantore van het handelsregister van de plaats waar de uitgevende instelling volgens haar statuten haar zetel heeft; dan wel
b. indien de uitgevende instelling haar zetel niet in Nederland heeft, ten kantore van het handelsregister van Amsterdam.
11. De openbaarmaking van de halfjaarcijfers geschiedt overeenkomstig het tiende lid.
12. De jaarrekening, de accountantsverklaring, het jaarverslag en de halfjaarcijfers worden gelijktijdig met de openbaarmaking aan de toezichthouder overgelegd.
1. Voor zover dit niet reeds voortvloeit uit boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn op een uitgevende instelling het tweede tot en met vierde lid van toepassing.
2. Een accountant onderzoekt of de jaarrekening het in artikel 7, derde lid, bedoelde inzicht geeft. De bevindingen van de accountant worden in een verklaring neergelegd die in haar geheel bij de jaarrekening wordt gevoegd.
3. Indien de halfjaarcijfers door een accountant zijn onderzocht, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing. Indien dit niet het geval is, wordt hiervan uitdrukkelijk in een verklaring bij de halfjaarcijfers melding gemaakt.
4. In afwijking van het tweede en derde lid kunnen de jaarrekening en de halfjaarcijfers van een uitgevende instelling die haar zetel niet in Nederland heeft, worden onderzocht door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de uitgevende instelling haar zetel heeft, bevoegd is een verklaring af te geven omtrent de getrouwheid van deze stukken.
Een uitgevende instelling maakt zo spoedig mogelijk elk belangrijk nieuw feit betreffende de uitoefening van het bedrijf dat niet reeds openbaar is en waarvan een aanzienlijke invloed op de koers van de door die instelling uitgegeven effecten kan uitgaan, openbaar. Een afschrift van de openbaarmaking wordt terstond aan de toezichthouder overgelegd.
1. Een ieder die een effecteninstelling krachtens wet, statuten of reglementen vertegenwoordigt dan wel het dagelijks beleid van een effecteninstelling bepaalt, dient naar het oordeel van de toezichthouder voldoende deskundig te zijn in verband met de bedrijfsvoering van de effecteninstelling.
2. De in het eerste lid bedoelde personen, de personen die het dagelijks beleid van een effecteninstelling mede bepalen en de personen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn de in het eerste lid bedoelde personen te benoemen of te ontslaan, dienen naar het oordeel van de toezichthouder betrouwbaar te zijn.
De houder van een gekwalificeerde deelneming in een effecteninstelling mag naar het oordeel van de toezichthouder op grond van die deelneming geen invloed hebben of kunnen hebben die in strijd is met een gezonde of prudente bedrijfsvoering van die instelling.
Een effecteninstelling beschikt over een minimum bedrag aan eigen vermogen, waarvan de hoogte en de samenstelling voldoen aan door de toezichthouder te stellen regels.
1. Onverminderd artikel 12 beschikt een effecteninstelling over een minimum bedrag aan eigen middelen, waarvan de hoogte en de samenstelling voldoen aan door de toezichthouder te stellen regels met betrekking tot de solvabiliteit van effecteninstellingen.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op:
a. de eigen middelen die ten minste dienen te worden aangehouden in verhouding tot:
1°. de naar risicograad gewogen kredietuitzettingen, beleggingen en overige activa;
2°. de naar risicograad gewogen verplichtingen buiten de balanstelling;
3°. de rente-, wisselkoers en andere marktrisico's;
4°. de deelnemingen in andere ondernemingen of instellingen;
5°. de onder 1°, 2°, 3° of 4° vallende afzonderlijke posten, voor zover zij een bepaald percentage van de eigen middelen te boven gaan;
b. de omvang, al dan niet in verhouding tot de eigen middelen, van:
1°. de kredietuitzettingen, beleggingen en overige activa;
2°. de verplichtingen buiten de balanstelling;
3°. de rente-, wisselkoers- en andere marktrisico's;
4°. de deelnemingen in andere ondernemingen of instellingen.
3. Een effecteninstelling die deel uitmaakt van een groep die geen kredietinstelling omvat als bedoeld in artikel 1, eerste gedachtenstreepje, van richtlijn nr. 92/30/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 april 1992 inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis (PbEG L 110), voert systemen in voor de bewaking en beheersing van de bronnen van de eigen middelen en van het vreemd vermogen van alle andere financiële instellingen, bedoeld in artikel 1, tweede gedachtenstreepje, van die richtlijn, binnen de groep.
4. De toezichthouder kan regels stellen met betrekking tot de in het derde lid bedoelde systemen.
1. Het dagelijks beleid van een effecteninstelling wordt door ten minste twee personen bepaald.
2. Indien een effecteninstelling een natuurlijk persoon is kan de toezichthouder, in afwijking van het eerste lid, toestaan dat het dagelijks beleid alleen door die natuurlijke persoon wordt bepaald, mits deze naar het oordeel van de toezichthouder adequate maatregelen heeft genomen om anderszins de belangen te beschermen van de personen waaraan onderscheidenlijk waarvoor de effecteninstelling als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aanbiedt of verricht.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op rechtspersonen en vennootschappen die door één natuurlijk persoon worden geleid.
1. Een effecteninstelling is zodanig gestructureerd dat naar het oordeel van de toezichthouder het risico wordt vermeden dat de belangen van haar cliënten worden geschaad door belangenconflicten tussen de effecteninstelling en haar cliënten of tussen haar cliënten onderling.
2. De toezichthouder kan regels stellen met betrekking tot de structurering, bedoeld in het eerste lid.
1. Een effecteninstelling heeft met betrekking tot de effecten en gelden van cliënten regelingen getroffen om de rechten van die cliënten te beschermen en om te voorkomen dat die effecten en, voor zover de effecteninstelling geen kredietinstelling of een financiële instelling is waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 onderscheidenlijk een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45 van die wet is verleend, gelden door de effecteninstelling voor eigen rekening worden gebruikt.
2. De toezichthouder kan regels stellen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde regelingen.
1. Een effecteninstelling beschikt naar het oordeel van de toezichthouder over een goede administratieve organisatie, adequate interne controleprocedures en een deugdelijke registratie van de verrichte diensten, alsmede over systemen voor een adequate bewaking en beheersing van het risico met betrekking tot haar gehele bedrijf en over systemen om te allen tijde nauwkeurig haar financiële positie te berekenen. Deze organisatie, procedures, registratie en systemen moeten de toezichthouder in staat stellen na te gaan of de regels inzake de bedrijfsvoering en de financiële waarborgen worden nageleefd.
2. De toezichthouder kan regels stellen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde administratieve organisatie, interne controleprocedures, registratie en systemen.
1. Het hoofdkantoor van een in Nederland gevestigde effecteninstelling bevindt zich in Nederland. De personen die het dagelijks beleid van de effecteninstelling bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit dit hoofdkantoor.
2. Het hoofdkantoor van een in een andere staat gevestigde effecteninstelling bevindt zich in die andere staat. De personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor van de effecteninstelling in Nederland bepalen, verrichten hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit dat bijkantoor.
De regels, bedoeld in de artikelen 12, 13, eerste en vierde lid, 15, tweede lid, 16, tweede lid, en 17, tweede lid, kunnen voor onderscheiden groepen effecteninstellingen verschillend zijn.
Een effecteninstelling legt, voor zover op haar van toepassing, de volgende gegevens aan de toezichthouder over:
a. een verklaring omtrent de identiteit en de antecedenten van de personen, bedoeld in artikel 10, alsmede gegevens en bescheiden op basis waarvan de toezichthouder kan beoordelen of deze personen voldoen aan de in dat artikel bedoelde vereisten;
b. een verklaring omtrent de identiteit van de houders van een gekwalificeerde deelneming in de effecteninstelling, alsmede omtrent de omvang van hun deelneming, voor zover deze gegevens de effecteninstelling bekend zijn;
c. een verklaring van een accountant ten bewijze dat aan de artikelen 12 en 13, eerste lid, is voldaan;
d. een beschrijving van de systemen, bedoeld in artikel 13, derde lid;
e. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in artikel 14, tweede lid;
f. een beschrijving van de structuur, bedoeld in artikel 15, eerste lid;
g. een beschrijving van de regelingen, bedoeld in artikel 16, eerste lid;
h. een beschrijving van de in artikel 17, eerste lid, bedoelde administratieve organisatie, interne controleprocedures, registratie en systemen;
i. de gegevens omtrent de effecteninstelling die ingevolge wettelijk voorschrift in het handelsregister moeten worden opgenomen;
j. de algemene voorwaarden die op overeenkomsten met cliënten van toepassing zijn;
k. een opgave van de naar soort onderscheiden diensten die de effecteninstelling als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder aanbiedt of verricht;
l. een opgave van de naar soort onderscheiden effecten waarop de diensten betrekking hebben;
m. een opgave van alle andere dan de onder k bedoelde beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden van de effecteninstelling, naar soort onderscheiden;
n. een opgave van de categorie of categorieën personen waaraan onderscheidenlijk waarvoor de effecteninstelling als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aanbiedt of verricht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen personen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten en overige personen;
o. een opgave van de naam en het adres van het hoofdkantoor van iedere andere effecteninstelling namens welke de in de aanhef bedoelde effecteninstelling diensten aanbiedt of verricht, alsmede, in voorkomend geval, van de plaats waar die andere effecteninstelling is gevestigd;
p. een beschrijving van de groep waarvan de effecteninstelling deel uitmaakt en van de plaats die zij daarbinnen inneemt;
q. een opgave van de wijze waarop de diensten aan beleggers worden aangeboden; en
r. andere gegevens en bescheiden die de toezichthouder naar zijn oordeel redelijkerwijs nodig acht in het belang van de beoordeling van de vergunningaanvraag.
De artikelen 22 tot en met 32 zijn van toepassing op effecteninstellingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet is verleend.
1. Een effecteninstelling meldt aan de toezichthouder iedere voorgenomen wijziging in:
a. het aantal en de identiteit van de personen, bedoeld in artikel 10;
b. de systemen, bedoeld in artikel 13, derde lid;
c. de maatregelen, bedoeld in artikel 14, tweede lid;
d. de structurering, bedoeld in artikel 15, eerste lid;
e. de regelingen, bedoeld in artikel 16, eerste lid;
f. de in artikel 17, eerste lid, bedoelde administratieve organisatie, interne controleprocedures, registratie en systemen; en
g. de naam en het adres van het hoofdkantoor van de effecteninstelling, en, indien zij niet in Nederland is gevestigd, het adres van het bijkantoor, alsmede, in voorkomend geval, de plaats waar zij is gevestigd.
2. De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder overlegging van de gegevens, bedoeld in artikel 20, onder a, d, e, f, g, h onderscheidenlijk i, alsmede, indien de toezichthouder daarom verzoekt, van andere gegevens en bescheiden die de toezichthouder naar zijn oordeel redelijkerwijs nodig acht in het belang van de beoordeling van de melding.
3. Ten aanzien van een voorgenomen wijziging als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 10 en 14 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing.
4. Een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet doorgevoerd indien de toezichthouder het voornemen daartoe afwijst binnen vier weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het eerste lid, of, indien de toezichthouder overeenkomstig het tweede lid om andere gegevens en bescheiden heeft verzocht, na de ontvangst van die informatie.
1. Het eigen vermogen en de eigen middelen van een effecteninstelling voldoen aan de regels, bedoeld in de artikelen 12 onderscheidenlijk 13, eerste lid.
2. Een effecteninstelling brengt aan de toezichthouder verslag uit met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde voorschrift volgens door de toezichthouder te stellen regels.
3. Een effecteninstelling die niet voldoet aan het in het eerste lid bedoelde voorschrift brengt haar eigen vermogen en haar eigen middelen binnen een door de toezichthouder te stellen termijn in overeenstemming met de regels, bedoeld in de artikelen 12 onderscheidenlijk 13, eerste lid, en houdt zich aan door de toezichthouder te geven instructies met betrekking tot het verrichten van effectentransacties en handelingen die met die effectentransacties verband houden.
Een effecteninstelling houdt zich bij het verrichten van haar werkzaamheden aan door de toezichthouder te stellen regels die ertoe strekken dat de effecteninstelling:
a. handelt in het belang van haar cliënten en de adequate functionering van de effectenmarkten;
b. in het belang van haar cliënten kennis neemt van hun financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten;
c. haar cliënten de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door haar aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben;
d. belangenconflicten tracht te voorkomen en, wanneer deze onvermijdelijk zijn, ervoor zorgt dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld;
e. de bevoegdheden die zij heeft gekregen ten behoeve van de door haar te verrichten diensten, niet gebruikt voor andere doeleinden dan die waarvoor zij aan haar zijn verleend; en
f. een goede interne organisatie en adequate controlemechanismen heeft ten behoeve van de naleving van de in de aanhef bedoelde regels en ter bevordering van de continuïteit van haar bedrijfsvoering.
1. Een effecteninstelling sluit met iedere cliënt een schriftelijke overeenkomst die de uitsluitende grondslag vormt voor de diensten die de effecteninstelling in de uitoefening van haar bedrijf voor de cliënt verricht.
2. In de overeenkomst zijn ten minste bepaald:
a. de rechten en verplichtingen van de cliënt en de effecteninstelling uit hoofde van de overeenkomst;
b. de naar soort onderscheiden diensten die de effecteninstelling in het kader van de overeenkomst voor de cliënt zal verrichten;
c. een specificatie van de eventuele beperkingen met betrekking tot de markten waarop effectentransacties ten behoeve van de cliënt zullen worden afgewikkeld;
d. de naar soort onderscheiden kosten, anders dan de kosten ter zake van een aanbieding van effecten bij uitgifte, die aan de cliënt in rekening worden gebracht alsmede de aan die kosten ten grondslag liggende berekening;
e. de wijze waarop instructies van de cliënt en berichten van de effecteninstelling worden verstrekt en geadministreerd;
f. de wijze waarop gelden of effecten van de cliënt worden verrekend, gedeponeerd en geadministreerd;
g. de wijze waarop over de rekeningen van de cliënt kan worden beschikt;
h. de regelingen inzake de aansprakelijkheid van de effecteninstelling onderscheidenlijk de cliënt uit hoofde van de overeenkomst;
i. een verklaring van de cliënt dat hij heeft kennis genomen van de informatie die de effecteninstelling krachtens dit besluit aan hem dient te verstrekken en dat hij zich bewust is van de risico's die aan de belegging zijn verbonden;
j. de regeling van toepasselijk recht en de wijze van beslechting van geschillen; en
k. de omstandigheden waaronder de overeenkomst tussen de effecteninstelling en de cliënt een einde neemt, de omstandigheden waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de wijze waarop op of na de datum van beëindiging nog lopende transacties worden afgewikkeld.
3. Indien de overeenkomst betrekking heeft op vermogensbeheer is daarin tevens bepaald:
a. de samenstelling van het beheerde vermogen naar effectensoort en de waarde van het te beheren vermogen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst;
b. de doelstellingen van de cliënt ter zake van het vermogensbeheer;
c. een specificatie van de eventuele kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen ten aanzien van de effecten of categorieën van effecten waarin mag worden belegd;
d. de wijze waarop het beheer wordt gevoerd alsmede de betrokkenheid van de cliënt daarbij, daaronder een regeling van de machtiging aan de effecteninstelling; en
e. de frequentie van rapportage aan de cliënt.
4. De toezichthouder kan met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst nadere regels stellen.
1. De artikelen 24, aanhef en onder b en c, en 25 zijn niet van toepassing voor zover een effecteninstelling diensten aanbiedt aan of verricht voor personen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten.
2. De overeenkomst, bedoeld in artikel 25, eerste lid, is niet vereist voor zover een effecteninstelling zich in haar dienstverlening jegens de cliënt beperkt tot de uitvoering van door die cliënt op eigen initiatief uitdrukkelijk gegeven effectenorders.
Een effecteninstelling informeert iedere cliënt over de toepasselijkheid van een garantieregeling op de door haar aangeboden diensten, alsmede, indien een garantieregeling van toepassing is, over de inhoud van die regeling.
Een effecteninstelling die in de uitoefening van haar bedrijf effectentransacties en andere daarmee verband houdende handelingen verricht voor rekening van een cliënt, reikt aan die cliënt onverwijld een effectennota uit die voldoet aan door de toezichthouder te stellen regels met betrekking tot de gegevens die op de effectennota worden vermeld.
1. Een effecteninstelling die in de uitoefening van haar bedrijf vermogensbeheer verricht, stelt regelmatig aan iedere cliënt met wie zij een overeenkomst inzake vermogensbeheer heeft gesloten een opgave beschikbaar die een getrouw en volledig overzicht geeft van de samenstelling van het door de effecteninstelling voor die cliënt beheerde vermogen. Deze opgave bevat ten minste de volgende gegevens:
a. de samenstelling naar effectensoort en de marktwaarde van het onder beheer zijnde vermogen; en
b. de aan de cliënt in rekening gebrachte onderscheidenlijk te brengen kosten van beheer en overige kosten.
2. De toezichthouder kan een model voorschrijven van de opgave, bedoeld in het eerste lid.
1. Een effecteninstelling houdt zich aan door de toezichthouder te stellen regels met betrekking tot door de effecteninstelling te rapporteren gegevens over door haar verrichte transacties met tot de notering aan een effectenbeurs toegelaten effecten.
2. Een effecteninstelling bewaart alle gegevens die betrekking hebben op haar bedrijfsvoering, waaronder de gegevens die betrekking hebben op de transacties, bedoeld in het eerste lid, ten minste vijf jaren op systematische en overzichtelijke wijze.
De regels, bedoeld in de artikelen 23, tweede lid, 24, aanhef, 25, vierde lid, 28 en 30, eerste lid, en het model, bedoeld in artikel 29, tweede lid, kunnen voor onderscheiden groepen effecteninstellingen verschillend zijn.
1. Een effecteninstelling legt binnen zes maanden na afloop van ieder boekjaar een afschrift van een door een accountant onderzochte jaarrekening over dat jaar over aan de toezichthouder.
2. In afwijking van het eerste lid kan de jaarrekening van een effecteninstelling die haar zetel niet in Nederland heeft, worden onderzocht door een deskundige die ingevolge het recht van de staat waar de effecteninstelling haar zetel heeft, bevoegd is de jaarrekening te onderzoeken.
De artikelen 34 tot en met 42 zijn van toepassing op kredietinstellingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is verleend en op financiële instellingen waaraan een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45 van die wet is verleend.
1. Een instelling houdt zich aan door de toezichthouder te stellen regels met betrekking tot de in artikel 15, eerste lid, bedoelde structurering, met betrekking tot de in artikel 16, eerste lid, bedoelde regelingen en met betrekking tot de in artikel 17, eerste lid, bedoelde administratieve organisatie, interne controleprocedures en registratie.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, worden door de toezichthouder gesteld met inachtneming van het daaromtrent bepaalde bij of krachtens de Wet toezicht kredietwezen 1992.
3. Een instelling meldt aan de toezichthouder iedere voorgenomen wijziging in de in het eerste lid bedoelde structurering, regelingen, administratieve organisatie, interne controleprocedures en registratie, onder overlegging van de gegevens, bedoeld in artikel 20, onder f, g onderscheidenlijk h, alsmede, indien de toezichthouder daarom verzoekt, van andere gegevens en bescheiden die de toezichthouder naar zijn oordeel redelijkerwijs nodig acht in het belang van de beoordeling van de melding.
4. Ten aanzien van een voorgenomen wijziging als bedoeld in het derde lid is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
5. Een wijziging als bedoeld in het derde lid wordt niet doorgevoerd indien de toezichthouder het voornemen daartoe afwijst binnen vier weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, of, indien de toezichthouder overeenkomstig het derde lid om andere gegevens en bescheiden heeft verzocht, na ontvangst van die informatie.
Een instelling houdt zich bij het verrichten van haar werkzaamheden aan door de toezichthouder te stellen regels die ertoe strekken dat de instelling:
a. handelt in het belang van haar cliënten en de adequate functionering van de effectenmarkten;
b. in het belang van haar cliënten kennis neemt van hun financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten;
c. haar cliënten de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door haar aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben;
d. belangenconflicten tracht te voorkomen en, wanneer deze onvermijdelijk zijn, ervoor zorgt dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld;
e. de bevoegdheden die zij heeft gekregen ten behoeve van de door haar te verrichten diensten, niet gebruikt voor andere doeleinden dan die waarvoor zij aan haar zijn verleend; en
f. een goede interne organisatie en adequate controlemechanismen heeft ten behoeve van de naleving van de in de aanhef bedoelde regels.
1. Een instelling sluit met iedere cliënt een schriftelijke overeenkomst die de uitsluitende grondslag vormt voor de diensten die de instelling in de uitoefening van haar bedrijf voor de cliënt verricht.
2. In de overeenkomst zijn ten minste bepaald:
a. de rechten en verplichtingen van de cliënt en de instelling uit hoofde van de overeenkomst;
b. de naar soort onderscheiden diensten die de instelling in het kader van de overeenkomst voor de cliënt zal verrichten;
c. een specificatie van de eventuele beperkingen met betrekking tot de markten waarop effectentransacties ten behoeve van de cliënt zullen worden afgewikkeld;
d. de naar soort onderscheiden kosten, anders dan de kosten ter zake van een aanbieding van effecten bij uitgifte, die aan de cliënt in rekening worden gebracht alsmede de aan die kosten ten grondslag liggende berekening;
e. de wijze waarop instructies van de cliënt en berichten van de instelling worden verstrekt en geadministreerd;
f. de wijze waarop gelden of effecten van de cliënt worden verrekend, gedeponeerd en geadministreerd;
g. de wijze waarop over de rekeningen van de cliënt kan worden beschikt;
h. de regelingen inzake de aansprakelijkheid van de instelling onderscheidenlijk de cliënt uit hoofde van de overeenkomst;
i. een verklaring van de cliënt dat hij heeft kennis genomen van de informatie die de instelling krachtens dit besluit aan hem dient te verstrekken en dat hij zich bewust is van de risico's die aan de belegging zijn verbonden;
j. de regeling van toepasselijk recht en de wijze van beslechting van geschillen; en
k. de omstandigheden waaronder de overeenkomst tussen de instelling en de cliënt een einde neemt, de omstandigheden waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de wijze waarop op of na de datum van beëindiging nog lopende transacties worden afgewikkeld.
3. Indien de overeenkomst betrekking heeft op vermogensbeheer is daarin tevens bepaald:
a. de samenstelling van het beheerde vermogen naar effectensoort en de waarde van het te beheren vermogen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst;
b. de doelstellingen van de cliënt ter zake van het vermogensbeheer;
c. een specificatie van de eventuele kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen ten aanzien van de effecten of categorieën van effecten waarin mag worden belegd;
d. de wijze waarop het beheer wordt gevoerd alsmede de betrokkenheid van de cliënt daarbij, daaronder een regeling van de machtiging aan de instelling; en
e. de frequentie van rapportage aan de cliënt.
4. De toezichthouder kan met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst nadere regels stellen.
1. De artikelen 35, aanhef en onder b en c, en 36 zijn niet van toepassing ingeval een instelling diensten aanbiedt aan of verricht voor personen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten.
2. De overeenkomst, bedoeld in artikel 36, is niet vereist indien een instelling zich in haar dienstverlening jegens de cliënt beperkt tot de uitvoering van door die cliënt op eigen initiatief uitdrukkelijk gegeven effectenorders.
Een instelling die in de uitoefening van haar bedrijf effectentransacties en andere daarmee verband houdende handelingen verricht voor rekening van een cliënt, reikt aan die cliënt onverwijld een effectennota uit die voldoet aan door de toezichthouder te stellen regels met betrekking tot de gegevens die op de effectennota worden vermeld.
1. Een instelling die in de uitoefening van haar bedrijf vermogensbeheer verricht, stelt regelmatig aan iedere cliënt met wie zij een overeenkomst inzake vermogensbeheer heeft gesloten een opgave beschikbaar die een getrouw en volledig overzicht geeft van de samenstelling van het door de instelling voor die cliënt beheerde vermogen. Deze opgave bevat ten minste de volgende gegevens:
a. de samenstelling naar effectensoort en de marktwaarde van het onder beheer zijnde vermogen; en
b. de aan de cliënt in rekening gebrachte onderscheidenlijk te brengen kosten van beheer en overige kosten.
2. De toezichthouder kan een model voorschrijven van de opgave, bedoeld in het eerste lid.
1. Een instelling houdt zich aan door de toezichthouder te stellen regels met betrekking tot door de instelling te rapporteren gegevens over door haar verrichte transacties met tot de notering aan een effectenbeurs toegelaten effecten.
2. Een instelling bewaart alle gegevens die betrekking hebben op haar bedrijfsvoering, waaronder de gegevens die betrekking hebben op de transacties, bedoeld in het eerste lid, ten minste vijf jaren op systematische en overzichtelijke wijze.
De regels, bedoeld in de artikelen 34, eerste lid, 35, aanhef, 36, vierde lid, 38 en 40, eerste lid, en het model, bedoeld in artikel 39, tweede lid, kunnen voor onderscheiden groepen instellingen verschillend zijn.
De artikelen 35 tot en met 39 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen die ingevolge artikel 31 of artikel 32 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in Nederland het bedrijf van kredietinstelling mogen uitoefenen, op financiële instellingen die ingevolge artikel 50 of artikel 51 van die wet werkzaamheden in Nederland mogen uitoefenen en op effecteninstellingen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder i of j, van de wet.
De regels, bedoeld in de artikelen 35, aanhef, 36, vierde lid, en 38, en het model, bedoeld in artikel 39, tweede lid, kunnen voor onderscheiden groepen effecteninstellingen als bedoeld in artikel 43 verschillend zijn.
De toezichthouder kan regels stellen om te voorkomen dat een handeling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet van een houder van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet zou leiden of zou kunnen leiden tot een invloed op de betrokken effecteninstelling die in strijd is met een gezonde en prudente bedrijfsvoering van die effecteninstelling.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
HOOFDSTUK I. GEGEVENS VOOR AANDEELBEWIJZEN, OPTIEBEWIJZEN, WARRANTS, INSCHRIJVINGEN IN AANDELENREGISTERS, WINST- EN OPRICHTERSBEWIJZEN, RECHTEN VAN DEELGENOOTSCHAP, SCHULDBRIEVEN, INSCHRIJVINGEN IN SCHULDREGISTERS, EN SOORTGELIJKE WAARDEPAPIEREN DAN WEL RECHTEN
§ 1. Gegevens betreffende de personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus
1.1. Naam en functie van de natuurlijke personen onderscheidenlijk naam en zetel van de rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus of, in voorkomend geval, voor bepaalde gedeelten daarvan. In dat geval worden deze gedeelten vermeld.
Ingeval een rechtspersoon verantwoordelijk is voor het prospectus of een gedeelte daarvan, worden tevens naam en functie vermeld van de natuurlijke personen die uiteindelijk het beleid van deze rechtspersoon bepalen.
1.2. Verklaring van de in de rubriek 1.1 bedoelde verantwoordelijke personen dat, voor zover hun redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, de gegevens in het prospectus of in het gedeelte waarvoor zij verantwoordelijk zijn, in overeenstemming zijn met de werkelijkheid en dat geen gegevens zijn weggelaten waarvan vermelding de strekking van het prospectus zou wijzigen.
§ 2. Gegevens betreffende de accountants die ter zake van de in het prospectus opgenomen gegevens mededelingen hebben gedaan alsmede betreffende de aard van deze mededelingen
2.1. Naam, adres en woonplaats, dan wel plaats van vestiging, van de accountant die de jaarrekeningen over de laatste drie boekjaren heeft gecontroleerd.
2.2. Mededeling dat de jaarrekeningen, bedoeld in rubriek 2.1, door een accountant zijn gecontroleerd.
De verklaringen van de accountant worden integraal opgenomen. Indien een verklaring een voorbehoud bevat dan wel sprake is van oordeelsonthouding, worden de redenen daarvoor in de tekst van de mededeling vermeld.
2.3. Overige gegevens in het prospectus die door een accountant zijn gecontroleerd en naam, adres en woonplaats, dan wel plaats van vestiging, van die accountant.
Deze gegevens worden slechts verstrekt voor zover zij afwijken van de in rubriek 2.1 genoemde gegevens.
2.4. Mededeling van een accountant dat het prospectus, voor zover van toepassing, de in de rubrieken 1.1 tot en met 13.7 genoemde gegevens bevat, alsmede de gegevens die zijn vereist op grond van de door de toezichthouder ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het besluit gestelde regels.
Indien naam, adres en woonplaats, dan wel plaats van vestiging, van de accountant afwijken van de in rubriek 2.1 onderscheidenlijk rubriek 2.3 genoemde gegevens worden deze eveneens vermeld.
§ 3. Algemene gegevens betreffende de uitgevende instelling
3.1. Naam, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien deze laatste afwijkt van die van de statutaire zetel.
3.2. Datum van oprichting en duur van de uitgevende instelling indien zij niet voor onbepaalde tijd is aangegaan, alsmede de datum waarop de statuten laatstelijk zijn gewijzigd.
3.3. Wetgeving die op de uitgevende instelling van toepassing is en rechtsvorm die zij in het kader van deze wetgeving heeft.
3.4. Doel van de uitgevende instelling en verwijzing naar de artikelen van de statuten waarin dit wordt omschreven, alsmede de statutaire bepalingen betreffende wijziging van de statuten.
3.5. Indien de uitgevende instelling een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, de datum en het nummer van de laatstverkregen ministeriële verklaring van geen bezwaar op de statuten, het nummer van inschrijving in het handelsregister en de plaats van inschrijving.
3.6. Opgave van de plaatsen in Nederland waar inzage mogelijk is in de in het prospectus genoemde documenten betreffende de uitgevende instelling, alsmede, voor zover de volgende documenten niet in het prospectus zijn opgenomen, opgave van de plaatsen in Nederland waar het laatstverschenen jaarverslag, de jaarrekeningen, de halfjaarcijfers en de statuten verkrijgbaar zijn.
3.7. Gegevens betreffende de fiscale positie van de uitgevende instelling.
3.8. Indien de uitgevende instelling deel uitmaakt van een groep, een beknopte beschrijving van die groep en van de plaats die zij daarbinnen inneemt.
§ 4. Gegevens betreffende het kapitaal van de uitgevende instelling
4.1. Bedrag van het geplaatste kapitaal, alsmede aantal en categorieën van de aandelen waarin het geplaatste kapitaal is verdeeld, onder vermelding van hun belangrijkste kenmerken. Het nog te storten gedeelte van het geplaatste kapitaal, onder vermelding van het aantal of de totale nominale waarde en de aard van de niet volgestorte aandelen, in voorkomend geval onderverdeeld naar het percentage van storting.
4.2. Statutaire bepalingen en eventuele machtigingen inzake wijziging in het kapitaal, alsmede de vervaldatum van eventuele machtigingen.
4.3. Indien een deel van het maatschappelijk kapitaal niet is geplaatst of een verplichting tot kapitaalverhoging is aangegaan, in het bijzonder in geval van uitgegeven warrants of converteerbare leningen of van verleende optierechten:
a. het bedrag van het desbetreffende deel van het maatschappelijk kapitaal of van de verplichting;
b. de categorieën rechthebbenden die op deze aanvullende gedeelten van het kapitaal een voorkeursrecht hebben;
c. de voorwaarden en bepalingen inzake de uitgifte van de desbetreffende aandelen; en
d. de voorwaarden en bepalingen inzake de eventuele conversie en de wijze waarop de inschrijvingen hiervoor geschieden.
4.4. Aantal en kenmerken van de stukken die geen deel uitmaken van het geplaatste kapitaal.
4.5. Gespecificeerde opgave van de groei of afname van het geplaatste kapitaal van de uitgevende instelling in de laatste drie jaren, alsmede een beschrijving van de factoren die hiervoor de grondslag vormen of vormden.
4.6. Naam en adres van de natuurlijke personen onderscheidenlijk naam en zetel van de rechtspersonen die, direct of indirect, afzonderlijk of gezamenlijk zeggenschap over de uitgevende instelling uitoefenen of kunnen uitoefenen, alsmede het bedrag van het in hun bezit zijnde deel van het kapitaal waaraan stemrecht is verbonden.
Indien de zeggenschap wordt of kan worden uitgeoefend door een rechtspersoon worden tevens de namen vermeld van degenen aan wie een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in die rechtspersoon toekomt dan wel, ingeval bedoeld recht in een aandeel is belichaamd en toekomt aan een vennootschap, vereniging of stichting, de namen van de bestuurders van die rechtspersoon.
4.7. Voor zover de uitgevende instelling daarvan op de hoogte is, de houders van een gekwalificeerde deelneming.
4.8. Aantal, boekwaarde en nominale waarde, dan wel, bij gebreke van een nominale waarde, fractiewaarde, van de aandelen van de uitgevende instelling die zij of een vennootschap waarin zij direct of indirect voor meer dan 50% deelneemt, in portefeuille houdt, indien deze aandelen niet afzonderlijk in de balans zijn opgenomen.
§ 5. Gegevens betreffende de activiteiten van de uitgevende instelling
5.1. Beschrijving van de belangrijkste activiteiten van de uitgevende instelling in de laatste drie boekjaren, indien van belang onderverdeeld naar produkt of dienst en naar geografische markten.
5.2. Beschrijving van nieuwe of voorgenomen activiteiten van de uitgevende instelling, indien van belang onderverdeeld naar produkt of dienst en naar geografische markten.
5.3. Netto-omzet en resultaat na belastingen in de laatste drie boekjaren, indien van belang onderverdeeld naar categorieën bedrijfsactiviteiten en naar geografische markten.
5.4. Voor activiteiten op het gebied van mijnbouw, olie- en aardgaswinning, steengroeven en soortgelijke activiteiten, een beschrijving van de ligging van de delfstoffen en de economische aspecten van de winning. Indien hiervan een taxatierapport is opgemaakt, wordt een uittreksel hiervan, ondertekend door de deskundige die het rapport heeft opgesteld, in het prospectus opgenomen.
5.5. Indien de in de rubrieken 5.1 tot en met 5.4 genoemde gegevens zijn beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden wordt van die omstandigheden melding gemaakt.
5.6. Afhankelijkheid van de uitgevende instelling van concessies, octrooien of licenties, van industriële, commerciële of financiële overeenkomsten of van nieuwe fabricageprocédés, indien deze factoren van fundamenteel belang zijn voor haar werkzaamheid of rentabiliteit.
5.7. Rechtszaken of arbitrages die een belangrijke invloed kunnen hebben of in een recent verleden hebben gehad op de financiële en fiscale positie van de uitgevende instelling.
5.8. Onderbrekingen in de activiteiten van de uitgevende instelling die een belangrijke invloed kunnen hebben of in een recent verleden hebben gehad op haar financiële positie.
5.9. Met cijfers toegelichte beschrijving van de belangrijkste investeringen, daaronder begrepen belangen in andere ondernemingen, zoals aandelen en obligaties, die zijn gerealiseerd in de drie laatste boekjaren en de reeds verstreken maanden van het lopende boekjaar.
5.10. Gegevens betreffende de belangrijkste in uitvoering zijnde investeringen, met uitsluiting van aan de gang zijnde verwerving van belangen in andere ondernemingen, alsmede gegevens betreffende de geografische verdeling en betreffende de opzet van de financiering van deze investeringen.
5.11. Gegevens betreffende de belangrijkste investeringen in de toekomst waarvoor vaste verbintenissen zijn aangegaan, met uitsluiting van voorgenomen verwerving van belangen in andere ondernemingen.
§ 6. Individuele gegevens betreffende ondernemingen waarvan de uitgevende instelling een deel van het kapitaal bezit dat in belangrijke mate van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de activa en de passiva, de financiële positie of de resultaten van de uitgevende instelling
6.1. Naam, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien deze laatste afwijkt van die van de statutaire zetel.
6.2. Beschrijving van het doel alsmede van de belangrijkste activiteiten van de onderneming.
6.3. Bedrag van het geplaatste kapitaal.
6.4. Gedeelte van het geplaatste kapitaal in het bezit van de uitgevende instelling en het eventueel op dit gedeelte nog te storten bedrag.
6.5. Resultaat per aandeel uit de normale bedrijfsvoering, na belastingen.
6.6. Bedrag der dividenden door de uitgevende instelling in de loop van het laatste boekjaar ontvangen uit hoofde van het bezit van aandelen.
6.7. Hoogte van de vorderingen en de schulden van de uitgevende instelling tegenover de onderneming, onderverdeeld naar obligaties, overige leningen en schulden alsmede naar leningen en schulden met en leningen en schulden zonder garantie of zekerheid.
6.8. Meest recente gegevens betreffende:
a. het totaalbedrag van voorwaardelijke verplichtingen dat door de uitgevende instelling jegens de onderneming is aangegaan; en
b. de schulden en gestelde zekerheden waarvoor de uitgevende instelling garant staat binnen de groep waarvan zij deel uitmaakt.
§ 7. Gegevens betreffende het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de uitgevende instelling
7.1. Balansen en winst- en verliesrekeningen over de laatste drie boekjaren, in de vorm van een vergelijkend overzicht opgesteld door de organen van de uitgevende instelling. De toelichting behorende tot de jaarrekening van het laatste boekjaar.
Bij de verkrijgbaarstelling van het prospectus mogen niet meer dan achttien maanden zijn verstreken sinds de afsluiting van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft.
Indien de uitgevende instelling zowel een vennootschappelijke als een geconsolideerde jaarrekening opstelt, neemt zij beide in het prospectus op conform de eerste alinea van deze rubriek. Ter zake van de geconsolideerde jaarrekening worden de toegepaste consolidatiegrondslagen vermeld.
7.2. Resultaat na belastingen en hoogte van het dividend per aandeel van de uitgevende instelling, over de laatste drie boekjaren.
Indien tijdens deze periode van drie boekjaren het aantal aandelen van de uitgevende instelling is gewijzigd ten gevolge van bijvoorbeeld een kapitaalverhoging of -verlaging of een samenvoeging of splitsing van aandelen, worden de resultaten en de dividenden per aandeel zodanig herleid dat zij vergelijkbaar zijn. In dat geval worden de gebruikte omrekeningsformules vermeld.
7.3. Meest recente gegevens betreffende:
a. het totaalbedrag van alle leningen en schulden, onderverdeeld naar obligaties, overige leningen en schulden alsmede naar leningen en schulden met en leningen en schulden zonder garantie of zekerheid;
b. het totaalbedrag van voorwaardelijke verplichtingen dat door de uitgevende instelling is aangegaan; en
c. de schulden en gestelde zekerheden waarvoor de uitgevende instelling garant staat binnen de groep waarvan zij deel uitmaakt.
7.4. Indien tien maanden zijn verstreken sinds de afsluiting van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft, worden halfjaarcijfers in het prospectus opgenomen of daaraan gehecht. Deze halfjaarcijfers worden opgesteld in de vorm van een balans en een winst- en verliesrekening met toelichting en hebben betrekking op de eerste zes maanden na afloop van dat boekjaar. Indien zij niet door een accountant zijn gecontroleerd, wordt dat vermeld.
Elke belangrijke wijziging in de cijfers na de afsluiting van het laatste boekjaar of na de opstelling van de halfjaarcijfers wordt in het prospectus of in een daaraan gehechte toelichting vermeld.
7.5. Kasstroomoverzicht met betrekking tot de laatste drie boekjaren.
§ 8. Gegevens betreffende het bestuur, de leiding en het toezicht van de uitgevende instelling
8.1. Naam, adres en functie in de uitgevende instelling van de volgende personen, onder vermelding van de belangrijkste door hen buiten de instelling uitgeoefende activiteiten, voor zover deze activiteiten voor de uitgevende instelling van belang zijn:
a. leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen;
b. beherende vennoten als het een commanditaire vennootschap betreft.
Ingeval onder a of b sprake is van een rechtspersoon worden tevens vermeld de in de aanhef van deze rubriek genoemde gegevens van de natuurlijke personen die uiteindelijk het beleid van deze rechtspersoon bepalen.
8.2. Bezoldigingen en voordelen van leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de uitgevende instelling, alsmede aan deze leden verstrekte leningen en afgegeven garanties.
8.3. Naam en adres van de oprichters van de uitgevende instelling, indien de oprichting van de uitgevende instelling vijf jaren of minder aan de verkrijgbaarstelling van het prospectus is vooraf gegaan.
8.4. Totaal aantal aandelen van de uitgevende instelling in het bezit van de leden van haar bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen en totaal aantal hun verleende opties op aandelen van de instelling onderscheidenlijk totaal aantal aandelen en verleende opties op aandelen die voor hun rekening en risico worden gehouden door derden.
§ 9. Gegevens betreffende de recente ontwikkeling en de vooruitzichten van de uitgevende instelling
9.1. Algemene gegevens betreffende de gang van zaken bij de uitgevende instelling sinds het afsluiten van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft, in het bijzonder over:
a. de belangrijkste recente tendensen in de ontwikkeling van produktie, verkoop, looptijd en omvang van de orderportefeuille; en
b. de recente tendensen in de ontwikkeling van kosten en verkoopprijzen.
9.2. Beschrijving van de vooruitzichten van de uitgevende instelling voor ten minste de eerste zes maanden na vaststelling van het prospectus.
§ 10. Additioneel voor aandeelbewijzen, optiebewijzen, warrants, inschrijvingen in aandelenregisters, winst- en oprichtersbewijzen, rechten van deelgenootschap, en soortgelijke waardepapieren dan wel rechten
10.1. Gegevens betreffende de besluiten, machtigingen en goedkeuringen op grond waarvan alsmede wetgeving waaronder de effecten zijn of worden uitgegeven.
10.2. Aantal effecten dat is of, indien dit vooraf is bepaald, wordt uitgegeven, alsmede het nominale bedrag van de emissie. Indien aan de uitgifte een voorplaatsing van effecten is voorafgegaan, wordt het bedrag hiervan vermeld.
10.3. Indien de uitgifte van de effecten gelijktijdig op markten in verschillende landen plaatsvindt, worden deze markten vermeld. Ingeval een gedeelte van de uitgifte aan een bepaalde markt is voorbehouden, wordt dit gedeelte vermeld.
10.4. Gespecificeerde opgave of raming van het totaalbedrag en het bedrag per uitgegeven of uit te geven effect van de aan de uitgifte verbonden kosten, onderverdeeld naar:
a. de kosten voor rekening van de inschrijver of koper;
b. de provisies en overige vergoedingen voor de financiële tussenpersonen; en
c. de overige kosten.
10.5. Voorgenomen bestemmingen van de verwachte opbrengst van de emissie, die resteert na aftrek van het totaalbedrag van de aan de uitgifte verbonden kosten, alsmede het gedeelte van de verwachte opbrengst dat voor elk van de bestemmingen zal worden aangewend.
10.6. Aantal voor verhandeling beschikbare effecten.
10.7. Beschrijving van de aan de effecten verbonden rechten, in het bijzonder de omvang van het stemrecht, het recht op uitkering van winst of op een gedeelte van het eventuele saldo bij vereffening alsmede ieder voorkeursrecht.
10.8. Tijdstip waarop de aan de effecten verbonden rechten een aanvang nemen.
10.9. Verjaringstermijn van de dividenden en van de begunstigden van de verjaring.
10.10. Mededeling of de effecten op naam of aan toonder zijn alsmede of beperkingen bestaan in de overdraagbaarheid en verhandelbaarheid van de effecten, onder vermelding van de aard en redenen van deze eventuele beperkingen.
10.11. Aard van de voorkeursrechten van de aandeelhouders of van de beperking of opheffing van deze rechten, onder vermelding van de redenen van de beperking onderscheidenlijk opheffing.
10.12. Wijze van uitoefening van het voorkeursrecht, verhandelbaarheid van de claimrechten, bestemming van niet uitgeoefende claimrechten.
10.13. Uitgifte- of verkoopprijs, onder vermelding van de nominale waarde en het agio of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde of het bedrag van de kapitaalverhoging en het agio.
10.14. Motivering van de uitgifte- of verkoopprijs.
10.15. Bedrag van het eigen vermogen per aandeel van de uitgevende instelling voor en na de uitgifte en de toename hiervan als gevolg van de betalingen door de kopers van de desbetreffende aandelen.
10.16. Periode waarin de inschrijving op de effecten openstaat of openstond onderscheidenlijk de plaatsing geschiedt of geschiedde en eventuele mogelijkheden tot vervroegde sluiting. Opgave van de instellingen die zijn belast met het in ontvangst nemen van inschrijvingen. Wijze van en termijnen voor de levering van de effecten alsmede eventuele uitgifte van recepissen. Wijze van betaling, in het bijzonder ten aanzien van de volstorting van niet volgestorte aandelen.
10.17. Beschrijving van de fiscale positie van de aandeelhouder.
10.18. Ingeval natuurlijke personen of rechtspersonen ten opzichte van de uitgevende instelling de emissie overnemen of de plaatsing garanderen, wordt van elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen ten minste het volgende vermeld:
a. naam, adres en woonplaats, dan wel plaats van vestiging;
b. de omvang van de participatie in de emissie, uitgedrukt in procenten van het nominale bedrag van de emissie;
c. de verplichtingen die in het kader van de overneming of het garanderen van de plaatsing van de emissie jegens de uitgevende instelling zijn of worden aangegaan; en
d. indien van toepassing, de zakelijke relatie, anders dan op grond van de overeenkomst tot overneming of garantie van de emissie, tot de uitgevende instelling alsmede de aard van die relatie.
Indien de overneming of plaatsingsgarantie slechts op een deel van de emissie betrekking heeft, wordt het overblijvende deel vermeld.
10.19. Indien effecten van dezelfde categorie als de effecten die zijn of worden uitgegeven reeds op een of meer markten worden verhandeld, worden deze markten vermeld, alsmede de eerste koers dan wel de eerste bied- en laatkoers van elke maand van de laatstverstreken twaalf maanden en de koers van elke dag van de laatstverstreken maand, onder vermelding van de markten waarop deze koersen tot stand zijn gekomen.
10.20. Opgave voor het laatste boekjaar en het lopende boekjaar van:
a. de door derden gedane openbare aanbiedingen tot koop of ruil van de aandelen van de uitgevende instelling; en
b. de door de uitgevende instelling gedane openbare aanbiedingen tot ruil van de aandelen van een andere vennootschap onder vermelding van de prijs of de ruilwaarde en van het resultaat.
§ 11. Additioneel voor schuldbrieven, inschrijvingen in schuldregisters, en soortgelijke waardepapieren dan wel rechten
11.1. Gegevens betreffende de besluiten, machtigingen en goedkeuringen op grond waarvan alsmede wetgeving waaronder de effecten zijn of worden uitgegeven.
11.2. Aantal effecten dat is of, indien dit vooraf is bepaald, wordt uitgegeven, alsmede het nominale bedrag van de emissie. Indien aan de uitgifte een voorplaatsing van effecten is voorafgegaan, wordt het bedrag hiervan vermeld.
11.3. Indien de uitgifte van de effecten gelijktijdig op markten in verschillende landen plaatsvindt, worden deze markten vermeld. Ingeval een gedeelte van de uitgifte aan een bepaalde markt is voorbehouden, wordt dit gedeelte vermeld.
11.4. Gespecificeerde opgave of raming van het totaalbedrag en het bedrag per uitgegeven of uit te geven effect van de aan de uitgifte verbonden kosten, onderverdeeld naar:
a. de kosten voor rekening van de inschrijver of koper;
b. de provisies en overige vergoedingen voor de financiële tussenpersonen; en
c. de overige kosten.
11.5. Voorgenomen bestemmingen van de verwachte opbrengst van de emissie, die resteert na aftrek van het totaalbedrag van de aan de uitgifte verbonden kosten, alsmede het gedeelte van de verwachte opbrengst dat voor elk van de bestemmingen zal worden aangewend.
11.6. Gegevens betreffende de leningvoorwaarden, waaronder, voor zover van toepassing, ten minste:
a. het nominale bedrag van de lening; indien het bedrag van de lening niet is vastgesteld, wordt daarvan melding gemaakt onder opgave van het tijdstip waarop de vaststelling zal plaatsvinden;
b. het rentepercentage en de datum waarop de lening rente gaat dragen; indien meer rentevoeten worden toegepast, worden de voorwaarden voor wijziging vermeld;
c. de valuta waar de lening in luidt; indien de lening luidt in rekeneenheden, wordt de regeling daarvan vermeld;
d. de optieclausule en een toelichting op de voorwaarden daarvan;
e. de coupures, het aantal, de soorten en de nummering der stukken;
f. de winstdelingsclausules; en
g. de voorkeursrechten.
11.7. Couponvervaldagen.
11.8. Plan van aflossing, onder vermelding van onder meer de maanden waarin wordt geloot, de data waarop wordt afgelost alsmede of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing mogelijk is. Indien dit laatste het geval is, worden de wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit kan geschieden alsmede de invloed van vervroegde gedeeltelijke aflossing op de verdere aflossingen vermeld.
11.9. Wijze waarop van de loting en van de al dan niet vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing mededeling wordt gedaan.
11.10. Omschrijving van het bij uitloting toe te passen systeem.
11.11. Mededeling of de effecten op naam of aan toonder zijn alsmede of beperkingen bestaan in de overdraagbaarheid en verhandelbaarheid van de effecten, onder vermelding van de aard en redenen van deze eventuele beperkingen.
11.12. Aard van eventuele voorkeursrechten, verhandelbaarheid van eventuele claimrechten en bestemming van niet uitgeoefende claimrechten.
11.13. Uitgifte- of verkoopprijs, onder vermelding van de nominale waarde.
11.14. Motivering van de uitgifte- of verkoopprijs.
11.15. Effectieve rendement op basis van de uitgiftekoers alsmede gehanteerde berekeningsmethode.
11.16. Periode waarin de inschrijving op de effecten openstaat of openstond onderscheidenlijk de plaatsing geschiedt of geschiedde en eventuele mogelijkheden tot vervroegde sluiting. Opgave van de instellingen die zijn belast met het in ontvangst nemen van inschrijvingen. Wijze van en termijnen voor de levering van de effecten alsmede eventuele uitgifte van recepissen.
11.17. Verjaringstermijn van rente en betaalbaar gestelde hoofdsommen, onder vermelding van de begunstigden van de verjaring alsmede van de aanwijzing van betaalkantoren.
11.18. Beschrijving van de fiscale positie van de houder van de desbetreffende effecten.
11.19. Ingeval natuurlijke personen of rechtspersonen ten opzichte van de uitgevende instelling de emissie overnemen of de plaatsing garanderen, wordt van elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen ten minste het volgende vermeld:
a. naam, adres en woonplaats, dan wel plaats van vestiging;
b. de gegevens, genoemd in de rubrieken 3, 4, 5, 7, 8 en 9 van deze paragraaf;
c. de omvang van de participatie in de emissie, uitgedrukt in procenten van het nominale bedrag van de emissie;
d. de verplichtingen die in het kader van de overneming of het garanderen van de plaatsing van de emissie jegens de uitgevende instelling zijn of worden aangegaan; en
e. indien van toepassing, de zakelijke relatie tot de uitgevende instelling.
Indien de overneming of plaatsingsgarantie slechts op een deel van de emissie betrekking heeft, wordt het overblijvende deel vermeld.
11.20. Aard en draagwijdte van de garanties, zekerheden en verplichtingen, die dienen ter verzekering van de aflossing van de effecten en de rentebetaling. De plaatsen in Nederland waar het publiek inzage kan krijgen in de overeenkomsten betreffende deze garanties, zekerheden en verplichtingen.
11.21. Regeling van de trustee of van een andere vertegenwoordiging van de houders van de desbetreffende effecten. Naam en functie onderscheidenlijk naam en zetel van de vertegenwoordiger van de houders van de desbetreffende effecten, voornaamste bepalingen inzake deze vertegenwoordiging en in het bijzonder de bepalingen inzake vervanging van de vertegenwoordiger. Indien de vertegenwoordiger in een zakelijke relatie tot de uitgevende instelling staat, wordt hiervan melding gemaakt. De plaatsen in Nederland waar het publiek inzage kan krijgen in de overeenkomsten betreffende deze vormen van vertegenwoordiging.
11.22. Bedingen inzake achterstelling van de lening ten opzichte van andere schulden van de uitgevende instelling die reeds bestaan of nog zullen worden aangegaan.
11.23. Ten aanzien van converteerbare obligaties worden tevens vermeld:
a. de conversiebepalingen en de wijze waarop de conversie van obligaties de aflossing beïnvloedt;
b. voor zover van toepassing, de in de rubrieken 10.1 tot en met 10.20 genoemde gegevens voor de aandelen waarin kan worden geconverteerd;
c. de bepaling dat per advertentie in een of meer landelijke dagbladen telkens kennis zal worden gegeven van het feit dat gebruik wordt gemaakt van het eventuele recht ingevolge de voorwaarden de geconverteerde stukken, anders dan door deelneming aan de lotingen, in mindering te brengen op door loting voor aflossing aan te wijzen stukken. Daarbij wordt vermeld dat deze kennisgeving ten minste tien dagen voor de datum waarop de loting plaatsvindt zal geschieden alsmede welke wijziging het aantal uit te loten stukken daardoor ondergaat onderscheidenlijk dat de aflossing door loting geheel achterwege blijft; en
d. indien de instelling die de aandelen uitgeeft niet de instelling is die de converteerbare obligaties uitgeeft, de in de rubrieken 2.1, 2.2 en 3.1 tot en met 9.2 genoemde gegevens betreffende de instelling die de aandelen uitgeeft.
11.24. Ten aanzien van effecten waarvan rente en aflossing door een of meer rechtspersonen zijn gegarandeerd, bevat het prospectus over de garant of garanten tevens de in de rubrieken 2.1, 2.2 en 3.1 tot en met 9.2 genoemde gegevens.
HOOFDSTUK II. GEGEVENS VOOR CERTIFICATEN VAN AANDELEN EN SOORTGELIJKE WAARDEPAPIEREN
§ 12. Gegevens betreffende de instelling die de certificaten uitgeeft
12.1. Naam, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien deze laatste afwijkt van die van de statutaire zetel.
12.2. Datum van oprichting en duur van de uitgevende instelling indien zij niet voor onbepaalde tijd is aangegaan.
12.3. Wetgeving die op de instelling die de certificaten afgeeft van toepassing is en rechtsvorm die zij in het kader van deze wetgeving heeft.
12.4. Bedrag van het geplaatste kapitaal, alsmede aantal en categorieën van de aandelen waarin het geplaatste kapitaal is verdeeld, onder vermelding van hun belangrijkste kenmerken.
12.5. Opgave van de houders van het kapitaal.
12.6. Naam, adres en functie in de uitgevende instelling van de volgende personen, onder vermelding van de belangrijkste door hen buiten de instelling uitgeoefende activiteiten, voor zover deze activiteiten voor de uitgevende instelling van belang zijn:
a. leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen;
b. beherende vennoten als het een commanditaire vennootschap betreft.
Ingeval onder a of b sprake is van een rechtspersoon worden tevens vermeld de in de aanhef van deze rubriek genoemde gegevens van de natuurlijke personen die uiteindelijk het beleid van deze rechtspersoon bepalen.
12.7. Doel van de uitgevende instelling. Indien de uitgifte van certificaten niet het enige doel is, beschrijving van de aard der overige activiteiten onder speciale vermelding van die welke een zuiver fiduciair karakter hebben.
12.8. Indien de uitgevende instelling een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, de datum en het nummer van de laatstverkregen ministeriële verklaring van geen bezwaar op de statuten, het nummer van inschrijving in het handelsregister en de plaats van inschrijving.
12.9. Samenvatting van de jaarrekening over het laatst afgesloten boekjaar. Indien tien maanden zijn verstreken sinds de afsluiting van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft, worden halfjaarcijfers in het prospectus opgenomen of daaraan gehecht. Deze halfjaarcijfers worden opgesteld in de vorm van een balans en een winst- en verliesrekening met toelichting en hebben betrekking op de eerste zes maanden na afloop van dat boekjaar. Indien zij niet door een accountant zijn gecontroleerd, wordt dat vermeld. Opgave van de plaatsen in Nederland waar de jaarrekening over het laatst afgesloten boekjaar alsmede de statuten van de uitgevende instelling ter inzage liggen.
Elke belangrijke wijziging in de cijfers na de afsluiting van het laatste boekjaar of na de opstelling van de halfjaarcijfers wordt in het prospectus of in een daaraan gehechte toelichting vermeld.
§ 13. Gegevens betreffende de certificaten
13.1. Opgave van de regels voor de uitgifte van de certificaten, onder vermelding van datum en plaats van publikatie.
13.2. Beschrijving van de aan de oorspronkelijke effecten verbonden rechten, in het bijzonder de omvang van het stemrecht, het recht op uitkering van winst of op een gedeelte van het eventuele saldo bij vereffening alsmede ieder voorkeursrecht. De regels volgens welke de uitgevende instelling deze rechten uitoefent en maatregelen bedoeld voor het verkrijgen van instructies van de houders van certificaten.
13.3. Bankgaranties of andere garanties die aan de certificaten verbonden zijn en die ertoe strekken de nakoming van verplichtingen van de uitgevende instellingen te verzekeren.
13.4. Mogelijkheid van omwisseling van de certificaten in oorspronkelijke stukken en regels voor deze omwisseling.
13.5. Bedrag der provisies en kosten ten laste van de houder inzake:
a. de uitgifte van de certificaten;
b. de verzilvering van de dividendbewijzen;
c. het creëren van extra certificaten;
d. de omwisseling van certificaten tegen oorspronkelijke stukken; en
e. de overige kosten.
13.6. Gegevens betreffende het aantal voor verhandeling beschikbare certificaten alsmede betreffende de verhandelbaarheid en overdraagbaarheid van de certificaten.
13.7. Gegevens betreffende alle belastingen en heffingen die ten laste van de houders kunnen worden geheven in de landen waar de certificaten worden uitgegeven.
HOOFDSTUK III. GEGEVENS VOOR OPTIES, RECHTEN OP OVERDRACHT OP TERMIJN VAN GOEDEREN, EN SOORTGELIJKE RECHTEN
§ 14. Gegevens betreffende de personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus
14.1. Naam en functie van de natuurlijke personen onderscheidenlijk naam en zetel van de rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus of, in voorkomend geval, voor bepaalde gedeelten daarvan. In dat geval worden deze gedeelten vermeld.
Ingeval een rechtspersoon verantwoordelijk is voor het prospectus of een gedeelte daarvan, worden tevens naam en functie vermeld van de natuurlijke personen die uiteindelijk het beleid van deze rechtspersoon bepalen.
14.2. Verklaring van de in de rubriek 14.1 bedoelde verantwoordelijke personen dat, voor zover hun redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, de gegevens in het prospectus of in het gedeelte waarvoor zij verantwoordelijk zijn, in overeenstemming zijn met de werkelijkheid en dat geen gegevens zijn weggelaten waarvan vermelding de strekking van het prospectus zou wijzigen.
§ 15. Gegevens betreffende de accountant die ter zake van de in het prospectus opgenomen gegevens mededelingen heeft gedaan alsmede betreffende de aard van deze mededelingen
15.1. Naam, adres en woonplaats, dan wel plaats van vestiging, van de accountant die ter zake van de in het prospectus opgenomen gegevens mededelingen heeft gedaan.
15.2. Mededeling van de accountant dat het prospectus, voor zover van toepassing, de in de rubrieken 14.1 tot en met 21.7 genoemde gegevens bevat, alsmede de gegevens die zijn vereist op grond van de door de toezichthouder ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het besluit gestelde regels.
§ 16. Algemene gegevens betreffende de uitgevende instelling
16.1. Naam, statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien deze laatste afwijkt van die van de statutaire zetel.
16.2. Datum van oprichting en duur van de uitgevende instelling indien zij niet voor onbepaalde tijd is aangegaan, alsmede de datum waarop de statuten laatstelijk zijn gewijzigd.
16.3. Wetgeving die op de uitgevende instelling van toepassing is en rechtsvorm die zij in het kader van deze wetgeving heeft.
16.4. Doel van de uitgevende instelling en verwijzing naar de artikelen van de statuten waarin dit wordt omschreven, alsmede de statutaire bepalingen betreffende wijziging van de statuten.
16.5. Indien de uitgevende instelling deel uitmaakt van een groep, een beknopte beschrijving van die groep en van de plaats die zij daarbinnen inneemt.
16.6. Indien de uitgevende instelling een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, de datum en het nummer van de laatstverkregen ministeriële verklaring van geen bezwaar op de statuten, het nummer van inschrijving in het handelsregister en de plaats van inschrijving.
16.7. Opgave van de plaatsen in Nederland waar inzage mogelijk is in de in het prospectus genoemde documenten betreffende de uitgevende instelling, alsmede, voor zover de volgende documenten niet in het prospectus zijn opgenomen, opgave van de plaatsen in Nederland waar het laatstverschenen jaarverslag, de jaarrekeningen, de halfjaarcijfers en de statuten verkrijgbaar zijn.
16.8. Gegevens betreffende de fiscale positie van de uitgevende instelling.
§ 17. Gegevens betreffende het kapitaal van de uitgevende instelling
17.1. Bedrag van het geplaatste kapitaal, alsmede aantal en categorieën van de aandelen waarin het geplaatste kapitaal is verdeeld, onder vermelding van hun belangrijkste kenmerken. Het nog te storten gedeelte van het geplaatste kapitaal, onder vermelding van het aantal of de totale nominale waarde en de aard van de niet volgestorte aandelen, in voorkomend geval onderverdeeld naar het percentage van storting.
17.2. Gespecificeerde opgave van de groei of afname van het geplaatste kapitaal van de uitgevende instelling in de laatste drie jaren, alsmede een beschrijving van de factoren die hiervoor de grondslag vormen of vormden.
17.3. Naam en adres van de natuurlijke personen onderscheidenlijk naam en zetel van de rechtspersonen die, direct of indirect, afzonderlijk of gezamenlijk zeggenschap over de uitgevende instelling uitoefenen of kunnen uitoefenen, alsmede het bedrag van het in hun bezit zijnde deel van het kapitaal waaraan stemrecht is verbonden.
Indien de zeggenschap wordt of kan worden uitgeoefend door een rechtspersoon worden tevens de namen vermeld van degenen aan wie een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in die rechtspersoon toekomt dan wel, ingeval bedoeld recht in een aandeel is belichaamd en toekomt aan een vennootschap, vereniging of stichting, de namen van de bestuurders van die rechtspersoon.
17.4. Voor zover de uitgevende instelling daarvan op de hoogte is, de houders van een gekwalificeerde deelneming.
§ 18. Gegevens betreffende de activiteiten van de uitgevende instelling
18.1. Beschrijving van de belangrijkste activiteiten van de uitgevende instelling in de laatste drie boekjaren, indien van belang onderverdeeld naar produkt of dienst en naar geografische markten.
18.2. Netto-omzet en resultaat na belastingen in de laatste drie boekjaren, indien van belang onderverdeeld naar categorieën bedrijfsactiviteiten en naar geografische markten.
18.3. Rechtszaken of arbitrages die een belangrijke invloed kunnen hebben of in een recent verleden hebben gehad op de financiële en fiscale positie van de uitgevende instelling.
18.4. Onderbrekingen in de activiteiten van de uitgevende instelling die een belangrijke invloed kunnen hebben of in een recent verleden hebben gehad op haar financiële positie.
18.5. Met cijfers toegelichte beschrijving van de belangrijkste investeringen, daaronder begrepen belangen in andere ondernemingen, zoals aandelen en obligaties, die zijn gerealiseerd in de drie laatste boekjaren en de reeds verstreken maanden van het lopende boekjaar.
§ 19. Gegevens betreffende de recente ontwikkeling en de vooruitzichten van de uitgevende instelling
19.1. Algemene gegevens betreffende de gang van zaken bij de uitgevende instelling sinds het afsluiten van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft, in het bijzonder over:
a. de belangrijkste recente tendensen in de ontwikkeling van produktie, verkoop, looptijd en omvang van de orderportefeuille; en
b. de recente tendensen in de ontwikkeling van kosten en verkoopprijzen.
19.2. Beschrijving van de vooruitzichten van de uitgevende instelling voor ten minste de eerste zes maanden na vaststelling van het prospectus.
§ 20. Gegevens betreffende het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de uitgevende instelling, voor zover deze gegevens niet in de jaarrekening zijn vermeld
20.1. Balansen en winst- en verliesrekeningen over de laatste drie boekjaren, in de vorm van een vergelijkend overzicht opgesteld door de organen van de uitgevende instelling. De toelichting behorende tot de jaarrekening van het laatste boekjaar.
Bij de verkrijgbaarstelling van het prospectus mogen niet meer dan achttien maanden zijn verstreken sinds de afsluiting van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft.
Indien de uitgevende instelling zowel een vennootschappelijke als een geconsolideerde jaarrekening opstelt, neemt zij beide in het prospectus op conform de eerste alinea van deze rubriek. Ter zake van de geconsolideerde jaarrekening worden de toegepaste consolidatiegrondslagen vermeld.
20.2. Resultaat na belastingen en hoogte van het dividend per aandeel van de uitgevende instelling, over de laatste drie boekjaren.
Indien tijdens deze periode van drie boekjaren het aantal aandelen van de uitgevende instelling is gewijzigd ten gevolge van bijvoorbeeld een kapitaalverhoging of -verlaging of een samenvoeging of splitsing van aandelen, worden de resultaten en de dividenden per aandeel zodanig herleid dat zij vergelijkbaar zijn. In dat geval worden de gebruikte omrekeningsformules vermeld.
20.3. Meest recente gegevens betreffende:
a. het totaalbedrag van alle leningen en schulden, onderverdeeld naar obligaties, overige leningen en schulden alsmede naar leningen en schulden met en leningen en schulden zonder garantie of zekerheid;
b. het totaalbedrag van voorwaardelijke verplichtingen dat door de uitgevende instelling is aangegaan; en
c. de schulden en gestelde zekerheden waarvoor de uitgevende instelling garant staat binnen de groep waarvan zij deel uitmaakt.
20.4. Indien tien maanden zijn verstreken sinds de afsluiting van het boekjaar waarop de laatstgepubliceerde jaarrekening betrekking heeft, worden halfjaarcijfers in het prospectus opgenomen of daaraan gehecht. Deze halfjaarcijfers worden opgesteld in de vorm van een balans en een winst- en verliesrekening met toelichting en hebben betrekking op de eerste zes maanden na afloop van dat boekjaar. Indien zij niet door een accountant zijn gecontroleerd, wordt dat vermeld.
Elke belangrijke wijziging in de cijfers na de afsluiting van het laatste boekjaar of na de opstelling van de halfjaarcijfers wordt in het prospectus of in een daaraan gehechte toelichting vermeld.
20.5. Kasstroomoverzicht met betrekking tot de laatste drie boekjaren.
§ 21. Additioneel voor opties en soortgelijke rechten
21.1. Beschrijving van de optie als beleggingsinstrument, waarbij ten minste worden gespecificeerd:
a. de rechten en verplichtingen die aan de optie zijn verbonden;
b. de factoren die de prijs van de optie bepalen alsmede de wijze waarop publikatie omtrent de prijsvorming van de opties plaatsvindt; en
c. de functie van de optie.
21.2. Onderliggende waarde waarop het optiecontract betrekking heeft.
21.3. Handelseenheid, afloopdatum en uitoefenprijs van het optiecontract.
21.4. Specificatie van de zekerheden of het onderpand tot dekking van alle verplichtingen die uit het optiecontract kunnen voortvloeien, alsmede de wijze waarop de zekerheden of het onderpand moeten worden gedeponeerd.
21.5. Beschrijving van de procedure bij uitoefening van de optie, in het bijzonder bij de uitvoering van de leverings- en betalingsverplichtingen die bij uitoefening ontstaan, alsmede een specificatie van de kosten die hieraan verbonden zijn en een opgave voor wiens rekening deze kosten zijn.
21.6. Valuta waarin het optiecontract luidt.
21.7. Verhandelbaarheid van het optiecontract. Indien verhandeling op een gereglementeerde markt plaatsvindt, een beschrijving van deze markt. Indien verhandeling niet op een gereglementeerde markt plaatsvindt, wordt hiervan melding gemaakt. In beide gevallen wordt een beschrijving gegeven van de personen en instellingen die in deze effecten een markt onderhouden.
§ 22. Additioneel voor rechten op overdracht op termijn van goederen
22.1. Beschrijving van het termijncontract als beleggingsinstrument, waarbij ten minste worden gespecificeerd:
a. de rechten en verplichtingen die aan het termijncontract zijn verbonden;
b. de factoren die de prijs van het termijncontract bepalen alsmede de wijze waarop publikatie omtrent de prijsvorming van de termijncontracten plaatsvindt; en
c. de functie van het termijncontract.
22.2. Onderliggende waarde waarop het termijncontract betrekking heeft.
22.3. Handelseenheid, afloopdatum en uitoefenprijs van het termijncontract.
22.4. Leveringscondities die uit het termijncontract voortvloeien, zoals de kalendermaanden waarin levering plaats kan vinden, de plaats van levering, de bijkomende kosten die aan het aangaan en de uitvoering van het contract zijn verbonden alsmede voor wiens rekening die kosten zijn.
22.5. Specificatie van de zekerheden of het onderpand tot dekking van alle verplichtingen die uit het termijncontract kunnen voortvloeien, alsmede de wijze waarop de zekerheden of het onderpand moeten worden gedeponeerd.
22.6. Valuta waarin het termijncontract luidt.
22.7. Verhandelbaarheid van het termijncontract. Indien verhandeling op een gereglementeerde markt plaatsvindt, een beschrijving van deze markt. Indien verhandeling niet op een gereglementeerde markt plaatsvindt, wordt hiervan melding gemaakt. In beide gevallen wordt een beschrijving gegeven van de personen en instellingen die in deze effecten een markt onderhouden.
Hoofdstuk I. | Algemene toelichting | 33 |
1. | Inleiding | 33 |
2. | Indeling van het besluit | 34 |
2.1. | Definities | 34 |
2.2. | Informatieverplichtingen voor uitgevende instellingen | 34 |
2.2.1. | Prospectus | 34 |
2.2.2. | Periodieke informatieverstrekking | 35 |
2.3. | Vergunningvereisten | 35 |
2.4. | Uitoefeningsvoorwaarden | 35 |
2.5. | Geconsolideerd toezicht | 36 |
3. | Controle | 36 |
Hoofdstuk II. | Artikelsgewijze toelichting | 37 |
Hoofdstuk III. | Toelichting op de bijlage | 53 |
1. | Algemeen | 53 |
2. | Toelichting op diverse rubrieken | 53 |
Bijlagen | ||
A. Transponeringstabel richtlijn beleggingsdiensten – Besluit toezicht effectenverkeer 1995 | ||
B. Transponeringstabel richtlijn kapitaaltoereikendheid – Besluit toezicht effectenverkeer 1995 | ||
C. Transponeringstabel Besluit toezicht effectenverkeer – Besluit toezicht effectenverkeer 1995 |
HOOFDSTUK I. ALGEMENE TOELICHTING
In verband met de vervanging van de Wet toezicht effectenverkeer door de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna te noemen: de wet) is het Besluit toezicht effectenverkeer komen te vervallen. Hiervoor in de plaats komt het onderhavige Besluit toezicht effectenverkeer 1995, dat, evenals het vorige besluit, uitwerking geeft aan de in de wet genoemde artikelen waarin wordt gesproken van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels1. De regels in dit besluit hebben achtereenvolgens betrekking op:
– het prospectus, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van de wet, dat algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld bij een aanbieding van effecten bij uitgifte alsmede op de in artikel 3, tweede lid, onder c, van de wet bedoelde schriftelijke vooraankondigingen van een zodanige aanbieding bij uitgifte;
– de informatie die door effectenuitgevende instellingen ingevolge artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de wet, periodiek openbaar moet worden gemaakt;
– het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet voor het aanbieden of verrichten van effectendiensten;
– de in artikel 11, eerste lid, van de wet bedoelde vereisten waaraan een effecteninstelling bij de uitoefening van haar werkzaamheden is onderworpen; en
– de positie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, van houders van een verklaring van geen bezwaar die moederonderneming zijn van een effecteninstelling die is onderworpen aan toezicht op geconsolideerde basis.
De wijzigingen die in dit besluit ten opzichte van het Besluit toezicht effectenverkeer zijn aangebracht, hangen voornamelijk samen met de implementatie van de richtlijn beleggingsdiensten1 en de richtlijn kapitaaltoereikendheid2. Deze richtlijnen noodzaken onder meer tot een aanvulling van de bepalingen inzake de verkrijging van een vergunning voor het als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder aanbieden of verrichten van diensten en van de bepalingen inzake het toezicht op de houders van een dergelijke vergunning dan wel op de ondernemingen en instellingen die van de vergunningplicht zijn uitgezonderd, maar die zich bij de uitoefening van hun werkzaamheden wel aan bepaalde regels dienen te houden3. De artikelen die betrekking hebben op het prospectus dat algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld bij een aanbieding van effecten bij uitgifte en op schriftelijke vooraankondigingen van zodanige aanbiedingen alsmede de artikelen betreffende de informatie die effectenuitgevende instellingen periodiek openbaar moeten maken, zijn daarentegen nauwelijks gewijzigd. Ter wille van de zelfstandige leesbaarheid van deze nota van toelichting wordt desalniettemin ook op die artikelen ingegaan. Daarnaast wordt uiteraard aandacht besteed aan de nieuwe artikelen en aan de artikelen die qua inhoud of opzet afwijken van de overeenkomstige bepalingen in het oude besluit.
Evenals in het Besluit toezicht effectenverkeer het geval is, wordt in het onderhavige besluit een aantal regels slechts op hoofdlijnen uitgewerkt en wordt de nadere invulling van die regels overgelaten aan de gedelegeerd toezichthouder, in casu de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE)4. Deze systematiek moet worden bezien in het licht van de gewenste flexibiliteit van het besluit; zij waarborgt dat adequaat kan worden ingespeeld op de verschillen die bestaan tussen de op de effectenmarkten opererende effecteninstellingen en op de veranderingen die zich op die markten voordoen.
In hoofdstuk I van dit besluit is een aantal begrippen gedefinieerd.
2.2. Informatieverplichtingen voor uitgevende instellingen
In hoofdstuk II van dit besluit en in de bij dit besluit behorende bijlage zijn regels opgenomen betreffende de in een prospectus te vermelden informatie. Deze regels zijn gebaseerd op artikel 3 van de wet. Daarin is bepaald dat het verboden is om in of vanuit Nederland buiten een besloten kring bij uitgifte effecten aan te bieden dan wel zodanige aanbieding door middel van advertenties of documenten in het vooruitzicht te stellen, tenzij ter zake van een aanbod of een aanbieding een prospectus algemeen verkrijgbaar is dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Ook is het verbod niet van toepassing indien de aan te bieden effecten zijn of zullen worden toegelaten tot de notering aan een ingevolge artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs of indien de aan te bieden effecten rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.
Aanbiedingen van effecten die zijn genoteerd aan een effectenbeurs in een andere lid-staat dan wel van effecten die niet zijn genoteerd maar ter zake waarvan een prospectus verkrijgbaar is dat door een daartoe bevoegde autoriteit in een andere lid-staat is goedgekeurd en dat voldoet aan de voor genoteerde of te noteren effecten geldende voorschriften, zijn in dit besluit van de prospectusvereisten uitgezonderd. Met betrekking tot die effecten is namelijk ten aanzien van de informatie die door de uitgevende instelling in het prospectus moet worden opgenomen reeds communautaire regelgeving van toepassing1.
2.2.2. Periodieke informatieverschaffing
Met de in hoofdstuk III van dit besluit opgenomen regels betreffende de periodieke informatieverschaffing door een instelling te wier laste effecten zijn uitgegeven, wordt uitvoering gegeven aan artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de wet. Met deze regels wordt getracht een zo gelijkwaardig mogelijke informatieverschaffing te bereiken door enerzijds uitgevende instellingen waarvan de effecten niet ter beurze zijn genoteerd en anderzijds instellingen waarvan de effecten wel ter beurze zijn genoteerd. Voor laatstgenoemde instellingen gelden zodanige informatieverplichtingen reeds op grond van richtlijn 82/121/EEG.
In hoofdstuk IV van dit besluit zijn ter uitvoering van artikel 7, vierde lid, van de wet regels gesteld betreffende de voorwaarden waaraan een aanvrager moet voldoen alvorens hem een vergunning wordt verleend om als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aan te bieden of te verrichten2. Iedere effecteninstelling dient over een dergelijke vergunning te beschikken, tenzij zij bij of krachtens de wet van deze vergunningplicht is uitgezonderd. De vergunning moet bij de toezichthouder worden aangevraagd, onder overlegging van gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat de aanvrager voor een vergunning in aanmerking komt3.
In artikel 20 is bepaald welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag moeten worden overgelegd. Deze gegevens en bescheiden hebben enerzijds betrekking op de regels, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 17, en anderzijds met name op het programma van werkzaamheden van de effecteninstelling en eventuele overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder in specifieke gevallen voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijk acht. In het kader van de vergunningaanvraag zijn laatstgenoemde gegevens en bescheiden voor de toezichthouder met name van belang teneinde na te gaan of de effecteninstelling naar zijn oordeel in staat zal zijn te voldoen aan de uit hoofde van het toezicht te stellen eisen.
Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag kan de toezichthouder advies inwinnen bij derden. Tevens zal hij nader onderzoek kunnen verrichten of doen verrichten ter zake van de bij de aanvraag overgelegde informatie.
Ter uitvoering van artikel 11 van de wet zijn in hoofdstuk V van dit besluit regels gesteld betreffende de vereisten waaraan een effecteninstelling zich bij de uitoefening van haar werkzaamheden moet houden. Deze regels zijn echter niet alleen van toepassing op effecteninstellingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet is verleend, maar deels ook op kredietinstellingen en financiële instellingen en op in een andere lid-staat gevestigde effecteninstellingen die ingevolge artikel 7, tweede lid, onder h onderscheidenlijk i of j, van de wet zijn uitgezonderd van de vergunningplicht4. De voor de verschillende categorieën instellingen verschillende regels zijn in het besluit in aparte paragrafen opgenomen.
De vereisten waaraan een effecteninstelling bij de uitoefening van haar werkzaamheden is onderworpen, strekken ertoe dat zij blijvend in overeenstemming handelt met de doelstellingen van de wet. Daartoe is het voor een vergunninghouder onder meer van belang dat hij blijft voldoen aan de voorwaarden waaraan hij ten tijde van de vergunningverlening heeft voldaan. Daarnaast zijn vereisten aan de vergunninghouder gesteld, die zich naar hun aard niet lenen voor toetsing in het kader van de behandeling van een vergunningaanvraag.
Veel van laatstgenoemde regels zijn in paragraaf 2 van het onderhavige hoofdstuk van overeenkomstige toepassing verklaard op in Nederland gevestigde kredietinstellingen en financiële instellingen. Het gaat hierbij om de voor deze instellingen relevante bepalingen van de richtlijn beleggingsdiensten die voorschriften bevatten die niet worden bestreken door bij of krachtens de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) gestelde regels. In paragraaf 3 zijn voor effecteninstellingen die in een andere lid-staat zijn gevestigd regels opgenomen ter zake waarvan de toezichthouder ingevolge de richtlijn beleggingsdiensten de bevoegde autoriteit is.
Het nieuwe artikel 45 (hoofdstuk VI) vormt de grondslag voor het stellen van regels teneinde – via het verklaring van geen bezwaar-regime voor houders van een gekwalificeerde deelneming – uitvoering te geven aan het uitgangspunt van de richtlijn kapitaaltoereikendheid dat het toezicht op geconsolideerde basis met zich brengt dat in sommige gevallen de holding van een onder toezicht staande effecteninstelling zelf behoort te voldoen aan de toezichtsnormen voor effecteninstellingen op het gebied van de financiële waarborgen.
Periodiek zal door of namens de toezichthouder moeten worden gecontroleerd of de regels die een effecteninstelling in acht dient te nemen en de eventueel aan een vergunning verbonden voorschriften c.q. de aan een vergunning gestelde beperkingen, zijn of worden nageleefd. Evenzo zal de toezichthouder door middel van periodieke controles moeten nagaan of doen nagaan of uitgevende instellingen zich houden aan de regels betreffende de aan het publiek te verstrekken informatie.
Bij de onderhavige controlewerkzaamheden zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met de in de richtlijn beleggingsdiensten opgenomen bepalingen die betrekking hebben op de samenwerking en taakverdeling tussen de toezichthouders van de verschillende lid-staten1. Deze bepalingen, die zijn geïntroduceerd met het oog op de communautaire draagwijdte van vergunningen en de wederzijdse erkenning van toezicht, zijn verwerkt in de artikelen 33 en 35 tot en met 39 van de wet.
Indien naar aanleiding van een controle komt vast te staan dat een vergunninghoudende effecteninstelling in strijd handelt met de regels of met de aan haar vergunning verbonden voorschriften of gestelde beperkingen, kan de vergunning worden ingetrokken en kan ter zake van de overtreding aangifte worden gedaan bij het openbaar ministerie dan wel door de Economische Controledienst proces-verbaal worden opgemaakt. Ingeval een van de vergunningplicht uitgezonderde effecteninstelling de op haar van toepassing zijnde regels niet of niet volledig naleeft kan het die effecteninstelling worden verboden nog langer als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aan te bieden of te verrichten1. Overtreding van dit verbod, opgenomen in artikel 12, vierde lid, van de wet, is een economisch delict.
HOOFDSTUK II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Aangezien de begrippen effecteninstelling en gekwalificeerde deelneming thans in de wet zijn gedefinieerd, zijn de desbetreffende definities in het onderhavige besluit komen te vervallen. Ter wille van de duidelijkheid is daarentegen een definitie van het begrip prospectus ingevoegd. De definitie van het begrip accountant is aangepast aan de wijzigingen ingevolge de Wet van 6 augustus 1993 tot wijziging van de Wet op de Registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Stb. 465). Van belang is uiteraard dat de accountant, bedoeld onder d, zijn oordeel in onafhankelijkheid van de effecteninstelling dient te geven, hetgeen onder meer betekent dat hij niet in een dienstbetrekking tot de effecteninstelling mag staan. Het begrip jaarrekening was reeds omschreven in artikel 6, tweede lid, tweede volzin, van het Besluit toezicht effectenverkeer.
Dit artikel geeft ten aanzien van de inhoud van het prospectus voor effecten waarvoor geen toelating tot de notering als bedoeld in richtlijn 80/390/EEG wordt aangevraagd, uitvoering aan artikel 11 van richtlijn 89/298/EEG2.
Ingevolge het eerste lid berust op degene die het aanbod doet de verplichting om in het prospectus alle gegevens te vermelden die beleggers redelijkerwijs nodig hebben om tot een verantwoord oordeel te kunnen komen over de uitgevende instelling en over de betrokken effecten. Deze norm legt op de uitgevende instelling de verplichting om met betrekking tot de hier genoemde onderwerpen steeds na te gaan wat voor beleggers belangrijke informatie is. Deze verplichting geldt onverminderd de in het tweede lid opgenomen vereisten met betrekking tot de gegevens die het prospectus ten minste moet bevatten.
Met het tweede lid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die zijn opgenomen in richtlijn 80/390/EEG. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat beleggers in niet genoteerde effecten over gelijkwaardige informatie beschikken als beleggers in genoteerde effecten. De in het tweede lid en in de bij dit artikel behorende bijlage opgenomen voorschriften gaan overigens verder dan de ingevolge richtlijn 89/298/EEG verplichte regeling. Laatstgenoemde richtlijn geeft namelijk slechts een globale omschrijving van de prospectusvereisten. De verdergaande regeling vindt haar rechtvaardiging in de overweging dat, anders dan ter zake van genoteerde effecten, informatie over niet genoteerde effecten in de financiële pers veelal spaarzaam is, waardoor het prospectus voor beleggers ten tijde van het aanbod in het algemeen de enige bron van informatie is.
Op grond van het vijfde lid heeft de toezichthouder, gegeven de in het eerste lid neergelegde norm, de bevoegdheid regels te stellen met betrekking tot de indeling van het prospectus. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de plaats in het prospectus waar de modaliteiten of eventuele specifieke beleggingsrisico's van de desbetreffende effecten worden verwoord.
Richtlijn 89/298/EEG stelt overigens ook bepaalde categorieën van aanbiedingen van effecten bij uitgifte vrij van de prospectusplicht. Deze vrijstellingen zullen separaat onderwerp van regeling zijn in een op basis van artikel 4, eerste lid, van de wet op te stellen uitvoeringsbesluit.
Daarnaast geeft de richtlijn de toezichthouder in enkele gevallen de bevoegdheid om, op verzoek, in individuele gevallen ontheffing te verlenen van de verplichting tot het vermelden in het prospectus van bepaalde door die richtlijn voorgeschreven gegevens. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval indien de gegevens van weinig belang zijn en niet van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de effecten of indien de bekendmaking van bepaalde gegevens strijdig is met het algemeen belang of de uitgevende instelling ernstig nadeel zou berokkenen. Voorts kan een ontheffing worden verleend indien de in het prospectus op te nemen gegevens reeds anderszins op een gelijkwaardige wijze ter beschikking waren gesteld1. Ook deze ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen in artikel 4, eerste lid, van de wet.
Met de in dit artikel opgenomen uitzondering van de prospectusplicht wordt uitvoering gegeven aan artikel 21 van richtlijn 89/298/EEG, krachtens welk artikel een prospectus dat is goedgekeurd door het bevoegde gezag in de ene lid-staat, moet worden erkend door het bevoegde gezag in een andere lid-staat. In het onderhavige artikel wordt overigens slechts verwezen naar prospectussen die overeenkomstig artikel 8 of artikel 12 van richtlijn 89/298/EEG zijn opgesteld, terwijl artikel 21 juncto artikel 20 van die richtlijn ook verplicht tot wederzijdse erkenning van prospectussen die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 7 van de richtlijn. Laatstgenoemd artikel gaat echter over prospectussen ter zake van aanbiedingen van effecten die zijn of zullen worden toegelaten tot de officiële notering aan een effectenbeurs in (in casu) Nederland. Dergelijke aanbiedingen zijn reeds expliciet uitgezonderd in artikel 3, tweede lid, onder a, van de wet en behoeven derhalve in dit besluit geen regeling.
Dit artikel geeft eveneens uitvoering aan richtlijn 89/298/EEG. De verplichting om in advertenties en documenten (zoals folders en brochures) naar het prospectus te verwijzen, bevordert de toegankelijkheid van de te verstrekken informatie. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat documenten waarin een aanbieding van effecten wordt aangekondigd, door hun vorm of opzet abusievelijk voor een prospectus zouden kunnen worden aangezien.
Het is overigens niet de bedoeling dat de advertenties en documenten aan een preventieve toetsing zullen worden onderworpen. Op grond van richtlijn 89/298/EEG is een voorafgaande toetsing namelijk alleen vereist indien door de controle-instantie in de desbetreffende lid-staat een voorafgaand toezicht op prospectussen wordt uitgeoefend. Echter, indien het gaat om effecten die niet zijn of zullen worden genoteerd aan een effectenbeurs is hiervan in Nederland geen sprake. Overigens laat dit onverlet dat uit hoofde van repressieve toezichtsoverwegingen en van de opportuniteit van een correcte behandeling van eventuele klachten van beleggers, de bedoelde stukken tijdig, dat wil zeggen vóór het tijdstip van openbaarmaking of algemeen verkrijgbaarstelling, aan de toezichthouder moeten worden overgelegd.
Het eerste lid van dit artikel geeft uitvoering aan het voorschrift van richtlijn 89/298/EEG dat een prospectus in alle gevallen voorafgaand aan het tijdstip waarop een aanbieding bij uitgifte aanvangt aan de toezichthouder moet worden overgelegd. Van een voorafgaande controle van het prospectus door de toezichthouder is ook in dit geval echter geen sprake.
Wel dient een prospectus te zijn voorzien van een mededeling van een accountant dat het prospectus de gegevens bevat die ingevolge dit besluit zijn vereist1. Voorts is in dit lid bepaald dat het prospectus uiterlijk op het tijdstip waarop de aanbieding aanvangt algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld.
Voorafgaande goedkeuring van een prospectus door de toezichthouder is ingevolge het derde lid van dit artikel wel vereist indien het een prospectus betreft dat is goedgekeurd door een bevoegde autoriteit van een andere lid-staat en door die autoriteit op een of meer onderdelen ontheffing is verleend of afwijking is toegestaan. Alsdan dient de toezichthouder te beoordelen of naar zijn oordeel in Nederland van dezelfde omstandigheden sprake is als die welke de ontheffing of afwijking hebben gerechtvaardigd.
Het eerste lid van dit artikel strekt ertoe dat bij de aanbieding van effecten bij uitgifte steeds een prospectus verkrijgbaar is dat actuele informatie over de aangeboden effecten en over de uitgevende instelling bevat. Dit betekent dat indien zich belangrijke nieuwe feiten voordoen dan wel onvolledigheden, onnauwkeurigheden of onjuistheden in een prospectus worden geconstateerd nadat het prospectus is vastgesteld, hiervan melding moet worden gemaakt in een aanvullend document, dat bij het prospectus moeten worden gevoegd. Het betreft in het bijzonder belangrijke nieuwe feiten of gebeurtenissen ter zake van de uitoefening van het bedrijf van de uitgevende instelling die niet algemeen bekend zijn en waarvan moet worden aangenomen dat die, gezien hun gevolgen voor de uitgevende instelling, invloed op de koers van haar effecten kunnen hebben. Instellingen die doorlopend of periodiek effecten uitgeven dienen het prospectus te actualiseren zodra zich feiten voordoen die van invloed zijn op de beoordeling van de effecten. Ook deze actualisering kan geschieden door middel van een aanvulling op het bestaande prospectus. Een dergelijke verplichting geldt ook voor instellingen te wier laste ter beurze genoteerde effecten worden uitgeven.
Het tweede lid van het onderhavige artikel biedt aan instellingen die regelmatig effecten uitgeven de mogelijkheid bij een nieuwe aanbieding bij uitgifte gebruik te maken van een prospectus dat reeds bij een eerdere aanbieding van al dan niet soortgelijke effecten verkrijgbaar was gesteld. Alsdan kan bij de aanbieding worden volstaan met de verkrijgbaarstelling van een document waarin uitsluitend de modaliteiten van de desbetreffende effecten zijn neergelegd en waarin ter zake van de gegevens met betrekking tot de uitgevende instelling wordt verwezen naar het eerdere prospectus, mits dat prospectus minder dan twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van bedoelde aanbieding algemeen verkrijgbaar was gesteld. Ten aanzien van de maximale periode gedurende welke een prospectus in bovenbedoelde zin mag worden gebruikt, is aangesloten bij artikel 6 van richtlijn 89/298/EEG, dat een overeenkomstig bepaling bevat. Met deze regeling wordt beoogd instellingen die met een zekere regelmaat effecten uitgeven te vrijwaren van onevenredig zware financiële lasten die gepaard zouden gaan met de vaststelling van een geheel nieuw prospectus voor elke opeenvolgende uitgifte. Zeker in het geval dat de vorige uitgifte recent heeft plaatsgevonden, zullen de gegevens in het prospectus met betrekking tot de uitgevende instelling in het algemeen niet in die mate zijn veranderd dat daarmee de eis van een geheel nieuw prospectus bij elke opeenvolgende aanbieding gerechtvaardigd is. Voor de goede orde wordt overigens opgemerkt dat indien zich in genoemde tijdspanne van twaalf maanden nieuwe feiten of omstandigheden voordoen als bedoeld in het eerste lid van het onderhavige artikel, het in dat lid opgenomen voorschrift onverkort van toepassing is.
Gelet op de beoogde bevordering van een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers op die markten zal niet uitsluitend bij uitgifte van effecten sprake moeten zijn van een gepaste informatievoorziening voor beleggers, maar ook daarna. In artikel 7 is daarom bepaald dat door de uitgevende instelling ook periodiek informatie dient te worden verschaft, opdat beleggers zich een goed oordeel kunnen blijven vormen over de gang van zaken bij de desbetreffende instelling. Met deze regels wordt bereikt dat uitgevende instellingen waarvan de effecten niet ter beurze zijn genoteerd aan gelijkwaardige vereisten inzake periodieke informatieverstrekking aan beleggers worden onderworpen als instellingen waarvan de effecten wel ter beurze zijn genoteerd.
De informatie, bedoeld in artikel 7, betreft de jaarlijkse en de halfjaarlijkse verslaglegging, waarbij, wat de jaarverslaglegging betreft, door uitgevende instellingen met zetel in Nederland dient te worden aangesloten bij de in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen voorschriften1. Het gaat hierbij om instellingen waarop boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet reeds van toepassing is, in casu Nederlandse instellingen die niet de rechtsvorm hebben van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij. Met betrekking tot de halfjaarcijfers, ter zake waarvan boek 2 van het Burgerlijk Wetboek geen regels stelt, gelden de voorschriften in het onderhavige artikel voor alle niet-genoteerde Nederlandse uitgevende instellingen.
Uitgevende instellingen met zetel in een andere lid-staat moeten bij de opstelling van hun jaar- en halfjaarcijfers voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de vierde richtlijn vennootschapsrecht2 en de zevende richtlijn vennootschapsrecht3 of, indien zij in de desbetreffende lid-staat niet zijn onderworpen aan regels ter uitvoering van die richtlijnen, aan eisen die gelijkwaardig zijn. Dit laatste geldt ook voor uitgevende instellingen met zetel in een staat, niet zijnde een lid-staat. Van gelijkwaardigheid in de hier bedoelde zin is in ieder geval sprake indien de bedoelde eisen voldoen aan de International Accounting Standards.
In het achtste lid, laatste volzin, van artikel 7 is bepaald dat de toezichthouder in sommige gevallen bevoegd is regels te stellen met betrekking tot het verschaffen van informatie omtrent de gehanteerde waarderingsgrondslagen en de omschrijving van de posten in de jaarrekening. Achtergrond hiervan is het feit dat de voor uitgevende instellingen met zetel buiten Nederland geldende voorschriften inzake de jaarrekening in het algemeen kunnen afwijken van de systematiek van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Indien zulks het geval is kan de toezichthouder, gelet op de beoogde gelijkwaardigheid, voorschriften geven ter zake van de voor beleggers relevante informatie. Hierbij kan worden gedacht aan een aanvullend document op de jaarrekening, waarin een toelichting op de gevolgde systematiek wordt gegeven en aandacht wordt besteed aan de waarderingsgrondslagen waarvan bij de opstelling van de jaarrekening is uitgegaan.
Tot slot wordt opgemerkt dat het in de rede ligt dat indien de Minister van Economische Zaken ingevolge artikel 101, vierde lid, of artikel 210, vierde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ontheffing heeft verleend van de verplichting een jaarrekening op te stellen, de toezichthouder de desbetreffende instelling op basis van artikel 5, tweede lid, van de wet een overeenkomstige ontheffing zal verlenen.
Belangrijke nieuwe feiten of gebeurtenissen ter zake van de uitoefening van het bedrijf van de uitgevende instelling die, gezien hun gevolgen voor de uitgevende instelling, een aanzienlijke invloed op de koers van haar effecten kunnen hebben, moeten, indien zij niet reeds algemeen bekend zijn, door de uitgevende instelling openbaar worden gemaakt. Ook hierbij is aangesloten bij de regeling voor instellingen te wier laste ter beurze genoteerde effecten zijn uitgeven.
Het ligt overigens in de rede dat de uitgevende instelling niet tot openbaarmaking wordt verplicht indien dit strijdig is met het algemeen belang of indien zulks de uitgevende instelling ernstig nadeel zou berokkenen, dit laatste voor zover het achterwege laten van openbaarmaking beleggers niet kan misleiden met betrekking tot de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de betrokken effecten. Indien zich een dergelijke situatie voordoet, kan de toezichthouder op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet op verzoek van de uitgevende instelling ontheffing van de onderhavige openbaarmakingsplicht verlenen.
In het eerste lid van dit artikel wordt de eis gesteld dat iedere bestuurder van een effecteninstelling – waaronder begrepen een ieder die binnen de effecteninstelling het dagelijks beleid bepaalt – naar het oordeel van de toezichthouder over voldoende deskundigheid beschikt. Deze deskundigheid dient te zijn gerelateerd aan de aard van de effectendiensten die de effecteninstelling verricht en aan de door de betrokken persoon voor de effecteninstelling verrichte werkzaamheden. Zo zal ten aanzien van vermogensbeheer een andere invulling aan het begrip deskundigheid kunnen worden gegeven dan ten aanzien van effectenbemiddeling.
De deskundigheid dient te blijken uit gegevens en bescheiden die in het kader van de vergunningaanvraag aan de toezichthouder moeten worden overgelegd. Naast werkervaring zal uit de verstrekte informatie moeten blijken dat de desbetreffende persoon naar behoren zijn werkzaamheden heeft uitgeoefend. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een inhoudelijk relevante verklaring van een voormalige werkgever van betrokkene. Ook zal bij de beoordeling van de aanvraag voor een vergunning aan de hand van eventueel uit andere bron bij de toezichthouder beschikbare informatie kunnen worden beoordeeld of het functioneren van betrokkene naar behoren is geweest.
Anders dan bij het deskundigheidscriterium blijft de in het tweede lid opgenomen betrouwbaarheidstoetsing niet beperkt tot de in het eerste lid bedoelde personen, maar strekt zij zich, gelet op de belangen die de wet beoogt te beschermen, uit tot een ieder die rechtstreeks of middellijk (mede) invloed heeft op de leiding en het (dagelijks) beleid van de effecteninstelling. Voor de toetsing van betrouwbaarheid beziet de toezichthouder of op grond van de voornemens of antecedenten van de betrokken personen de belangen van de cliënten of toekomstige cliënten van de effecteninstelling niet ernstig in gevaar zouden kunnen komen.
Met het onderhavige artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 3, derde lid, eerste alinea en tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn beleggingsdiensten.
In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 4 van de richtlijn beleggingsdiensten, waarin is bepaald dat door de bevoegde autoriteit moet worden beoordeeld of de houder van een gekwalificeerde deelneming in een effecteninstelling op grond van die deelneming geen ongewenste invloed op de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de effecteninstelling heeft of kan hebben. De beoordeling ziet onder andere op de eventuele onderlinge financiële relaties tussen de houder van de gekwalificeerde deelneming en de effecteninstelling, de kapitalisatie van de houder in verhouding tot de kapitalisatie van zijn deelnemingen en de bijzondere risico's waaraan de houder op grond van zijn activiteiten is onderworpen. Criterium bij die beoordeling is de mogelijke invloed op de financiële soliditeit van de effecteninstelling. Daarnaast ziet de beoordeling op de betrouwbaarheid en deskundigheid van de houder, indien deze op grond van zijn gekwalificeerde deelneming daadwerkelijk invloed kan hebben op de bedrijfsvoering van de effecteninstelling. Bepalend voor de toezichthouder is de vraag of op grond van die deelneming gevaar bestaat dat gehandeld zal worden in strijd met de doelstelling van de wet.
Ingevolge artikel 3 van de richtlijn kapitaaltoereikendheid dient een effecteninstelling te beschikken over een aanvangskapitaal ten belope van een door de bevoegde autoriteit vast te stellen bedrag. Dit vereiste strekt ertoe dat de toegang tot de effectenmarkten wordt beperkt tot effecteninstellingen die, afhankelijk van de aard van hun werkzaamheden, een bepaald financieel draagvlak hebben, hetgeen een zekere waarborg biedt voor continuïteit en soliditeit, niet alleen van de betrokken effecteninstelling zelf, maar tevens van de effectenmarkten als geheel. Aldus beschouwd moet het aanvangskapitaal met name worden gezien als een (tijdelijke) buffer voor het opvangen van de apparaatskosten van de effecteninstelling.
Op grond van artikel 12, dat uitvoering geeft aan de onderhavige richtlijnverplichting, bepaalt de toezichthouder, overeenkomstig de communautaire voorschriften, zowel de hoogte als de samenstelling van het aanvangskapitaal (conform het Besluit toezicht effectenverkeer aangeduid met de term «eigen vermogen»)1. De toezichthouder kan daarbij rekening houden met de uiteenlopende rechtsvormen van de effecteninstellingen. Zo kunnen de regels die van toepassing zijn op effecteninstellingen die de rechtsvorm van een naamloze of besloten vennootschap hebben, aansluiten bij het gestorte kapitaal van de vennootschap, vermeerderd met het bedrag aan reserves, terwijl ten aanzien van personenvennootschappen, zoals commanditaire vennootschappen of vennootschappen onder firma, kan worden aangesloten bij de ingebrachte vermogensbestanddelen van de vennoten, vermeerderd met de vrije reserves; ten aanzien van natuurlijke personen kan tenslotte worden aangesloten bij het batig saldo van bezittingen en schulden.
Ingevolge dit artikel is de toezichthouder bevoegd om regels te stellen met betrekking tot de hoogte en de samenstelling van het bedrag aan eigen middelen2 dat een effecteninstelling ten minste moet aanhouden. Effecteninstellingen zijn gehouden aan deze regels te voldoen.
Met artikel 13 wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 4 tot en met 7 van de richtlijn kapitaaltoereikendheid alsmede aan de bij die richtlijn behorende bijlagen I tot en met VI. De facto wordt de nadere uitwerking van de desbetreffende richtlijnbepalingen overgedragen aan de toezichthouder. Die uitwerking zal uiteraard moeten geschieden in overeenstemming met de toepasselijke communautaire voorschriften en worden besproken met De Nederlandsche Bank N.V. Mede met het oog op dit laatste is het tweede lid van het onderhavige artikel afgestemd op artikel 20 van de Wtk 1992.
Bij de uitvoering van de onderhavige richtlijnbepalingen wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid af te zien van toezicht op geconsolideerde basis. In artikel 7, vierde lid, van de richtlijn kapitaaltoereikendheid is namelijk bepaald dat de bevoegde autoriteiten effecteninstellingen kunnen onderwerpen aan een alternatief regime. Aangezien het in de bedrijfstak usance is om het alternatieve regime toe te passen, is in dit besluit vooralsnog volstaan met uitwerking van uitsluitend dit regime. Aan de toepassing van het alternatieve regime zijn echter wel strikte voorwaarden verbonden. De voorwaarden die betrekking hebben op de eigen middelen en de kapitaalvereisten zullen ten uitvoer worden gelegd via de door de toezichthouder te stellen regels, bedoeld in het eerste lid. De voorwaarde die betrekking heeft op de kapitaalverdeling binnen de groep waarvan de betrokken effecteninstelling deel uitmaakt, is opgenomen in het derde lid1.
Artikel 14 geeft uitvoering aan artikel 3, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn beleggingsdiensten, waarin het beginsel van de tweehoofdige leiding is opgenomen2. Van dit beginsel kan slechts worden afgeweken indien een door één natuurlijk persoon geleide effecteninstelling maatregelen heeft getroffen die naar het oordeel van de toezichthouder de belangen van de beleggers anderszins adequaat beschermen3. Dit geldt met name voor het geval dat de werkzaamheden van de effecteninstelling ten gevolge van het overlijden van die natuurlijke persoon, van diens onbekwaamheid of van andere, vergelijkbare omstandigheden moeten worden beëindigd.
De onderhavige uitzondering laat onverlet dat de overige vergunningvereisten en de regels voor vergunninghouders onverkort van toepassing zijn op effecteninstellingen die door één natuurlijk persoon worden geleid. Dit is dan ook de reden dat in de andere van toepassing zijnde artikelen van dit besluit geen afzonderlijke bepalingen voor de hier bedoelde categorieën effecteninstellingen zijn opgenomen. Wel kan de toezichthouder bij het stellen van regels, bij het toetsen van de vergunningaanvraag en bij de controle op de naleving van de op de vergunninghouder van toepassing zijnde voorschriften onderscheid maken naar soort effecteninstelling. De facto zal dit ertoe leiden dat voor natuurlijke personen die als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aanbieden of verrichten dan wel voor effecteninstellingen die door één natuurlijk persoon worden geleid enigszins afwijkende vereisten kunnen gelden4. Uitgangspunt daarbij blijft uiteraard dat deze verschillende vereisten niet tot concurrentieverstoringen mogen leiden. Voorts zal er te allen tijde sprake moeten zijn van voldoende waarborgen voor de bescherming van de belangen van de beleggers.
Ter uitvoering van de artikelen 10, aanhef en eerste en vijfde gedachtenstreepje, en 11, aanhef en eerste tot en met derde, zesde en zevende gedachtenstreepje, van de richtlijn beleggingsdiensten verplicht het onderhavige artikel effecteninstellingen hun bedrijf zodanig te structureren dat belangenconflicten zoveel mogelijk worden vermeden. Deze conflicten kunnen zich voordoen tussen de effecteninstelling en haar cliënten of tussen de cliënten van de effecteninstelling onderling. Belangenconflicten kunnen onder meer worden veroorzaakt doordat een effecteninstelling verschillende uiteenlopende effectendiensten verricht, bijvoorbeeld het emissiebedrijf gecombineerd met vermogensbeheer, de handel voor eigen rekening gecombineerd met de handel voor rekening van cliënten of het kredietbedrijf gecombineerd met het effectenbedrijf in het algemeen. Het streven naar een optimale uitvoering van het effectenbedrijf kan dan belemmerend of zelfs strijdig zijn met een goede uitvoering van de andere diensten.
De structurering – dat wil zeggen de inrichting en organisatie – van de effecteninstelling kan een belangrijk middel zijn om belangenconflicten zoveel mogelijk te voorkomen en te beheersen. De door de toezichthouder te stellen regels of de door hem te beoordelen regelingen die de effecteninstelling zelf hanteert, kunnen onder meer betrekking hebben op een functionele of personele scheiding ter zake van uiteenlopende diensten, op procedures met betrekking tot de afwikkeling – waaronder begrepen de administratieve verwerking – van effectendiensten jegens beleggers alsmede op procedures betreffende privé-transacties van werknemers van de effecteninstelling.
Benadrukt wordt in dit verband de samenhang tussen de regelingen inzake de structurering van het bedrijf van de effecteninstelling enerzijds en de gedragsregels inzake de bedrijfsvoering van de effecteninstelling anderzijds (aan welke regels effecteninstellingen ingevolge artikel 24 van dit besluit zijn onderworpen).
In artikel 10, aanhef en tweede en derde gedachtenstreepje, van de richtlijn beleggingsdiensten zijn eisen gesteld met betrekking tot de scheiding tussen de gelden en effecten van beleggers en de rechten van de effecteninstellingen, met als doel de eigendomsrechten en andere soortgelijke rechten van de beleggers te beschermen. In overeenstemming met deze voorschriften is in het onderhavige artikel bepaald dat een effecteninstelling met betrekking tot effecten en gelden van cliënten zodanige regelingen moet hebben getroffen dat voldoende is gewaarborgd dat de rechten van die cliënten worden beschermd en dat wordt voorkomen dat die effecten en gelden door de effecteninstelling voor eigen rekening worden gebruikt1. Het gaat hierbij dus om gelden en effecten die toebehoren aan cliënten, maar waarover de effecteninstelling op enigerlei wijze kan beschikken.
Evenals onder het Besluit toezicht effectenverkeer zal een fysieke scheiding per cliënt uitgangspunt blijven. Eveneens blijft het de bedoeling dat de toezichthouder afwijkende regelingen kan toestaan, bijvoorbeeld indien een fysieke scheiding per cliënt vanwege de relatief hoge kosten moeilijk uitvoerbaar is. Voorts is een dergelijke scheiding ter zake van opties en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten en verplichtingen technisch niet goed mogelijk. Artikel 16 biedt in dit verband de mogelijkheid aan te sluiten bij in het buitenland geldende regelingen, zoals in onder meer het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, alwaar een strikte vermogensscheiding per cliënt niet is vereist. Criterium bij het beoordelen van de gehanteerde regeling is de bescherming van de belangen van de beleggers in geval van insolventie of faillissement van de betrokken effecteninstelling. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat de richtlijn beleggingsdiensten niet aan de onderhavige benadering in de weg staat.
Dit artikel, dat uitvoering geeft aan artikel 10, aanhef en eerste en vierde gedachtenstreepje, van de richtlijn beleggingsdiensten en aan de artikelen 4 en 6 van de richtlijn kapitaaltoereikendheid, schrijft voor dat het administratieve systeem in het belang van een ordelijke bedrijfsvoering, mede met het oog op de bescherming van de beleggers, aan een aantal regels dient te voldoen2. Zo moet het administratieve systeem ten minste de gegevens bevatten die de toezichthouder in staat stellen om na te gaan of is voldaan aan de regels waaraan de effecteninstelling bij of krachtens de wet is onderworpen.
Gelet op het voorgaande zal de administratie volgens algemeen erkende boekhoudkundige maatstaven inzicht dienen te bieden in de bezittingen en schulden en, voorzover van toepassing, in de verrichte respectievelijk te verrichten effectentransacties en daarmee verband houdende handelingen. Deze verrichtingen dienen in de administratie te worden onderscheiden in verrichtingen voor eigen rekening en verrichtingen voor rekening van derden, waarbij laatstgenoemde gegevens per cliënt afzonderlijk uit de administratie dienen te blijken. Voorts zullen de onderscheiden effecten ten aanzien waarvan transacties plaatsvinden of de onderscheiden transacties zelve, zoals inschrijvingen op emissies, plaatsingen, effectenleningen en dergelijke, specifieke eisen met zich brengen ten aanzien van het administratieve systeem. Daarnaast kunnen de door de toezichthouder te stellen regels betrekking hebben op de termijn waarbinnen bepaalde gegevens uit het administratieve systeem dienen te blijken. Zo zullen de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het bedrag aan eigen middelen dat de effecteninstelling ingevolge artikel 13 van dit besluit ten minste moet aanhouden, gelet op de beweeglijkheid van de effectenmarkten en de daaruit voor de effecteninstelling voortvloeiende marktrisico's, steeds terstond uit de administratie dienen te blijken.
Voor vermogensbeheerders, die niet rechtstreeks zijn betrokken bij de uitvoering van effectentransacties en die geen posities in effecten aanhouden, kunnen afwijkende regels gelden ter zake van de voor rekening van cliënten door derden in opdracht van de vermogensbeheerder verrichte effectentransacties. De desbetreffende vermogensbeheerder is immers voor wat betreft de informatie betreffende effectentransacties afhankelijk van de gegevens die hij terzake ontvangt van de effecteninstelling die voor de uitvoering van die transacties zorgdraagt. In dat geval is het niet mogelijk te eisen dat de administratie dagelijks inzicht biedt in de voor rekening van de cliënt verrichte effectentransacties.
Ten aanzien van in Nederland gevestigde effecteninstellingen geeft het eerste lid van dit artikel uitvoering aan artikel 3, tweede lid, van de richtlijn beleggingsdiensten, waarin is bepaald dat het hoofdkantoor van een effecteninstelling zich dient te bevinden in de lid-staat waar de effecteninstelling haar statutaire zetel heeft1. De richtlijn omschrijft niet wat onder de term «hoofdkantoor» moet worden verstaan, maar onomstreden is dat dit de plaats betreft waar degenen die het dagelijks beleid bepalen, zijn gehuisvest. Deze huisvesting is overigens slechts van toepassing op de beleidsbepalende activiteiten, dat wil zeggen de besluitvorming van het hoofdbestuur c.q. de directie betreffende het dagelijks beleid van de effecteninstelling.
Reden van het onderhavige vereiste is te bewerkstelligen dat de uitoefening van toezicht daadwerkelijk mogelijk is en in dat kader te voorkomen dat effecteninstellingen zich uit toezichtsoverwegingen (in casu het ontwijken van toezichtsregels) vestigen in andere staten dan die waarin zij feitelijk hun (hoofd)werkzaamheden verrichten. Met het oog op deze doelstellingen is in de tweede volzin van het onderhavige eerste lid bepaald dat degenen die het dagelijks beleid van de effecteninstelling bepalen, hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit het hoofdkantoor dienen te verrichten.
In het tweede lid is een overeenkomstige bepaling opgenomen ten aanzien van niet in Nederland gevestigde effecteninstellingen. Reden hiervoor is dat het wenselijk wordt geacht ter zake van het onderhavige principe geen onderscheid te maken naar de staat van herkomst van de effecteninstelling. Bovendien is het ingevolge artikel 5 van de richtlijn beleggingsdiensten niet toegestaan in een derde land gevestigde effecteninstellingen gunstiger te behandelen dan in een lid-staat gevestigde effecteninstellingen.
Gelet op artikel 7, vijfde lid, van de wet geeft het onderhavige artikel de toezichthouder de bevoegdheid de in hoofdstuk IV van dit besluit bedoelde regels voor onderscheiden groepen effecteninstellingen verschillend vast te stellen. Het artikel biedt de ruimte om de effecteninstellingen flexibel en desgewenst variabel te groeperen.
De formulering «kunnen voor onderscheiden groepen effecteninstellingen verschillend zijn» is ruimer dan de in het Besluit toezicht effectenverkeer gebruikte formulering «verschillen naar gelang van de aard van de activiteiten van de instelling» en biedt de toezichthouder dus meer mogelijkheden tot differentiatie. Evenals onder het Besluit toezicht effectenverkeer kunnen er evenwel geen regels ten aanzien van individuele instellingen worden gesteld. Wel kan het zo zijn dat een bepaalde regel slechts op één effecteninstelling van toepassing is.
In artikel 20 is bepaald welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag van een vergunning moeten worden overgelegd. Hiermee wordt onder meer uitvoering gegeven aan artikel 3, vierde lid, van de richtlijn beleggingsdiensten.
Met betrekking tot de onder a genoemde verklaring omtrent de personen, bedoeld in artikel 10, dient informatie te worden verstrekt op basis waarvan de toezichthouder kan beoordelen of deze personen voldoen aan de eisen inzake de betrouwbaarheid en, voor zover van toepassing, over een voor de uitoefening van het bedrijf van de effecteninstelling relevante deskundigheid. Van belang hierbij is tevens informatie over eventuele betrokkenheid van in het bedrijf van de aanvrager werkzame personen bij strafrechtelijke of, voor zover relevant, privaatrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures.
Bij de verklaring, bedoeld onder b, gaat het onder meer om een opgave van de naam en het adres van iedere natuurlijke persoon die houder is van een gekwalificeerde deelneming. Is de houder een rechtspersoon, dan is onder meer een opgave vereist van de naam en de plaats waar de statutaire zetel is gevestigd, van het adres van het hoofdkantoor alsmede van de namen en adressen van de natuurlijke personen die bestuurder van die rechtspersoon zijn.
Uit de onder c bedoelde verklaring van een accountant dient te blijken dat is voldaan aan de artikelen 12 en 13, eerste lid, van dit besluit. Indien deze verklaring – die een afzonderlijke verklaring kan zijn – voorbehouden bevat dan wel indien sprake is van oordeelsonthouding zal, na overlegging van de relevante gegevens, door de toezichthouder worden beoordeeld of toch aan bedoelde vereisten is voldaan. Overigens heeft de toezichthouder uiteraard ten algemene de bevoegdheid om gegevens en bescheiden te beoordelen.
Ter zake van de ingevolge de onderdelen i tot en met q te verstrekken informatie wordt opgemerkt dat hiermee met name wordt beoogd de toezichthouder ten behoeve van de beoordeling van de vergunningaanvraag inzicht te bieden in het programma van werkzaamheden van de effecteninstelling, hetgeen voor de toezichthouder van belang is om te kunnen vaststellen uit welken hoofde om een vergunning wordt verzocht alsmede om een algemeen inzicht te verkrijgen in het bedrijf van de aanvrager. Dit laat overigens onverlet dat bedoelde gegevens en bescheiden voor de toezichthouder in een specifiek geval grond kunnen opleveren aan de vergunning beperkingen te stellen of voorschriften te verbinden indien zij dit, gelet op de doelstellingen van de wet, noodzakelijk acht.
Zoals in paragraaf 2.4 van deze nota van toelichting reeds is vermeld, zijn de vereisten waaraan een effecteninstelling zich bij de uitoefening van haar werkzaamheden moet houden niet alleen van toepassing op effecteninstellingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet is verleend, maar deels ook op kredietinstellingen en financiële instellingen en op in een andere lid-staat gevestigde effecteninstellingen die ingevolge artikel 7, tweede lid, onder h onderscheidenlijk i of j, van de wet zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. In paragraaf 1 van hoofdstuk V van dit besluit zijn de regels voor de vergunninghoudende effecteninstellingen opgenomen, terwijl de paragrafen 2 en 3 van dat hoofdstuk bepalingen bevatten ten aanzien van de overige genoemde instellingen.
Ter uitvoering van artikel 8, eerste en tweede lid, van de richtlijn beleggingsdiensten zijn in de artikelen 22 en 23 van het besluit voorschriften opgenomen die ertoe strekken dat een effecteninstelling gedurende de periode dat zij in het bezit is van een vergunning blijft voldoen aan de eisen waaraan zij ten tijde van de verlening van de vergunning heeft voldaan.
Teneinde een spoedige beslissing ter zake van de in artikel 22, eerste lid, bedoelde wijzigingen te bevorderen, is in het vierde lid van dat artikel voorzien in de mogelijkheid van een stilzwijgende goedkeuring.
Artikel 23, derde lid, is van toepassing op het moment dat een effecteninstelling niet langer voldoet aan het vereiste minimum eigen vermogen of de vereiste minimum eigen middelen. Alsdan zou de toezichthouder op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de wet immers de vergunning van de effecteninstelling kunnen intrekken. Dit behoeft evenwel niet te gebeuren indien er zich omstandigheden voordoen waaronder een onmiddellijke intrekking van de vergunning, gelet op de aard en de zwaarte van de overtreding of de in het geding zijnde belangen, naar het oordeel van de toezichthouder een te zware maatregel zou zijn.
In laatstbedoeld geval dient het eigen vermogen of de eigen middelen van de betrokken effecteninstelling wel binnen een door de toezichthouder te bepalen termijn te worden aangezuiverd. Bij het vaststellen van die termijn zal de toezichthouder zich laten leiden door de mate waarin sprake is van onderschrijding van het minimum bedrag dat is vereist, de omstandigheden waaronder deze situatie tot stand is gekomen en de vooruitzichten op herstel van de oude situatie.
Dit artikel verleent de toezichthouder de bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot de bedrijfsvoering van effecteninstellingen en de gedragingen jegens hun cliënten. Met het stellen van deze gedragsregels wordt uitvoering gegeven aan artikel 11 van de richtlijn beleggingsdiensten. Tevens is er sprake van een samenhang met de in artikel 15 van dit besluit uitgevoerde richtlijnbepalingen betreffende de structurering van effecteninstellingen.
Onder a tot en met e van dit artikel zijn de beginselen opgenomen waaraan genoemde gedragingen worden getoetst en die de grondslag vormen voor de door de toezichthouder te stellen regels.
Op grond van het onder a opgenomen beginsel dat een effecteninstelling moet handelen in het belang van haar cliënten dient zij onder andere:
– zich te onthouden van misleidende handelingen, waaronder begrepen het verstrekken van misleidende informatie;
– opdrachten van cliënten tijdig en met voorrang ten opzichte van transacties voor eigen rekening uit te voeren;
– zich te onthouden van het adviseren tot of, onder de werking van een beheersvolmacht, het uitvoeren van snel opeenvolgende of te grote transacties voor rekening van cliënten met het oogmerk additionele commissie-opbrengsten te genereren; en
– zich te onthouden van het in rekening brengen van onevenredig hoge commissies of andere vergoedingen en van het verstrekken van onvolledige informatie daarover.
Teneinde een goede toepassing van onderdeel a te kunnen bewerkstelligen is met het oog op een goede uitvoering van de opdracht van de cliënt onder b opgenomen dat een effecteninstelling kennis dient te nemen van de financiële positie, de (beleggings-)ervaring en de beleggingsdoelstellingen van de cliënt.
De informatie die een effecteninstelling ingevolge het onder c opgenomen beginsel aan haar cliënten moet verstrekken betreft onder meer:
– gegevens over de aard van de door de effecteninstelling verrichte diensten, waaronder begrepen de hoedanigheid waarin zij die diensten verricht (bijvoorbeeld als lasthebber of als lastgever); en
– gegevens over de kenmerken van de effecten ter zake waarvan de diensten worden verricht (bijvoorbeeld de aan die effecten verbonden specifieke risico's).
Het onder d opgenomen beginsel beoogt het voorkomen van belangenconflicten. Dit kan onder meer worden bereikt door het verkrijgbaar stellen van alle relevante informatie ten aanzien van bestaande of potentiële belangentegenstellingen, zodat beleggers zich daarvan bewust zijn in hun beoordeling van de aangeboden of verrichte diensten. Aangezien dit beginsel aansluit bij het bepaalde in artikel 15 van dit besluit inzake de structurering van de effecteninstelling, worden de regels krachtens dit beginsel gesteld met inachtneming van de ingevolge het tweede lid van dat artikel te stellen regels.
Het beginsel, opgenomen onder e, dat een effecteninstelling geen misbruik maakt van de bevoegdheden die zij heeft ontvangen uit hoofde van de door haar uitgeoefende functies, sluit aan bij het beginsel, bedoeld onder a.
Onderdeel f strekt ertoe dat binnen het bedrijf van een effecteninstelling interne regelingen zijn vastgesteld voor de (zelf)controle op de door de toezichthouder gestelde regels. Deze regels zien met name op een adequate toepassing van genoemde interne regelingen, maar kunnen ook betrekking hebben op de continuïteit van de bedrijfsvoering; zij liggen in het verlengde van de in artikel 17, tweede lid, van dit besluit bedoelde regels met betrekking tot de administratieve organisatie, interne controleprocedures, registratie en systemen.
De ingevolge het eerste lid van dit artikel verplichte schriftelijke overeenkomst beoogt duidelijkheid te bewerkstelligen ter zake van de wederzijdse rechten en verplichtingen. Het lid laat onverlet dat een of meer van de in het tweede en derde lid bedoelde onderdelen bij separate overeenkomst kunnen zijn vastgelegd. Alsdan dient in die separate overeenkomst te worden verwezen naar de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, in die zin dat de separate overeenkomst daarvan deel uitmaakt.
In de overeenkomst moet onder meer zijn opgenomen welke diensten in het kader van de overeenkomst door de effecteninstelling worden verricht (tweede lid, onder b). Achtergrond van deze bepaling is dat een effecteninstelling in de uitoefening van haar bedrijf veelal bijkomende diensten aan beleggers verleend. Gedacht kan onder meer worden aan het adviseren van cliënten inzake beleggingen, het verrichten van administratieve diensten of het zelfstandig uitoefenen van bepaalde, al dan niet voorwaardelijke rechten van cliënten (bijvoorbeeld het uitoefenen van een optiecontract als de expiratiedatum nadert, het innen van dividenden, enzovoorts). In sommige gevallen kunnen deze bijkomende diensten van groot belang zijn voor de cliënt.
Van belang zijn tevens de naar soort onderscheiden kosten die aan de cliënt in rekening zullen worden gebracht alsmede de grondslag voor de berekening van die kosten (tweede lid, onder d). Effectenbemiddelaars die voor eigen rekening handelen en die de vergoeding voor hun diensten halen uit de marge tussen de door hen gehanteerde bied- en laatprijzen dienen inzicht te geven in de wijze waarop de grootte van die marge wordt bepaald. Vergoedingen die effecteninstellingen anderszins verkrijgen, dienen eveneens in de overeenkomst te zijn vermeld. Met name moet in dit kader worden gedacht aan remisiers die voor de door hen – voor rekening van hun cliënten – doorgegeven effectenorders niet zelf bij hun cliënten kosten in rekening brengen, maar van de uitvoerende effectenbemiddelaar een gedeelte van de provisie ontvangen die door hem aan de desbetreffende cliënten in rekening is gebracht.
Voorts moet ingevolge het bepaalde onder e in de overeenkomst de wijze zijn opgenomen waarop instructies van de cliënt en berichten van de effecteninstelling worden verstrekt en geadministreerd. Belangrijk hierbij is dat de effecteninstelling instructies van haar cliënten in ieder geval op toegankelijke wijze bewaart. In geval van een mondelinge instructie moet daarvan aantekening worden gemaakt, onder vermelding van degene die de instructie heeft aangetekend alsmede het exacte tijdstip waarop dit is geschied. Dit is niet alleen van belang met het oog op eventuele aansprakelijkheidsvragen ter zake van handelingen van de effecteninstelling jegens haar cliënt of juist het nalaten daarvan, maar tevens uit toezichtsoogpunt; de toezichthouder moet uit de administratie van de effecteninstelling de gegevens kunnen verkrijgen die nodig zijn om te beoordelen of de betrokken effecteninstelling op een ordentelijke wijze haar bedrijf uitoefent. In dat kader is onder meer van belang dat kan worden nagegaan of de effecteninstelling op een juiste wijze uitvoering geeft aan instructies van beleggers.
In het derde lid zijn enkele specifieke aanvullende informatievoorschriften opgenomen voor effecteninstellingen die voor individuele cliënten vermogensbeheer verrichten.
In het eerste lid van dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 11, aanhef, tweede volzin, van de richtlijn beleggingsdiensten, waarin is bepaald dat de gedragsregels ter uitvoering van de in dat artikel opgenomen beginselen moeten worden toegepast met inachtneming van de professionele aard van degene voor wie een effectendienst wordt verricht. Aldus bestaat de – in dit lid benutte – mogelijkheid om voor de interprofessionele effectenhandel minder vergaande gedragsregels vast te stellen, op grond van de overweging dat de professionele aard van de betrokken beleggers dit rechtvaardigt. Onder beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten dient te worden verstaan de handel in effecten tussen personen of instellingen die in de uitoefening van hun beroep of bedrijf of rechtstreeks daaruit voortvloeiend effectentransacties aangaan. Als voorbeeld van professionele beleggers kunnen worden genoemd effecteninstellingen, institutionele beleggers, treasury-afdelingen van grote ondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsinstellingen.
De in het tweede lid van het onderhavige artikel opgenomen uitzondering is gebaseerd op de overweging dat de aard van de overeenkomst,
bedoeld in artikel 25, eerste lid, en de met die overeenkomst beoogde bescherming van de belangen van beleggers met zich brengen dat de onderhavige verplichting niet behoeft te gelden indien een effecteninstelling zich jegens haar cliënt uitsluitend verbindt tot uitvoering van een transactie op initiatief, in opdracht en voor rekening van die cliënt, zonder bijkomende diensten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de voldoening aan margeverplichtingen, aan de advisering met betrekking tot effectentransacties, aan administratieve handelingen met betrekking tot effectenposities van de cliënt en aan het uitoefenen van beheerswerkzaamheden.
In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 12, eerste alinea, van de richtlijn beleggingsdiensten, dat bepaalt dat effecteninstellingen verplicht zijn aan potentiële cliënten mee te delen welk garantiefonds of welke andere gelijkwaardige bescherming op onderscheidenlijk met betrekking tot voorgenomen transacties van toepassing is en welke dekking wordt geboden, dan wel dat van een dergelijke bescherming geen sprake is1. Gelet op de formulering van de richtlijnbepaling is het onderhavige voorschrift niet van toepassing op effectendiensten die reeds voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn aangeboden of waarvan het verrichten reeds voor die datum is overeengekomen. Nederland kent overigens geen wettelijke regeling terzake, maar alleen privaatrechtelijke regelingen.
Met inachtneming van de door de bedrijfstak gegeven voorschriften zullen de door de toezichthouder te stellen regels ter zake van de op de effectennota te vermelden gegevens primair betrekking hebben op de modaliteiten van de transactie, zoals de aard van de transactie, het aantal en de soort effecten en de koers waartegen de transactie is uitgevoerd. Daarnaast dienen de gegevens betrekking te hebben op de identiteit van de geadresseerde, de wijze van afwikkeling en dergelijke.
Dit artikel ziet op de rekening en verantwoording die een vermogensbeheerder over het door hem uitgevoerde beheer jegens zijn cliënt dient af te leggen.
Met dit artikel wordt onder andere uitvoering gegeven aan artikel 20 van de richtlijn beleggingsdiensten, dat onder meer voorschrijft dat een effecteninstelling gegevens over door haar verrichte transacties met op een gereglementeerde markt genoteerde financiële instrumenten dient te bewaren overeenkomstig de in dat artikel opgenomen bepalingen. Voorts dienen bepaalde in het richtlijnartikel gespecificeerde transactiegegevens te worden gerapporteerd aan de bevoegde autoriteit van de lid-staat van herkomst, hetzij door de effecteninstelling zelf of via het systeem dat wordt gehanteerd voor de afwikkeling van transacties, hetzij via de autoriteiten van de betrokken effectenbeurs. Dit laatste biedt de mogelijkheid de gegevens te laten samenkomen bij de marktautoriteiten van de betrokken beurs (de desbetreffende houder van de effectenbeurs), die die gegevens ter inzage leggen van de bevoegde autoriteiten.
Het tweede lid van dit artikel beoogt overigens niet een van het Burgerlijk Wetboek afwijkende regeling te introduceren, maar moet worden gezien als een aanvulling daarop. De gegevens waarop het
Burgerlijk Wetboek ziet, betreffen namelijk maar voor een gedeelte de gegevens waarop het onderhavige artikel ziet. Bovendien schrijft het Burgerlijk Wetboek geen bewaring voor «op systematische en overzichtelijke wijze». Voor zover het Burgerlijk Wetboek verdergaande voorschriften bevat, blijven die uiteraard onverminderd van toepassing.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 19 van dit besluit.
Mede met het oog op de uitoefening van controlewerkzaamheden door de toezichthouder dient een effecteninstelling haar jaarrekening aan de toezichthouder over te leggen.
In artikel 2, eerste lid, van de richtlijn beleggingsdiensten is bepaald dat kredietinstellingen met een overeenkomstig de eerste1 en tweede2 coördinatierichtlijn banken verleende vergunning zijn uitgezonderd van de vergunningplicht van de eerstgenoemde richtlijn. Wel zijn enkele onderdelen van die richtlijn ook op kredietinstellingen van toepassing. In paragraaf 2 van hoofdstuk V van dit besluit wordt voor in Nederland gevestigde kredietinstellingen en financiële instellingen aan deze bepalingen uitvoering gegeven. Met name gaat het daarbij om een aantal effectentypische toezichtsregels die niet reeds onderwerp van regeling zijn in de bestaande communautaire regels voor deze instellingen.
In dit artikel zijn de op in Nederland gevestigde kredietinstellingen en financiële instellingen van toepassing zijnde voorschriften van de artikelen 15, 16, 17 en 22 van dit besluit opgenomen. In het tweede lid wordt verwezen naar de Wtk 1992, omdat de door de toezichthouder te stellen regels beperkt blijven tot de voor de onderhavige instellingen relevante bepalingen van de richtlijn beleggingsdiensten die niet reeds worden bestreken door bij of krachtens die wet gestelde regels. Dit brengt met zich dat de STE geen nadere regels kan stellen indien er reeds Wtk 1992-regelgeving van toepassing is. In voorkomend geval dient zij derhalve gebruik te maken van de in artikel 19 van dit besluit opgenomen mogelijkheid te differentiëren naar onderscheiden groepen effecteninstellingen.
Dit artikel stemt overeen met artikel 24 van dit besluit, met dien verstande dat de te stellen regels met betrekking tot de onder f bedoelde interne organisatie en controlemechanismen niet mede de bevordering van de continuïteit van een kredietinstelling onderscheidenlijk een financiële instelling omvatten. Op die continuteit ziet reeds De Nederlandsche Bank N.V. bij het toezicht ingevolge de Wtk 1992.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 25 van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 26 van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 28 van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 29 van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 30 van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 19 van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op de artikelen 27 en 32 van dit besluit.
Voor instellingen die zijn gevestigd in een andere lid-staat en die voornemens zijn om door middel van het vestigen van een bijkantoor of door middel van het vrij verrichten van diensten effectenbemiddeling of vermogensbeheer in Nederland aan te bieden of te verrichten, is in artikel 7, tweede lid, onder h, i dan wel j, van de wet voorzien in een uitzondering op de vergunningplicht1. Bij de uitoefening van de onderhavige werkzaamheden dienen de hier bedoelde instellingen zich echter wel te houden aan de bij en krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 11, eerste juncto zevende lid, van de wet te stellen regels. Deze regels zijn opgenomen in paragraaf 3 van hoofdstuk V van dit besluit.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 19 van dit besluit.
Naast de in artikel 16 van de wet opgenomen grondslag om in het individuele geval houders van een gekwalificeerde deelneming te onderwerpen aan voorschriften die mede betrekking kunnen hebben op de financiële soliditeit van de betrokken houder in relatie tot de financiële positie van de effectendochter, biedt artikel 17 van de wet de grondslag om houders van een verklaring van geen bezwaar die moederonderneming zijn van een effecteninstelling, in het kader van het toezicht op laatstgenoemde instelling op geconsolideerde basis, aan algemene voorschriften te onderwerpen op het gebied van de financiële waarborgen en het verstrekken van gegevens en inlichtingen die voor een goede toepassing van het toezicht op geconsolideerde basis nuttig zijn. In het onderhavige artikel wordt de bevoegdheid om terzake regels te stellen aan de toezichthouder overgedragen. Vooralsnog zal de toezichthouder van deze bevoegdheid evenwel geen gebruik behoeven te maken, omdat er, voor zover bekend, in Nederland thans geen houders van verklaringen van geen bezwaar zijn waarop de onderhavige voorschriften van toepassing zouden kunnen zijn.
HOOFDSTUK III. TOELICHTING OP DE BIJLAGE
De inhoud van deze bijlage komt overeen met de bij het Besluit toezicht effectenverkeer behorende bijlage. De ten opzichte van laatstgenoemde bijlage aangebrachte wijzigingen zijn louter van technische of redactionele aard
2. Toelichting op diverse rubrieken
Verklaringen die door de in de rubriek 1.1 bedoelde personen worden afgegeven, sluiten een aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 194 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek niet uit.
Indien ook andere gegevens dan de jaarstukken zijn gecontroleerd, moet zulks worden vermeld.
De onderhavige mededeling van de accountant impliceert diens feitelijke constatering dat het prospectus alle gegevens bevat die ingevolge het besluit zijn vereist.
De in deze rubrieken genoemde gegevens kunnen worden verstrekt in de vorm van een overdruk van de desbetreffende bepalingen uit de statuten van de uitgevende instelling.
De in deze rubriek genoemde gegevens moeten inzicht verschaffen in de belastingplicht van de uitgevende instelling in het kader van de toepasselijke fiscale wetgeving, alsmede in de daarmee verband houdende status van de winst van de uitgevende instelling. Indien voor de fiscale positie van de uitgevende instelling belastingverdragen tussen Nederland en andere landen van belang zijn, dient ook daarvan melding te worden gemaakt, voor zover deze verdragen althans tevens van belang zijn in de relatie tussen de uitgevende instelling en de effectenbezitter. Voorts moet worden aangegeven of in deze verdragen wijzigingen zijn te verwachten.
Onder het in deze rubriek gehanteerde begrip gezamenlijke zeggenschap wordt mede verstaan de zeggenschap die wordt uitgeoefend door ondernemingen of personen die onderling een al dan niet stilzwijgende overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van de uitgevende instelling kunnen voeren.
De in deze rubrieken genoemde onderverdeling is in ieder geval vereist indien de activiteiten per produkt, dienst of geografische markt dan wel de netto-omzet of het resultaat na belastingen per categorie van bedrijfsactiviteiten of geografische markt voor ten minste 10% aan de totale netto-omzet of het totale resultaat na belastingen bijdragen onderscheidenlijk bijdraagt.
De in de onderhavige rubrieken genoemde gegevens moeten in ieder geval worden verstrekt voor de ondernemingen waarin de uitgevende instelling direct of indirect een deelneming heeft met een boekwaarde van ten minste 10% van het eigen vermogen. Ditzelfde geldt indien een dergelijke deelneming ten minste voor 10% bijdraagt aan het nettoresultaat van de uitgevende instelling of, in het geval van een groep, indien de boekwaarde van de deelneming ten minste 10% van het geconsolideerde eigen vermogen bedraagt of deze deelneming ten minste 10% bijdraagt tot het geconsolideerde netto groepsresultaat. De gegevens, genoemd in de rubrieken 6.3 tot en met 6.7, behoeven niet te worden verstrekt wanneer de deelneming van voorlopige aard is.
Ter zake van de voorschriften omtrent de balans, de winst- en verliesrekening en de toelichting wordt verwezen naar artikel 5 van de wet en naar boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Vermeld moet worden of ter zake van leningen door de uitgevende instelling of door derden zakelijke zekerheden zijn gesteld of garanties zijn gegeven, in voorkomend geval onder vermelding van deze derden.
De tekst van het besluit tot uitgifte van de effecten en, voor zover van toepassing, van de machtiging dan wel van het besluit tot aanwijzing van het tot uitgifte bevoegde orgaan van de vennootschap dient integraal te worden weergegeven.
Onder het in deze rubriek gehanteerde begrip provisies worden mede begrepen overnemingsprovisies of -marges, garantieprovisies, plaatsingsprovisies en loketprovisies, onder deze of onder welke namen dan ook. Onder overige kosten worden mede begrepen de kosten van aanmaak van het prospectus, de kosten die in rekening worden gebracht door bij het samenstellen van het prospectus betrokken deskundigen alsmede eventuele registratiekosten.
Indien er sprake is van verschillende bestemmingen en er geen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn die ten opzichte van de uitgevende instelling de emissie overnemen of de plaatsing garanderen, dient de prioriteit van elk van de bestemmingen te worden vermeld, alsmede de wijze waarop de opbrengst van de emissie, na aftrek van de kosten, zal worden aangewend. Dit houdt verband met het feit dat de feitelijke opbrengst van de emissie na aftrek van de aan de emissie verbonden kosten mogelijk lager is dan de verwachte opbrengst.
Er dienen tenminste gegevens te worden verstrekt over het stemrecht, het recht op uitkering van winst of op een gedeelte van het eventuele saldo bij vereffening en enig voorkeursrecht.
In geval van een aandelenemissie moet worden vermeld of in de statuten van de uitgevende instelling sprake is van kwaliteitseisen die aan het aandeelhouderschap zijn verbonden of dat er andere op de overdracht van de aandelen betrekking hebbende blokkeringsregelingen bestaan (zoals een aanbiedings- of goedkeuringsregeling) dan wel of sprake is van maximering van het percentage van het geplaatste aandelenkapitaal dat door een enkele aandeelhouder mag worden aangehouden (zoals de «éénprocentsregel»).
Een motivering van de uitgifte- of verkoopprijs van de effecten die zijn of worden uitgegeven is niet vereist indien effecten van dezelfde categorie reeds op een of meer ingevolge artikel 22 van de wet erkende beurs of beurzen worden verhandeld en indien de uitgifte- of verkoopprijs niet substantieel afwijkt van de beurskoersen van de reeds verhandelde effecten ten tijde van de uitgifte.
De in deze rubriek genoemde beschrijving dient gegevens te bevatten over de fiscale inhoudingen aan de bron over het inkomen uit effecten. Indien de uitgevende instelling de inhoudingen aan de bron te harer laste neemt, dient hiervan melding te worden gemaakt.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 10.1.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 10.4.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 10.5.
In de omschrijving moet onder meer worden aangegeven of uitloting plaatsvindt op stuknummer of per uitlotingsgroep.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 10.10.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 10.14.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 10.17.
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 11, derde lid, van richtlijn 89/298/EEG.
De in deze rubriek genoemde gegevens kunnen worden verstrekt in de vorm van een overdruk van de desbetreffende bepalingen uit de statuten.
De desbetreffende regels kunnen worden verstrekt in de vorm van een overdruk.
Rubrieken 14.1 tot en met 20.5
Deze regels komen op hoofdlijnen overeen met de regels, bedoeld in de paragrafen 1 tot en met 7 en 9, en beogen beleggers inzicht te verschaffen in de soliditeit van de instelling die de opties, rechten op overdracht op termijn van goederen of soortgelijke rechten uitgeeft, zulks met het oog op de uitoefening door de beleggers van de daaraan verbonden rechten. De aard van de desbetreffende effecten brengt met zich dat in de onderhavige rubrieken kan worden volstaan met toepassing van alleen de belangrijkste regels uit de genoemde paragrafen.
In de beschrijving van de gereglementeerde markt moeten plaats en land waar die markt wordt georganiseerd worden vermeld. Voorts moet worden aangegeven of op de markt marktpartijen opereren die als zogenaamde market maker in sterke mate de liquiditeit van de markt kunnen bepalen.
Verwezen wordt naar de toelichting op rubriek 21.7.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
Artikel van de richtlijn beleggingsdiensten | Artikel van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 |
---|---|
1(2), tweede en derde alinea | 14(2), 19, 31, 41, 44 |
2(1) | 33–44 |
3(2) | 18 |
3(3), eerste alinea, eerste gedachtenstreepje | 12, 19 |
3(3), eerste alinea, tweede gedachtenstreepje | 10 |
3(3), tweede alinea | 14 |
3(4) | 20 |
4 | 11 |
8(1) | 22, 34 |
8(2) | 13, 23 |
10, aanhef en eerste gedachtenstreepje | 15, 17, 34 |
10, aanhef en tweede gedachtenstreepje | 16, 34 |
10, aanhef en derde gedachtenstreepje | 16, 34 |
10, aanhef en vierde gedachtenstreepje | 17, 30, 34 |
10, aanhef en vijfde gedachtenstreepje | 15, 34 |
11, aanhef, eerste volzin | 24, 25, 28, 29, 32, 35, 36, 38, 39, 42, 43 |
11, aanhef, tweede volzin | 26(1), 37(1), 43 |
11, eerste lid, aanhef en eerste gedachtenstreepje | 15, 24(a), 34, 35(a), 43 |
11, eerste lid, aanhef en tweede gedachtenstreepje | 15, 24(a), 34, 35(a), 43 |
11, eerste lid, aanhef en derde gedachtenstreepje | 15, 24(f), 34, 35(f), 43 |
11, eerste lid, aanhef en vierde gedachtenstreepje | 24(b), 35(b), 43 |
11, eerste lid, aanhef en vijfde gedachtenstreepje | 24(c), 35(c), 43 |
11, eerste lid, aanhef en zesde gedachtenstreepje | 15, 24(d), 34, 35(d), 43 |
11, eerste lid, aanhef en zevende gedachtenstreepje | 15, 24(e), 34, 35(e), 43 |
11, tweede lid | 43 |
12, eerste alinea | 27, 38, 43 |
20 | 30, 40 |
Artikel van de richtlijn kapitaaltoereikendheid | Artikel van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 |
---|---|
3 | 12, 19, 20, 23 |
4 | 13, 17, 19, 20, 22, 23 |
5 | 13, 17, 19, 22, 23 |
6 | 13, 17, 19, 22 |
7 | 13, 19, 20, 22 |
8 | 13, 19, 20, 22, 23 |
11 | 13, 19, 23 |
Artikel van het Besluit toezicht effectenverkeer | Artikel van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 |
---|---|
1(a) | 1(a) |
1(b) | – |
1(c) | 1(b) |
1(d) | 1(d) |
1(e) | 1(f) |
1(f) | -– |
2(1)–(3) | 2(1)–(3) |
2(4), eerste alinea | 3(1) |
2(4), tweede alinea | 3(2) |
2(5) | 2(4) |
2(6) | 2(5) |
3 | 4 |
4(1), eerste volzin | 5(1) |
4(1), tweede volzin | 5(2) |
4(2) | 5(3) |
5 | 6 |
6(1)–(7) | 7(1)–(7) |
6(8), eerste alinea | 7(8) |
6(8), tweede alinea | 7(9) |
6(9)-(11) | 7(10)-(12) |
7 | 8 |
8 | 9 |
9 | 10 |
10 | 11 |
11 | 12, 19 |
12(1), eerste volzin | 13(1) |
12(1), tweede volzin | 19 |
12(2) | 13(1) |
13 | 15 |
14(1) | 16(1) |
14(2) | 16(2), 19 |
15(1) | 17(1) |
15(2) | 17(2), 19 |
16(a)–(c) | 20(a)–(c) |
16(d)–(p) | 20(f)–(r) |
17(1a), eerste volzin | 22(1) |
17(1a), tweede volzin | 22(4) |
17(1b) | – |
17(2) | 22(2), (3) |
17(3) | 22(4) |
18, eerste volzin | 23(1) |
18, tweede volzin | 23(2) |
19 | 23(3) |
20 | 24 |
21(1), eerste volzin | 25(1) |
21(1), tweede volzin | 26(2) |
21(2) | 25(2) |
21(3) | 25(3) |
21(4), eerste volzin | 25(4) |
21(4), tweede volzin | 31 |
22 | 28 |
23 | 29 |
24 | 30(2) |
25 | 32 |
26 | 46 |
27 | 47 |
Artikel 40, eerste lid, van de wet bepaalt dat taken en bevoegdheden die de Minister van Financiën op grond van de wet heeft, bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden overgedragen. Aan dit artikel wordt uitwerking gegeven door middel van het Delegatiebesluit Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141).
Richtlijn nr. 93/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PbEG L 141).
Voor een nadere toelichting op de richtlijn beleggingsdiensten en de richtlijn kapitaal toereikendheid en op de verwerking van deze richtlijnen in de wet wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de memorie van toelichting daarop (kamerstukken II 1993/94, 23 874, nr. 3).
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat met de overdracht van taken en bevoegdheden aan de STE op grond van dit besluit en op grond van het Delegatiebesluit Wet toezicht effectenverkeer 1995 slechts is beoogd de ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer bestaande toezichtssystematiek te handhaven. Met beide besluiten wordt met name niet beoogd vooruit te lopen op de voorgenomen doorlichting van zelfstandige bestuursorganen aan de hand van de door de Algemene Rekenkamer in deel 3 van haar verslag over 1994 ontwikkelde criteria («Zelfstandige bestuursorganen en ministeriële verantwoordelijkheid», kamerstukken II 1994/95, 24 130, nr. 3).
Richtlijn nr. 79/279/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 1979 tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PbEG L 66), richtlijn nr. 80/390/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PbEG L 100), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 87/345/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1987 (PbEG L 185) en richtlijn nr. 90/211/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1990 (PbEG L 112), en richtlijn nr. 82/121/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 februari 1982 betreffende de periodieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten (PbEG L 48).
Deze regels hebben betrekking op deskundigheid en betrouwbaarheid, financiële waar- borgen, bedrijfsvoering en vestiging van het hoofdkantoor en aan het publiek te verstrek- ken informatie.
Ingevolge artikel 9 van de wet is op beursleden een afwijkende procedure van toepassing, die materieel impliceert dat de feitelijke beoordeling van de vergunning- aanvraag – in casu de aanvraag om toegelaten te worden tot het lidmaatschap van de desbetreffende beurs – aan zelfregulering onderhevig blijft.
Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.8 van het algemene gedeelte van de memorie van toelichting bij de wet.
In dit verband wordt verwezen naar artikel 19 van de richtlijn beleggingsdiensten, waarin uitvoerige bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de procedures die de betrokken autoriteiten dienen te volgen bij de uitoefening van de krachtens die richtlijn op hen rustende verantwoordelijkheden jegens effecteninstellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn door middel van een bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten.
Richtlijn nr. 89/298/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten (PbEG L 124).
Verwezen wordt naar de voorschriften opgenomen in de bijlage, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van dit besluit
Wat betreft de in het tiende lid opgenomen openbaarmakingsplicht wijkt de voorge- schreven termijn van een week af van de in het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn van acht dagen. Dit is in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht. De termijn van een week was ook reeds in het Besluit toezicht effectenverkeer opgenomen ingevolge het Besluit van 25 november 1993, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de Algemene wet bestuursrecht en de Bekendmakingswet (Ministerie van Financiën) (Stb. 656).
Vierde richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (richtlijn nr. 78/660/EEG; PbEG L 222).
Zevende richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende de geconsoli- deerde jaarrekening (richtlijn nr. 83/349/EEG; PbEG L 193).
In de richtlijn kapitaaltoereikendheid zijn voor het aanvangskapitaal (lees: eigen vermogen) bedragen vastgesteld die verschillend zijn naar gelang de werkzaamheden waarvoor de betrokken effecten instellingen een vergunning hebben gekregen. Onderscheidende criteria zijn in dit verband het al dan niet verrichten van transacties voor eigen rekening en het onder zich houden van geld of effecten van cliënten.
Conform de richtlijnterminologie wordt in dit derde lid gesproken van het «invoeren van systemen». Uiteraard impliceert dit «invoeren» het gebruik van die systemen.
Verwezen wordt in dit verband naar artikel 1, onder 2, tweede en derde alinea, van de richtlijn beleggingsdiensten, waarin een aantal specifieke voorwaarden is opgenomen voor effecteninstellingen die geen rechtspersoon zijn.
In verband met de verwijzing in artikel 34 van het besluit naar het onderhavige artikel is ter zake van de scheiding van gelden een uitzondering gemaakt voor kredietinstellingen en financiële instellingen.
De formulering van het voorschrift dat een effecteninstelling dient te beschikken over «systemen voor een adequate bewaking en beheersing van het risico met betrekking tot haar gehele bedrijf en over systemen om te allen tijde nauwkeurig haar financiële positie te berekenen» is gebaseerd op de desbetreffende richtlijnterminologie. Evenals het «invoeren van systemen» (zie voetnoot 1 op blz. 43) impliceert ook het «beschikken over systemen» het gebruik van daarvan. Met de term «bedrijf» wordt op het effectenbedrijf gedoeld en niet op de onderneming of instelling als zodanig.
Eerste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1977 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (richtlijn nr. 77/780/EEG; PbEG L 322).
Tweede richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van richtlijn 77/780/EEG (richtlijn nr. 89/646/EEG; PbEG L 386).
De tweede coördinatierichtlijn banken en de richtlijn beleggingsdiensten schrijven voor dat een vergunning die is verleend door de toezichthoudende autoriteit van de lid-staat van herkomst, in de andere lid-staten moet worden erkend.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-623.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.