Besluit van 7 november 1995, houdende wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement in verband met het verminderen van het aantal bij koninklijk besluit te nemen bevorderingsbesluiten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 9 mei 1995, nr. PAV 0670/95008129;

Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 15 augustus 1995 no. W07.95.0245);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 31 oktober 1995, nr. PAV0670/95017313;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Algemeen militair ambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4 wordt toegevoegd een vierde lid, luidende:

  • 4. De aanstelling van een lid van het Koninklijk Huis geschiedt bij koninklijk besluit.

B

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde tot en met vijfde lid wordt vernummerd tot het vierde tot en met zesde lid.

b. Het eerste tot en met derde lid komen als volgt te luiden:

  • 1. Bij koninklijk besluit geschiedt de bevordering van:

    a. een militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der derde klasse/tweede luitenant tot een officiersrang;

    b. een militair die een officiersrang bekleedt;

    c. een lid van het Koninklijk Huis;

    d. een militair die behoort tot het Militaire Huis van Hare Majesteit de Koningin;

    e. een militair tot de rang van commandeur/brigade-generaal/commodore of tot een hogere rang.

  • 2. De bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering kan bij koninklijk besluit aan de minister worden toegekend.

  • 3. Bevordering van de overige militairen geschiedt door de minister.

c. In het vijfde en zesde lid wordt telkens de zinsnede «het derde lid» vervangen door: het vierde lid.

C

In artikel 31 wordt de zinsnede «artikel 27, vierde lid» vervangen door: artikel 27, vijfde lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 november 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de vijfde december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In 1989 is een vernieuwing in het personeelsbeleid voor militair personeel totstandgekomen. Dit heeft gestalte gekregen in onder meer een ingrijpende wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement (koninklijk besluit van 28 augustus 1989, houdende wijziging van het AMAR, Stb. 1989, 386, dat in werking is getreden per 1 januari 1990, zoals bepaald bij koninklijk besluit van 29 december 1989, Stb. 1989, 593). Hierbij is ten aanzien van de systematiek van bevordering afgestapt van een stelsel waarin anciënniteit voorop stond en alle militairen met gelijke rang gelijktijdig voor bevordering in beschouwing werden genomen. In dat stelsel werd de militair die aan de bevorderingseisen voldeed bevorderd en kreeg deze vervolgens een functie toegewezen waaraan de nieuwe rang was verbonden. Op deze wijze was het mogelijk nagenoeg alle bevorderingen in enkele verzamelbesluiten op te nemen. In de nieuwe systematiek staat de individuele geschiktheid van een militair voor een nieuwe functie voorop. De militair kan te kennen geven in welke vacature hij geïnteresseerd is. Op basis van de individuele capaciteiten wordt dan bezien of de militair geschikt is voor de nieuwe functie. Als aan de nieuwe functie een hogere rang verbonden is, wordt aan de militair die rang toegekend. Omdat het functietoewijzingsproces een continu proces is kent het, anders dan in het verleden, geen vaste bevorderingsmomenten. Dit heeft tot gevolg dat anders dan in het verleden het totstandbrengen van bevorderingsbesluiten geschiedt voor individuele gevallen, verspreid over het gehele jaar. De verzwaring van de administratieve werklast die dit heeft opgeleverd, heeft een belemmerende invloed op het personeelsbeheer. De onderhavige wijziging heeft tot doel deze werklast terug te dringen. Uitgezonderd van deze nieuwe systematiek worden de eerste bevorderingen tot officier, de bevordering tot vlag- of opperofficier of een hogere rang en de bevorderingen van militairen die in een bijzondere betrekking tot het Staatshoofd staan, dat wil zeggen, van leden van het Koninklijk Huis, maar ook van militairen die behoren tot het Militaire Huis van Hare Majesteit de Koningin.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onder A

De wijze van benoeming der officieren of andere personen, in dienst der leden van het Koninklijk Huis, is geregeld bij koninklijk besluit van 28 juli 1820, nopens de wijze van benoeming der officieren of andere personen, in dienst der leden van het Koninklijk Huis (Stb. 18). Omdat alle benoemingen van officieren of andere personen van het Koninklijk Huis bij koninklijk besluit geschieden, is artikel 4, vierde lid, zodanig gewijzigd dat de aanstelling van een lid van het Koninklijk Huis als militair geschiedt bij koninklijk besluit, ongeacht de rang, stand of klasse waarin het lid van het Koninklijk Huis wordt aangesteld.

Artikel I, onder B

In het eerste lid van artikel 27 is weergegeven dat het bevorderen tot een officiersrang of tot een hogere officiersrang een bevoegdheid is van de Kroon. De bevordering geschiedt bij koninklijk besluit. De bevoegdheid tot bevordering kan ingevolge het tweede lid bij koninklijk besluit worden toegekend aan de minister behoudens de onder het eerste lid, sub a, c, d en e genoemde categorieën militairen. De onder sub a genoemde uitzondering is de eerste bevordering van een militair waarbij een officiersrang wordt toegekend. Onder c en d worden de bevorderingen van leden van het Koninklijk Huis en van militairen behorende tot het Militaire Huis van Hare Majesteit de Koningin uitgezonderd met name vanwege hun bijzondere positie tot het Staatshoofd zoals weergegeven in het vorenvermelde koninklijk besluit van 28 juli 1820. Onder e is bepaald dat het toekennen van een vlag- of opperofficiersrang, het toekennen van een hogere vlag- of opperofficiersrang aan een militair die een dergelijke rang bekleedt daaronder begrepen, niet kan worden overgedragen aan de minister. Deze systematiek sluit aan bij de bevoegheidheidstoedeling zoals die is neergelegd in artikel 26 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (bevoegdheid tot vaststellen salarisschaal) juncto art. 8 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (bevoegdheid tot aanstelling), waar bepaald is dat het vaststellen van de salarisschaal van een ambtenaar geschiedt door het tot aanstellen bevoegd gezag. Het tot aanstellen bevoegd gezag is de Kroon indien zij plaatsvindt voor de ambtenaar die een schaal heeft die gelijk is aan of hoger dan het maximumsalaris van schaal 15. Deze ambtenaren vervullen functies op een niveau dat grosso modo overeenkomt met vlag- en opperofficieren. Alle overige bevorderingen geschieden, zoals in het derde lid is aangegeven, door de minister.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Stb. 1982, 279, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven