Wet van 14 december 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (provinciale toets toewijzingscriteria voor woonruimte veilig stellen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te geven inzake de toewijzing van woonruimte aan woningzoekenden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Huisvestingswet1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel g door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

h. economische binding aan een gebied: de binding van een persoon aan een gebied, daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan, een redelijk belang heeft zich in dat gebied te vestigen, met dien verstande dat een economische binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit dat gebied;

i. maatschappelijke binding aan een gebied: de binding van een persoon aan een gebied, daarin gelegen dat die persoon een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dat gebied te vestigen, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn, dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn geweest van dat gebied;

j. regio: een gebied dat uit een oogpunt van het functioneren van de woonruimtemarkt als een samenhangend geheel kan worden beschouwd.

B

In artikel 4, derde lid, wordt «krachtens artikel 13» vervangen door: krachtens artikel 13 en in de artikelen 13a tot en met 13c.

C

Artikel 13 komt te luiden:

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de bescherming van daarbij aan te geven categorieën van woningzoekenden regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van de artikelen 9 tot en met 12.

D

Na artikel 13 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 13a

  • 1. De gemeenteraad kan voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in de huisvestingsverordening criteria vaststellen voor de verlening van huisvestingsvergunningen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan een in die verordening aangeduide regio.

  • 2. Indien de gemeenteraad toepassing geeft aan het eerste lid behoeft de vaststelling van die criteria voorafgaande toestemming van gedeputeerde staten.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen hun toestemming slechts onthouden indien naar hun oordeel:

    a. het aangeduide gebied niet kan worden aangemerkt als een regio in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel j ;

    b. het beoogde onderscheid onnodig belemmerend zou zijn voor de huisvestingsmogelijkheden van woningzoekenden die geen economische of maatschappelijke binding hebben met de regio, mede gelet op de huisvestingsmogelijkheden voor deze woningzoekenden in andere delen van de betrokken regio, of

    c. het beoogde onderscheid onvoldoende is afgestemd op het bovengemeentelijke ruimtelijke beleid of op het huisvestingsbeleid van andere gemeenten.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing voor zover een onderscheid als bedoeld in het eerste lid, is voorgeschreven in, dan wel uitdrukkelijk is toegelaten bij een richtlijn als bedoeld in artikel 61.

Artikel 13b

  • 1. De gemeenteraad kan voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in verband met uit bovengemeentelijk ruimtelijk beleid voortvloeiende geringe mogelijkheden tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad in de betrokken gemeente of kern, in de huisvestingsverordening criteria vaststellen voor de verlening van huisvestingsvergunningen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan de gemeente of aan een tot de gemeente behorende kern.

  • 2. Indien de gemeenteraad toepassing geeft aan het eerste lid, behoeft de vaststelling van die criteria voorafgaande toestemming van gedeputeerde staten.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen hun toestemming slechts onthouden, indien het beoogde onderscheid naar hun oordeel:

    a. onnodig belemmerend zou zijn voor de huisvestingsmogelijkheden van woningzoekenden die geen economische of maatschappelijke binding hebben met de gemeente of kern, mede gelet op de huisvestingsmogelijkheden voor deze woningzoekenden in andere delen van de betrokken regio, of

    b. onvoldoende is afgestemd op het bovengemeentelijke ruimtelijke beleid of op het huisvestingsbeleid van andere gemeenten.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing voor zover een onderscheid als bedoeld in het eerste lid is voorgeschreven in, dan wel uitdrukkelijk is toegelaten bij een richtlijn als bedoeld in artikel 61.

Artikel 13c

  • 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid, wordt geen onderscheid naar economische of maatschappelijke binding gemaakt ten aanzien van woningzoekenden:

    a. waarvan redelijkerwijs niet of niet meer verwacht kan worden dat zij door het duurzaam verrichten van arbeid in hun bestaan voorzien, zoals gepensioneerden, ernstig invaliden en langdurig werklozen;

    b. die als remigrant wensen terug te keren naar Nederland of zijn teruggekeerd, doch nog niet over passende huisvesting beschikken;

    c. die met toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Vreemdelingenwet als vluchteling zijn toegelaten of van wie het verzoek om toelating als vluchteling is afgewezen, onder verlening, gelijktijdig of nadien, van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden, als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet, zonder dat daaraan beperkingen zijn verbonden, een en ander indien zij in verband met die omstandigheid woonruimte behoeven;

    d. die na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, in verband met die omstandigheid dringend woonruimte behoeven, of

    e. die een procedure tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed aanhangig hebben gemaakt en een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 822 en 823 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hebben verkregen, indien zij in verband met die omstandigheid dringend woonruimte behoeven.

  • 2. Voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is in verband met uit bovengemeentelijk ruimtelijk beleid voortvloeiende geringe mogelijkheden tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad in de gemeente of in een of meer kernen, behorend tot de gemeente, kunnen gedeputeerde staten bij het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, onderscheidenlijk provinciale staten bij een richtlijn als bedoeld in artikel 61, toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, onder a, b, d en e.

ARTIKEL II

  • 1. Een vóór de inwerkingtreding van deze wet door gedeputeerde staten gegeven toestemming tot afwijking van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van het Huisvestingsbesluit vervalt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

  • 3. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1995, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1992, 548, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 1995, Stb. 159.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 24 486.

Handelingen II 1995/96, blz. 2541.

Kamerstukken I 1995/96, 24 486 (127).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 12 december 1995.

Naar boven