Wet van 16 november 1995, houdende wijziging van de Natuurschoonwet 1928 en de Gemeentewet (verruiming fiscale faciliteiten ten behoeve van de aanleg van bossen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels met betrekking tot de fiscale faciliteiten voor landgoederen te verruimen ter bevordering van de aanleg van bossen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Natuurschoonwet 19281 wordt gewijzigd als volgt.

A. In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A.1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «Onze Minister van Landbouw en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

A.2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «Onze Ministers van Landbouw en Visserij en van Financiën» vervangen door: Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Financiën.

A.3. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking in zoverre van het derde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak, die voldoet aan de in het derde lid, onderdelen a, c, d en e, bedoelde voorwaarden, doch niet aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, moet voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een landgoed.

B. Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Indien de onroerende zaak, bedoeld in artikel 1, vierde lid, na verloop van drie jaren nadat zij als een landgoed is aangemerkt, niet voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden, dan wel indien zij naar het oordeel van Onze Minister na die termijn niet aan die voorwaarden zal voldoen, beslissen Onze Ministers bij gezamenlijke beschikking dat de onroerende zaak niet langer als een landgoed wordt aangemerkt met ingang van de datum van die beschikking. Onze Minister kan de termijn van drie jaren op grond van bijzondere omstandigheden met maximaal twee jaren verlengen.

  • 2. Een eigenaar van een onroerende zaak die op de voet van artikel 1, vierde lid, als een landgoed is aangemerkt, kan aan Onze Ministers een verklaring vragen dat aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden is voldaan.

  • 3. Het eerste en tweede lid vinden overeenkomstige toepassing met betrekking tot een gedeelte van de onroerende zaak.

C. In artikel 4, tweede lid, wordt «artikel 9 van de Wet op de vermogensbelasting 1964 (Stb. 520)» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vermogensbelasting 1964» en vervalt «(Stb. 1992, 96)».

D. In artikel 7, eerste lid, vervalt «(Stb. 1984, 546)».

E. In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

E.1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In het geval waarin een beschikking is genomen als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, dan wel indien binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden of de schenking zich één van de in artikel 3, derde en vierde lid, genoemde gevallen voordoet, wordt het recht – waarvan ingevolge artikel 7, eerste lid, invordering achterwege is gebleven – alsnog ingevorderd.

E.2. In het vijfde lid vervalt «(Stb. 1959, 301)».

E.3. In het zesde lid vervalt «(Stb. 221)».

F. Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a

Indien landgoederen worden verkregen door natuurlijke personen of door rechtspersonen die naar het oordeel van Onze Minister van Financiën hoofdzakelijk de instandhouding van een of meer landgoederen ten doel hebben, is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.

G. Artikel 9c, aanhef, komt te luiden:

De belasting die door toepassing van artikel 9a of 9b minder is geheven dan zonder die toepassing geheven zou zijn, is alsnog verschuldigd indien een beschikking wordt genomen als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, dan wel indien binnen een tijdvak van 25 jaren na de verkrijging of de inbreng bij welke de vermindering van belasting is toegepast:.

ARTIKEL II

De Gemeentewet2 wordt gewijzigd als volgt.

A. In artikel 220c, derde lid, wordt «een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed» vervangen door: een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden.

B. In artikel 220d, eerste lid, onderdeel d, wordt «een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed» vervangen door: een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel 7, derde lid, van de Natuurschoonwet 1928 vindt met betrekking tot onroerende zaken als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Natuurschoonwet 1928 slechts toepassing indien het overlijden, de schenking of de in artikel 45, derde lid, tweede volzin, of artikel 53, eerste lid, van de Successiewet 1956 bedoelde gebeurtenis op of na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet plaatsvindt, zomede indien op of na dat tijdstip krachtens schenking wordt verkregen door vervulling van een voorwaarde.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 november 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de vijfde december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1989, 252, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 1994, Stb. 420.

XNoot
2

Stb. 1994, 762, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 november 1995, Stb. 554.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 24 159.

Handelingen II, 1995/96, blz. 1005.

Kamerstukken I 1995/96, 24 159 (68).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d 14 november 1995.

Naar boven