Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels
met betrekking tot de fiscale faciliteiten voor landgoederen te verruimen
ter bevordering van de aanleg van bossen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De >Natuurschoonwet 19281
wordt gewijzigd als volgt.
A. In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A.1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «Onze Minister van Landbouw
en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij.
A.2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «Onze Ministers van Landbouw
en Visserij en van Financiën» vervangen door: Onze Ministers van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Financiën.
A.3. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking in zoverre van het derde lid worden bij algemene maatregel
van bestuur regels gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak,
die voldoet aan de in het derde lid, onderdelen a, c, d en e, bedoelde voorwaarden,
doch niet aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, moet
voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een landgoed.
B. Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3a
1. Indien de onroerende zaak, bedoeld in artikel 1, vierde lid, na verloop
van drie jaren nadat zij als een landgoed is aangemerkt, niet voldoet aan
de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden, dan wel indien
zij naar het oordeel van Onze Minister na die termijn niet aan die voorwaarden
zal voldoen, beslissen Onze Ministers bij gezamenlijke beschikking dat de
onroerende zaak niet langer als een landgoed wordt aangemerkt met ingang van
de datum van die beschikking. Onze Minister kan de termijn van drie jaren
op grond van bijzondere omstandigheden met maximaal twee jaren verlengen.
2. Een eigenaar van een onroerende zaak die op de voet van artikel 1, vierde
lid, als een landgoed is aangemerkt, kan aan Onze Ministers een verklaring
vragen dat aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden
is voldaan.
3. Het eerste en tweede lid vinden overeenkomstige toepassing met betrekking
tot een gedeelte van de onroerende zaak.
C. In artikel 4, tweede lid, wordt «artikel 9 van
de Wet op de vermogensbelasting 1964 (Stb. 520)» vervangen door «artikel
8, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vermogensbelasting 1964»
en vervalt «(Stb. 1992, 96)».
D. In artikel 7, eerste lid, vervalt «(Stb. 1984,
546)».
E. In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
E.1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In het geval waarin een beschikking is genomen als bedoeld in artikel
3a, eerste lid, dan wel indien binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden
of de schenking zich één van de in artikel 3, derde en vierde
lid, genoemde gevallen voordoet, wordt het recht – waarvan ingevolge
artikel 7, eerste lid, invordering achterwege is gebleven – alsnog ingevorderd.
E.2. In het vijfde lid vervalt «(Stb. 1959, 301)».
E.3. In het zesde lid vervalt «(Stb. 221)».
F. Artikel 9a komt te luiden:
Artikel 9a
Indien landgoederen worden verkregen door natuurlijke personen of door
rechtspersonen die naar het oordeel van Onze Minister van Financiën hoofdzakelijk
de instandhouding van een of meer landgoederen ten doel hebben, is geen overdrachtsbelasting
verschuldigd.
G. Artikel 9c, aanhef, komt te luiden:
De belasting die door toepassing van artikel 9a of 9b minder is geheven
dan zonder die toepassing geheven zou zijn, is alsnog verschuldigd indien
een beschikking wordt genomen als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, dan wel
indien binnen een tijdvak van 25 jaren na de verkrijging of de inbreng bij
welke de vermindering van belasting is toegepast:.
ARTIKEL II
De Gemeentewet2
wordt gewijzigd als volgt.
A. In artikel 220c, derde lid, wordt «een op de voet
van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed» vervangen door: een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan
de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden.
B. In artikel 220d, eerste lid, onderdeel d, wordt «een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed» vervangen
door: een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde
voorwaarden.
ARTIKEL III
1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2. Artikel 7, derde lid, van de Natuurschoonwet 1928 vindt met betrekking
tot onroerende zaken als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Natuurschoonwet
1928 slechts toepassing indien het overlijden, de schenking of de in artikel
45, derde lid, tweede volzin, of artikel 53, eerste lid, van de Successiewet
1956 bedoelde gebeurtenis op of na het tijdstip van de inwerkingtreding van
deze wet plaatsvindt, zomede indien op of na dat tijdstip krachtens schenking
wordt verkregen door vervulling van een voorwaarde.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst
en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
XNoot
1Stb. 1989, 252, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 1994, Stb.
420.
XNoot
2Stb. 1994, 762, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 november 1995,
Stb. 554.
XHistnoot
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1994/95, 24 159.
Handelingen II, 1995/96, blz. 1005.
Kamerstukken I 1995/96, 24 159 (68).
Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d 14 november 1995.