Besluit van 13 november 1995, houdende regelen inzake de registratie van beoefenaren van beroepen in de individuele gezondheidszorg (Registratiebesluit BIG)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 maart 1995, PAO/BOG-951921;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 11, 12, tweede lid, onder d, en derde lid, 42, vijfde lid, en 105, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juni 1995, no. W13.95.0099);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 november 1995, PAO/BOG-9510951;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

b. instelling: de rechtspersoon die een organisatorisch verband in stand houdt dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Ziekenfondswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet op de bejaardenoorden.

Artikel 2

  • 1. Bij de indiening van een aanvrage om inschrijving in een register als bedoeld in artikel 3 van de wet worden de volgende bescheiden verstrekt:

    a. het desbetreffende door Onze Minister beschikbaar te stellen formulier, dat door de aanvrager is ingevuld;

    b. het desbetreffende in hoofdstuk III, artikel 41, eerste lid, onder a, of artikel 105, tweede lid, van de wet bedoelde getuigschrift, dan wel de verklaring van Onze Minister, bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b of c, of 106, eerste lid, van de wet.

  • 2. Het formulier, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval rubrieken voor de vermelding van de naam, de voornamen, het geslacht, de geboortedatum, de nationaliteit en het adres van de aanvrager, voor de beantwoording van de vragen of hij onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis en of hij is ontzet van het recht het betrokken beroep uit te oefenen en voor de vermelding van de data waarop hij de opleiding tot het desbetreffende beroep heeft aangevangen en voltooid.

  • 3. Van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid wordt het originele exemplaar verstrekt dan wel een kopie die is gewaarmerkt door de instelling die het desbetreffende getuigschrift heeft afgegeven, of door een in Nederland gevestigde notaris. Van een verklaring als bedoeld in dat lid kan een fotokopie worden overgelegd.

Artikel 3

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder b, kunnen degenen die de bevoegdheid hadden verkregen of waren toegelaten tot de uitoefening van een in artikel 104, vierde lid, van de wet genoemd beroep, dan wel de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van de titel van verpleegkundige vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, van de wet ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, bij de indiening van de aanvrage om inschrijving, behalve het in artikel 2, eerste lid, onder a, bedoelde formulier, een fotokopie verstrekken van het getuigschrift of de beschikking waaraan zij de desbetreffende bevoegdheid of toelating ontlenen.

Artikel 4

Bij het indienen van een aanvrage als bedoeld in artikel 2 wordt een bedrag van f 130,– betaald.

Artikel 5

  • 1. Van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de wet, die een beperking van de beroepsuitoefening door de in het register ingeschrevene inhouden, wordt schriftelijk kennis gegeven aan:

    a. de werkgever van de betrokkene;

    b. de instelling bij welke de betrokkene zijn beroep uitoefent op grond van een andere overeenkomst dan een arbeidsovereenkomst.

  • 2. Van de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, de gegevens omtrent de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, daaronder niet begrepen, wordt kennis gegeven aan de instanties, bedoeld in het eerste lid, en in een of meer dag- of weekbladen die in het gebied waarin de betrokkene zijn beroep uitoefent, worden verspreid.

Artikel 6

Aan een ieder die dat verlangt, wordt meegedeeld hetgeen in het register staat aangetekend met betrekking tot de voorwaarden die een ingeschrevene zijn opgelegd met toepassing van artikel 50, tweede lid, van de wet, dan wel onderdeel uitmaken van de aan een ingeschrevene opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing, bedoeld in artikel 48, zesde lid, van de wet, of van de maatregel, bedoeld in artikel 80, eerste lid, onder a, van de wet, en die een beperking van de beroepsuitoefening inhouden. Hetzelfde geldt met betrekking tot de voorwaarden, bedoeld in artikel 105, derde lid, eerste volzin, van de wet.

Artikel 7

  • 1. Van de totstandkoming van een inschrijving in een register met toepassing van artikel 41, derde lid, van de wet, en van de duur van die inschrijving of van de aard van de andere beperkingen die aan die inschrijving zijn verbonden, wordt kennis gegeven in de Staatscourant en, indien deze bekend zijn, aan de in artikel 5, eerste lid, bedoelde instanties.

  • 2. Van de doorhaling van een inschrijving die met toepassing van artikel 42, derde lid, eerste volzin, van de wet is geschied, en van de doorhaling van een met toepassing van artikel 41 van de wet tot stand gekomen inschrijving op grond van het intreden of bekend worden van omstandigheden als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet, ten aanzien van de betrokkene, wordt kennis gegeven aan de in artikel 5, eerste lid, bedoelde instanties, in een of meer dag- of weekbladen die in het gebied waarin de betrokkene zijn beroep uitoefent, worden verspreid en in de Staatscourant.

Artikel 8

Voor zover de verstrekking van een mededeling als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de wet, of artikel 6, schriftelijk geschiedt, wordt een bedrag van f 10,– in rekening gebracht.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 december 1995.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Registratiebesluit BIG.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 november 1995

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achtentwintigste november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel 5, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna te noemen: de wet) schrijft voor dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welk bedrag voor de behandeling van de aanvrage om inschrijving in een krachtens artikel 3 van de wet ingesteld register moet worden betaald. Artikel 4 van het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van die bepaling.

Het in artikel 4 van het besluit genoemde bedrag is een uniform (dat wil zeggen voor alle te registreren beroepsbeoefenaren gelijk) tarief en is bepaald op grond van een kostenraming voor een periode van tien jaar, zijnde de periode van 1 januari 1995, toen de administratief-technische voorbereiding van start ging, tot ultimo 2004.

Het bedrag is tot stand gekomen door de kosten van de registratie die in die periode worden gemaakt te delen door het aantal beroepsbeoefenaren dat in diezelfde periode een aanvrage om inschrijving in het register indient. Het gaat naar verwachting om 250 000 reeds gediplomeerde beoefenaren van de in artikel 3, eerste lid, van de wet genoemde beroepen die gebruik zullen maken van de overgangsregeling, vervat in artikel 104, eerste lid, van de wet, alsmede om een instroom van nieuwe gediplomeerden (totdat de wet voor alle in artikel 3, eerste lid, van de wet genoemde beroepen in werking is geleidelijk oplopend naar 8 900 per jaar). Er wordt vanuit gegaan dat in de genoemde periode van tien jaar in totaal bijna 327 000 beroepsbeoefenaren een aanvrage tot registratie zullen indienen.

De berekening van de kosten van de registratie die in de desbetreffende periode worden gemaakt, is ontleend aan een meerjarenbegroting voor de registratie krachtens de wet. Deze onderscheidt kosten van de «eenmalige» invoer van reeds gediplomeerde beoefenaren van in artikel 3, eerste lid, van de wet genoemde beroepen (f 15 401 000) en kosten van de «structurele» invoer van nieuwe gediplomeerden (in totaal f 21 444 000). Het gaat daarbij om zowel de personele als de materiële kosten van het ontwerp en de bouw van het registratiesysteem, de voorlichting met betrekking tot de registratie, het onderhouden van contacten met de aanvragers, de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen, de administratieve verwerking van de aanvragen en de archivering daarvan. Meegenomen zijn voorts de kosten die in de periode 1995–2004 worden gemaakt voor de beoordeling van de aanvragen tot registratie van buitenslands gediplomeerde beroepsbeoefenaren (in totaal f 4 660 000), alsmede de kosten die voorafgaande aan de start van de registratie zijn gemaakt voor de projectleiding (f 952 000). Al met al is met de registratie krachtens de Wet BIG in de periode 1995–2004 naar verwachting f 42 457 000 gemoeid.

De bepaling van zowel de kostencomponenten als de aantallen beroepsbeoefenaren berust op zo goed mogelijke, zij het conservatieve schattingen op basis van de thans ter beschikking staande gegevens.

Artikel 5, tweede lid, van de wet schrijft tevens voor dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens en bescheiden met de indiening van de aanvrage moeten worden verstrekt aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De artikelen 2 en 3 van het onderhavige besluit geven uitvoering aan dat voorschrift. In het eerste lid, onder a, van artikel 2 is bepaald dat een aanvrage om inschrijving in het register wordt ingediend door toezending van het daarvoor bestemde formulier, dat op het Ministerie van VWS verkrijgbaar is. Uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat de aanvrager het formulier volledig ingevuld, gedateerd en ondertekend opstuurt. Het formulier zal rubrieken bevatten waarin de aanvrager zijn naam, voornamen, geslacht, geboortedatum, nationaliteit en adres moet invullen. Deze gegevens dienen om de aanvrager te identificeren en zijn van belang in verband met artikel 3, tweede lid, van de wet, dat voorschrijft welke gegevens in het register worden aangetekend.

Voorts dient de aanvrager op het formulier aan te geven of hij onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis en of hij is ontzet van het recht het betrokken beroep uit te oefenen. Deze gegevens zijn van belang in verband met artikel 6, onder b en c, van de wet, dat aan de aanwezigheid van een van de vorenbedoelde omstandigheden weigering van de inschrijving verbindt.

De aanvrager moet op het formulier bovendien aangeven in welk jaar hij de opleiding tot het desbetreffende beroep heeft aangevangen en in welk jaar hij die opleiding heeft voltooid. Deze gegevens zijn van belang in verband met het volgende. Gelet op artikel 6, onder a, juncto hoofdstuk III van de wet, is een van de voorwaarden voor inschrijving in een krachtens artikel 3 van de wet ingesteld register dat de betrokkene in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. Van personen die daaraan niet voldoen, maar wel een wettelijk geregelde opleiding tot een in artikel 3, eerste lid, van de wet genoemd beroep zijn begonnen vóór het tijdstip waarop de wet voor dat beroep in werking is getreden en die opleiding na dat tijdstip hebben voltooid, wordt op grond van artikel 105, tweede lid, van de wet inschrijving in het register niet geweigerd wegens het niet voldoen aan de bij de algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.

De minister van VWS zal onder meer aan de hand van het getuigschrift moeten beoordelen of de betrokkene voor inschrijving in het register in aanmerking komt. Degene die de aanvrage om inschrijving heeft ingediend, zal derhalve het getuigschrift moeten overleggen.

Het is voor het gezag van een overheidsregister dat moet waarborgen dat de daarin geregistreerden voldoende kwaliteit hebben om hun beroep op een verantwoorde manier uit te oefenen, van wezenlijk belang dat het getuigschrift dat toegang geeft tot het register, op zijn echtheid wordt getoetst. Toetsing van het originele exemplaar is een betrouwbare methode, doch een gewaarmerkt afschrift kan eenzelfde graad van betrouwbaarheid geven, mits het waarmerken is geschied door een instantie waaraan dat naar haar aard kan worden toevertrouwd. Daarvoor komen in aanmerking de opleidingsinstelling die het originele getuigschrift heeft uitgereikt, en de notaris. Uitgangspunt is dan ook dat bij de aanvrage om inschrijving in het register het originele exemplaar van het getuigschrift dan wel een op vorenbedoelde wijze gewaarmerkt afschrift wordt verstrekt (artikel 2, derde lid, eerste volzin, van het onderhavige besluit).

De verplichting om het origineel of een gewaarmerkte kopie van het getuigschrift in te dienen, geldt niet voor personen die de procedure van de aanvrage om een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b of c, van de wet hebben doorlopen en vervolgens een aanvrage om inschrijving in het register indienen (artikel 2, derde lid, tweede volzin, van het besluit). Zij moeten, voor zover het om verpleegkundigen gaat, vooralsnog ingevolge artikel 7 van het Besluit buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen en, te zijner tijd, wanneer het Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid voor alle in artikel 3, eerste lid, van de wet genoemde beroepen in werking zal zijn getreden, op grond van artikel 7 van laatstbedoeld besluit, al bij de aanvrage om zo'n verklaring hun getuigschrift aan de minister van VWS verstrekken. In verband met artikel 41, eerste lid, onder b en c, van de wet, zal het getuigschrift van degenen die de daarin geregelde procedure hebben doorlopen, bij de aanvrage om inschrijving hetzij nog in het bezit zijn van de minister, hetzij naar zijn vorm en inhoud bij de minister bekend zijn.

Deze personen kunnen daarom volstaan met het meezenden van een gewone kopie van het getuigschrift bij hun aanvrage om inschrijving.

De in artikel 2, derde lid, tweede volzin, neergelegde regeling geldt ook voor de klinisch psychologen en de psychotherapeuten die niet in het bezit zijn van het in artikel 24 onderscheidenlijk 26 van de wet bedoelde getuigschrift. Zij komen eerst voor inschrijving in het desbetreffende register in aanmerking indien zij de procedure ter verkrijging van een verklaring van de minister als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de wet hebben doorlopen. Het gaat hier om een verklaring, inhoudende dat de verworven vakbekwaamheid van de betrokkene geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid die uit het voldoen aan artikel 24 onderscheidenlijk 26 van de wet kan worden afgeleid. Ter verkrijging van zo'n verklaring heeft de betrokkene al zoveel inzicht in zijn vakbekwaamheid moeten geven, dat het niet nodig is om bij de aanvrage om inschrijving in het register meer bescheiden betreffende zijn vakbekwaamheid te verstrekken dan een gewone kopie van de desbetreffende verklaring.

In artikel 3 van het besluit is bepaald dat de personen die op het tijdstip waarop de wet ten aanzien van hun beroep in werking treedt, de bevoegdheid hadden verkregen of waren toegelaten tot de uitoefening van het beroep van arts, tandarts, apotheker, fysiotherapeut of verloskundige, dan wel bevoegd waren tot het voeren van de titel van verpleegkundige, bij hun aanvrage om inschrijving in het register een kopie verstrekken van het getuigschrift of de beschikking van de minister van VWS waaraan zij die bevoegdheid of toelating ontlenen. Van deze personen heeft de minister van VWS geen volledig geactualiseerd overzicht op grond waarvan zonder meer kan worden bepaald of de indiener van de aanvrage om inschrijving een bevoegde of toegelatene is; dit heeft te maken met het enigszins passieve karakter van sommige van de huidige registers van deze beroepsbeoefenaren.

Bij vorengenoemde categorieën van beroepsbeoefenaren zal het om kopieën van uiteenlopende bescheiden gaan. De vóór de inwerkingtreding van de wet in Nederland gediplomeerde artsen, tandartsen, apothekers, verloskundigen en verpleegkundigen ontlenen de desbetreffende bevoegdheid van rechtswege aan het getuigschrift ter afsluiting van hun (wettelijk geregelde) opleiding (zie de artikelen 1 tot en met 16 van de Wet van 25 december 1878, houdende regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts, tandarts, apotheker, verloskundige en apothekersbediende, en artikel 1 van de Wet tot bescherming van het diploma van verpleegkundige). De vóór de inwerkingtreding van de wet in Nederland gediplomeerde fysiotherapeuten ontlenen hun bevoegdheid aan de krachtens artikel 2 van de Wet op de paramedische beroepen door de minister van VWS gegeven beschikking, in de vorm van een bewijs van bevoegdheid. De vóór de inwerkingtreding van de wet in het buitenland gediplomeerde artsen, tandartsen, apothekers, verloskundigen en fysiotherapeuten ontlenen hun toelating aan een door de minister krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen gegeven beschikking tot toelating. De vóór de inwerkingtreding van de wet in het buitenland gediplomeerde verpleegkundigen ontlenen hun bevoegdheid tot het voeren van de desbetreffende titel aan het krachtens artikel 5 van de Wet tot bescherming van het diploma van verpleegkundige aangewezen getuigschrift.

Artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet beperkt de openbare kennisgeving van hetgeen op grond van artikel 9 van de wet in het register is aangetekend en vermeld (naar aanleiding van een op grond van de wet genomen maatregel of besluit), voor zover het betreft de voorwaarden die een ingeschrevene zijn opgelegd, tot bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen. Artikel 5, eerste lid, van het onderhavige besluit bevat deze gevallen. Uitgangspunt is dat alleen die voorwaarden die voor de rechtspositie van de ingeschrevene tegenover derden van belang zijn, in aanmerking komen voor deze beperkte kennisgeving. Dat zijn de voorwaarden die een beperking van de beroepsuitoefening inhouden. De werkgever van de betrokken beroepsbeoefenaar of de instelling waaraan hij beroepsmatig verbonden is zonder daarbij in dienst te zijn (bijvoorbeeld op basis van een toelatingscontract) is bij uitstek de derde die moet weten op welke wijze de betrokkene in zijn beroepsuitoefening is beperkt. Dat geldt ook voor de ziektekostenverzekeraars. Voor zover het gaat om huisartsen, medisch specialisten, verloskundigen, vrijgevestigde tandartsen, vrijgevestigde orthodontisten en vrijgevestigde kaakchirurgen, worden de ziektekostenverzekeraars evenwel door de betrokken beroepsbeoefenaar zelf ter zake van de beperking van de beroepsuitoefening geïnformeerd, aangezien de verplichting daartoe is opgenomen in de modelovereenkomsten tussen de zorgverzekeraars en de organisaties van de desbetreffende beroepsgroepen.

Ten aanzien van de categorieën van beroepsbeoefenaren voor wie geen verplichting geldt tot het verstrekken van informatie over beperking van de beroepsuitoefening aan de ziektekostenverzekeraar waarmee zij een overeenkomst hebben gesloten, is in het onderhavige besluit geen specifieke mededelingsplicht van de minister opgenomen. Aangezien de minister niet weet met welke ziektekostenverzekeraar beroepsbeoefenaren een overeenkomst hebben gesloten, zou dat betekenen dat alle ziektekostenverzekeraars in Nederland zouden moeten worden aangeschreven. Dat is niet alleen een te grote bureaucratische last voor de overheid, maar ook een onnodige uitbreiding van de aantasting van de privacy van de betrokken beroepsbeoefenaar. De ziektekostenverzekeraars die met de hier bedoelde categorieën van beroepsbeoefenaren een overeenkomst hebben gesloten, zullen derhalve hetzij via de andere wijzen van openbare kennisgeving aan hun informatie moeten komen, dan wel ook in de modelovereenkomsten met deze categorieën van beroepsbeoefenaren een verplichting tot het verstrekken van informatie over opgelegde beperkingen ter zake van de beroepsuitoefening opnemen.

De wijze van kennisgeving van hetgeen overigens op grond van artikel 9 van de wet in het register is aangetekend en vermeld en van de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b en c, van de wet, moet eveneens bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Aangezien deze informatie behalve voor de werkgever/instelling en de ziektekostenverzekeraars, ook voor de patiënten van de betrokken beroepsbeoefenaar en voor andere categorieën van beroepsbeoefenaren (bijvoorbeeld degenen die patiënten verwijzen naar de betrokkene, recepten schrijven die de betrokkene aflevert, geneesmiddelen afleveren op recept van de betrokkene, e.d.) van belang kan zijn, is in artikel 5, tweede lid, bepaald dat deze gegevens, behalve aan de werkgever/instelling, ook in een dag- of weekblad dat in de regio van de betrokken beroepsbeoefenaar wordt verspreid, worden bekendgemaakt. Wat de ziektekostenverzekeraars betreft, geldt ook hier in de meeste gevallen dat zij door de betrokken beroepsbeoefenaar zelf worden geïnformeerd.

Indien op grond van de kennisgeving in het dag- of weekblad informatie over de opgelegde voorwaarden wordt gewenst, kan deze worden verkregen op grond van artikel 6 van het onderhavige besluit.

Artikel 12, tweede lid, onder d, van de wet schrijft voor dat bij algemene maatregel van bestuur de gevallen worden aangegeven waarin aan een ieder die dat verlangt wordt meegedeeld of er ten aanzien van een persoon die in het register staat ingeschreven, voorwaarden gelden en, zo ja, welke en hoe lang. Artikel 105, derde lid, laatste volzin, van de wet verklaart artikel 12 van de wet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aantekening die, ingevolge de eerste volzin van dat artikellid, in het register moet worden gemaakt van de beperkingen of voorwaarden die gelden ter zake van de beroepsuitoefening van ingeschrevenen aan wie vóór de inwerkingtreding van de wet de bevoegdheid of toelating tot de beroepsuitoefening onder die beperkingen of voorwaarden is verleend. Deze van-overeenkomstige-toepassing-verklaring betekent onder meer dat bij algemene maatregel van bestuur moet worden aangegeven in welke gevallen van die beperkingen of voorwaarden desgevraagd aan derden mededelingen worden gedaan. Volledigheidshalve wordt in dit verband opgemerkt dat het hier niet gaat om aantekeningen in het register waarop artikel 9 van de wet betrekking heeft. Artikel 9 van de wet heeft alleen betrekking op aantekeningen die zijn geplaatst ingevolge een op grond van de wet genomen maatregel of besluit. Dat sluit aantekeningen van beperkingen als bedoeld in artikel 105, derde lid, van de wet (die van vóór de wet stammen) uit.

Aan de artikelen 12, tweede lid, onder d, en 105, derde lid, laatste volzin, van de wet is uitvoering gegeven in artikel 6 van het onderhavige besluit.

De gevallen waarin op grond van de wet voorwaarden kunnen worden gesteld aan een in een register ingeschrevene, zijn geregeld in de wetsartikelen 48, zesde lid (voorwaardelijke schorsing, opgelegd door de tuchtrechter), 50, tweede lid (herstel in rechten onder voorwaarden, opgelegd door de Kroon) en 80, eerste lid, onder a (aan voorwaarden gebonden bevoegdheid tot beroepsuitoefening, opgelegd door het college van medisch toezicht). Daarnaast regelt artikel 105, derde lid, eerste volzin, van de wet dat de voorwaarden die door de betrokken minister vóór de inwerkingtreding van de wet aan de beroepsuitoefening van de betrokkene zijn verbonden, ook gelden na de inwerkingtreding van de wet.

Gelet op de toelichting op artikel 12 van de wet is het de bedoeling dat alleen de voorwaarden die voor de rechtspositie van de geregistreerde tegenover derden bepalend zijn en daarmee ook voor een derde van wezenlijk belang kunnen zijn, aan een derde worden meegedeeld. Met het oog hierop is in artikel 6 van het onderhavige besluit bepaald dat alleen over de voorwaarden die een beperking van de beroepsuitoefening inhouden, aan een derde, desgevraagd, de desbetreffende informatie wordt verstrekt.

Artikel 42, vijfde lid, eerste volzin, van de wet schrijft voor dat van een inschrijving in een register die met toepassing van artikel 41, derde lid, van de wet tot stand is gekomen, op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze kennis wordt gegeven, met een omschrijving van hetgeen daarbij werd bepaald. Het gaat hier om een inschrijving van een buitenslands gediplomeerde die een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet heeft verkregen, waarin is bepaald dat de inschrijving op een in die verklaring aangegeven tijdstip zal worden doorgehaald of dat de ingeschrevene zijn beroep slechts met inachtneming van in de verklaring omschreven beperkingen mag uitoefenen.

Aangezien van een buitenslands gediplomeerde die een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet heeft verkregen niet steeds bij voorbaat vast staat of hij zijn beroep in Nederland daadwerkelijk zal uitoefenen en, zo ja, waar en met ingang van welk tijdstip, ligt het in de rede aan de tijdelijkheid van zijn inschrijving in het register en aan andere beperkingen die daarbij gelden, in elk geval algemene bekendheid te geven door kennisgeving in de Staatscourant. Indien de buitenslands gediplomeerde wel in loondienst is of op een andere grondslag werkzaam is in een instelling, is het wenselijk dat ook de werkgever of de instelling op de hoogte worden gesteld, indien zij bekend zijn. Artikel 7, eerste lid, van het onderhavige besluit geeft uitvoering aan artikel 42, vijfde lid, eerste volzin, van de wet.

Artikel 42, derde lid, eerste volzin, van de wet bepaalt dat een (tijdelijke) inschrijving in het register van een persoon die in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet, wordt doorgehaald op het in die verklaring aangegeven tijdstip. De tweede volzin van het derde lid van artikel 42 van de wet houdt in dat een inschrijving van een buitenslands gediplomeerde (waaronder hier ook wordt begrepen een buitenslands gediplomeerde die op grond van het bezit van een EG-verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder c, van de wet is ingeschreven in het register) wordt doorgehaald indien is komen vast te staan dat ten aanzien van hem een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is op grond waarvan hij zijn rechten ter zake van de uitoefening van het desbetreffende beroep geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend heeft verloren. De tweede volzin van het vijfde lid van artikel 42 van de wet bepaalt dat van beide vorenbedoelde doorhalingen op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze kennis wordt gegeven.

In aansluiting op de wijze waarop van doorhalingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, van de wet kennis wordt gegeven, bepaalt artikel 7, tweede lid, van het onderhavige besluit dat van de doorhaling van een met toepassing van artikel 41 tot stand gekomen inschrijving behalve in de Staatscourant kennis wordt gegeven in een dag- of weekblad. Voor een doorhaling als gevolg van een ten aanzien van de betrokkene in het buitenland genomen beslissing die beperking of ontneming van het recht op beroepsuitoefening inhoudt, ligt het eveneens in de rede dat dezelfde wijze van algemene kennisgeving wordt gevolgd die ook voor een doorhaling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, van de wet geldt. Daarnaast is het van essentieel belang dat de werkgever van de betrokkene dan wel de houder van de instelling waarin de betrokkene zijn beroep uitoefent zonder daarbij in dienstbetrekking te zijn, op de hoogte is van de ten aanzien van de betrokkene in het buitenland getroffen maatregel op het gebied van de beroepsuitoefening. Een en ander is eveneens bepaald in artikel 7, tweede lid, van het onderhavige besluit.

Artikel 12, derde lid, van de wet schrijft voor dat bij algemene maatregel van bestuur de vergoeding wordt vastgesteld die moet worden betaald voor schriftelijke verstrekking van informatie door de registerhouder aan degene die daarom vraagt, behalve indien de vrager een bestuursorgaan is. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven in artikel 8 van het onderhavige besluit. De vergoeding is bepaald op f 10,–. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat bij de krachtens artikel 36 van de Wet persoonsregistraties vastgestelde algemene maatregel van bestuur is bepaald als vergoeding voor de verstrekking van een schriftelijk bericht door de houder van een persoonsregistratie.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit artikel 12 van de wet voortvloeit dat de geregistreerde zelf geen vergoeding verschuldigd is voor een schriftelijke verstrekking van gegevens uit het register.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 december 1995, nr. 241.

Naar boven