Besluit van 6 december 1995 tot uitvoering van de Vestigingswet Bedrijven 1954 (Algemeen uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 7 juli 1995, nr. 95045040 WJA/W;

Gelet op de artikelen 8, eerste lid, 19, 22 en 22a, tweede lid, van de Vestigingswet Bedrijven 1954;

De Raad van State gehoord (advies van 3 oktober 1995, nr. W10.95.0342);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 29 november 1995, nr. 95078911 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Vestigingswet Bedrijven 1954;

b. vestigingsbesluit: Vestigingsbesluit bedrijven;

c. Kamer: Kamer van Koophandel en Fabrieken als bedoeld in de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963;

d. vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet;

e. ontheffing: ontheffing als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet;

f. verklaring van algemene ondernemersvaardigheden of verklaring van bedrijfstechniek: verklaring van handelskennis als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet;

g. verklaring van vaktechniek: verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet;

h. register: register als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de wet.

Artikel 2

  • 1. Een aanvraag om een vergunning of een ontheffing wordt ingediend bij de Kamer, binnen welker gebied de onderneming is of zal worden gevestigd.

    2. Een aanvraag om een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden, een verklaring van bedrijfstechniek of een verklaring van vaktechniek wordt ingediend bij de Kamer, binnen welker gebied de aanvrager zijn woonplaats heeft.

  • 3. Bij gebreke van een vestiging of woonplaats als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, wordt de aanvraag ingediend bij de Kamer voor Rotterdam en de Beneden-Maas.

  • 4. De Kamer zendt de aanvraag om een ontheffing of verklaring als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, vergezeld van haar advies, binnen vier weken voor verdere behandeling door aan de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 3

  • 1. De aanvraag om een vergunning bevat de volgende gegevens:

    a. naam van de onderneming;

    b. rechtsvorm van de onderneming;

    c. naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en adres van de ondernemer(s) en van de bedrijfsleider(s) en beheerder(s);

    d. omstandigheden, op grond waarvan de vergunning wordt aangevraagd;

    e. plaats van vestiging van de onderneming en adres;

    f. opgave van de bescheiden, waaruit de bedrijfsleider(s) en beheerder(s) het voldoen aan de gestelde eisen van algemene ondernemersvaardigheden, bedrijfstechniek en vaktechniek kunnen doen blijken;

    g. werkzaamheid van de bedrijfsleider(s) en beheerder(s) als zodanig in een andere onderneming dan waarop de aanvraag om een vergunning betrekking heeft.

  • 2. Indien een vergunning wordt aangevraagd op grond van artikel 27, eerste lid, of artikel 27a, derde lid, van de wet, bevat de aanvraag, naast de gegevens, genoemd in het eerste lid, tevens de volgende gegevens:

    a. naam, voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van de bedrijfsleider(s) en beheerder(s) bij de inwerkingtreding onderscheidenlijk wijziging van het vestigingsbesluit;

    b. opgave van de onderneming en de periode waarin het bedrijf bij de inwerkingtreding onderscheidenlijk wijziging van het vestigingsbesluit werd uitgeoefend;

    c. opgave van de vergunning of ontheffing, op grond waarvan bij de inwerkingtreding onderscheidenlijk wijziging van het vestigingsbesluit als uitoefening van het bedrijf aan te merken handelingen werden verricht.

  • 3. De aanvraag om een voorlopige vergunning als bedoeld in artikel 12 van de wet bevat de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c (alleen wat betreft de ondernemer), d, e, en f.

Artikel 4

Het bij het indienen van een aanvraag te betalen bedrag wordt vastgesteld op:

a. f 150,– indien het betreft een aanvraag om een vergunning;

b. f 300,– indien het betreft een aanvraag om een ontheffing voor het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het vestigingsbesluit;

c. f 350,– indien het betreft een aanvraag om een ontheffing voor een van de bedrijven, bedoeld in de artikelen 5, 6, onderdelen a tot en met e, 7 en 8, onderdelen c en d, van het vestigingsbesluit;

d. f 400,– indien het betreft een aanvraag om een ontheffing voor een van de bedrijven als bedoeld in de artikelen 6, onderdeel f, en 8, onderdelen a en b, van het vestigingsbesluit;

e. f 400,– indien het, onverminderd onderdeel f, betreft een aanvraag om een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden, van bedrijfstechniek of van vaktechniek;

f. f 500,–, indien het betreft één aanvraag om een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden en een verklaring van bedrijfstechniek voor een van de bedrijven, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 8 van het vestigingsbesluit.

Artikel 5

  • 1. Hetgeen is betaald bij het indienen van een aanvraag om een vergunning, een ontheffing of een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden, van bedrijfstechniek of van vaktechniek, komt in het geheel toe aan het orgaan dat op die aanvraag beslist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, komt van hetgeen is betaald bij het indienen van een aanvraag f 150,– aan de Kamer toe, indien de Sociaal-Economische Raad op de aanvraag beslist.

Artikel 6

Onze Minister van Economische Zaken kan modellen voorschrijven voor het verlenen van vergunningen.

Artikel 7

  • 1. Het register wordt gehouden door de Kamers, ieder voor zover het haar gebied betreft. Bij iedere Kamer wordt het beheer over het register gevoerd door haar secretaris.

  • 2. De opneming in het register van gegevens betreffende een vergunning of een ontheffing of de doorhaling daarvan geschiedt door de Kamer binnen welker gebied de onderneming is of zal worden gevestigd, of, bij gebreke hiervan, door de Kamer van Rotterdam en de Beneden-Maas.

Artikel 8

In het register worden met betrekking tot elke vergunning en ontheffing de volgende gegevens opgenomen:

a. de aard van het in te schrijven stuk;

b. het bedrijf voor de uitoefening waarvan de vergunning of ontheffing is verleend;

c. de naam van degene of degenen, aan wie de onderneming toebehoort;

d. de rechtsvorm van de onderneming;

e. de plaats van vestiging van de onderneming, alsmede de overige gegevens met betrekking tot het adres;

f. de naam, eerste voornaam en verdere voorletters alsmede de geboortedatum van de bedrijfsleider(s) en de beheerder(s);

g. de datum waarop en het nummer waaronder de vergunning of ontheffing is verleend;

h. indien het een voorlopige vergunning als bedoeld in artikel 12 van de wet betreft: de datum van inwerkingtreding daarvan;

i. indien het een met toepassing van artikel 10, tweede lid, van de wet verleende vergunning betreft: de datum waarop die vergunning ophoudt te gelden;

j. indien het een ontheffing betreft: de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.

Artikel 9

  • 1. De Sociaal-Economische Raad zendt aan de Kamer, bedoeld in artikel 7, tweede lid, afschriften van elke door hem verleende ontheffing, alsmede van elke door hem genomen en onherroepelijk geworden beschikking tot intrekking van een ontheffing.

  • 2. De Sociaal-Economische Raad zendt een afschrift van elke door hem genomen en onherroepelijk geworden beschikking tot intrekking van een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden, van bedrijfstechniek of van vaktechniek, aan de Kamer binnen welker gebied de betrokkene zijn woonplaats heeft, of, bij gebreke hiervan, aan de Kamer voor Rotterdam en de Beneden-Maas. De secretaris van de Kamer zendt de gegevens betreffende een dergelijke beschikking aan de Kamer of Kamers, die in het register gegevens hebben opgenomen betreffende een vergunning of ontheffing, waarin de betrokkene als bedrijfsleider of beheerder staat vermeld.

Artikel 10

  • 1. De Kamer haalt de ingevolge artikel 8 in het register opgenomen gegevens door, zodra zij heeft vastgesteld dat de desbetreffende vergunning of ontheffing is vervallen dan wel bij onherroepelijk geworden beschikking is ingetrokken.

  • 2. De Kamer doet, indien zij gegevens betreffende een vervallen of ingetrokken vergunning of ontheffing doorhaalt, van die doorhaling terstond mededeling aan de houder van de vergunning of ontheffing, dan wel aan diens rechtverkrijgenden, tenzij zij door betrokkenen zelf omtrent het vervallen van de vergunning of ontheffing is ingelicht.

Artikel 11

  • 1. Een ieder, die meent dat op hem betrekking hebbende gegevens onjuist, onvolledig of ten onrechte niet in het register zijn opgenomen, kan de Kamer verzoeken om verbetering van het register.

  • 2. Indien het register naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt verbeterd, zendt de Kamer de verzoeker een overzicht van de op verzoeker betrekking hebbende gegevens zoals die na verbetering in het register zijn vermeld.

Artikel 12

  • 1. Het register ligt voor een ieder kosteloos ter inzage.

  • 2. Aan een ieder, die zulks verlangt, verstrekt de secretaris:

    a. een kopie van de over een bepaalde onderneming in het register opgenomen gegevens;

    b. een schriftelijke mededeling betreffende het ontbreken van gegevens over een bepaalde onderneming;

    c. een overzicht van alle ondernemingen, waarin blijkens het register een bepaald bedrijf mag worden uitgeoefend.

  • 3. Voor kopieën, schriftelijke mededelingen en overzichten als bedoeld in het tweede lid worden dezelfde bedragen berekend als de bedragen die ingevolge artikel 13a van het Handelsregisterbesluit worden berekend.

  • 4. De secretaris verstrekt kosteloos aan de instanties, belast met de uitvoering van de wet dan wel de opsporing van overtredingen van de wet:

    a. de in het tweede lid bedoelde stukken;

    b. alle over een natuurlijke persoon in zijn hoedanigheid van bedrijfsleider of beheerder in het register opgenomen gegevens.

Artikel 13

De secretaris van de Kamer zendt aan de beheerder van het door de Kamers gezamenlijk aangehouden centraal bestand:

a. de gegevens, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met i;

b. een mededeling betreffende het voorkomen van gegevens als bedoeld in artikel 8, onder j, alsmede, indien het een tijdelijke ontheffing betreft, gegevens betreffende de datum waarop de desbetreffende ontheffing komt te vervallen;

c. de mutaties, voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 10 en 11.

Artikel 14

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. Uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954;

b. Besluit gegevens vestigingsvergunningen;

c. Besluit registratie vestigingsvergunningen en -ontheffingen 1990.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Algemeen uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 december 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de negentiende december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Als onderdeel van de modernisering en vereenvoudiging van de vestigingswetgeving dient een aantal uitvoeringsbepalingen op grond van de Vestigingswet Bedrijven 1954 te worden herzien. De hoofdlijnen van het vereenvoudigde stelsel van vestigingsvergunningen zijn uitgewerkt in het Vestigingsbesluit bedrijven (Stb. 1995, 609). In dat besluit zijn nieuwe vestigingseisen gesteld aan daarin aangewezen vormen van bedrijfsuitoefening. Een van de wijzigingen die als gevolg van dat vestigingsbesluit in de uitvoeringsbepalingen aangebracht dienen te worden, betreft de aanwijzing van de instantie waar de aanvraag moet worden ingediend voor een vergunning, een ontheffing of een verklaring. Voorts is het gewenst het bedrag van de daarbij door aanvragers verschuldigde vergoeding aan te passen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om alle uitvoeringsbepalingen die verspreid waren geregeld in het Uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954, het Besluit gegevens vestigingsvergunningen en het Besluit registratie vestigingsvergunningen en -ontheffingen 1990, te bundelen in één algemeen uitvoeringsbesluit. Het voorliggende besluit strekt daarmee dus ook tot vervanging van de drie voornoemde uitvoeringsbesluiten. De opzet van de uitvoeringsregelgeving wordt daardoor eenvoudiger en overzichtelijker.

In dit besluit is de Kamer van Koophandel en Fabrieken (Kamer van Koophandel of KvK) aangewezen als instantie waar een aanvraag om een vergunning, ontheffing of verklaring moet worden ingediend. Onder de voorheen geldende vestigingsregelgeving waren verschillende instanties bevoegd tot vergunningverlening en tot verlening van ontheffingen en verklaringen. Mede door de gestage aanwas van vestigingsregelingen in het verleden was in de loop der jaren een weinig overzichtelijke organisatie van de uitvoering van de vestigingswetgeving ontstaan. In het reeds genoemde Vestigingsbesluit bedrijven is daarentegen slechts één vergunningverlenende en één verklaringverlenende instantie aangewezen. De Kamer van Koophandel is als enige bevoegd tot het verlenen van een vergunning. De Sociaal-Economische Raad (SER) is aangewezen als verklaringverlenende instantie. Tevens is de SER krachtens delegatieregeling aangewezen als de instantie voor het verlenen van ontheffingen. Het voorliggende besluit is daaraan aangepast wat betreft de aanwijzing van de instantie waar de desbetreffende aanvragen moeten worden ingediend.

Het tweede onderdeel op het gebied van uitvoeringsvoorschriften dat wordt gewijzigd in dit besluit, betreft de hoogte van de vergoedingen die verschuldigd zijn bij de aanvraag van een vergunning, ontheffing of verklaring. De voorheen op grond van het Uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954 geldende bedragen, die laatstelijk in 1989 zijn verhoogd, waren verre van kostendekkend. Vanuit de wens om te komen tot zoveel mogelijk kostendekkende vergoedingen, zijn de bedragen van de leges daarom aangepast. Niettemin zijn ook de in dit besluit vastgelegde bedragen voor de leges nog niet kostendekkend. Het nieuwe stelsel van vestigingswetgeving zal echter eerst enige tijd van kracht moeten zijn voordat een exacte berekening mogelijk is van zoveel mogelijk kostendekkende tarieven. Een aantal kenmerken van het nieuwe stelsel zal daarbij relevant kunnen zijn. Zo geeft in het nieuwe systeem één soort vestigingsvergunningen de bevoegdheid tot uitoefening van een scala van bedrijfsuitoefeningen die onder het zgn. basisbedrijf vallen. De toetsing aan de daarvoor geldende uniforme vestigingseisen zal naar verwachting navenant eenvoudig zijn. Vanuit het uitgangspunt dat uitvoeringsinstanties zoals de Kamer van Koophandel tegen kostendekkende tarieven werken, kan een verdere verhoging evenwel niet uitgesloten worden. Dit is mede afhankelijk van de ervaring die in de praktijk wordt opgedaan met de effecten van het nieuwe stelsel van vestigingsregels.

De bepalingen over de registratie van vergunningen en ontheffingen zijn nagenoeg ongewijzigd overgenomen uit het Besluit registratie vestigingsvergunningen en -ontheffingen. Alleen daar waar het nieuwe Vestigingsbesluit bedrijven daartoe aanleiding geeft, zijn enkele beperkte wijzigingen aangebracht.

De hiervoor aangegeven verhoging van de bedragen van leges betekent op zich een verzwaring van de financiële uitvoeringslast van de vestigingswetgeving voor dat deel van het bedrijfsleven dat werkzaam is op het terrein van de in het Vestigingsbesluit bedrijven aangewezen vormen van bedrijfsuitoefening. Gelet op de wenselijkheid om de leges zoveel mogelijk kostendekkend te laten zijn, is deze verzwaring echter niet te vermijden. Overigens wordt die lastenverzwaring ruim gecompenseerd doordat als gevolg van voornoemd vestigingsbesluit de administratieve en financiële lasten voor ondernemers in veel andere opzichten worden verminderd. Zo geldt voor een groot aantal bedrijven geen vergunningplicht meer omdat daaraan in het geheel geen vestigingseisen meer gesteld worden. Voorts is een vergunning alleen vereist per onderneming en niet meer voor afzonderlijke filialen. Voor de wel onder het vestigingsbesluit vallende bedrijven gelden in het algemeen lagere eisen, zodat daarvoor eenvoudiger een vergunning kan worden verkregen, waarbij minder tijd en kosten aan de vereiste opleiding besteed hoeven te worden. Bovendien wordt de mogelijkheid tot parallellisatie vergroot doordat voor clusters van bedrijven uniforme vestigingseisen gelden. Daardoor kan voor verschillende bedrijfsuitoefeningen veelal volstaan worden met één vergunning. Tenslotte wordt, zoals hiervoor reeds is aangegeven, de organisatie van de uitvoering aanzienlijk overzichtelijker door de vermindering van het aantal verschillende uitvoeringsinstanties dat betrokken is bij de uitvoering van de vestigingswetgeving.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

Gelet op de terminologie van de Vestigingswet Bedrijven 1954, is in onderdeel f bepaald dat onder de in het besluit gehanteerde termen «algemene ondernemersvaardigheden» of «bedrijfstechniek» het wettelijke begrip handelskennis wordt verstaan. Analoog daaraan is in onderdeel g een definitiebepaling opgenomen voor de in het besluit ook gehanteerde term «vaktechniek».

Artikel 2

Ingevolge het eerste en tweede lid dient zowel een aanvraag om een vergunning als een aanvraag om een ontheffing of een verklaring te worden ingediend bij de Kamer van Koophandel. Op grond van het Vestigingsbesluit bedrijven beslist vervolgens de KvK op een vergunningaanvraag. Ingevolge genoemd vestigingsbesluit wordt op een aanvraag om een verklaring beslist door de Sociaal-Economische Raad. Krachtens de daartoe strekkende Regeling ontheffing vestigingvergunning bedrijven is de SER tevens belast met het verlenen van ontheffingen. De KvK dient over een en ander eerst advies uit brengen. Daartoe is in het vierde lid een termijn gesteld van vier weken, waarbinnen de KvK een aanvraag om een ontheffing of een verklaring, vergezeld van haar advies, dient door te zenden aan de SER. De thans daarvoor gestelde termijn dient ertoe het beter mogelijk te maken dat tijdig, binnen de daarvoor in de Vestigingswet Bedrijven 1954 gestelde termijnen, beslist kan worden op de aanvragen.

Artikel 4

Zowel wat betreft de hoogte van de bedragen als wat betreft de tariefstructuur zijn de bij aanvragen van vergunningen, ontheffingen en verklaringen verschuldigde vergoedingen aangepast. In het algemeen deel van de toelichting is daarop reeds ingegaan. Ten aanzien van de uitoefening van bedrijven als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 8 van het Vestigingsbesluit bedrijven, kan er voor een bedrijfsleider onder omstandigheden aanleiding zijn zowel een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden als een verklaring van bedrijfstechniek aan te vragen. Met het oog daarop is erin voorzien dat bij een gecombineerde aanvraag van die verklaringen door één persoon niet twee keer een vergoeding voor beide verklaringen afzonderlijk verschuldigd is. In een dergelijke situatie is alleen het bedrag, genoemd in onderdeel f, verschuldigd.

Artikelen 7 t/m 13

In deze artikelen zijn regels gesteld over het ingevolge artikel 22a van de Vestigingswet Bedrijven 1954 ingestelde openbare register waarin gegevens worden opgenomen betreffende verleende vergunningen en ontheffingen. Dit register biedt de mogelijkheid snel een indicatie te krijgen over de vraag of een bepaald bedrijf al dan niet rechtmatig wordt uitgeoefend. Het register is onder meer van belang voor de mogelijkheid die individuele ondernemers en belanghebbende organisaties hebben om een civielrechtelijke actie in te stellen ingeval van een overtreding van de wettelijke vestigingsregels. Voorts vormt het register een ondersteunend instrument bij de uitvoering van de wet door de Kamers van Koophandel, bijvoorbeeld om na te gaan of een aanvrager van een vergunning of ontheffing reeds voor een andere bedrijfsuitoefening als bedrijfsleider is vermeld. Het ontbreken van een registratie levert overigens geen definitief bewijs op van onrechtmatige bedrijfsuitoefening maar vormt daarvoor wel een indicatie. De Wet persoonsregistraties is ingevolge artikel 2, tweede lid, van die wet niet van toepassing op dit register.

Artikel 9

Het tweede lid dient ertoe dat de Kamer van Koophandel die een vergunning heeft geregistreerd, op de hoogte wordt gesteld van het vervallen daarvan als gevolg van de intrekking door de Sociaal-Economische Raad van een desbetreffende verklaring van algemene ondernemersvaardigheden, van bedrijfstechniek of van vaktechniek.

Artikel 14

Door de intrekking van het Uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954 vervalt de daarop gebaseerde Regeling aanvraaggelden Vestigingswet Bedrijven 1954.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven