Besluit van 3 november 1995, houdende wijziging van enkele formatie- en bekostigingsbesluiten in verband met verstrekking van wachtgeldopslag, herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting en verlof in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 7 april 1995, nr. 95002985/3670, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 51, tweede lid, en 96a, eerste en tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs, de artikelen 59, tweede lid, en 93a, eerste en tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de artikelen 61, 84, 90, 95c en 96f.4 van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 3.39, 3.62, 3.77, 3.78 en 3.79 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, artikel 69 van de Wet op de onderwijsverzorging en de artikelen 53 en 61 van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 18 januari 1995, nr. OR 94000647/Alg.);

De Raad van State gehoord (advies van 7 augustus 1995, nr. W05.95.0186);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 30 oktober 1995, nr. 95021462/3670, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT WBO/OWBO

Artikel 66, eerste lid, onderdeel c, van het > Bekostigingsbesluit WBO/OWBO1 komt als volgt te luiden:

c. de vergoedingen voor de kosten van vervanging van personeel en voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden,.

ARTIKEL II. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT ISOVSO/OISOVSO

In artikel 67, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. de vergoedingen voor de kosten van vervanging van personeel en voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden,.

2. De zinsnede «bedoeld in artikel 101, eerste lid onderdeel c,» wordt vervangen door: bedoeld in artikel 101, eerste lid,.

ARTIKEL III. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT WBO 1992

Het Formatiebesluit WBO 19923 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na de omschrijving van «school» ingevoegd:

bevoegd gezag: wat betreft

a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 35 van de wet;.

B

In artikel 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt het woord «en».

2. De punt aan het slot van onderdeel c wordt vervangen door een komma.

3. Na onderdeel c wordt ingevoegd:

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting, en

e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

C

Na artikel 13a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 13b. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het percentage, genoemd in artikel 13a, wordt verhoogd met 1,69%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. De in de eerste volzin bedoelde aanvraag wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 96c, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een aanvraag van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient de in de eerste volzin bedoelde aanvraag in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een aanvraag van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Artikel 13a, tweede en derde volzin, is van toepassing.

Artikel 13c. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen 13a en 16, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel 13b, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het opschrift van artikel 13b komt te luiden:

Artikel 13b. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting.

2. Na het opschrift van artikel 13b wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 13c. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

ARTIKEL IV. WIJZIGING BESLUIT TREKKENDE BEVOLKING WBO

Het Besluit trekkende bevolking WBO4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel B 16c worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel c vervalt het woord «en».

2. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f, wordt na onderdeel c ingevoegd:

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting,

e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, en.

B

Onder vernummering van artikel B 16i.1 tot B 16i.3 worden na artikel B 16i twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel B 16i.1. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het percentage, genoemd in artikel B 16i, wordt verhoogd met 1,69%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 96c, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Artikel B 16i, tweede en derde volzin, is van toepassing.

Artikel B 16i.2. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen B 16i en B 16m, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel B 16i.1, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel B 20, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. de vergoedingen, bedoeld in artikel 96d van de wet.

D

In artikel C 15d worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel c vervalt het woord «en».

2. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f, wordt na onderdeel c ingevoegd:

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting,

e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, en.

E

Onder vernummering van artikel C 15i.1 tot artikel C 15i.3 worden na artikel C 15i twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel C 15i.1. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het percentage, genoemd in artikel C 15i, wordt verhoogd met 1,69%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 96c, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Artikel C 15i, tweede en derde volzin, is van toepassing.

Artikel C 15i.2. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen C 15i en C 15m, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel C 15i.1, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel C 18, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. de vergoedingen, bedoeld in artikel 96d van de wet.

G

In artikel D 12c worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel c vervalt het woord «en».

2. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f, wordt na onderdeel c ingevoegd:

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting,

e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, en.

H

Onder vernummering van artikel D 12i.1 tot artikel D 12i.3 worden na artikel D 12.i twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel D 12i.1. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het percentage, genoemd in artikel D 12i, wordt verhoogd met 1,69%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 96c, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Artikel D 12i, tweede en derde volzin, is van toepassing.

Artikel D 12i.2. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen D 12i en D 12m, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel D 12i.1, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

I

In artikel D 12k.1, eerste lid, wordt «artikel D 12i.1» telkens vervangen door: artikel D 12i.3.

J

In artikel F 13c worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel c vervalt het woord «en».

2. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f, wordt na onderdeel c ingevoegd:

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting,

e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, en.

K

Onder vernummering van artikel F 13i.1 tot artikel F 13i.3 worden na artikel F 13i twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel F13i.1. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het percentage, genoemd in artikel F 13i, wordt verhoogd met 1,69%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 96c, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Artikel F 13i, tweede en derde volzin, is van toepassing.

Artikel F 13i.2. 13i.2. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen F 13i en F 13m, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel F 13i.1, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

L

In artikel F 13k.1, eerste lid, wordt «artikel F 13i.1» telkens vervangen door: artikel F 13i.3.

M

In artikel G 1.a wordt «artikel B 16i.1» telkens vervangen door: artikel B 16i.3.

N

In artikel G 1.b wordt «artikel C 15i.1» telkens vervangen door: artikel C 15i.3.

O

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het opschrift van artikel B 16i.1 komt te luiden:

Artikel B 16i.1 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

2. Na het opschrift van artikel B 16i.1 worden ingevoegd twee nieuwe opschriften, luidende:

Artikel B 16i.2 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Artikel B 16i.3 Opslag t.b.v. schoolspecifiek formatie- en personeelsbeleid voor de schooljaren 1993–1994 en 1994–1995

3. Het opschrift van artikel C 15i.1 komt te luiden:

Artikel C 15i.1 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

4. Na het opschrift van artikel C 15i.1 worden ingevoegd twee nieuwe opschriften, luidende:

Artikel C 15i.2 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Artikel C 15i.3 Opslag t.b.v. schoolspecifiek formatie- en personeelsbeleid voor de schooljaren 1993–1994 en 1994–1995

5. Het opschrift van artikel D 12i.1 komt te luiden:

Artikel D 12i.1 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

6. Na het opschrift van artikel D 12i.1 worden ingevoegd twee nieuwe opschriften, luidende:

Artikel D 12i.2 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Artikel D 12i.3 Opslag t.b.v. schoolspecifiek formatie- en personeelsbeleid voor de schooljaren 1993–1994 en 1994–1995

7. Het opschrift van artikel F 13i.1 komt te luiden:

Artikel F 13i.1 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

8. Na het opschrift van artikel F 13i.1 worden ingevoegd twee nieuwe opschriften, luidende:

Artikel F 13i.2 Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Artikel F 13i.3 Opslag t.b.v. schoolspecifiek formatie- en personeelsbeleid voor de schooljaren 1993–1994 en 1994–1995

ARTIKEL V. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT ISOVSO 1992

Het Formatiebesluit ISOVSO 19925 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na de omschrijving van «school» ingevoegd:

bevoegd gezag: wat betreft

a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 44 van de wet;.

B

In artikel 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt het woord «en».

2. De punt aan het slot van onderdeel c wordt vervangen door een komma.

3. Na onderdeel c wordt ingevoegd:

d. een opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van arbeidsduurverkorting, en

e. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

C

Na artikel 20a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 20b. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. De percentages, genoemd in artikel 20a, eerste en tweede lid, worden verhoogd met:

    a. wat betreft het onderwijzend personeel en de schoolleiding: 1,69%, en

    b. wat betreft het onderwijsondersteunend personeel: 1,05%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhogingen, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhogingen, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. De in de eerste volzin bedoelde aanvraag wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 26, eerste lid, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 93d, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een aanvraag van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde aanvraag in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een aanvraag van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Artikel 20a, derde lid, is van toepassing.

Artikel 20c. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen 20a en 23, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel 20b, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het opschrift van artikel 20b komt te luiden:

Artikel 20b. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

2. Na het opschrift van artikel 20b wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 20c. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

ARTIKEL VI. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT W.V.O.

In het Bekostigingsbesluit W.V.O.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 1 komt de omschrijving van «Onze minister» te luiden: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2. In artikel 56, onderdeel a, wordt «artikel 96g van de wet» vervangen door: artikel 96f.2 van de wet.

ARTIKEL VII. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT SCHOLEN V.W.O.-A.V.O.-V.B.O.

Het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.7 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de omschrijving van «Onze Minister» worden de woorden «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2. Na de omschrijving van «scholengemeenschap v.w.o./h.a.v.o/m.a.v.o./v.b.o.» wordt ingevoegd:

bevoegd gezag: wat betreft

a. een gemeentelijke school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

b. een andere openbare school: het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

c. een bijzondere school: het schoolbestuur;.

B

Na artikel 15 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15a. Formatierekeneenheden vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. De percentages, genoemd in artikel 15, tweede lid, worden verhoogd met:

    a. wat betreft de directie: 1,69%,

    b. wat betreft het onderwijzend personeel: 1,69%, en

    c. wat betreft het onderwijsondersteunend personeel: 1,05%.

  • 3. De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhogingen, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhogingen, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, of voor zover het landbouwonderwijs betreft personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

    3°. het bevoegd gezag geen besluit neemt als bedoeld in artikel 26, eerste lid, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 84a, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 15b. Formatierekeneenheden vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 15, wordt verhoogd met 35% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft een bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling.

  • 3. Artikel 15a, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 21, tweede lid, wordt «artikelen 15 en 16» vervangen door: artikelen 15 tot en met 16.

D

In de inhoudsopgave worden na het opschrift van artikel 15 ingevoegd twee nieuwe opschriften, luidende:

Artikel 15a. Formatierekeneenheden vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

Artikel 15b. Formatierekeneenheden vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

ARTIKEL VIII. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT DAGSCHOLEN M.B.O.

Het Formatiebesluit dagscholen m.b.o.8 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de omschrijving van «Onze minister» worden de woorden «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2. Na de omschrijving van «agrarisch opleidingscentrum» wordt ingevoegd:

bevoegd gezag: wat betreft

a. een gemeentelijke school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

b. een andere openbare school: het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

c. een bijzondere school: het schoolbestuur;.

B

In artikel 2, tweede lid, wordt «formatie» vervangen door: vergoeding.

C

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de vergoeding, bedoeld in artikel 2, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bevoegd gezag heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bevoegd gezag voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, of voor zover het landbouwonderwijs betreft personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 4. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

D

Artikel 18 vervalt.

E

Na artikel 20 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

Overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels wordt aan het bevoegd gezag een vergoeding verstrekt voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

F

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na het opschrift van artikel 2 wordt ingevoegd een nieuw opschrift, luidende:

Artikel 2a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

2. Het opschrift van artikel 18 komt te luiden: (vervallen).

3. Na het opschrift van artikel 20 wordt ingevoegd een nieuw opschrift, luidende:

Artikel 20a. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

ARTIKEL IX. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT V.A.V.O.

Het Formatiebesluit v.a.v.o.9 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a. Aanvullende vergoeding i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de vergoeding berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bevoegd gezag van een school heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bevoegd gezag voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 4. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

B

Onder vernummering van hoofdstuk IV tot hoofdstuk V, wordt na artikel 9 een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IV. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9a. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

Overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels wordt aan het bevoegd gezag van een school een vergoeding verstrekt voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

C

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na het opschrift van artikel 6 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 6a. Aanvullende vergoeding i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

2. Na het opschrift van artikel 9 wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK IV. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9a. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

3. Het opschrift «HOOFDSTUK IV. INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN» wordt vervangen door:

HOOFDSTUK V. INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL X. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT W.C.B.O.

Het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O.10 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel A.1 worden in de omschrijving van «Onze Minister» de woorden «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

B

Na artikel E.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel E.2a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de vergoeding, bedoeld in artikel E.2, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bevoegd gezag heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bevoegd gezag voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, of voor zover het landbouwonderwijs betreft personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag van die school door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 4. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag van een school om toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag van die school daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

C

Na artikel E.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel E.7a. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

Overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels wordt aan het bevoegd gezag een vergoeding verstrekt voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

D

Na artikel F.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel F.5a. Aanvullende vergoeding i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de vergoeding berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bevoegd gezag van een school heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bevoegd gezag voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, of voor zover het landbouwonderwijs betreft personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 4. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

E

Na artikel F.5a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel F.5b. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

Overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels wordt aan het bevoegd gezag van een school een vergoeding verstrekt voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

F

Na artikel H.3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel H.3a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de vergoeding, bedoeld in artikel H.3, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bestuur heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bestuur voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, of voor zover het betreft een landelijk orgaan dat werkzaam is op het gebied van het landbouwonderwijs personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bestuur kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bestuur, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bestuur om toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bestuur dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bestuur, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bestuur daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

G

Na artikel H.3a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel H.3b. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

Overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels wordt aan het bestuur een vergoeding verstrekt voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

H

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na het opschrift van artikel E.2 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel E.2a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

2. Na het opschrift van artikel E.7 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel E.7a. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

3. Na het opschrift van artikel F.5 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel F.5a. Aanvullende vergoeding i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

4. Na het opschrift van artikel F.5a wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel F.5b. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

5. Na het opschrift van artikel H.3 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel H.3a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

6. Na het opschrift van artikel H.3a wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel H.3b. Vergoeding voor kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

ARTIKEL XI. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT W.O.V.

Het Uitvoeringsbesluit W.O.V.11 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel D.4 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel D.4a. Formatie-eenheden vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatie-eenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. De aantallen formatie-eenheden, bedoeld in artikel D.3, onderdelen a en b, worden verhoogd met:

    a. 4,21%, en

    b. 1,05%.

  • 3. De aantallen formatie-eenheden worden verhoogd met 35% van de aantallen formatie-eenheden die overeenkomen met de verhoging, genoemd in het tweede lid, onderdeel b.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bestuur van de instelling op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de aantallen formatie-eenheden die overeenkomen met de verhoging, genoemd in het tweede lid, onderdeel b, voor zover het bestuur van die instelling voor de desbetreffende aantallen formatie-eenheden personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bestuur van die instelling door herbezetting van de desbetreffende aantallen formatie-eenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal formatie-eenheden dat het bestuur kan herbezetten overeenkomt met 4 uren of minder,

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bestuur, en

    3°. geen toepassing wordt gegeven aan artikel D.8, of

    b. voor het met het desbetreffende aantal formatie-eenheden dat het bestuur kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de instelling ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bestuur van een instelling tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bestuur dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bestuur, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bestuur van die instelling daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8. Het aantal formatie-eenheden, berekend op grond van het tweede tot en met het vierde lid, wordt afgerond op een geheel getal. Bij de afronding worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.

Artikel D.4b. Formatie-eenheden vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. De aantallen formatie-eenheden, bedoeld in artikel D.3, onderdelen a en b, worden verhoogd met 35% van het aantal formatie-eenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft het bestuur van de instelling op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatie-eenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

  • 3. Artikel D.4a, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

In de inhoudsopgave worden na het opschrift van artikel D.4 twee nieuwe opschriften ingevoegd, luidende:

Artikel D.4a. Formatie-eenheden vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting

Artikel D.4b. Formatie-eenheden vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

ARTIKEL XII. WIJZIGING BESLUIT VORMINGSWERK VOOR JEUGDIGEN 1994

Het Besluit vormingswerk voor jeugdigen 199412 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden in de omschrijving van «Onze Minister» de woorden «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

B

In artikel 14 wordt «38 en 39» vervangen door: 38, 39 en 39a.

C

In artikel 31 wordt na «kosten ten behoeve van vervanging van personeel,» ingevoegd: kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

D

In artikel 32 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt het woord «en».

2. De punt aan het slot van onderdeel c wordt vervangen door: «, en».

3. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel, luidende:

d. een opslag in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden van het personeel dat een functie uitoefent of heeft uitgeoefend aan het desbetreffende vormingsinstituut.

E

Na artikel 32 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de vergoeding, bedoeld in artikel 32, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bevoegd gezag heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bevoegd gezag voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bevoegd gezag kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het vormingsinstituut ten grondslag ligt.

  • 4. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bevoegd gezag tot toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

F

Artikel 42, onderdeel b, komt te luiden:

b. de opslagpercentages, bedoeld in artikel 32, onderdelen c en d,.

G

Artikel 45 komt te luiden:

Artikel 45. Aftrekposten vergoeding

Artikel 96p van de wet is van overeenkomstige toepassing.

H

Na artikel 45 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45a. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon i.v.m. kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden; ministeriële bevoegdheden t.a.v. die rechtspersoon

De artikelen 98b en 123b van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

I

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na het opschrift van artikel 32 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 32a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

2. Na het opschrift van artikel 45 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 45a. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon i.v.m. kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden; ministeriële bevoegdheden t.a.v. die rechtspersoon

ARTIKEL XIII. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT KVE 1991

Het Uitvoeringsbesluit KVE 199113 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de bijdrage, bedoeld in artikel 6, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het bestuur van een instelling voor basiseducatie heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde bijdrage die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bestuur voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het bestuur kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bestuur, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het bestuur kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de instelling ten grondslag ligt.

  • 4. Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bestuur tot toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bestuur dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bestuur, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bestuur daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

B

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Artikel 6a is van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het bestuur van een instelling voor basiseducatie draagt bij in de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden ten behoeve van gewezen personeel dat voorafgaand aan het ontslag dat tot toekenning van de werkloosheidsuitkering of het herplaatsingswachtgeld heeft geleid, bij die instelling in dienst is geweest. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a, op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van een instelling voor basiseducatie, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

2. In het vijfde lid vervallen de woorden «of het vierde lid».

3. Het zesde lid vervalt.

D

Na artikel 18 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon i.v.m. kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden

  • 1. Het bestuur van een instelling voor basiseducatie is aangesloten bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden ten behoeve van gewezen personeel. De in de eerste volzin bedoelde rechtspersoon wordt door Onze Minister aangewezen.

  • 2. Het bestuur voldoet aan de rechtspersoon jaarlijks een door die rechtspersoon vast te stellen bijdrage in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

  • 3. Van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting kan Onze Minister op verzoek van het bestuur ontheffing verlenen op grond van bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard. Onze Minister verleent de ontheffing slechts, indien het bestuur aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen met betrekking tot de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden. Onze Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een verzoek. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de verzoeker daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4. De rechtspersoon stelt regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bestuur als bedoeld in artikel 17, vierde lid.

  • 5. Indien de rechtspersoon het in het vierde lid bedoelde verzoek heeft ingewilligd, vergoedt hij aan de instantie die de werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden verstrekt of heeft verstrekt, de kosten van die werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

Artikel 18b. Ministeriële bevoegdheden t.a.v. de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a; evaluatie

  • 1. Onze Minister is ten aanzien van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a, bevoegd tot:

    a. goedkeuring van de statuten van de rechtspersoon, alsmede van wijziging van de statuten,

    b. goedkeuring van de bijdrage, bedoeld in artikel 18a, tweede lid,

    c. het geven van aanwijzingen aan de rechtspersoon in verband met de minimaal door de rechtspersoon te geven waarborgen, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, zulks in verband met de goede voortgang van het onderwijs,

    d. het geven van aanwijzingen aan de rechtspersoon met het oog op de afstemming van activiteiten van de rechtspersoon op het algemene beleid inzake preventie van het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden,

    e. het geven van aanwijzingen aan de rechtspersoon om de nakoming te verzekeren van verplichtingen die bij deze wet aan de rechtspersoon zijn opgedragen,

    f. het geven van aanwijzingen aan de rechtspersoon om de door Onze Minister gewenste inlichtingen te verkrijgen,

    g. het geven van aanwijzingen aan de rechtspersoon in gevallen dat het algemeen belang dit in belangrijke mate vereist,

    h. het uitoefenen van toezicht op de rechtspersoon, en

    i. intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon.

  • 2. De rechtspersoon brengt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister over het afgelopen jaar verslag uit over zijn werkzaamheden, voortvloeiend uit artikel 18a.

  • 3. Onze Minister zendt het verslag, bedoeld in het tweede lid, vergezeld van zijn advies daarover, voor 1 mei volgend op de datum, bedoeld in het tweede lid, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

ARTIKEL XIV. WIJZIGING BESLUIT BEKOSTIGING INNOVATIE- EN PRAKTIJKCENTRA

Het Besluit bekostiging Innovatie- en praktijkcentra14 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

  • 1. In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de vergoeding, bedoeld in artikel 2, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het Innovatie- en praktijkcentrum heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het Innovatie- en praktijkcentrum voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het Innovatie- en praktijkcentrum door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 3. Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:

    a. 1°. het desbetreffende aantal uren dat het Innovatie- en praktijkcentrum kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het Innovatie- en praktijkcentrum, of

    b. voor het desbetreffende aantal uren dat het Innovatie- en praktijkcentrum kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het Innovatie- en praktijkcentrum ten grondslag ligt.

  • 4. De commissie, bedoeld in artikel 2a, vierde lid, van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o., adviseert Onze Minister omtrent een verzoek van het Innovatie- en praktijkcentrum tot toepassing van het derde lid. Het Innovatie- en praktijkcentrum dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het Innovatie- en praktijkcentrum, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het Innovatie- en praktijkcentrum daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

B

In artikel 6, achtste lid, wordt «98, en 98a» vervangen door: 98, 98a en 98b.

ARTIKEL XV. BEREKENING VERHOGING AANTAL FORMATIEREKENEENHEDEN SCHOOLJAAR 1994–1995

Op het aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs, voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs, overeenkomstig artikel 13b of 13c van het Formatiebesluit WBO 1992, artikel B 16i.1 of B 16i.2, C 15i.1 of C 15i.2, D 12i.1 of D 12i.2, F 13i.1 of F 13i.2 van het Besluit trekkende bevolking WBO, artikel 20b of 20c van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, of artikel 15a of 15b van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o., zoals deze artikelen luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, kan herbezetten in verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt voor het schooljaar 1994–1995, voordat de verhogingen met 35% respectievelijk 65% overeenkomstig de genoemde artikelen worden berekend, in mindering gebracht het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de omvang waarin gebruik is gemaakt van de arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren, bedoeld in de hoofdstukken I-V en V-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, zoals deze hoofdstukken luidden op 31 juli 1994.

ARTIKEL XVI. BEREKENING VERHOGING AANTAL FORMATIEREKENEENHEDEN SCHOOLJAAR 1995–1996

Artikel XV is voor het schooljaar 1995–1996 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor dat schooljaar de in artikel XV bedoelde omvang waarin gebruik is gemaakt van de arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren, wordt gesteld op 60% van de omvang waarin voor het schooljaar 1994–1995 gebruik is gemaakt van de genoemde arbeidsduurverkorting of taakverlichtingsregeling senioren.

ARTIKEL XVII. ONTHEFFING WEGENS VERSNIPPERING SCHOOLJAAR 1995–1996

  • 1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verleent voor het schooljaar 1995–1996 een ontheffing op de grond, genoemd in de artikelen 13b, vijfde lid, onderdeel a, en 13c, derde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, de artikelen B 16i.1, vijfde lid, onderdeel a, en B 16i.2, derde lid, C 15i.1, vijfde lid, onderdeel a, en C 15i.2, derde lid, D 12i.1, vijfde lid, onderdeel a, en D 12i.2, derde lid, F 13i.1, vijfde lid, onderdeel a, en F 13i.2, derde lid, van het Besluit trekkende bevolking WBO, de artikelen 20b, vijfde lid, onderdeel a, en 20c, derde lid, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, de artikelen 15a, vijfde lid, onderdeel a, en 15b, derde lid, van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o., en de artikelen D.4a, vijfde lid, onderdeel a, en D.4b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit W.O.V., indien het aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs, voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs onderscheidenlijk het aantal formatie-eenheden dat het bestuur van een instelling als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging kan herbezetten in verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, en na vermindering met 35% van het aantal formatierekeneenheden onderscheidenlijk formatie-eenheden dat overeenkomt met de opslag vanwege herbezetting in verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en toepassing van de genoemde regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, gelijk is aan of kleiner is dan 13.

  • 2. In afwijking van de in het eerste lid genoemde artikelen behoeft het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur geen verzoek tot toepassing van de in het eerste lid genoemde artikelen in te dienen.

ARTIKEL XVIII. HERBEZETTING REGIONALE ONDERSTEUNINGSINSTELLINGEN SCHOOLJAAR 1995–1996

Artikel 11a van het Uitvoeringsbesluit KVE 1991, zoals gewijzigd door het onderhavige besluit, vindt voor het schooljaar 1995–1996 toepassing voor zover het betreft een voortzetting van de reeds voor het schooljaar 1994–1995 gehonoreerde verzoeken als bedoeld in artikel 11a juncto artikel 6a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit KVE 1991.

ARTIKEL XIX. INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen III, V, VI, VIII, onderdelen A, B, C en F, onder 1, IX, onderdelen A en C, onder 1, X, onderdelen A, B, D, F en H, onder 1, 3 en 5, XII, onderdelen A, E en I, onder 1, XIII, onderdelen A en B, XIV, onderdeel A, en XV treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 1994.

  • 2. De artikelen VIII, onderdelen D, E en F, onder 2 en 3, IX, onderdelen B en C, onder 2, X, onderdelen C, E, G en H, onder 2, 4 en 6, XII, onderdelen B, C, D, F, G, H en I, onder 2, XIII, onderdelen C en D, XIV, onderdeel B, XVI, XVII en XVIII treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 1995.

  • 3. De artikelen I, II, IV en XI treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

  • 4. Artikel VII treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 5. De in het derde en vierde lid bedoelde koninklijke besluiten voorzien erin dat de artikelen IV, VII en XI terugwerken tot en met 1 augustus 1994 en de artikelen I en II terugwerken tot en met 1 augustus 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 november 1995

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de dertigste november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het kader van het uitwerkingsoverleg van de Raamovereenkomst tussen de Minister van Onderwijs en Wetenschappen en de personeelsorganisaties inzake de verbetering van de positie van het onderwijspersoneel (Convenant II) en de Centrale Arbeidsovereenkomst Onderwijs en Wetenschappen 1993–1995 zijn met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel en de besturenorganisaties onder meer afspraken gemaakt over het tot stand brengen van een geharmoniseerde en eenvoudiger regeling inzake arbeidsduurverkorting in het primair en voortgezet onderwijs en bij de verzorgingsinstellingen. Deze nieuwe a.d.v.-regeling bestaat uit het invoeren van een 38-urige werkweek in deze sectoren. Voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie bestaat reeds langer een 38-urige werkweek.

Tevens zijn afspraken gemaakt over de invoering van een regeling ter bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers in het primair en voortgezet onderwijs, in de sector van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, alsmede bij de vormingsinstituten voor jeugdigen. Deze regeling zal verder de b.a.p.o.-regeling worden genoemd.

Met beide regelingen wordt beoogd de mogelijkheden voor herbezetting van formatieplaatsen met wachtgeldgenietenden te optimaliseren.

Beide regelingen kunnen niet los worden gezien van de overige maatregelen die in het kader van Convenant II en de CAO 1993–1995 zijn afgesproken. Van die maatregelen worden hier in het bijzonder genoemd die inzake de verantwoordelijkheid van het onderwijsveld voor werkloosheidsuitkeringen en de instelling van het participatiefonds. Zie voor de desbetreffende wettelijke regeling de Wet van 9 maart 1995 (Stb. 155) houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de budgettering van ten laste van het Rijk komende werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden in het onderwijs, alsmede de instelling van een participatiefonds ten behoeve van de beheersing van de werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden (budgettering wachtgelden en instelling participatiefonds).

Met het oog op de bevordering van de werkgelegenheid en de terugdringing van inactiviteit van onderwijspersoneel zijn met de personeels- en de besturenorganisaties specifieke voorwaarden afgesproken voor de herbezetting van de vacatureruimte die ter beschikking komt als gevolg van de toepassing van de b.a.p.o.-regeling en de hiervoor vermelde uitbreiding van de arbeidsduurverkorting.

Deze herbezettingsvoorwaarden zijn in het bijzonder van belang voor de bevordering van de herinschakeling van werkloos onderwijspersoneel en de financiering van een deel van de kosten die zijn gemoeid met de CAO 1993–1995.

Het onderhavige besluit neemt de gevolgen van beide eerdergenoemde regelingen voor de berekening van extra formatieruimte op in de verschillende formatie- en uitvoeringsbesluiten. Het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO) is bij Besluit van 15 juli 1994 (Stb. 569) reeds aan de maatregelen aangepast, onder meer met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de normbetrekking, de invoering van de b.a.p.o.-regeling (hoofdstuk I-V van het RPBO) en het afschaffen van verschillende overgangsrechtelijke a.d.v.-aanspraken (hoofdstuk V-V van het RPBO).

In de afspraken is uitgegaan van invoering van de nieuwe regelingen met ingang van 1 augustus 1994. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het onderhavige besluit is het onderwijsveld reeds van de inhoud van de afspraken op de hoogte gebracht door middel van verschillende publicaties. Met name de voorlichtende publicatie «Regeling arbeidsduurverkorting (a.d.v.) en Regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (b.a.p.o.)» – gepubliceerd in Uitleg OenW-Mededelingen 1994, nr. 6 – gaat uitvoerig in op de wijzigingen die uit de afspraken voortvloeien.

De ondergetekenden gaan er dan ook van uit dat de betrokken instellingen voldoende zijn geïnformeerd omtrent de materiële inhoud van dit besluit. In verband hiermee, en met het gegeven dat het besluit voor de instellingen begunstigende gevolgen heeft (toekenning van extra formatieruimte), is voorzien in terugwerkende kracht.

Arbeidsduurverkorting

De invoering van de 38-urige werkweek voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs en bij de verzorgingsinstellingen gaat gepaard met het vervallen van de tot 1 augustus 1994 geldende a.d.v.-regeling voor genoemde sectoren. Tevens zullen bij de invoering vervallen alle regelingen die aanspraak geven op arbeidsduurverkorting boven het thans ingevoerde percentage van 5,26. Dit laatste heeft inmiddels gestalte gekregen in de hiervoor al genoemde wijzigingen van het RPBO.

Door de geharmoniseerde en vereenvoudigde nieuwe a.d.v.-regeling is het mogelijk om op instellingsniveau bij de toepassing zo veel mogelijk rekening te houden met school- en instellingsorganisatorische, alsmede onderwijskundige eisen. De regeling kan dusdanig worden toegepast, dat de voortgang van het onderwijs niet in gevaar komt.

Op de instellingen voor basis-, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs en op de verzorgingsinstellingen waren verschillende percentages arbeidsduurverkorting van toepassing ten aanzien van het onderwijzend personeel en ten aanzien van het onderwijsondersteunend personeel. De arbeidsduurverkorting wordt thans gesteld op een uniform percentage van 5,26. Dit gebeurt door voor al het personeel een normbetrekking van 38 uur in te voeren. Daarmee geldt voor het gehele onderwijs een werkweek van 38 uur.

De toepassing van de a.d.v.-regeling wordt voorts aanmerkelijk vereenvoudigd door de eerder vermelde afschaffing van het a.d.v.-overgangsrecht.

De vraag of de arbeidsduurverkorting de vorm heeft van een feitelijke inkrimping van de werkweek tot 38 uur, dan wel van op te bouwen a.d.v.-dagen, moet worden beschouwd als een onderdeel van het vaststellen van de werktijden voor het personeel van de betrokken instelling. Het beleid dat het bevoegd gezag daartoe op schoolniveau vaststelt is onderdeel van de werktijdenregeling en dient wat betreft de niet-arbeidsvoorwaardelijke aspecten te worden vastgesteld met instemming van de medezeggenschapsraad (vide artikel 8, onderdeel d, van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992). De arbeidsvoorwaardelijke aspecten behoren tot de competentie van het decentraal georganiseerd overleg, maar kunnen in de praktijk aan de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad worden gedelegeerd.

Met een binnen de werktijdenregeling tot uitvoering te brengen a.d.v.-regeling krijgt het bevoegd gezag de mogelijkheid te komen tot een evenwichtige spreiding over het jaar van de taakbelasting van de individuele personeelsleden en tot een evenwichtige taakbelasting tussen de personeelsleden onderling.

Bevordering arbeidsparticipatie ouderen

Het beleid aangaande de oudere werknemers bestaat uit twee componenten, te weten een basisregeling «b.a.p.o.» en een instellingsspecifieke component op grond waarvan aan de instellingen extra middelen worden toegekend voor regelingen die zijn gericht op taakvariatie en extra taakverlichting in aanvulling op de basisregeling.

De b.a.p.o.-regeling heeft een tweeledig doel:

* het voor de oudere werknemers aantrekkelijk maken om aan het arbeidsproces te blijven deelnemen door het creëren van een passender arbeidssituatie aan de hand van taakvermindering en taakverlichting,

* het zo veel mogelijk vermijden van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

Onder de werking van de b.a.p.o.-regeling valt de werknemer die 52 jaar of ouder is en direct voorafgaande aan de gebruikmaking van de regeling gedurende ten minste vijf jaren aaneengesloten in dienst is geweest bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen of de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bekostigde onderwijsinstelling.

De toepassing van de b.a.p.o.-regeling leidt tot het verminderen van de feitelijke werktijd, hetgeen geschiedt in de vorm van het verlenen van verlof voor een deel van de betrekkingsomvang. Voor dat gedeelte van de betrekkingsomvang behoudt de werknemer een deel van zijn bezoldiging.

Herbezetting vrijgekomen ruimte

Zowel de uitbreiding van de aanspraken op arbeidsduurverkorting als toepassing van de b.a.p.o.-regeling leidt tot een groei van ruimte in de formatie die kan worden herbezet.

De extra herbezettingsruimte zal in belangrijke mate worden benut om bemiddelbare wachtgelders weer aan een baan te helpen. De thans aangepaste besluiten bevatten daaromtrent een aantal voorwaarden.

Bij de berekening van het gedeelte van de herbezettingsruimte dat voorwaardelijk wordt toegekend (zijnde 65%) dient rekening te worden gehouden met de omvang van de arbeidsduurverkorting en van de taakverlichtingsregeling senioren, op grond van hoofdstuk V-V van het RPBO zoals dat luidde op 31 juli 1994. Dit overgangsrecht is met ingang van 1 augustus 1994 uit het RPBO geschrapt, maar alvorens de precieze omvang van de voorwaardelijke herbezettingsruimte van 65% voor het schooljaar 1994–1995 vast te stellen wordt eerst de omvang van de oude a.d.v.-regeling en de t.v.s.-regeling in mindering gebracht (artikel XV).

Advies Onderwijsraad en commentaren organisaties

Het onderhavige besluit is voor advies voorgelegd aan de Onderwijsraad, terwijl het tevens voor commentaar aan een aantal organisaties is aangeboden. Het merendeel van de organisaties ziet in het besluit geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Op de door enkele organisaties wel gemaakte opmerkingen wordt hieronder ingegaan, waar dat naast bespreking van het advies van de Onderwijsraad nodig is.

De Onderwijsraad kan in zijn advies (advies van 18 januari 1995, kenmerk OR 94000647/Alg.) instemmen met de in het besluit geregelde terugwerkende kracht voor de inwerkingtreding, aangezien de maatregelen reeds via Uitleg OenW-Mededelingen waren bekendgemaakt en zij bovendien voor het onderwijs gunstig zijn.

De Raad acht de bureaucratische rompslomp die het gevolg is van de gemaakte afspraken buiten proporties. Dit geldt zowel voor de desbetreffende besturen en instellingen als voor het ministerie, aldus de Onderwijsraad. Een opmerking van gelijke strekking wordt gemaakt door de Contactcommissie VNG (brief van 19 december 1994, kenmerk 900/94.CC031/JvE/vr).

Beide opmerkingen worden gekoppeld aan de suggestie om, gelet op de ervaringen die reeds zijn opgedaan met de uitvoering van het onderhavige besluit, het besluit zodanig vorm te geven dat met een minimale last voor de schoolbesturen en het ministerie een zo maximaal mogelijk resultaat kan worden behaald.

De ondergetekenden hebben inmiddels onderkend dat de uitvoering van de in het besluit neergelegde maatregelen leiden tot grote administratieve lasten voor het schoolbestuur. In verband daarmee is met betrekking tot de toepassing van het besluit voor het schooljaar 1995–1996 reeds aan de scholen bekendgemaakt dat wordt gestreefd naar een administratieve vereenvoudiging (Uitleg OCenW-Mededelingen 1995, nr. 1). Die vereenvoudiging wordt gerealiseerd doordat de directie Centrale Financiën Instellingen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de voor de toepassing van het besluit noodzakelijke formulieren met betrekking tot het schooljaar 1995–1996 grotendeels zelfstandig zal invullen, uitgaande van de voor het schooljaar 1994–1995 door de scholen aangeleverde gegevens. Daarnaast wordt eveneens voorzien in een automatische toekenning van ontheffing van de voorwaarde om in de extra herbezettingsruimte wachtgelders te benoemen, wegens versnippering. Daartoe is in het onderhavige besluit een artikel ingevoegd (artikel XVII); voor een nadere toelichting daaromtrent verwijzen de ondergetekenden naar de artikelsgewijze toelichting.

De Vereniging van Onderwijsbegeleidingsdiensten (het WPRO; brief van 20 december 1994, kenmerk TO/lf/942567/300) dringt erop aan om in het overleg met de gemeenten de in het onderhavige besluit neergelegde regeling door te contracteren, zodat de gemeentelijke subsidiegever van de schoolbegeleidingsdiensten (SBD's) eveneens de opslag wegens de uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en wegens toepassing van de b.a.p.o.-regeling zal toekennen.

In reactie hierop merken de ondergetekenden op dat het doorcontracteren van de in het besluit opgenomen maatregelen buiten de verantwoordelijkheid van de ondergetekenden valt. De uitbreiding van de arbeidsduurverkorting en de b.a.p.o.-regeling is van toepassing op al het personeel van de SBD's. De opslag in verband met de extra herbezettingsruimte wordt volledig door het Rijk bekostigd.

Tot slot merkt het WPRO op dat, aangezien toepassing van de b.a.p.o.-regeling leidt tot een daling van de salariskosten voor het deel dat het personeelslid in kwestie voor eigen rekening neemt, de kosten per formatie-eenheid dalen. Dit leidt weer tot een verlaging van subsidiabele salariskosten of vergoedingen, omdat de kosten per formatie-eenheid voor de SBD's ook als verrekeningsgrondslag dienen. Dit kan naar het oordeel van het WPRO niet de bedoeling zijn van de b.a.p.o.-regeling. In verband hiermee doet het WPRO de suggestie om een vergelijking te maken met de AAW-uitkering om te bezien of de daarvoor overeengekomen oplossing ook in het onderhavige geval van toepassing zou kunnen zijn.

In het geval van de AAW-uitkering moet het Rijk op grond van artikel 90, eerste lid, onderdeel e, van de WOV op de vergoeding in mindering brengen de inkomsten die een SBD van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP) ontvangt ter zake van een AAW-uitkeringsgerechtigde. Dit heeft tot doel te voorkomen dat de SBD zowel van het Rijk als van het ABP het AAW-deel van het salaris van de uitkeringsgerechtigde krijgt vergoed. Hiervan is bij de b.a.p.o.-regeling geen sprake, zodat de «AAW-oplossing» reeds daarom hier niet kan worden toegepast.

Zoals het WPRO overigens zelf terecht opmerkt, dalen de salariskosten met het deel dat het personeelslid dat gebruik maakt van de b.a.p.o.-regeling, voor eigen rekening neemt. Hierdoor zal inderdaad de vergoeding die per formatie-eenheid wordt verstrekt, worden verlaagd.

Op grond van artikel 80 van de WOV vergoedt het Rijk de door de instellingen werkelijk gedane uitgaven. Het deel van de salariskosten dat een personeelslid dat gebruik maakt van de b.a.p.o.-regeling, voor eigen rekening neemt, is geen uitgave voor de SBD en is derhalve niet subsidiabel. Dit komt ook tot uitdrukking in de vergoeding per formatie-eenheid.

Het desbetreffende gedeelte van de salariskosten wordt ingezet voor de herbezetting van de door de b.a.p.o.-regeling vrijgekomen formatieruimte. Uit de regeling vloeit immers voort dat, behalve vergoeding voor de werkelijke uitgaven, de SBD nog extra formatie-eenheden ontvangt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelen I en II

Deze wijzigingen betreffen een technische aanpassing van de beide bekostigingsbesluiten voor het primair onderwijs aan de wachtgeldopslag die scholen in het kader van de budgettering van de werkloosheidsuitkeringen en ten behoeve van de aansluiting bij het participatiefonds ontvangen.

Artikelen III (onderdeel A), V (onderdeel A) en VII (onderdeel A)

In de desbetreffende formatiebesluiten ontbrak tot op heden een omschrijving van «bevoegd gezag». Ten behoeve van de leesbaarheid en toegankelijkheid van de besluiten wordt die thans opgenomen. Daarvoor is de definitie uit de onderscheiden wetten gebruikt.

Artikelen III (onderdeel B), IV (onderdelen A, D, G en J) en V (onderdeel B)

In het Formatiebesluit WBO 1992, het Formatiebesluit ISOVSO 1992 en het Besluit trekkende bevolking WBO zijn de bepalingen waarin wordt aangegeven waaruit de formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school bestaat, aangevuld met de door middel van het onderhavige besluit ingevoerde opslagen vanwege herbezetting in verband met de uitbreiding van de a.d.v. en toepassing van de b.a.p.o.-regeling.

Artikelen III (onderdeel C), IV (onderdelen B, E, H en K), V (onderdeel C) en VII (onderdeel B): uitbreiding arbeidsduurverkorting

De opslag die met toepassing van artikel 13a van het Formatiebesluit WBO 1992 – en de daarmee vergelijkbare bepalingen uit het Formatiebesluit ISOVSO 1992 en het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. – op de aantallen formatierekeneenheden (fre's) kan worden gegeven, wordt door middel van dit besluit uitgebreid. Naast het in artikel 13a genoemde percentage vindt in het kader van de uitbreiding van de arbeidsduurverkorting een verhoging van het aantal fre's plaats met 1,69%. Dit percentage betreft zowel de normatieve formatie als de formatie voor speciale doeleinden.

Het in het ingevoegde artikel 13b opgenomen percentage betreft een voorwaardelijke verhoging. De vacatureruimte die ontstaat als gevolg van het geharmoniseerde a.d.v.-percentage kan volledig worden herbezet. De berekening van de extra herbezettingsruimte vindt plaats op het niveau van de school.

De herbezetting dient zo veel mogelijk te worden gerealiseerd door de benoeming van uitkeringsgenietenden die ten laste komen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen of – wat betreft het voortgezet onderwijs in het landbouwonderwijs – het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Om dit oogmerk te expliciteren is in het vierde lid van artikel 13b aangegeven dat voor een gedeelte van de herbezettingsruimte, het zogenaamde quotum, geldt dat dit gedeelte van de formatie slechts op verzoek wordt toegekend, indien het bevoegd gezag uitkeringsgenietenden met een uitkering ten laste van een van de genoemde ministeries benoemt. Het verzoek wordt door het bevoegd gezag uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar ingediend. Overschrijding van deze datum heeft tot gevolg dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen. Voor de toepassing van deze herbezettingsregel wordt het voorkomen van een onvermijdbaar (deeltijd) ontslag aangemerkt als het benoemen van een uitkeringsgenietende.

De formatieve ontwikkeling wordt altijd vergeleken met het natuurlijk verloop. Indien bij voorbeeld de normatieve formatievermindering als gevolg van leerlingendaling 2 formatieplaatsen bedraagt en het natuurlijk verloop 3 of meer formatieplaatsen omvat, is geen sprake van een onvermijdbaar ontslag. Er bestaat dan een vacatureruimte.

Het continueren van een tijdelijke aanstelling of het omzetten van een tijdelijke in een vaste aanstelling kan alleen meetellen voor het quotum, indien sprake is van terugloop van de formatie waarbij met het natuurlijk verloop rekening wordt gehouden, of indien het een benoeming van een personeelslid betreft dat een vervangingsbetrekking vervult of heeft vervuld in het kader van een wachtgeldverplichting. Beide situaties worden bezien in relatie tot het natuurlijk verloop.

In bijzondere gevallen kan bij vervulling van de extra herbezettingsruimte ontheffing worden verleend van de verplichting tot herbezetting door uitkeringsgenietenden. Het gaat daarbij om situaties waarin zonder ontheffing te grote versnippering zou ontstaan, alsmede om situaties waarin geen uitkeringsgenietenden aanwezig zijn. De ontheffing geldt totdat een nieuwe vacature ontstaat.

Ten behoeve van het ontheffingenbeleid zal een commissie worden ingesteld, die de minister adviseert omtrent toepassing van het beleid (artikel 13b, zesde lid). Deze adviescommissie bestaat uit vier vertegenwoordigers van de besturen- en personeelsorganisaties. Voor het indienen van een verzoek tot ontheffing geldt een inzendperiode van 15 juli van het voorafgaande schooljaar tot 15 augustus daaropvolgend. Zoals ook het geval is bij de verzoeken tot toekenning van het quotumgedeelte van de extra herbezettingsruimte, betekent overschrijding van de genoemde einddatum (15 augustus) dat het verzoek tot ontheffing niet in behandeling wordt genomen.

De minister beslist op een verzoek tot ontheffing binnen zes weken na ontvangst van een dergelijk verzoek, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de bedoelde commissie. Dat wil zeggen dat, indien de adviescommissie derhalve zes weken na ontvangst van het ontheffingsverzoek adviseert, het bevoegd gezag of het bestuur eerst na acht weken een beslissing ontvangt. Indien de beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, wordt het bevoegd gezag of het bestuur daarvan op de hoogte gesteld, waarbij tevens een nieuwe termijn wordt genoemd waarbinnen de beschikking wel kan worden gegeven.

De ontheffingsgronden, opgenomen in het vijfde lid, zijn de volgende:

a. versnippering,

b. geen uitkeringsgenietenden, en

c. godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren.

Ad a: Een ontheffing kan worden verleend, indien de vacatureruimte op bestuursniveau (niet op schoolniveau) 4 uur of minder bedraagt en het bevoegd gezag geen «eigen» uitkeringsgenietende heeft en evenmin formatierekeneenheden verzilvert tegen het lage tarief; dat is het laagst genoemde tarief in de Regeling verzilvering formatierekeneenheden schooljaar 1994–1995 (Uitleg OenW-Regelingen 1994, nr. 8). Verzilvering ten behoeve van contractuele verplichtingen, waaronder die met het vervangingsfonds of bedrijfsgezondheidskundige diensten, blijft wel tot de mogelijkheden behoren.

In dit verband wordt opgemerkt dat de ontheffing van de herbenoemingsverplichting in het primair onderwijs voor «eigen» uitkeringsgenietenden bij vacatures van minder dan 8 uur niet geldt ten aanzien van de hierbedoelde herbezettingsruimte.

Wellicht ten overvloede merken de ondergetekenden op dat voor de benoeming van «eigen» uitkeringsgenietenden de overige voorschriften met betrekking tot de versnippering van toepassing zijn. Kortheidshalve zij verwezen naar Uitleg OenW-Regelingen 1989, nr. 14a.

Ad b: Een ontheffing kan worden verleend, indien het bevoegd gezag geen «eigen» uitkeringsgenietenden heeft en er bovendien geen uitkeringsgenietende die een bevoegdheid heeft voor de desbetreffende onderwijssoort, staat ingeschreven bij het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening (RBA) binnen wiens gebied de instelling ligt, noch bij een aangrenzend RBA.

Indien het bevoegd gezag op deze grond een ontheffing wenst te verkrijgen, dient het een verklaring van het RBA te overleggen.

Ad c: Indien de benoeming van de wachtgelder niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de school, kan eveneens ontheffing worden verleend.

Bij de beoordeling van de verzoeken om ontheffing zal rekening worden gehouden met de uitspraken van de Commissie arbeidsbemiddeling onderwijs, die zijn gedaan in het kader van de toepassing van de Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs (TWAO).

Tevens wordt rekening gehouden met het voor de uitvoering van deze maatregelen beschikbare budget op jaarbasis.

Artikelen III (onderdeel C), IV (onderdelen B, E, H en K), V (onderdeel C) en VII (onderdeel B): toepassing b.a.p.o.-regeling

Indien toepassing wordt gegeven aan de b.a.p.o.-regeling, komt extra herbezettingsruimte ter beschikking van het bevoegd gezag. De uitkomst van de formatieberekening inclusief de percentuele verhoging in verband met de arbeidsduurverkorting wordt in dat geval verhoogd met het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang waarvoor personeel verlof geniet op grond van de b.a.p.o.-regeling. Het opnemen van een concreet percentage is in dit geval niet mogelijk, aangezien van de b.a.p.o.-regeling op verschillende momenten gedurende het schooljaar gebruik kan worden gemaakt. Dit is anders dan bij de arbeidsduurverkorting, aangezien van het gebruik daarvan aan het begin van het schooljaar reeds vaststaat tot welke formatieve gevolgen dit leidt.

De overige voorwaarden voor herbezetting van de extra formatieve ruimte en de mogelijkheden voor ontheffing, zoals die hiervoor zijn besproken bij de arbeidsduurverkorting, zijn gelijkelijk van toepassing indien een personeelslid gebruik maakt van de b.a.p.o.-regeling.

Artikelen VIII, IX, X, XII en XIV

In deze bepalingen worden de gevolgen van de b.a.p.o.-regeling voor de instellingen in de lump sum sector aangegeven. Zoals reeds gezegd in het algemeen gedeelte van deze toelichting geldt de verhoging van het a.d.v.-percentage niet voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie; deze sector kende al langer de 38-urige werkweek.

Indien aan instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs of instituten voor vormingswerk of voor landbouwpraktijkonderwijs gebruik wordt gemaakt van de b.a.p.o.-regeling, betekent dit dat het bevoegd gezag de helft van de salariskosten van de betrokken werknemer niet behoeft uit te betalen. Dat gedeelte behoudt het bevoegd gezag «in de knip» als onderdeel van de lump sum. Gezien deze bekostigingssystematiek heeft het bevoegd gezag slechts aanspraak op toekenning van de voorwaardelijke 65% extra herbezettingsruimte.

Tevens wordt in deze artikelen een grondslag in de betrokken besluiten opgenomen om bij ministeriële regeling regels te stellen omtrent de te verstrekken zogenaamde wachtgeldopslag. Deze systematiek sluit aan bij de bepalingen die voor de scholen die worden bekostigd volgens het formatiebudgetsysteem (FBS-sector), reeds gelden voor het bepalen van de vervangingsopslag.

Artikel XI

Voor de onderwijsverzorging wordt thans de regeling voor het toekennen van extra formatie-eenheden in verband met de arbeidsduurverkorting én in verband met de b.a.p.o.-regeling eveneens van toepassing.

Dit artikel bevat daartoe de nodige wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit W.O.V.

Artikel XIII

Bij de reeds genoemde Wet van 9 maart 1995 (Stb. 155; budgettering wachtgelden en instelling participatiefonds) is in artikel 61 van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 de basis gelegd voor een algemene maatregel van bestuur waarbij de instellingen voor basiseducatie verplicht worden zich aan te sluiten bij het participatiefonds.

In het onderhavige artikel XIII, onderdelen C en D, wordt hieraan uitvoering gegeven door middel van wijziging van het Uitvoeringsbesluit KVE 1991.

De onderdelen A en B van dit artikel regelen ten aanzien van de instel-

lingen voor basiseducatie en de regionale ondersteuningsinstellingen de gevolgen van de toepassing van de b.a.p.o.-regeling. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het verzoek tot toekenning van de extra herbezetting – bij vervulling van die ruimte met een wachtgelder – door de instelling voor basiseducatie wordt gedaan overeenkomstig de bekostigingssystematiek van de KVE 1991; de verzoekprocedure zal derhalve via de gemeente verlopen. Een regionale ondersteuningsinstelling richt zich met het desbetreffende verzoek rechtstreeks tot de minister.

Artikel XVI

Zoals reeds in Uitleg OCenW-Mededelingen 1995, nr. 1 is bekendgemaakt, zal voor het schooljaar 1995–1996 60% van de reeds gerealiseerde herbezetting in verband met de oude regelingen inzake arbeidsduurverkorting en taakverlichting voor senioren automatisch worden toegekend. Zonder dit artikel zou wederom – evenals voor het schooljaar 1994–1995 – de volledige omvang worden toegekend, waarbij dan geen rekening zou worden gehouden met de afloop van de twee oude regelingen en met twee jaar natuurlijk verloop.

Deze overgangsregeling heeft alleen betrekking op de scholen uit de FBS-sector.

Artikel XVII

Op grond van de bepalingen die door middel van het onderhavige besluit in de verschillende formatiebesluiten in de FBS-sector worden opgenomen kan de minister ontheffing verlenen van de voorwaarde om in de extra herbezettingsruimte een wachtgelder te benoemen. Een van de ontheffingsgronden is het tegengaan van versnippering. Indien het totale aantal te herbezetten formatierekeneenheden op bestuursniveau overeenkomt met 4 uur of minder, het bevoegd gezag geen eigen wachtgelder heeft en evenmin tegen het lage tarief verzilvert, kan een ontheffing worden verleend.

Voor het schooljaar 1995–1996 zal op grond van versnippering automatisch een ontheffing worden verleend, indien de herbezettingsruimte op bestuursniveau, na aftrek van het zogenaamde 35%-gedeelte, een omvang van 13 formatierekeneenheden of minder heeft. Voor deze automatische ontheffing behoeft het bevoegd gezag of het bestuur geen verzoek in te dienen.

Ook deze nadere invulling van het ontheffingenbeleid is reeds bekendgemaakt in Uitleg OCenW-Mededelingen 1995, nr. 1.

Artikel XVIII

Ten aanzien van de regionale ondersteuningsinstellingen vindt de toekenning van extra herbezettingsruimte in verband met het toepassen van de b.a.p.o.-regeling voor het schooljaar 1995–1996 slechts toepassing, voor zover het betreft een voortzetting van reeds lopende gevallen van het daaraan voorafgaande schooljaar 1994–1995.

Over deze wijze van uitvoering van de regeling zijn de betrokken ondersteuningsinstellingen reeds op de hoogte gesteld door middel van een desbetreffende publicatie in Uitleg OCenW-Mededelingen 1995, nr. 18b.

Artikel XIX

De in het najaar van 1993 overeengekomen maatregelen dienen in te gaan met ingang van 1 augustus 1994. Het onderhavige besluit wordt gepubliceerd na deze datum, zodat aan terugwerkende kracht in deze niet valt te ontkomen.

Om een tweetal redenen zijn de ondergetekenden van mening dat terugwerkende kracht in het onderhavige geval vanuit het oogpunt van rechtszekerheid niet op bezwaren behoeft te stuiten.

Ten eerste is het betrokken onderwijsveld van de gevolgen van de maatregelen reeds gedetailleerd op de hoogte gesteld. In het algemeen gedeelte van deze toelichting is verwezen naar een voorlichtende publicatie die tijdig aan het veld bekend is gemaakt.

Ten tweede hebben de maatregelen een begunstigend effect voor de scholen: ze krijgen de beschikking over extra formatieruimte.

De terugwerkende kracht heeft eveneens betrekking op de artikelen VIII, onderdelen D en E, IX, X, onderdelen C, D en F, XII, onderdelen C, D, F, G, H en I, onder 2. Deze bepalingen introduceren in de onderscheiden bekostigings-, formatie- en uitvoeringsbesluiten de zogenaamde wachtgeldopslag, die op grond van de Wet van 9 maart 1995 (Stb. 155) aan de scholen zal worden toegekend in verband met de verantwoordelijkheid voor werkloosheidsuitkeringen. De inwerkingtreding van de genoemde artikelen dient vanzelfsprekend op hetzelfde tijdstip plaats te vinden als dat van die wet, te weten 1 augustus 1995.

De artikelen I, II, IV, VII en XI tot slot dienen, voordat zij in werking kunnen treden, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal – en wat betreft artikel VII ook bij de Eerste Kamer – te worden voorgehangen. Voor deze artikelen zal het inwerkingtredingsbesluit voorzien in terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1994, dan wel 1 augustus 1995. In het vijfde lid zijn daartoe de desbetreffende tijdstippen aangegeven.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1985, 558, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juni 1995, Stb. 347.

XNoot
2

Stb. 1987, 617, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juni 1995, Stb. 347.

XNoot
3

Stb. 1992, 126, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 maart 1995, Stb. 208.

XNoot
4

Stb. 1993, 232, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 maart 1995, Stb. 208.

XNoot
5

Stb. 1992, 127, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 maart 1995, Stb. 208.

XNoot
6

Stb. 1992, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 september 1995, Stb. 467.

XNoot
7

Stb. 1993, 430, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juli 1995, Stb. 370.

XNoot
8

Stb. 1992, 402, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 april 1995, Stb. 222.

XNoot
9

Stb. 1993, 366, gewijzigd bij besluit van 25 april 1995, Stb. 222.

XNoot
10

Stb. 1993, 382, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juli 1995, Stb. 370.

XNoot
11

Stb. 1989, 413, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 december 1993, Stb. 470.

XNoot
12

Stb. 1994, 554.

XNoot
13

Stb. 1992, 561, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 november 1995, Stb. 528.

XNoot
14

Stb. 1994, 694.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 december 1995, nr. 241.

Naar boven