Wet van 16 november 1995, houdende het opnieuw vaststellen van de Wet toezicht effectenverkeer in verband met de uitvoering van de richtlijn betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten en van de richtlijn betreffende de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (Wet toezicht effectenverkeer 1995)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet toezicht effectenverkeer te wijzigen ter uitvoering van richtlijn nr. 93/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PbEG L 141) alsmede van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141), en dat het wenselijk is in verband hiermee alsmede in verband met enige noodzakelijke andere aanpassingen van die wet, de Wet toezicht effectenverkeer opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt – voor zover niet anders is bepaald – verstaan onder:

a. effecten:

1°. aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants, en soortgelijke waardepapieren;

2°. rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht op termijn van goederen, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters, en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;

3°. certificaten van waarden als hiervoor bedoeld;

4°. recepissen van waarden als hiervoor bedoeld;

b. effectenbemiddelaar:

1°. degene die als tussenpersoon, anders dan op grond van een overeenkomst als bedoeld onder c, beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming van transacties in effecten;

2°. degene die beroeps- of bedrijfsmatig de mogelijkheid aanbiedt, door het openen van een rekening, vorderingen te verkrijgen luidende in effecten, waarbij door middel van deze rekening transacties in effecten kunnen worden bewerkstelligd;

3°. degene die beroeps- of bedrijfsmatig, anders dan bij uitgifte van effecten, voor eigen rekening effectentransacties verricht teneinde een markt in effecten te onderhouden of een voordeel te behalen uit een verschil tussen vraag- en aanbodprijzen van effecten;

4°. degene die beroeps- of bedrijfsmatig effecten, bij uitgifte ervan, overneemt of plaatst;

5°. degene die, al dan niet als tussenpersoon en anders dan op grond van een overeenkomst als bedoeld onder c, beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming van rente-, valuta- of aandelenswaps of soortgelijke overeenkomsten;

c. vermogensbeheerder:

1°. degene die beroeps- of bedrijfsmatig op grond van een overeenkomst het beheer voert over effecten die toebehoren aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel over aan deze persoon toebehorende middelen ter belegging in effecten, daaronder begrepen het verrichten of doen verrichten van effectentransacties voor rekening van de persoon met wie de overeenkomst is gesloten;

2°. degene die beroeps- of bedrijfsmatig op grond van een overeenkomst het beheer voert over rente-, valuta- of aandelenswaps of soortgelijke overeenkomsten;

d. effecteninstelling: een effectenbemiddelaar of een vermogensbeheerder;

e. effectenbeurs: een markt die aan regels is onderworpen en die bestemd is voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van effecten;

f. gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van meer dan 5 procent van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming of instelling, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 5 procent van de stemrechten in een onderneming of instelling, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming of instelling;

g. groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat een natuurlijk persoon die via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur invloed kan uitoefenen op de groep, wordt beschouwd deel van die groep uit te maken;

h. dochtermaatschappij: een rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 24a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

i. richtlijn kapitaaltoereikendheid: richtlijn nr. 93/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PbEG L 141);

j. richtlijn beleggingsdiensten: richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141);

k. lid-staat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

l. toezichthoudende autoriteit: de instantie waaraan in enige staat ingevolge een wettelijke regeling het toezicht op het effectenverkeer is opgedragen;

m. bijkantoor: één of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een effecteninstelling die in een andere staat zijn gevestigd dan die waar de effecteninstelling is gevestigd;

n. Onze Minister: Onze Minister van Financiën.

Artikel 2

Geen effecten in de zin van deze wet zijn:

a. waarden die uitsluitend het karakter van betaalmiddel dragen;

b. appartementsrechten.

HOOFDSTUK II Uitgifte van effecten

Artikel 3

  • 1. Het is verboden in of vanuit Nederland buiten een besloten kring bij uitgifte effecten aan te bieden dan wel zodanige aanbieding door middel van advertenties of documenten in het vooruitzicht te stellen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    a. de aan te bieden effecten zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs, of aannemelijk is dat zij daartoe spoedig zullen worden toegelaten;

    b. ter zake van een aanbod een prospectus algemeen verkrijgbaar is dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, mits daarnaar in elke schriftelijke bekendmaking van het aanbod wordt verwezen;

    c. ter zake van een aanbieding die in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels; of

    d. de aan te bieden effecten rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

  • 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt met het in Nederland bij uitgifte aanbieden van effecten gelijkgesteld het voor de eerste keer in Nederland aanbieden van effecten van een soort dat:

    a. sedert de uitgifte nog niet verkrijgbaar is geweest in Nederland;

    b. sedert de uitgifte nog niet verkrijgbaar is geweest in Nederland buiten een besloten kring; of

    c. sedert de uitgifte nog niet verkrijgbaar is geweest in Nederland buiten een kring van natuurlijke personen en rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten.

Artikel 4

  • 1. Onze Minister kan vrijstelling of, op verzoek, ontheffing verlenen van artikel 3, eerste lid.

  • 2. Aan een vrijstelling en aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

Artikel 5

  • 1. Instellingen te wier laste in of vanuit Nederland buiten een besloten kring effecten zijn uitgegeven, zonder dat daartoe effecten behoren die zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs, stellen omtrent hun bedrijf informatie algemeen verkrijgbaar, voor zover deze verplichting niet reeds voortvloeit uit boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze informatie alsmede de wijze van verkrijgbaarstelling ervan dienen te voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels en heeft betrekking op periodieke verslaggeving inzake de financiële positie van de uitgevende instelling alsmede op feiten omtrent de uitgevende instelling waarvan een aanzienlijke invloed op de koers van de effecten van de uitgevende instelling kan uitgaan.

  • 2. Onze Minister kan van de op grond van het eerste lid gestelde regels vrijstelling of, op verzoek, ontheffing verlenen.

  • 3. Aan een vrijstelling en aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op een beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

Artikel 6

  • 1. Indien Onze Minister vaststelt dat een instelling te wier laste effecten zijn uitgegeven die zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs zich niet houdt of heeft gehouden aan de regels van de effectenbeurs waaraan die instelling in verband met die toelating is onderworpen, vestigt hij daarop de aandacht van de houder van die effectenbeurs. Zonodig doet Onze Minister deze mededeling vergezeld gaan van dan wel volgen door een aanwijzing met betrekking tot een door deze jegens de instelling te volgen gedragslijn met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

  • 2. De houder van de effectenbeurs volgt de in het eerste lid bedoelde aanwijzing op binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

HOOFDSTUK III Effecteninstellingen

§ 1. Vereisten voor een vergunning

Artikel 7

  • 1. Het is verboden zonder vergunning als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aan te bieden of te verrichten.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    a. verzekeraars als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, behoudens voor zover artikel 13 van die wet van toepassing is, en verzekeraars als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf;

    b. degenen die de in het eerste lid bedoelde diensten uitsluitend verrichten voor de onderneming waarvan zij dochtermaatschappij zijn, voor hun dochtermaatschappijen of voor een andere dochtermaatschappij van de onderneming waarvan zij dochtermaatschappij zijn;

    c. degenen wier in het eerste lid bedoelde diensten uitsluitend bestaan uit het op grond van een overeenkomst met een werkgever beheren van een werknemersparticipatieplan met betrekking tot effecten die zijn uitgegeven ten laste van die werkgever;

    d. degenen wier in het eerste lid bedoelde diensten uitsluitend bestaan uit het verlenen van zowel de diensten, bedoeld onder b, als die, bedoeld onder c;

    e. de centrale banken van de lid-staten, nationale instellingen van de lid-staten met een soortgelijke functie en overheidsinstellingen van de lid-staten die zijn belast met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld;

    f. beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, alsmede beheerders als bedoeld in artikel 1, onder e, van die wet, voor zover het betreft de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in de betrokken beleggingsinstellingen door de beleggingsinstellingen zelf onderscheidenlijk door de aan die beleggingsinstellingen verbonden beheerders;

    g. degenen wier hoofdbedrijf bestaat uit het verhandelen van zaken met producenten, met beroeps- of bedrijfsmatige gebruikers of met anderen met eenzelfde hoofdbedrijf en die de in het eerste lid bedoelde diensten verrichten voor alleen deze wederpartijen en in de mate dat hun hoofdbedrijf zulks vereist;

    h. kredietinstellingen of financiële instellingen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, voor zover het aan die instellingen ingevolge de artikelen 6, 31, 32 of 38 onderscheidenlijk 45, 50 of 51 van die wet is toegestaan om diensten ter zake van effectenbemiddeling of vermogensbeheer aan te bieden of te verrichten;

    i. effecteninstellingen die zijn gevestigd in een andere lid-staat, niet zijnde instellingen als bedoeld onder h, die door middel van een bijkantoor in Nederland als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aanbieden of verrichten, indien:

    1°. zij van de toezichthoudende autoriteit van die andere lid-staat een voor de uitoefening van het beroep of bedrijf van effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder benodigde vergunning hebben verkregen;

    2°. Onze Minister van de toezichthoudende autoriteit van die andere lid-staat een kennisgeving heeft ontvangen, die bevat:

    – een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen werkzaamheden en de organisatiestructuur van het bijkantoor zijn vermeld;

    – het adres van het bijkantoor;

    – de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor bepalen; en

    – gegevens omtrent de toepasselijkheid van een garantieregeling op de verplichtingen van het bijkantoor; en

    3°. Onze Minister de ontvangst van de kennisgeving, bedoeld onder 2°, en de inhoud daarvan aan de effecteninstelling heeft bekendgemaakt dan wel er twee maanden zijn verstreken vanaf het tijdstip waarop Onze Minister die kennisgeving heeft ontvangen;

    j. effecteninstellingen die zijn gevestigd in een andere lid-staat, niet zijnde instellingen als bedoeld onder h, die, anders dan door middel van een bijkantoor in Nederland, als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aanbieden of verrichten, indien:

    1°. zij van de toezichthoudende autoriteit van die andere lid-staat een voor de uitoefening van het beroep of bedrijf van effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder benodigde vergunning hebben verkregen; en

    2°. zij aan de toezichthoudende autoriteit van die andere lid-staat een kennisgeving hebben gezonden, die een opgave van de voorgenomen werkzaamheden bevat.

  • 3. Het is effecteninstellingen als bedoeld in het tweede lid, onder i of j, niet toegestaan de werkzaamheden, genoemd in deel A van de bijlage bij de richtlijn beleggingsdiensten, aan te bieden of te verrichten indien het aanbieden of verrichten van die werkzaamheden door de vergunning, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, onder 1°, onderscheidenlijk onderdeel j, onder 1°, wordt uitgesloten of de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, onder 2°, onderscheidenlijk onderdeel j, onder 2°, het aanbieden of verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

  • 4. Onze Minister verleent, op verzoek, een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van:

    a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

    b. financiële waarborgen, al dan niet tevens op geconsolideerde basis;

    c. bedrijfsvoering en vestiging van het hoofdkantoor; en

    d. aan het publiek te verstrekken informatie.

  • 5. De regels, bedoeld in het vierde lid, kunnen voor onderscheiden groepen effecteninstellingen verschillend zijn.

  • 6. Onze Minister verleent, op verzoek, een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan aan de op grond van het vierde lid gestelde regels en dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt.

  • 7. Aan een vergunning kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

Artikel 8

  • 1. Indien een andere lid-staat de richtlijn beleggingsdiensten of de richtlijn kapitaaltoereikendheid niet of onvolledig heeft uitgevoerd, kan Onze Minister bepalen dat artikel 7, tweede lid, aanhef en onder i en j, niet van toepassing is op effecteninstellingen die in die andere lid-staat zijn gevestigd.

  • 2. Met ingang van het tijdstip waarop de maatregel, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van een lid-staat wordt ingetrokken, wordt ten aanzien van een in die lid-staat gevestigde effecteninstelling die op dat moment het beroep of bedrijf van effecteninstelling door middel van een bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten in Nederland uitoefent en die daarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, heeft verkregen, geacht te zijn voldaan aan artikel 7, tweede lid, onderdeel i, onder 2° en 3°, onderscheidenlijk onderdeel j, onder 2°. De aan de effecteninstelling verleende vergunning vervalt op dat tijdstip van rechtswege.

Artikel 9

Onze Minister verleent, op verzoek, een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan een effecteninstelling die is aangesloten bij een organisatie waarvan de leden toegang hebben tot een effectenbeurs waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 22, voor zover het betreft het als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder aanbieden of verrichten van diensten die onderworpen zijn aan door die organisatie en door de houder van die effectenbeurs gestelde regels, indien Onze Minister van die organisatie een kennisgeving heeft ontvangen, die bevat:

a. een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen werkzaamheden en de organisatiestructuur van de effecteninstelling zijn vermeld;

b. het adres van de effecteninstelling; en

c. de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van de effecteninstelling bepalen,

tenzij Onze Minister vaststelt dat sprake is van een omstandigheid die ingevolge artikel 19, eerste lid, een intrekkingsgrond zou opleveren.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister kan vrijstelling verlenen van artikel 7, eerste lid.

  • 2. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

§ 2. Regels voor vergunninghouders

Artikel 11

  • 1. Een effecteninstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend, houdt zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van:

    a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

    b. financiële waarborgen, al dan niet tevens op geconsolideerde basis;

    c. bedrijfsvoering en vestiging van het hoofdkantoor; en

    d. aan Onze Minister en aan het publiek te verstrekken informatie.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen voor onderscheiden groepen effecteninstellingen verschillend zijn.

  • 3. Een effecteninstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend en die is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9, houdt zich, in afwijking van het eerste lid, voor zover het betreft de werkzaamheden, bedoeld in artikel 9, aan de regels die door die organisatie en door de houder van die effectenbeurs met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten zijn gesteld.

  • 4. Indien Onze Minister vaststelt dat een effecteninstelling als bedoeld in het derde lid zich niet houdt of heeft gehouden aan het voorschrift, bedoeld in het derde lid, vestigt hij daarop de aandacht van de organisatie waarbij die effecteninstelling is aangesloten dan wel van de houder van die effectenbeurs. Zonodig doet Onze Minister deze mededeling vergezeld gaan van dan wel volgen door een aanwijzing met betrekking tot een door deze jegens de effecteninstelling te volgen gedragslijn met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten. Onze Minister kan een aanwijzing wijzigen of intrekken.

  • 5. De organisatie dan wel de houder van de effectenbeurs volgt de in het vierde lid bedoelde aanwijzing op binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

  • 6. Onze Minister kan, op verzoek, bepalen dat een effecteninstelling niet behoeft te voldoen aan alle in het eerste lid bedoelde regels indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in de vorige volzin wijzigen of intrekken indien naar zijn oordeel de omstandigheden waaronder het besluit is genomen zodanig zijn gewijzigd dat het besluit in strijd is met het belang van een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

  • 7. Het eerste, derde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder h, i of j.

Artikel 12

  • 1. Indien Onze Minister vaststelt dat een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder h, i of j, niet zijnde een instelling waarop artikel 11, derde lid, van toepassing is, de in Nederland op de instelling van toepassing zijnde regels betreffende het toezicht niet of niet volledig naleeft, vestigt hij daarop de aandacht van die instelling.

  • 2. Zonodig doet Onze Minister de mededeling, bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaan van dan wel volgen door een aanwijzing om binnen een door hem te bepalen termijn ten aanzien van met name aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 3. Indien Onze Minister niet binnen de door hem in de aanwijzing bepaalde termijn een hem bevredigend antwoord van de instelling heeft ontvangen of indien naar zijn oordeel niet of onvoldoende aan de door hem gegeven aanwijzing gevolg is gegeven, maakt hij dit aan de instelling bekend.

  • 4. Zodra de bekendmaking, bedoeld in het derde lid, door de instelling is ontvangen, is het haar verboden nog langer als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aan te bieden of te verrichten en wikkelt zij binnen een door Onze Minister te bepalen termijn alle lopende overeenkomsten af die door haar zijn aangegaan voordat de bekendmaking door haar werd ontvangen.

  • 5. Indien een instelling in een andere lid-staat is gevestigd, stelt Onze Minister de toezichthoudende autoriteit van die andere lid-staat in kennis van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, en van de bekendmaking, bedoeld in het derde lid.

Artikel 13

  • 1. Een in Nederland gevestigde effecteninstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend en die voornemens is met betrekking tot een of meer van de in deel B van de bijlage bij de richtlijn beleggingsdiensten genoemde instrumenten het beroep of bedrijf van effecteninstelling uit te oefenen door middel van een bijkantoor in een andere lid-staat, dient daartoe bij Onze Minister een aanvraag in. Het is de effecteninstelling verboden om aan haar voornemen gevolg te geven voordat zij van de toezichthoudende autoriteit van de lid-staat, bedoeld in het tweede lid, onder a, een mededeling heeft ontvangen die ertoe strekt dat met de werkzaamheden kan worden aangevangen dan wel, indien die mededeling uitblijft, er twee maanden zijn verstreken nadat de bekendmaking, bedoeld in het derde lid, door de effecteninstelling werd ontvangen.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van:

    a. de lid-staat waar de effecteninstelling voornemens is het bijkantoor te vestigen;

    b. een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen werkzaamheden en de organisatiestructuur van het bijkantoor zijn vermeld;

    c. het adres van het bijkantoor; en

    d. de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor bepalen.

  • 3. Onze Minister doet binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aan de toezichthoudende autoriteit van de lid-staat, bedoeld in het tweede lid, onder a, mededeling van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met d, alsmede van gegevens omtrent de toepasselijkheid van een garantieregeling op de verplichtingen van het bijkantoor. Onze Minister maakt deze mededeling aan de effecteninstelling bekend.

  • 4. Indien Onze Minister van oordeel is dat de effecteninstelling, gelet op de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor voornemens is te verrichten, redelijkerwijs niet zal kunnen voldoen aan de regels, bedoeld in artikel 11, eerste of derde lid, of indien de effecteninstelling is uitgezonderd van het toepassingsgebied van de richtlijn beleggingsdiensten, laat hij de in het derde lid bedoelde mededeling achterwege. Onze Minister maakt dit besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aan de effecteninstelling bekend.

  • 5. Indien zich een wijziging voordoet van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met d, of van de gegevens omtrent de toepasselijkheid van een garantieregeling, bedoeld in het derde lid, of indien het voornemen bestaat om het verrichten van werkzaamheden door middel van het bijkantoor te staken, stelt de effecteninstelling Onze Minister en de toezichthoudende autoriteit van de lid-staat, bedoeld in het tweede lid, onder a, daarvan ten minste een maand voor de wijziging ingaat onderscheidenlijk het voornemen wordt uitgevoerd, schriftelijk in kennis.

  • 6. Indien Onze Minister van oordeel is dat de effecteninstelling, gelet op de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor verricht, redelijkerwijs niet langer zal kunnen voldoen aan de regels, bedoeld in artikel 11, eerste of derde lid, kan hij de effecteninstelling een aanwijzing geven om binnen een door hem te bepalen termijn ten aanzien van met name aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen. Indien de effecteninstelling is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9 en ter zake van de werkzaamheden van het bijkantoor artikel 11, derde lid, van toepassing is, geschiedt de aanwijzing, in afwijking van de vorige volzin, overeenkomstig artikel 11, vierde lid, en is artikel 11, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Indien Onze Minister niet binnen de door hem in de aanwijzing bepaalde termijn een hem bevredigend antwoord van de effecteninstelling dan wel van de organisatie, bedoeld in het zesde lid, laatste volzin, heeft ontvangen of indien naar zijn oordeel niet of onvoldoende aan de door hem gegeven aanwijzing gevolg is gegeven, trekt hij de mededeling, bedoeld in het derde lid, in. Onze Minister maakt deze intrekking aan de effecteninstelling bekend.

  • 8. Zodra de mededeling, bedoeld in het derde lid, is ingetrokken, is het de effecteninstelling verboden nog langer werkzaamheden te verrichten door middel van het bijkantoor en wikkelt zij binnen een door Onze Minister te stellen termijn alle lopende overeenkomsten af die door het bijkantoor zijn aangegaan voordat de intrekking aan de effecteninstelling werd bekendgemaakt.

  • 9. Indien de effecteninstelling is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9 en ter zake van de werkzaamheden van het bijkantoor artikel 11, derde lid, van toepassing is, hoort Onze Minister die organisatie alvorens een besluit te nemen als bedoeld in het derde of vierde lid. Onze Minister stelt deze organisatie in kennis van mededelingen of besluiten als bedoeld in het derde, vierde of zevende lid.

Artikel 14

  • 1. Een in Nederland gevestigde effecteninstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend en die voornemens is met betrekking tot een of meer van de in deel B van de bijlage bij de richtlijn beleggingsdiensten genoemde instrumenten het beroep of bedrijf van effecteninstelling uit te oefenen, anders dan door middel van een bijkantoor, in een andere lid-staat, dient daartoe bij Onze Minister een aanvraag in. Het is de effecteninstelling verboden om aan haar voornemen gevolg te geven zolang de bekendmaking, bedoeld in het derde lid, niet is gedaan.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van:

    a. de lid-staat waarin de effecteninstelling voornemens is de werkzaamheden te verrichten; en

    b. de werkzaamheden die de effecteninstelling voornemens is te verrichten.

  • 3. Onze Minister doet binnen een maand na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aan de toezichthoudende autoriteit van de lid-staat, bedoeld in het tweede lid, onder a, mededeling van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b, tenzij de effecteninstelling is uitgezonderd van het toepassingsgebied van de richtlijn beleggingsdiensten. Onze Minister maakt deze mededeling aan de effecteninstelling bekend. Indien de effecteninstelling is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9 en ter zake van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, artikel 11, derde lid, van toepassing is, stelt Onze Minister tevens die organisatie van deze mededeling in kennis.

  • 4. Indien zich een wijziging voordoet van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b, of indien het voornemen bestaat om het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, te staken, stelt de effecteninstelling Onze Minister en de toezichthoudende autoriteit van de lid-staat, bedoeld in het tweede lid, onder a, daarvan ten minste een maand voor de wijziging ingaat onderscheidenlijk het voornemen wordt uitgevoerd, schriftelijk in kennis.

Artikel 15

  • 1. Indien Onze Minister door de toezichthoudende autoriteit van een andere lid-staat ervan in kennis is gesteld dat een in Nederland gevestigde effecteninstelling de in die andere lid-staat op de effecteninstelling van toepassing zijnde regels betreffende het toezicht niet of niet volledig naleeft, vestigt hij daarop de aandacht van die effecteninstelling dan wel, indien de effecteninstelling is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9 en ter zake van de werkzaamheden van die effecteninstelling artikel 11, derde lid, van toepassing is, van die organisatie.

  • 2. Zonodig doet Onze Minister de mededeling, bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaan van dan wel volgen door een aanwijzing om binnen een door hem te bepalen termijn ten aanzien van met name aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 3. Indien Onze Minister niet binnen de door hem in de aanwijzing bepaalde termijn een hem bevredigend antwoord van de effecteninstelling dan wel van de organisatie heeft ontvangen of indien naar zijn oordeel niet of onvoldoende aan de door hem gegeven aanwijzing gevolg is gegeven, trekt Onze Minister de mededeling, bedoeld in artikel 13, derde lid, of artikel 14, derde lid, in. Onze Minister maakt deze intrekking aan de effecteninstelling bekend. In voorkomend geval stelt hij tevens de organisatie, bedoeld in de eerste volzin, van het intrekken van de mededeling in kennis.

§ 3. Gekwalificeerde deelnemingen in effecteninstellingen

Artikel 16

  • 1. Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar, een gekwalificeerde deelneming te houden, te verwerven of te vergroten in een effecteninstelling waaraan een vergunning is verleend op grond van artikel 7, vierde of zesde lid, of artikel 9, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming uit te oefenen in een instelling als hiervoor bedoeld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een handeling als bedoeld in het eerste lid waarvoor ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 een verklaring van geen bezwaar is verleend.

  • 3. Aan de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, is het voorschrift verbonden dat degene voor wie de vrijstelling geldt Onze Minister onverwijld in kennis stelt van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming, onder vermelding van de omvang van die deelneming.

  • 4. Onze Minister verleent, op verzoek, een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in het eerste lid, tenzij hij van oordeel is dat de handeling zou leiden of zou kunnen leiden tot een invloed op de betrokken effecteninstelling die in strijd is met een gezonde of prudente bedrijfsvoering van die instelling.

  • 5. Indien het een deelneming betreft in een effecteninstelling die is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9, verleent Onze Minister in afwijking van het vierde lid, op verzoek, een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in het eerste lid indien hij van die organisatie een kennisgeving heeft ontvangen, die bevat:

    a. een verklaring van die organisatie dat degene die het verzoek heeft gedaan de regels van die organisatie en van de betrokken effectenbeurs naleeft;

    b. de identiteit van degene die het verzoek heeft gedaan; en

    c. de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming,

    tenzij Onze Minister vaststelt dat sprake is van een omstandigheid die ingevolge artikel 20 een intrekkingsgrond zou opleveren.

  • 6. Op de aanvraag wordt binnen dertien weken beslist.

  • 7. Van het verlenen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het eerste lid wordt door Onze Minister aan de betrokken effecteninstelling mededeling gedaan.

  • 8. Aan een verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van het vierde lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden om te voorkomen dat de handeling waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend, zou leiden of zou kunnen leiden tot een invloed op de betrokken effecteninstelling die in strijd is met een gezonde of prudente bedrijfsvoering van die instelling.

  • 9. Ingeval het houden, het verwerven of het vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid is verricht zonder dat voor die handeling een verklaring van geen bezwaar is verkregen of de bij die verklaring gestelde beperkingen in acht zijn genomen dan wel dat met betrekking tot die handeling de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, van toepassing is, maakt de in overtreding zijnde natuurlijke persoon of rechtspersoon binnen een door Onze Minister te bepalen termijn de verrichte handeling ongedaan onderscheidenlijk neemt hij de beperkingen alsnog in acht. Deze verplichting vervalt op het tijdstip waarop en voor zover voor de desbetreffende handeling alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend dan wel de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken.

  • 10. Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid is geschied zonder dat voor die handeling een verklaring van geen bezwaar is verkregen of de bij die verklaring gestelde beperkingen in acht zijn genomen dan wel dat met betrekking tot die handeling de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, van toepassing is, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van Onze Minister. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de effecteninstelling is gevestigd, vernietigd indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen, tenzij voor het tijdstip van de uitspraak alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend dan wel de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken. De rechtbank regelt voor zover nodig de gevolgen van de vernietiging.

  • 11. Ingeval voorschriften die zijn verbonden aan de verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van het vierde lid, niet worden nagekomen, kan Onze Minister een termijn vaststellen waarbinnen de in overtreding zijnde houder de niet nagekomen voorschriften alsnog moet vervullen.

  • 12. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens gekwalificeerde deelneming in een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid zodanig wijzigt, dat de omvang van deze deelneming onder de 5, 10, 20, 33 of 50 procent daalt, of dat de effecteninstelling ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt Onze Minister daarvan onverwijld in kennis.

  • 13. Een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid stelt, voor zover haar bekend, Onze Minister in de maand juli van elk jaar in kennis van de identiteit van iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gekwalificeerde deelneming in deze instelling houdt. Tevens stelt de effecteninstelling, zodra zulks haar bekend wordt, Onze Minister in kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze instelling waardoor de omvang van deze deelneming boven of onder de 5, 10, 20, 33 of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de instelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 17

  • 1. De houder van een verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van artikel 16, vierde lid, waarvan tenminste één dochtermaatschappij een effecteninstelling is waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 7, eerste lid, houdt zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels om te voorkomen dat de handeling waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend, zou leiden of zou kunnen leiden tot een invloed op de betrokken effecteninstelling die in strijd is met een gezonde of prudente bedrijfsvoering van die instelling.

  • 2. De regels, die voor onderscheiden groepen houders verschillend kunnen zijn, kunnen uitsluitend betrekking hebben op financiële waarborgen, op te verstrekken gegevens en inlichtingen alsmede op de vorm waarin die gegevens en inlichtingen dienen te worden verstrekt. Artikel 16, elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onze Minister verleent, op verzoek, ontheffing van de regels indien de houder van de verklaring van geen bezwaar aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze regels beogen te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt.

Artikel 18

  • 1. Onze Minister kan vrijstelling verlenen van artikel 16, eerste lid.

  • 2. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een gezonde of prudente bedrijfsvoering van de betrokken effecteninstelling.

HOOFDSTUK IV Intrekkingsbepalingen

Artikel 19

  • 1. Onze Minister kan een op grond van de artikelen 4 en 5 verleende ontheffing en een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, slechts intrekken:

    a. op verzoek van de houder;

    b. indien de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de ontheffing of vergunning zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van de aanvraag de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    c. indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de ontheffing of vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de ontheffing of de vergunning zou zijn geweigerd;

    d. indien de houder:

    1°. binnen een termijn van twaalf maanden na de verlening van de vergunning daarvan geen gebruik heeft gemaakt;

    2°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken;

    3°. het verrichten van werkzaamheden waarop de vergunning betrekking heeft gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt; of

    4°. kennelijk opgehouden heeft effecteninstelling te zijn;

    e. indien de houder niet meer voldoet aan bij of krachtens deze wet gestelde regels of beperkingen of gegeven voorschriften.

  • 2. Degene wiens ontheffing of vergunning is ingetrokken, wikkelt binnen een door Onze Minister te stellen termijn alle lopende overeenkomsten af die door deze zijn aangegaan voordat de intrekking aan hem werd bekendgemaakt. Onze Minister kan deze termijn verlengen. Hij kan een ander met de afwikkeling belasten, die aan hem verantwoording schuldig is.

Artikel 20

Onze Minister kan een op grond van artikel 16 verleende verklaring van geen bezwaar slechts wijzigen of intrekken dan wel daaraan nadere beperkingen stellen of nadere voorschriften verbinden:

a. op verzoek van de houder;

b. indien de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de verklaring van geen bezwaar zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van de aanvraag de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

c. indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de verklaring van geen bezwaar werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de verklaring van geen bezwaar zou zijn geweigerd;

d. indien de houder niet meer als een houder van de gekwalificeerde deelneming kan worden aangemerkt;

e. indien de houder niet alsnog binnen de termijn, bedoeld in artikel 16, negende lid, eerste volzin, alle bij de verklaring van geen bezwaar gestelde beperkingen in acht neemt;

f. indien de houder niet meer voldoet aan bij of krachtens deze wet gestelde regels of beperkingen of gegeven voorschriften.

HOOFDSTUK V Register

Artikel 21

  • 1. Onze Minister houdt een register waarin zijn opgenomen de effecteninstellingen die ingevolge een vergunning of ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, i of j, als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mogen aanbieden of verrichten alsmede de aan de desbetreffende vergunning of vrijstelling gestelde beperkingen of verbonden voorschriften. In het register zijn tevens opgenomen de effecteninstellingen die ingevolge een vrijstelling als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mogen aanbieden of verrichten alsmede de aan de desbetreffende vrijstelling gestelde beperkingen of verbonden voorschriften, indien zij ingevolge een voorschrift dat aan die vrijstelling is verbonden Onze Minister in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de desbetreffende effectendiensten aan te bieden of te verrichten (2e nota van wijziging).

  • 2. De inschrijving van een effecteninstelling waarvan de vergunning is ingetrokken dan wel waarop niet langer een vrijstelling van toepassing is, wordt doorgehaald.

  • 3. In de maand januari van elk jaar wordt door de zorg van Onze Minister een lijst van de ingeschreven effecteninstellingen naar de stand van 31 december van het voorgaande jaar in de Staatscourant geplaatst.

  • 4. Onze Minister houdt een afschrift van het register voor een ieder kosteloos ter inzage.

HOOFDSTUK VI Effectenbeurzen

Artikel 22

  • 1. Het houden van een effectenbeurs is niet toegestaan dan na verkregen erkenning van Onze Minister.

  • 2. De erkenning wordt verleend indien de houder van de effectenbeurs in Nederland is gevestigd en het houden van de effectenbeurs, de voor die effectenbeurs te hanteren regels, hun toepassing en de controle op de naleving van die regels zullen voldoen aan hetgeen nodig is met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

  • 3. Aan een erkenning kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1, onder 13, van de richtlijn beleggingsdiensten waarvan de houder in een andere lid-staat is gevestigd.

  • 5. Aan de vrijstelling, bedoeld in het vierde lid, is het voorschrift verbonden dat degene voor wie de vrijstelling geldt zich houdt aan door Onze Minister te stellen regels met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

Artikel 23

Van iedere wijziging in de regels, bedoeld in artikel 22, tweede lid, of in de controle op de naleving daarvan stelt de houder van de op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs Onze Minister vooraf in kennis.

Artikel 24

  • 1. De houder van een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs draagt er zorg voor dat de voor de effectenbeurs geldende regels kunnen worden toegepast op de instellingen, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, en 11, derde lid.

  • 2. Onze Minister kan met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten voorschriften geven aan de houder van een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels, hun toepassing of de controle op de naleving van die regels.

  • 3. De houder van de effectenbeurs volgt de in het tweede lid bedoelde voorschriften op binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

Artikel 25

  • 1. Onze Minister kan vrijstelling of, op verzoek, ontheffing verlenen van artikel 22, eerste lid.

  • 2. Aan een vrijstelling en aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

Artikel 26

Onze Minister kan een erkenning als bedoeld in artikel 22 of een ontheffing als bedoeld in artikel 25 intrekken indien voor het houden van de desbetreffende effectenbeurs onvoldoende waarborgen worden geboden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten of indien de effectenbeurs niet of niet genoegzaam de bij of krachtens deze wet gestelde regels of gegeven voorschriften naleeft, gestelde beperkingen in acht neemt of gegeven aanwijzingen opvolgt.

HOOFDSTUK VII Bijzondere bepalingen

Artikel 27

  • 1. Een organisatie als bedoeld in artikel 9 en de houder van een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs houden de voor die effectenbeurs geldende regels in overeenstemming met richtlijnen inzake het effectenverkeer van de Raad van de Europese Unie dan wel van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk.

  • 2. Onze Minister kan aan een organisatie als bedoeld in artikel 9 en de houder van een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs voorschriften geven ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde richtlijnen.

  • 3. De organisatie en de houder van de effectenbeurs, bedoeld in het tweede lid, volgen de in het tweede lid bedoelde voorschriften op binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

  • 4. Iedere wijziging in de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt vooraf aan Onze Minister voorgelegd teneinde na te gaan of aan de in het eerste lid bedoelde richtlijnen wordt voldaan onderscheidenlijk of door die wijziging strijd met die richtlijnen zou ontstaan.

Artikel 28

  • 1. Indien Onze Minister vaststelt dat een instelling te wier laste effecten zijn uitgegeven of een effecteninstelling de bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 5 onderscheidenlijk 11, eerste lid, gestelde regels niet naleeft, vestigt hij daarop de aandacht van die instelling. De vorige volzin is niet van toepassing op een effecteninstelling waarop artikel 11, derde lid, van toepassing is.

  • 2. Zonodig doet Onze Minister de mededeling, bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaan van dan wel volgen door een aanwijzing om ten aanzien van met name aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten.

  • 3. De instelling volgt de in het tweede lid bedoelde aanwijzing op binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

HOOFDSTUK VIII Controle, uitvoering en samenwerking

Artikel 29

  • 1. Onze Minister kan bij:

    a. instellingen te wier laste buiten een besloten kring effecten zijn uitgegeven;

    b. aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    c. aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    d. effecteninstellingen;

    e. aanvragers van een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid;

    f. organisaties als bedoeld in artikel 9;

    g. degenen die deel uitmaken van een groep waartoe een effecteninstelling behoort;

    h. houders van een gekwalificeerde deelneming;

    i. aanvragers van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 16, eerste lid;

    j. degenen op wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 18 van toepassing is;

    k. houders van een effectenbeurs;

    l. aanvragers van een erkenning als bedoeld in artikel 22;

    m. aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 25, eerste lid, alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de juiste uitoefening van de taken en bevoegdheden die hij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de wettelijke bepalingen worden nageleefd.

  • 2. Bij de uitoefening van hun taak dragen de door Onze Minister met het toezicht belaste personen een legitimatiebewijs bij zich. Onverminderd artikel 1, eerste en tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden tonen zij hun legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds. Het legitimatiebewijs bevat een foto van betrokkene en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

  • 3. De door Onze Minister met het toezicht belaste personen zijn bevoegd elke plaats te betreden voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is. Zonodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is.

  • 4. De door Onze Minister met het toezicht belaste personen zijn bevoegd inzage te verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

  • 5. Een ieder is verplicht aan de door Onze Minister met het toezicht belaste personen alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen verlangen ter uitoefening van hun bevoegdheden.

Artikel 30

Indien een effecteninstelling die is aangesloten bij een organisatie als bedoeld in artikel 9, ingevolge de voor de op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs te hanteren regels verplicht is ter medewerking aan de controle op de nakoming van die regels gegevens te verstrekken uit een door haar gehouden persoonsregistratie als bedoeld in de Wet persoonsregistraties, behoeft de effecteninstelling voor deze verstrekking niet de toestemming van de geregistreerde.

Artikel 31

  • 1. Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen of instellingen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 33, eerste lid, zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

  • 2. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 33, eerste lid, ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geist.

  • 3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering die betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak.

  • 4. Het eerste en tweede lid laten evenzo, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een effecteninstelling die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing in geval van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op ondernemingen of instellingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende effecteninstelling in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan Onze Minister met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, mededelingen doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke ondernemingen of instellingen.

  • 6. In afwijking van het eerste, tweede en vijfde lid kan Onze Minister gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak verstrekken aan de houder van een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs met het oog op de controle op de naleving van de voor die effectenbeurs te hanteren regels. Op de aldus verstrekte gegevens of inlichtingen zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

Met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten kan Onze Minister, voor zover nodig in afwijking van artikel 31, ter openbare kennis brengen:

a. zijn weigering om een aangevraagde vergunning of ontheffing te verlenen wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen;

b. het feit dat degene die bij uitgifte effecten aanbiedt en op wie naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van toepassing is, niet over een ontheffing beschikt;

c. het feit dat een effecteninstelling waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van toepassing is, niet over een vergunning beschikt;

d. het feit dat degene waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 10 van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften die aan die vrijstelling zijn verbonden;

e. het feit dat de houder van een effectenbeurs waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van toepassing is, niet over een erkenning of ontheffing beschikt; of

f. het feit dat de houder van een effectenbeurs waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 25 van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften die aan die vrijstelling zijn verbonden.

Artikel 33

  • 1. Onze Minister kan, in afwijking van artikel 31, eerste en tweede lid, gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:

    a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

    c. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    d. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    f. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2. Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid aan degene die de gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, mag dat verzoek slechts worden ingewilligd:

    a. voor zover het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; dan wel

    b. voor zover die buitenlandse instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; alsmede

    c. pas na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 34

  • 1. Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen werkt, voor zover noodzakelijk ten behoeve van de uitoefening van het toezicht op effecteninstellingen die deel uitmaken van een groep, samen met de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en de Wet toezicht beleggingsinstellingen belast zijn met het toezicht op kredietinstellingen, verzekeraars onderscheidenlijk beleggingsinstellingen die tot diezelfde groep behoren.

  • 2. Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen pleegt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, waar nodig overleg met een autoriteit als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen werkt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, waar nodig samen op basis van een of meer daartoe met een autoriteit als bedoeld in het eerste lid overeen te komen regelingen. Deze regelingen betreffen in elk geval afspraken over het stellen van gemeenschappelijke regels, het cordineren van werkzaamheden uit hoofde van ieders uitoefening van het toezicht en het uitwisselen van gegevens en inlichtingen.

  • 4. Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen, verstrekt aan een autoriteit als bedoeld in het eerste lid dan wel een autoriteit die is belast met de uitvoering van de Wet inzake de wisselkantoren de gegevens of inlichtingen die hij verkregen heeft bij de vervulling van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de deskundigheid en betrouwbaarheid van personen als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 7, vierde lid, onder a, voor zover Onze Minister dan wel de rechtspersoon van oordeel is dat deze gegevens of inlichtingen van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door die andere autoriteit wordt uitgeoefend.

  • 5. De verplichting, bedoeld in het vierde lid, geldt niet in het geval de gegevens of inlichtingen zijn verkregen van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 33, eerste lid.

Artikel 35

Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen, werkt bij de uitoefening van het toezicht samen met de betrokken toezichthoudende autoriteiten van de andere lid-staten. Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen, pleegt daartoe in voorkomende gevallen overleg met deze autoriteiten.

Artikel 36

  • 1. Ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, kan Onze Minister ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die staat belast is met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op het effectenverkeer, inlichtingen vragen aan of een onderzoek instellen of doen instellen bij een ieder die ingevolge deze wet onder zijn toezicht valt dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.

  • 2. Degene aan wie gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd, verstrekt deze gegevens of inlichtingen binnen een door Onze Minister te stellen termijn.

  • 3. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld, verleent aan de persoon die het onderzoek verricht alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld slechts kan worden verplicht tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden voor zover deze op de uitoefening van zijn beroep of bedrijf betrekking hebben.

Artikel 37

  • 1. Onze Minister kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 36, eerste lid, deelneemt aan de uitvoering van een onderzoek als bedoeld in dat lid.

  • 2. De verplichting, bedoeld in artikel 36, derde lid, geldt eveneens jegens de in het eerste lid bedoelde functionaris.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het onderzoek is belast.

Artikel 38

  • 1. Ingeval een onderneming of instelling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, in een andere lid-staat is gevestigd, kan Onze Minister ten behoeve van het toezicht:

    a. de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat verzoeken zich ter plaatse van de juistheid van de aan Onze Minister verstrekte inlichtingen te overtuigen; dan wel

    b. zich, na daartoe van de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat toestemming te hebben verkregen, ter plaatse van de juistheid van de aan Onze Minister verstrekte inlichtingen overtuigen of doen overtuigen.

  • 2. Ingeval een in Nederland gevestigde effecteninstelling een bijkantoor in een andere lid-staat heeft gevestigd, kan Onze Minister ten behoeve van het toezicht:

    a. de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat verzoeken zich ter plaatse van de juistheid van de aan Onze Minister verstrekte inlichtingen te overtuigen; dan wel

    b. zich, na daaromtrent de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat in kennis te hebben gesteld, ter plaatse van de juistheid van de aan Onze Minister verstrekte inlichtingen overtuigen of doen overtuigen.

Artikel 39

  • 1. Ingeval in overeenstemming met de richtlijn kapitaaltoereikendheid ten behoeve van het toezicht op effecteninstellingen in een andere lid-staat door dan wel omtrent een in Nederland gevestigde onderneming of instelling inlichtingen aan de toezichthoudende autoriteit van die lid-staat zijn verstrekt, zal Onze Minister, na daartoe door de toezichthoudende autoriteit van de desbetreffende lid-staat te zijn verzocht:

    a. zich ter plaatse van de juistheid van de aan de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat verstrekte inlichtingen overtuigen; dan wel

    b. de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat toestaan zich ter plaatse van de juistheid van de aan haar verstrekte inlichtingen te overtuigen of te doen overtuigen.

  • 2. In geval van een bijkantoor in Nederland van een in een andere lid-staat gevestigde effecteninstelling zal ten behoeve van het toezicht in de andere lid-staat:

    a. Onze Minister zich, op verzoek van de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat, ter plaatse van de juistheid van de aan die toezichthouder verstrekte inlichtingen overtuigen; dan wel

    b. de toezichthoudende autoriteit van de andere lid-staat zich, na daaromtrent Onze Minister in kennis te hebben gesteld, ter plaatse van de juistheid van de aan haar verstrekte inlichtingen kunnen overtuigen of doen overtuigen.

HOOFDSTUK IX Delegatie van toezicht

Artikel 40

  • 1. Taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft, kunnen, met uitzondering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 8, 10, 18, 22, 25, 26, 27, 41, 42 en 45, en met uitzondering van het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 4 en 5, bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van deze wet jegens Onze Minister als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon of rechtspersonen.

  • 2. Een overdracht als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats indien de betrokken rechtspersoon aan de volgende vereisten voldoet:

    a. hij dient in staat te zijn de in het eerste lid bedoelde taken en bevoegdheden naar behoren te vervullen;

    b. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken en bevoegdheden zoveel mogelijk is gewaarborgd;

    c. de statuten van de rechtspersoon dienen te bepalen dat de benoeming, de schorsing en het ontslag van de bestuurders van de rechtspersoon geschiedt door Onze Minister.

  • 3. Aan de overdracht, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

  • 4. Onze Minister kan aan een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid voorschriften geven ter uitvoering van richtlijnen inzake het effectenverkeer van de Raad van de Europese Unie dan wel van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk.

  • 5. De rechtspersoon of rechtspersonen brengt onderscheidenlijk brengen eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 mei, verslag uit aan Onze Minister over de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden in het voorgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt door de zorg van Onze Minister openbaar gemaakt, met dien verstande dat gegevens met betrekking tot afzonderlijke ondernemingen en instellingen niet openbaar worden gemaakt zonder hun schriftelijke toestemming.

  • 6. Indien ingevolge het eerste lid taken en bevoegdheden zijn overgedragen aan een of meer rechtspersonen, kan of kunnen deze worden gehoord alvorens:

    a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 3, 5, 7, 11, 17 en 40 tot stand wordt gebracht, gewijzigd of ingetrokken;

    b. een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 4, 5, 10, 18 en 25 wordt verleend, gewijzigd of ingetrokken;

    c. een maatregel als bedoeld in artikel 8 wordt getroffen of ingetrokken;

    d. een erkenning als bedoeld in artikel 22 wordt verleend of ingetrokken;

    e. regels als bedoeld in de artikelen 22, vijfde lid, en 42 worden gesteld;

    f. voorschriften als bedoeld in de artikelen 24, tweede lid, en 27, tweede lid, worden gegeven;

    g. een ontheffing als bedoeld in artikel 25 wordt verleend of ingetrokken;

    h. een besluit als bedoeld in artikel 45, eerste of derde lid, wordt genomen dan wel een termijn als bedoeld in artikel 45, vierde lid, wordt bepaald.

  • 7. De rechtspersoon aan wie een advies als bedoeld in het zesde lid wordt gevraagd, is verplicht dit advies uit te brengen.

Artikel 41

  • 1. Het is een rechtspersoon als bedoeld in artikel 40, eerste lid, verboden zijn statuten te wijzigen, tenzij de wijziging door Onze Minister is goedgekeurd.

  • 2. Onze Minister kan een goedkeuring als bedoeld in het eerste lid weigeren indien de statuten na de wijziging onvoldoende zouden zijn afgestemd op het bepaalde in artikel 40.

Artikel 42

Onze Minister dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen, kan de kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van die taken en de uitoefening van die bevoegdheden volgens door Onze Minister te stellen regels in rekening brengen bij houders van effectenbeurzen, bij organisaties als bedoeld in artikel 9, bij effecteninstellingen, bij aanvragers van een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, bij aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bij aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 5, tweede lid, bij aanvragers van een erkenning als bedoeld in artikel 22, bij aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 25, eerste lid, bij aanvragers van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 16, eerste lid, alsmede bij houders van een verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van artikel 16, vierde lid.

HOOFDSTUK X Beroep

Artikel 43

Tegen een besluit van een houder van een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs omtrent de toelating van effecten tot, of het doen vervallen van effecten uit de notering aan die effectenbeurs, staat voor belanghebbenden administratief beroep open bij Onze Minister, tenzij dit besluit strekt tot uitvoering van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6.

Artikel 44

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

HOOFDSTUK XI Betrekkingen met derde landen

Artikel 45

  • 1. Onze Minister kan, mede ter uitvoering van besluiten die zijn genomen ingevolge de bepalingen betreffende de betrekkingen met derde landen in de richtlijn beleggingsdiensten, bepalen dat:

    a. in afwijking van de artikelen 7 en 9, de behandeling van aanvragen voor een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, die zijn ingediend door dochtermaatschappijen van ondernemingen of instellingen die niet in een lid-staat zijn gevestigd, voor een bepaalde termijn wordt opgeschort, dan wel dat dergelijke aanvragen slechts tot een door Onze Minister te bepalen aantal worden gehonoreerd;

    b. in afwijking van artikel 16, de behandeling van aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 16, vierde lid, die zijn ingediend door ondernemingen of instellingen die niet in een lid-staat zijn gevestigd, voor een bepaalde termijn wordt opgeschort, met overeenkomstige opschorting van de termijn, bedoeld in artikel 16, zesde lid, dan wel dat dergelijk aanvragen slechts tot een door Onze Minister te bepalen aantal worden gehonoreerd; en

    c. in afwijking van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder i of j, artikel 7, vierde lid, van toepassing is op effecteninstellingen die zijn gevestigd in een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die dochtermaatschappij zijn van ondernemingen of instellingen die niet in een lid-staat zijn gevestigd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de bedoelde dochtermaatschappijen of gekwalificeerde deelnemingen tevens dochtermaatschappijen onderscheidenlijk gekwalificeerde deelnemingen zijn van een onderneming of instelling die in een lid-staat is gevestigd en die een voor het als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder aanbieden of verrichten van diensten benodigde vergunning heeft verkregen.

  • 3. Onze Minister kan bepalen dat, in afwijking van artikel 7, vierde lid, vergunningen voor bijkantoren in Nederland van effecteninstellingen die niet in een lid-staat zijn gevestigd niet dan wel slechts onder het stellen van beperkingen of het verbinden van voorschriften worden verleend.

  • 4. Indien een bijkantoor in Nederland van een effecteninstelling die niet in een lid-staat is gevestigd en die een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, heeft verkregen onder het stellen van beperkingen dan wel het verbinden van voorschriften als bedoeld in het derde lid, een handeling verricht zonder dat alle bij de vergunning gestelde beperkingen onderscheidenlijk alle aan de vergunning verbonden voorschriften zijn nagekomen, maakt de effecteninstelling binnen een door Onze Minister te bepalen termijn de verrichte handeling ongedaan of voldoet zij alsnog aan de niet nagekomen beperkingen onderscheidenlijk vervult zij alsnog de niet nagekomen voorschriften.

HOOFDSTUK XII Misbruik van voorwetenschap en publieksmisleiding

Artikel 46

  • 1. Het is een ieder verboden om, beschikkende over voorwetenschap, in Nederland een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in effecten die zijn genoteerd aan een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs, indien uit de transactie enig voordeel kan ontstaan.

  • 2. Het is een ieder verboden om, beschikkende over voorwetenschap, vanuit Nederland een transactie te bewerkstelligen in effecten die zijn genoteerd aan een buiten Nederland gevestigde effectenbeurs, indien uit de transactie enig voordeel kan ontstaan.

  • 3. Voorwetenschap is bekendheid met een bijzonderheid omtrent de rechtspersoon, vennootschap of instelling, waarop de effecten betrekking hebben of omtrent de handel in de effecten:

    a. waarvan degene die de bijzonderheid kent, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij niet openbaar is en dat zij niet zonder schending van een geheim buiten de kring van de geheimhoudingsplichtigen kan komen of is gekomen; en

    b. waarvan openbaarmaking, naar redelijkerwijs is te verwachten, invloed zal hebben op de koers van effecten.

  • 4. Het verbod van het eerste en tweede lid is niet van toepassing op de tussenpersoon die, slechts beschikkend over voorwetenschap met betrekking tot de handel, volgens de regels van de goede trouw ter beurze handelt ter bediening van opdrachtgevers.

  • 5. Ten aanzien van strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid is de rechtbank van Amsterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd.

Artikel 47

Het is een ieder die effecten uitgeeft of belast is met, of zijn medewerking verleent tot het plaatsen van effecten, verboden te trachten het publiek tot inschrijving of deelneming te bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware, of voorspiegelen van valse feiten of omstandigheden.

Artikel 48

Overtreding van de verbodsbepalingen van de artikelen 46 en 47 is een misdrijf.

HOOFDSTUK XIII Wijziging van andere wetten

Artikel 49

De >Wet op de economische delicten1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, onder 2°, wordt «de Wet toezicht effectenverkeer, artikelen 3, eerste lid, 4, tweede lid, 5, eerste en derde lid, 6, eerste en vierde lid, 7, eerste lid, 8a, tweede en derde lid, 9, tweede lid, 10, eerste en vierde lid, 11, eerste lid, 12a, tweede en derde lid, 13, tweede lid, 16, eerste en derde lid, 18, 20, 21, vierde, vijfde en zesde lid, 22, 24b, tweede en derde lid, en 24c, tweede lid;» vervangen door: de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikelen 3, eerste lid, 4, tweede lid, 5, eerste en derde lid, 6, tweede lid, 7, eerste, derde en zevende lid, 10, tweede lid, 11, eerste en vijfde lid, 12, tweede en vierde lid, 13, eerste, vijfde, zesde en achtste lid, 14, eerste en vierde lid, 16, eerste, derde, achtste, negende, elfde, twaalfde en dertiende lid, 17, eerste en tweede lid, 18, tweede lid, 19, tweede lid, 22, eerste, derde en vijfde lid, 24, eerste en derde lid, 25, tweede lid, 27, derde lid, 28, derde lid, 29, vijfde lid, 31, eerste en tweede lid, 36, tweede en derde lid, 37, tweede lid, en 45, vierde lid;.

B. In artikel 1, onder 3°, wordt «de Wet toezicht effectenverkeer, de artikelen 31a en 31b;» vervangen door: de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de artikelen 46 en 47;.

Artikel 50

In artikel 67, eerste lid, onder d, van het Wetboek van Strafvordering2 wordt de zinsnede «artikel 31a van de Wet toezicht effectenverkeer» vervangen door: artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 51

In artikel 86c, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek3 wordt de zinsnede «artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverkeer» vervangen door: artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 52

In artikel 1, vijfde lid, van de Colportagewet4 wordt de zinsnede «Wet toezicht effectenverkeer (Stb. 1991, 141)» vervangen door: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 53

De Wet toezicht kredietwezen 19925 wordt als volgt gewijzigd:

A. In het opschrift van Hoofdstuk VIII, Afdeling 4, wordt de zinsnede «Wet toezicht effectenverkeer» vervangen door: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

B. In artikel 68, eerste lid, wordt de zinsnede «Wet toezicht effectenverkeer (Stb. 1991, 141)» vervangen door: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 54

In artikel 7 van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen6 wordt de zinsnede «vrijstelling, vergunning of ontheffing het verbod van artikel 6 van de Wet toezicht effectenverkeer (Stb. 1991, 141)» vervangen door: vrijstelling of vergunning het verbod van artikel 7, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 55

In artikel 11, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 19937 wordt de zinsnede «Wet toezicht effectenverkeer» vervangen door: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 56

In artikel 27a, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen8 wordt de zinsnede «Wet toezicht effectenverkeer (Stb. 1991, 141)» vervangen door: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 57

De Wet identificatie bij financiële dienstverlening 19939 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, komt te luiden:

4°. een effecteninstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;.

B. In artikel 2, vierde lid, onder a, wordt de zinsnede «artikel 15 van de Wet toezicht effectenverkeer» vervangen door: artikel 21 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 58

In artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf10 wordt de zinsnede «Wet toezicht effectenverkeer» vervangen door: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

HOOFDSTUK XIV Slotbepalingen

Artikel 59

Van de verlening of intrekking van een vrijstelling, vergunning, erkenning of ontheffing en van het van kracht worden van het verbod, bedoeld in artikel 12, vierde lid, wordt door de zorg van Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 60

  • 1. Effectenbemiddelaars of vermogensbeheerders waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 7, eerste lid, van deze wet artikel 8 onderscheidenlijk artikel 12 van de Wet toezicht effectenverkeer van toepassing is, worden geacht op dat tijdstip een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, te hebben verkregen.

  • 2. Effectenbemiddelaars of vermogensbeheerders die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 7, eerste lid, van deze wet een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer bezitten, worden geacht op dat tijdstip een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van deze wet te hebben verkregen.

Artikel 61

Ten aanzien van effectenbemiddelaars of vermogensbeheerders die zijn gevestigd in een andere lid-staat, niet zijnde een lid-staat ten aanzien waarvan Onze Minister een maatregel als bedoeld in artikel 8, eerste lid, heeft genomen, en die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 7, tweede lid, van deze wet een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer bezitten, wordt geacht te zijn voldaan aan artikel 7, tweede lid, onderdeel i, onder 2° en 3°, onderscheidenlijk onderdeel j, onder 2°.

Artikel 62

  • 1. Artikel 16, eerste lid, blijft buiten toepassing tot de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van inwerkingtreding van dat artikellid.

  • 2. Met ingang van de in het eerste lid bedoelde dag geldt artikel 16, eerste lid, niet ten aanzien van degene die in de aan die dag voorafgaande periode bij Onze Minister een aanvraag heeft ingediend voor een verklaring van geen bezwaar en tot de tweede dag nadat Onze Minister zijn besluit inzake die aanvraag heeft verzonden.

Artikel 63

Houders van een effectenbeurs die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 22, eerste lid, van deze wet een erkenning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer bezitten, worden geacht op dat tijdstip een erkenning als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van deze wet te hebben verkregen.

Artikel 64

Ingeval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beroep is ingesteld tegen een op grond van de Wet toezicht effectenverkeer genomen besluit wordt op het beroep beslist met toepassing van het voor dat tijdstip geldende recht.

Artikel 65

De Wet toezicht effectenverkeer wordt ingetrokken.

Artikel 66

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 67

Deze wet wordt aangehaald als: Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 november 1995

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de vijfde december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 november 1995, Stb. 554.

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 november 1995, Stb. 554.

XNoot
3

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 november 1995, Stb. 561.

XNoot
4

Stb. 1992, 71, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 355.

XNoot
5

Stb. 1992, 722, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 368.

XNoot
6

Stb. 1991, 748, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 1995, Stb. 250.

XNoot
7

Stb. 1994, 252, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 368.

XNoot
8

Stb. 1990, 380, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 368.

XNoot
9

Stb. 1993, 704, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 mei 1994, Stb. 358.

XNoot
10

Stb. 1995, 368.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 23 874.

Handelingen II 1994/95, blz. 5092–5110; 5265–5266.

Kamerstukken I 1994/95, 23 874 (294, 294a); 1995/96, 23 874 (48, 48a).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 14 november 1995.

Naar boven