Besluit van 12 december 1995, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal artikelen van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 december 1995, nr. MJZ 95028244, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 32 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De artikelen 1 tot en met 6, 8, 10, eerste lid, 17 tot en met 20, 23, 30 en 31 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming treden in werking met ingang van 1 januari 1996.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de eenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Ingevolge artikel 32 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming treedt dit besluit in werking met ingang van 1 januari 1998 of op een eerder bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Het is wenselijk dat een aantal bepalingen van het besluit reeds met ingang van 1 januari 1996 in werking treedt. Het betreft hier:

– de bepalingen die gericht zijn op het verwijderen van bouwstoffen indien het desbetreffende (deel van een) werk wordt verwijderd (artikelen 10, eerste lid, en 23), en in verband hiermee het verbod in artikel 8,

– de bepalingen inzake het gebruik van schone grond en het onderscheid tussen schone en niet-schone grond (artikelen 5, 6 met bijbehorende bijlage 1, 18 met bijbehorende bijlage 4a, 19 en 20),

– de bepalingen waarop de hoofdstukken van de Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit die eveneens op 1 januari 1996 in werking treden, steunen (artikelen 2, 5, tweede en derde lid, 6, tweede lid, 19 en 20, tweede lid),

– de definitiebepalingen die nodig zijn voor goed begrip van bovengenoemde bepalingen (artikelen 1, 3, 4, 17 en 30), en

– het overgangsartikel 31, waardoor de bepalingen die thans in werking treden pas van toepassing worden op het gebruiken van een bouwstof vanaf 1 juli 1996.

Het betreft hier de eerste fase van de invoering van het besluit, zoals is uiteengezet in par. 3.6 van de nota van toelichting bij het besluit. De invoering van de tweede fase is in beginsel voorzien op 1 januari 1998. Op die datum zullen dan krachtens artikel 32 van het besluit de overige artikelen in werking treden, waarna deze in verband met de overgangstermijn van artikel 31 van toepassing worden op het gebruiken van een bouwstof vanaf 1 juli 1998.

De mogelijkheid bestaat overigens dat op grond van artikel 32 voor bepaalde bouwstoffen de tweede fase eerder wordt ingevoerd, indien voor die bouwstoffen al eerder erkende kwaliteitsverklaringen kunnen worden afgegeven.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Naar boven