Besluit van 27 januari 1995, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op grond van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de wet betreffende Weer samen naar school (Uitvoeringsbesluit Weer samen naar school)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 9 november 1994, nr. 94045444/2493, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 19a, eerste en derde lid, 32e, 59, tweede en vierde lid, en 93a, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 18 oktober 1994, nr. OR 94000477/1P);

De Raad van State gehoord (advies van 16 januari 1995, nr. W05.94.0680);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 26 januari 1995, nr. 95001635/2493, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING ONDERWIJSKUNDIG BESLUIT ISOVSO

Het Onderwijskundig besluit ISOVSO1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de omschrijving van ambulante begeleiding te luiden: ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school verbonden leraar van een of meer leerlingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;.

B

In artikel 15 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift vervalt: en o.

2. In het eerste lid wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel h tot en met m en o, van de wet» vervangen door: artikel 2, tweede lid, onderdeel h, j, k en m, van de wet.

3. Aan het eerste lid wordt een tweede volzin toegevoegd, luidend: De eerste volzin is niet van toepassing op scholen of afdelingen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de wet.

C

Titel VI komt te luiden:

TITEL VI. REGIONALE VERWIJZINGSCOMMISSIES

Artikel 17. Taak regionale verwijzingscommissie
  • 1. De regionale verwijzingscommissie, bedoeld in artikel 32a van de wet, geeft in haar advies, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, om de leerling op een andere school voor basisonderwijs te plaatsen aan op welke school of scholen voor basisonderwijs de leerling bij voorkeur zou moeten worden geplaatst.

  • 2. Indien toelating wordt gevraagd van een leerling tot een school voor speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor zover het betreft het speciaal onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen, die verbonden is aan een internaat, en de leerling in dat internaat verblijft of zal verblijven, besluit de regionale verwijzingscommissie slechts dan dat de leerling niet toelaatbaar is tot die school indien dit uit de regionale verwijzingscommissie ter beschikking staande gegevens onomstotelijk blijkt.

  • 3. De regionale verwijzingscommissie draagt er zorg voor dat zij steeds op de hoogte is van de onderwijskundige mogelijkheden van de basisscholen in de regio als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de onderwijsverzorging waarin de commissie werkzaam is en van het zorgbeleid van de samenwerkingsverbanden waarbij die basisscholen zijn aangesloten.

Artikel 18. Samenstelling regionale verwijzingscommissies
  • 1. De regionale verwijzingscommissie bestaat uit 5 personen. Indien het totaal aantal leerlingen van basisscholen in de regio als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de onderwijsverzorging waarin de commissie werkzaam is meer dan 30 000 bedraagt, kan de commissie bestaan uit 2 kamers van elk 5 personen.

  • 2. De leden van de regionale verwijzingscommissie zijn niet werkzaam bij een school, een school voor basisonderwijs of een regionaal werkende schoolbegeleidingsdienst als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de onderwijsverzorging, voor zover die school, die school voor basisonderwijs of die schoolbegeleidingsdienst is gelegen in de regio als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de onderwijsverzorging waarin de commissie werkzaam is.

Artikel 19. Werkwijze regionale verwijzingscommissies
  • 1. De regionale verwijzingscommissie retourneert na het onherroepelijk worden van een door haar gegeven beschikking alle gegevens die zij ten behoeve van de uitoefening van haar taak heeft ontvangen.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 17 neemt de regionale verwijzingscommissie alvorens het daar bedoelde advies te formuleren, contact op met de daar bedoelde school of scholen teneinde na te gaan of de leerling op die school of scholen plaatsbaar is.

  • 3. In het verslag over de werkzaamheden van de regionale verwijzingscommissie, bedoeld in artikel 32d, eerste lid onderdeel a, van de wet geeft de commissie in elk geval aan:

    a. de procedures die zij heeft gehanteerd;

    b. de werkwijze die zij heeft gevolgd;

    c. de criteria die zij heeft gehanteerd;

    d. het aantal aanmeldingen, onderverdeeld naar onderwijssoort;

    e. het aantal verwijzingen, onderverdeeld naar onderwijssoort en

    f. het aantal gevallen waarin van verwijzing is afgezien en de aard van de adviezen die in die gevallen gegeven zijn.

Artikel 20. Totstandkoming regionale verwijzingscommissies

Alvorens een voorstel als bedoeld in artikel 32b van de wet aan Onze Minister te doen, pleegt de schoolbegeleidingsdienst overleg met de samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 21a van de wet, waarbij de scholen zijn aangesloten. Een verslag van dit overleg wordt bij het voorstel gevoegd.

Artikel 21.

(Vervallen)

ARTIKEL II. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT ISOVSO 1992

Het Formatiebesluit ISOVSO 19922 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de omschrijving van ambulante begeleiding te luiden: ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school verbonden leraar van een of meer leerlingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;.

B

Aan artikel 6 wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel c toegevoegd, luidend:

c. afronding op een veelvoud van een aantal minuten, vindt afronding naar beneden plaats indien bij het quotiënt van de uitkomst van de formule of formules en dat aantal minuten het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en vindt afronding naar boven plaats indien bij dat quotiënt het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.

C

In artikel 7, tweede lid, wordt in onderdeel H de zinsnede «wordt vastgesteld aan de hand van artikel 11 juncto artikel 17» vervangen door: wordt vastgesteld aan de hand van artikel 11 juncto artikel 17, of artikel 11a.

D

In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede «bedoeld in de artikelen 7, 11, 13 en 22» telkens vervangen door: bedoeld in de artikelen 7, 11 of 11a, 13 en 22.

E

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «bedoeld in de artikelen 7, 11, 13 en 22» vervangen door: bedoeld in de artikelen 7, 11 of 11a, 13 en 22.

2. Aan het eerste lid wordt een tweede volzin toegevoegd, luidend: In afwijking van de eerste volzin wordt voor scholen en afdelingen waar speciaal onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel i, l of o, van de wet voor wat betreft dat onderwijs de formatie, bedoeld in de artikelen 7, 11a, 13 en 22 opnieuw berekend indien het verschil tussen het aantal leerlingen, bedoeld in onderdeel a, en het aantal leerlingen, bedoeld in onderdeel b, gelijk is aan of groter is dan de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 14, die op de school van toepassing is.

F

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 11. Berekening formatie ambulante begeleiding voor scholen die niet deelnemen aan een samenwerkingsverband

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor zover het een school betreft waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f en h tot en met n, van de wet en die niet deelneemt aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de wet, wordt de formatie ten behoeve van de ambulante begeleiding toegekend volgens het tweede en derde lid.

G

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel 11a ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Berekening formatie ambulante begeleiding scholen die deelnemen aan een samenwerkingsverband

  • 1. Voor zover het een school betreft waar speciaal onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f en h tot en met n, van de wet en die deelneemt aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de wet, wordt de formatie ten behoeve van de ambulante begeleiding voor het speciaal onderwijs toegekend aan de hand van de formule

    H = (r + (0,0071 x p/q – s)) x 82 minuten, met dien verstande dat (0,0071 x p/q – s) niet kleiner kan zijn dan nul.

  • 2. In de formule, bedoeld in het eerste lid, is

    H: het aantal minuten per week voor ambulante begeleiding waarop de school recht heeft, afgerond op een veelvoud van 60 minuten,

    r: het aantal leerlingen dat in de 12 maanden voorafgaande aan de teldatum is teruggeplaatst van de school naar een school voor basisonderwijs en op de vorige teldatum op de school stond ingeschreven,

    p: het aantal leerlingen dat op de teldatum is ingeschreven bij de basisscholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband, zonder de opslag voor tussentijdse instroom, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992,

    q: het aantal scholen voor speciaal onderwijs dat deelneemt aan het samenwerkingsverband,

    s: het aantal leerlingen dat in de 12 maanden voorafgaande aan de teldatum vanuit het basisonderwijs in de school is ingestroomd en op de vorige teldatum op een school voor basisonderwijs stond ingeschreven.

  • 3. Voor het aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel p, wordt

    a. indien het rijdende scholen voor kinderen van kermisexploitanten en circusmedewerkers betreft, uitgegaan van het gemiddelde van de hoogste dagtellingen van de maanden maart tot en met oktober van het voorafgaande jaar en

    b. indien het scholen voor ligplaatsonderwijs aan varende kinderen betreft, uitgegaan van het gemiddelde van de hoogste dagtellingen van de maanden september tot en met april van het aan het vorige schooljaar voorafgaande schooljaar.

  • 4. Indien de school deelneemt aan meer dan 1 samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de wet, wordt voor p/q de som genomen van p/q voor de afzonderlijke samenwerkingsverbanden.

  • 5. Voor het voortgezet speciaal onderwijs van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die deelneemt aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de wet, wordt de formatie ten behoeve van de ambulante begeleiding toegekend overeenkomstig artikel 11, tweede en derde lid.

H

In artikel 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 17. Tabel formatie ambulante begeleiding voor het speciaal onderwijs van scholen die niet deelnemen aan een samenwerkingsverband en voor het voortgezet speciaal onderwijs

2. In de tabel wordt de aanduiding van het aantal minuten bij i, l en o in de eerste kolom telkens vervangen door « – ».

I

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het deel voor het speciaal onderwijs wordt de aanduiding van het aantal minuten voor i, l en o onder kolom a vervangen door onderscheidenlijk 4, 4 en 5.

2. In het deel voor het speciaal onderwijs wordt de aanduiding van het aantal minuten voor i, l en o onder kolom h telkens vervangen door 1.

3. In het deel voor het speciaal onderwijs wordt de aanduiding van het aantal minuten voor i, l en o onder kolom i en j vervangen door onderscheidenlijk 2, 2 en 6,5.

4. In het deel voor het speciaal onderwijs wordt de aanduiding van het aantal minuten voor i, l en o onder kolom k telkens vervangen door 1.

J

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De benaming van artikel 11 komt te luiden: Berekening formatie ambulante begeleiding voor scholen die niet deelnemen aan een samenwerkingsverband.

2. Na de benaming van artikel 11 wordt ingevoegd:

Artikel 11a. Berekening formatie ambulante begeleiding scholen die deelnemen aan een samenwerkingsverband.

3. De benaming van artikel 17 komt te luiden: Tabel formatie ambulante begeleiding voor het speciaal onderwijs van scholen die niet deelnemen aan een samenwerkingsverband en voor het voortgezet speciaal onderwijs.

ARTIKEL III. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT ISOVSO/OISOVSO

Het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de omschrijving van ambulante begeleiding te luiden: ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school verbonden leraar van een of meer leerlingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;.

B

In artikel 78, eerste lid, wordt de zinsnede «de uitgaven voor de ambulante begeleiding, bedoeld in artikel 11 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992» vervangen door: de uitgaven voor de ambulante begeleiding, bedoeld in de artikelen 11 en 11a van het Formatiebesluit ISOVSO 1992.

ARTIKEL IV. OVERGANGSREGELING AMBULANTE BEGELEIDING

Indien een school voor het schooljaar 1995–1996 aanspraak heeft op formatie voor ambulante begeleiding op grond van artikel 11a van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 en op formatiegarantie op grond van artikel 93a, vierde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs juncto de Regeling Formatiegarantie «Weer samen naar School» van 25 augustus 1994, kenmerk PO/B-94037174 (OenW-Regelingen van 31 augustus 1994, nr. 18b), bestaat uitsluitend aanspraak op toepassing van de regeling die tot het hoogste aantal formatierekeneenheden leidt.

ARTIKEL V. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat artikel II, onderdelen B tot en met H, en artikel III, onderdeel B, voor het eerst van toepassing zijn op de formatie voor het schooljaar 1995–1996 en artikel II, onderdeel I, voor het eerst van toepassing is op de formatie voor het schooljaar 1996–1997. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het eerstgenoemde besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens is te kennen gegeven dat het in dat besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 januari 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Uitgegeven de veertiende februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit is een uitvoeringsbesluit van de Wet van 23 december 1994, Stb. 940, houdende wijziging van onder meer de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het basisonderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 ten behoeve van een betere toerusting van het basisonderwijs met capaciteiten en faciliteiten van (delen van) het speciaal onderwijs (Weer samen naar school) (WSNS-wet).

Het besluit bevat een regeling voor de in de WSNS-wet geïntroduceerde regionale verwijzingscommissie (RVC), voor de commissie van begeleiding van een of meer scholen en voor de ambulante begeleiding. Daarnaast wordt de groeiregeling voor wat betreft scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM) en voor moeilijk lerende kinderen (MLK) en voor wat betreft afdelingen voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK) aangepast.

De eerste twee onderwerpen zijn onderling nauw gerelateerd. In verband met de introductie van de RVC voor scholen voor LOM en MLK en afdelingen voor IOBK en voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) wordt het proces van toelating en verwijzing geherstructureerd en wijzigt de taak van de commissie van onderzoek voor genoemde schoolsoorten in de richting van advisering over de begeleiding van leerlingen.

De ambulante begeleiding wordt in het besluit ruimer gedefinieerd. Voorts wordt de bekostiging daarvan voor scholen die deelnemen aan een samenwerkingsverband in de zin van artikel 21a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO), gerelateerd aan het aantal leerlingen dat is overgeplaatst naar het basisonderwijs en het aantal leerlingen dat rechtstreeks is ingestroomd in het basisonderwijs, maar zonder de begeleiding zou zijn aangewezen op het speciaal onderwijs.

De in 1993 gerealiseerde versoepeling in de groeiregeling voor het speciaal onderwijs wordt voor wat betreft LOM, MLK en IOBK ongedaan gemaakt in verband met de financiering van de regionale verwijzingscommissies.

2. Het proces van verwijzing en toelating

Voor een goed begrip van de in dit besluit opgenomen maatregelen is het gewenst de fasering in het proces van verwijzing en toelating te schetsen:

1. De continue zorg binnen het samenwerkingsverband

In het kader van WSNS wordt binnen de scholen en samenwerkingsverbanden gewerkt aan een adequaat zorgsysteem voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Binnen de basisschool en het samenwerkingsverband worden alle mogelijke onderwijskundige en pedagogisch-didactische maatregelen genomen om de aard en de oorzaak van de onderwijsproblemen van een leerling te analyseren en deze problemen binnen het reguliere onderwijs op te lossen. De scholen voor speciaal onderwijs stellen daarvoor hun expertise aan de basisscholen ter beschikking. In paragraaf 5 van deze nota van toelichting is verder ingegaan op de rol van het speciaal onderwijs (SO) in deze fase.

2. De beslissing over toelaatbaarheid door de RVC

Bij een adequate begeleiding vindt de aanmelding bij een RVC pas plaats nadat scholen in het samenwerkingsverband al het mogelijke hebben gedaan om de leerling in het reguliere onderwijs op te vangen en verwijzing desondanks noodzakelijk wordt geacht. De RVC gaat daarna aan de hand van de door het basisonderwijs geleverde gegevens (die zijn vastgelegd in het onderwijskundig rapport en andere, door de RVC gevraagde, informatie) na of de basisschool binnen het samenwerkingsverband inderdaad al het mogelijke heeft gedaan om de leerling in het reguliere onderwijs adequate hulp te bieden. Acht de RVC plaatsing in het speciaal onderwijs niet noodzakelijk, dan adviseert de RVC over plaatsing op een andere basisschool, dan wel over de wijze van begeleiding op de basisschool die de leerling al bezoekt. Het onderhavige besluit regelt de taak, de samenstelling, de werkwijze en de totstandkoming van de RVC's. In paragraaf 3 van deze nota van toelichting wordt uitgebreider ingegaan op de RVC.

3. De fase na plaatsing in het speciaal onderwijs

In deze fase adviseert de (school)commissie van begeleiding over de opvang van de leerling tijdens zijn verblijf op school en over terug- of overplaatsing. Omdat de taak van deze commissie beperkter is dan die van de oorspronkelijke commissie van onderzoek, die voor de overige schoolsoorten is gehandhaafd, wordt in het onderhavige besluit het aantal minuten dat beschikbaar is voor deskundigen die zitting hebben in en de administratief medewerker die werkzaamheden verricht voor eerstgenoemde commissie beperkt. Zie paragraaf 4 van deze nota van toelichting voor nadere informatie over de commissie van begeleiding.

3. De regionale verwijzingscommissie

Volgens de WSNS-wet beslist de RVC over de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal onderwijs (LOM, MLK, IOBK, ZMOK). Zij doet dit allereerst aan de hand van de gegevens die door de verwijzende basisschool worden geleverd. Zonodig kan de RVC ook elders informatie inwinnen. De basisschool kan bij de opstelling van het onderwijskundig rapport en eventuele aanvullende diagnostische gegevens een beroep doen op de expertise van het speciaal onderwijs binnen het samenwerkingsverband: de orthopedagogische en psychologische en maatschappelijke deskundigen van het speciaal onderwijs.

Ingevolge artikel 32d van de ISOVSO stelt de minister jaarlijks de vergoeding vast voor de RVC's. De RVC ontvangt een bedrag op basis van het aantal basisschoolleerlingen in de regio. Dit bedrag dient ingezet te worden ten behoeve van een vergoeding voor de leden van de commissie en voor het instandhouden van een secretariaat. De RVC legt jaarlijks voor 1 mei rekening en verantwoording af van het geldelijk beheer.

De RVC's functioneren vanuit een onafhankelijke positie: de in het onderhavige besluit opgenomen regeling voor de samenstelling en de werkwijze van de commissie waarborgt dat er geen verstrengeling met belangen van individuele scholen of schoolbegeleidingsdiensten plaatsvindt.

Het is van belang dat de regionale verwijzingscommissie een goede inbedding krijgt in de bestaande WSNS-kaders. De RVC's stellen zich daarom voortdurend op de hoogte van het zorgbeleid van de samenwerkingsverbanden in hun regio: door kennis te nemen van de zorgplannen en/of in contacten met betrokkenen uit de verbanden.

Een zorgvuldige besluitvorming vereist verder dat de RVC-leden goed geïnformeerd zijn over het functioneren van de samenwerkingsverbanden in hun regio. Bijzondere aandacht geldt voor de samenwerkingsverbanden naar richting die boven-regionaal werkzaam zijn. Ook over het functioneren van deze verbanden zal een RVC zich moeten informeren wanneer scholen uit deze verbanden in de regio gevestigd zijn.

4. De commissie van begeleiding

In het LOM-, MLK-, IOBK- en ZMOK-onderwijs vervalt met de komst van de RVC's de onderzoekstaak, voor zover het om de toelating gaat, van de commissie van onderzoek. Op deze scholen houdt de commissie wel de begeleidingstaak, waarmee zij feitelijk een «commissie van begeleiding» wordt. Het is mogelijk dat scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs een gezamenlijke commissie instellen. Dit kan voor zowel het speciaal onderwijs als het voortgezet speciaal onderwijs en voor alle onderwijssoorten.

Voor alle scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband (dus ook 2/3 scholen die op vrijwillige basis participeren in een verband) regelt de WSNS-wet dat de schoolcommissie in ieder geval bestaat uit de directeur van de school waarvoor toelating werd verzocht en een of meer deskundigen die door het bevoegd gezag of de bevoegde gezagsorganen van een of meer scholen, scholen voor basisonderwijs daaronder begrepen, worden aangewezen. Aantal leden en aard van de deskundigheden worden voor deze scholen dus niet meer voorgeschreven.

Voor scholen die niet zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband worden de voorschriften omtrent de samenstelling van de commissie van onderzoek in de WSNS-wet niet gewijzigd.

Omdat bij de commissies in het LOM, MLK en IOBK de onderzoekstaak vervalt, wordt het bekostigingsniveau in het onderhavige besluit aangepast. De bekostiging van de overblijvende begeleidingstaak wordt gebaseerd op het aantal leerlingen in de school voor speciaal onderwijs. In de oude regeling bestond de formatie voor deze taak uit een deel van de extra directie-formatie die aan de school voor speciaal onderwijs wordt toegekend. In de toekenning directieformatie wordt geen wijziging gebracht. De aard van de deskundigheden ten behoeve van de begeleidingscommissies wordt in de WSNS-wet niet voorgeschreven. Voor de vaststelling van de formatie voor deelname van de deskundigen aan de schoolcommissies wordt er in het onderhavige besluit van uitgegaan dat in beginsel dezelfde categorieën deskundigen aan de commissie deelnemen als in de huidige situatie het geval is. De hoogte van de formatie voor deze deskundigen is evenwel aangepast. De taakaanpassing voor de schoolcommissies heeft tevens gevolgen voor de formatie administratief medewerker, waarvan een deel van de werkzaamheden komt te vervallen. Hoewel ook bij de commissies in het ZMOK de onderzoekstaak voor wat betreft de toelating vervalt, blijft de bekostiging van deze commissies ongewijzigd. Hiervoor is gekozen, opdat deze scholen bij deelname aan een samenwerkingsverband een expertise-functie kunnen vervullen voor de basisscholen van het samenwerkingsverband.

Voor scholen voor speciaal onderwijs anders dan LOM, MLK en IOBK en voor de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs verandert de bekostigingswijze van de commissie van onderzoek niet.

5. Inzet SO-expertise in het basisonderwijs

Door de herverdeling van taken en budget van de huidige commissie van onderzoek vallen in het LOM-, MLK- en IOBK-onderwijs middelen vrij voor de onderwijskundige en diagnostische activiteiten in het voortraject. Deze middelen worden beschikbaar gesteld ten behoeve van de scholen in het samenwerkingsverband en ondergebracht bij de school voor speciaal onderwijs die als expertisecentrum binnen het samenwerkingsverband gaat functioneren.

De inzet van deze middelen wordt in het zorgplan van het samenwerkingsverband verantwoord. Uit deze verantwoording zal blijken hoe basisscholen in het samenwerkingsverband een beroep op deze deskundigheid kunnen doen.

Grondslag voor de verdeling van deze middelen is het aantal basisschoolleerlingen in een samenwerkingsverband. Bij deelname van meer SO-scholen aan één verband worden de middelen gelijkelijk over de scholen verdeeld.

Scholen voor speciaal onderwijs kunnen de toegekende middelen benutten om de bestaande deskundigheid die aan de school is verbonden te behouden. De personele gevolgen van deze herziene wijze van bekostiging van de scholen kunnen daarom zeer beperkt zijn. Tussen scholen zal wel een herverdeling optreden in zoverre het aantal basisschoolleerlingen bepalend is voor de toekenning. In de regeling voor de expertisegelden zal daarom worden bepaald dat gedurende 1 overgangsjaar verhogingen en verlagingen van deze formatie met 80 fre's of meer zullen worden gehalveerd. Daarbij wordt de verhoging of verlaging berekend door de formatie voor de commissie van onderzoek in het voorafgaande jaar te vergelijken met de formatie van die commissie in het desbetreffende jaar plus de formatie waarop de school op grond van de regeling voor de expertisegelden recht zou hebben als daarin geen overgangsregeling was opgenomen.

De bedoeling is dat de SO-expertise die thans binnen de commissies van onderzoek aanwezig is, ten behoeve van basisscholen beschikbaar komt voor advies en onderzoek in de fase voorafgaand aan de aanmelding van de leerling bij een RVC. Thans is een aanzienlijk deel van deze SO-deskundigen in dienst van een schoolbegeleidingsdienst (SBD). Ik verwacht dat deze deskundigen ook door het SO-expertisecentrum op basisscholen zullen worden ingezet.

6. De ambulante begeleiding

De memorie van toelichting bij de WSNS-wet kondigt aan dat de ambulante begeleiding in de uitvoeringsbesluiten ruimer gedefinieerd zal worden: in het kader van WSNS vallen hieronder niet alleen vormen van directe leerlingbegeleiding, maar ook al die werkzaamheden die de speciale scholen verrichten ten behoeve van basisscholen en die tot doel hebben deze basisscholen beter toe te rusten. Het gaat bijvoorbeeld om hulp aan leerlingen met onderwijsproblemen die uit het reguliere onderwijs dreigen te vallen (preventieve ambulante begeleiding) en vormen van collegiale consultatie.

De WSNS-wet bepaalt dat de ambulante begeleiding voor scholen voor speciaal onderwijs die deelnemen aan een samenwerkingsverband gebaseerd wordt op leerlingen die naar het basisonderwijs zijn overgeplaatst en leerlingen van basisscholen die zonder ambulante begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs. Deze bepaling is in dit besluit geoperationaliseerd door de formatie te berekenen op basis van het aantal teruggeplaatste leerlingen in de 12 maanden voorafgaand aan de desbetreffende teldatum en de verminderde instroom vanuit het basisonderwijs in diezelfde periode.

De vermindering van de instroom wordt gerelateerd aan een instroom-norm per school. Bij de vaststelling van die norm wordt rekening gehouden met de uitgangssituatie bij het begin van WSNS. Gekozen is voor de teldatum 1 oktober 1991, aangezien deze datum dicht bij de met de onderwijsorganisaties afgesproken peildatum van 16 januari 1992 ligt.

De faciliteiten voor ambulante begeleiding worden per leerling die minder instroomt ten opzichte van de genormeerde instroom voor één schooljaar verstrekt. Het voor de berekening van de ambulante begeleiding vastgestelde aantal minuten per leerling komt overeen met de gemiddelde meerkosten van een LOM- of MLK-leerling ten opzichte van een basisschoolleerling.

Deze regeling van de ambulante begeleiding sluit aan bij de regeling formatiegarantie WSNS voor het schooljaar 1995/1996. Ook voor de berekening van de formatiegarantie wordt uitgegaan van het aantal teruggeplaatste leerlingen en de verminderde instroom vanuit het basisonderwijs. Om dubbele bekostiging te voorkomen is in het besluit een overgangsregeling opgenomen, op grond waarvan bovengenoemde formatie voor de ambulante begeleiding voor het schooljaar 1995–1996 wordt verrekend met de formatiegarantie voor dat jaar.

Voor scholen en afdelingen die niet deelnemen aan een WSNS-samenwerkingsverband blijft de regeling van de ambulante begeleiding ongewijzigd.

7. Aanpassing groeiregeling

In dit besluit wordt de groeiregeling voor wat betreft het LOM-, MLK-, IOBK-onderwijs aangepast. De opbrengst van deze aanpassing zal worden benut voor bekostiging van de regionale verwijzingscommissies.

Bij de behandeling van de WSNS-wet in de Tweede Kamer is aangegeven, dat de RVC's bekostigd dienen te worden uit de middelen voor het speciaal onderwijs. In gesprekken met een aantal organisaties is gebleken dat dit niet ten volle te realiseren was. Het grootste deel van de RVC-kosten zal gedekt worden uit de voor het basisonderwijs bestemde stabilisatie-opbrengst, waarvan een deel door begrotingstechnische aanpassingen (wijziging van het betaalritme van WSNS-faciliteiten) vanaf het schooljaar 1995–1996 beschikbaar kan komen. Door de aanpassing van de groeiregeling levert ook het speciaal onderwijs een bijdrage aan de bekostiging van de RVC's.

8. Financiële gevolgen

In deze paragraaf worden de financiële gevolgen van de verschillende maatregelen nog eens op een rij gezet. De uitvoering van het besluit kan budgettair neutraal plaatsvinden door verschuivingen binnen het bestaande budgettaire kader.

a. In verband met de taakaanpassing waardoor de huidige schoolcommissies in LOM, MLK en IOBK alleen nog een begeleidingstaak vervullen, wordt de bekostiging van deze commissies in neerwaartse zin bijgesteld door het aantal minuten aan te passen zoals aangegeven in artikel II, onderdeel I.

De middelen die door deze bijstelling vrijvallen zullen aan de betrokken scholen weer worden toegekend in de vorm van WSNS-faciliteiten. De grondslag voor deze toekenning wordt gevormd door het aantal basisschoolleerlingen van het samenwerkingsverband waarin de SO-school deelneemt. Deze middelen dienen te worden ingezet voor de expertise-functie die de SO-scholen in de samenwerkingsverbanden vervullen.

b. Met de structurele bekostiging van de RVC's is een bedrag gemoeid van f 5,5 miljoen. De dekking voor dit bedrag wordt gevonden in de opbrengst van de aanpassing van de groeiregeling zoals opgenomen in artikel II, onderdeel E. Deze opbrengst is niet geheel toereikend, zodat het ontbrekende deel wordt gefinancierd uit het WSNS-budget, dat beschikbaar komt door de stabilisatie van het leerlingenaantal in het LOM/MLK/IOBK.

c. De kosten van de nieuwe regeling ambulante begeleiding bedragen f 4,4 miljoen. De dekking hiervoor wordt gedeeltelijk gevonden in de middelen die nu reeds toegekend worden aan het LOM/MLK/IOBK voor ambulante begeleiding volgens de huidige regeling. Voorzover deze dekking niet toereikend is, wordt ook hier het resterende deel bekostigd uit het WSNS-budget.

9. Advies Onderwijsraad

De Onderwijsraad, hierna te noemen OR, heeft op 18 oktober 1994 over het besluit geadviseerd. Ook andere organisaties hebben advies uitgebracht. In het hierna volgende wordt op een deel van de gemaakte opmerkingen gereageerd. Aangezien de tekst van de WSNS-wet inmiddels als een gegeven dient te worden aanvaard, wordt op de opmerkingen die de OR en de organisaties over de wet hebben gemaakt niet ingegaan. Voorts is aan een aantal opmerkingen gevolg gegeven door middel van aanpassing van de tekst van het besluit of de toelichting daarop.

Overigens wil ik op deze plaats nog wel enige toelichting geven op het implementatietraject.

De RVC's dienen op 1 januari 1996 met hun werkzaamheden te beginnen. De voorbereiding van de werkzaamheden zal plaatsvinden met een goede ondersteuning van de zijde van met name het Procesmanagement WSNS en de Vereniging van Onderwijsbegeleidingsdiensten, het WPRO. De voorbereiding van deze ondersteuning is reeds in gang gezet. In het kader van deze ondersteuning zal ook uitwerking plaatsvinden van modellen voor de invulling van het onderwijskundig rapport dat uitgangspunt vormt voor de besluitvorming door de RVC. Hierbij zal aandacht gegeven worden aan de gegevens die volgens het advies van de Onderwijsraad een plaats zouden moeten krijgen in dit rapport.

De OR kan zich voorstellen dat (in het nieuwe artikel 18, tweede lid, van het Onderwijskundig besluit ISOVSO) wordt uitgesloten dat directeuren voor basisonderwijs of speciaal onderwijs in een regio zitting kunnen hebben in de RVC. Hij vindt het echter minder voor de hand liggend dat medewerkers van een in een regio werkzame SBD zouden moeten worden uitgesloten. De SBD heeft naar zijn mening geen direct belang bij het al dan niet toelaatbaar achten van een kind, maar heeft wel kennis in huis omtrent alle scholen voor basis- en speciaal onderwijs in de betreffende regio. Kennis van de basisscholen is van groot belang bij het uitbrengen van het advies om de leerling te plaatsen op een andere school voor basisonderwijs, aldus de OR.

Ik bestrijd niet dat medewerkers van schoolbegeleidingsdiensten over de nodige kennis en ervaring beschikken om als leden van een RVC te kunnen functioneren. De eis van onafhankelijkheid van de commissie verbiedt echter een lidmaatschap van deze medewerkers in de RVC van de eigen regio. Belangenverstrengeling kan immers optreden als de SBD-medewerkers enerzijds basisscholen ondersteunen bij het opstellen van een onderwijskundig rapport en anderzijds dit rapport toetsen op volledigheid en steekhoudendheid.

Het bezwaar van de OR wordt in het ontwerp-besluit ondervangen door de RVC te verplichten zich voortdurend op de hoogte te stellen van de situatie van de scholen in de eigen regio en het zorgbeleid van de betreffende samenwerkingsverbanden.

De OR pleit voor een betere omschrijving van de samenstelling van de RVC dan in het ontwerp-besluit is gegeven, in die zin dat inhoudelijke deskundigheid met betrekking tot leerproblemen en de mogelijkheden en onmogelijkheden van scholen daaraan te werken, wordt vereist.

Artikel 32a van de ISOVSO en artikel 17 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO geven de taak van de RVC aan: beoordeling van de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal onderwijs en advisering over een mogelijke opvang in het reguliere onderwijs. Daarvoor is grote deskundigheid en ervaring van de leden vereist met betrekking tot de aard en de omvang van de problematiek van leerlingen en de opvangmogelijkheden van de basisscholen. Het besluit bevat geen nadere voorschriften voor de aard van disciplines die in een RVC vertegenwoordigd dienen te zijn. Dit geeft betrokkenen de ruimte om te zoeken naar geschikte personen met gezag. De SBD is in overleg met de samenwerkingsverbanden mijns inziens goed in de gelegenheid om een goede spreiding van deskundigheden binnen een RVC te bewaken. Ook vanuit samenwerkingsverbanden is er belang bij een deskundige RVC.

De OR berekent dat er, uitgaande van een budget van f 5,5 miljoen per jaar, per RVC ongeveer f 100 000,– beschikbaar zal zijn. Naar zijn mening is dit onvoldoende om de kosten van een RVC te bestrijden.

Het is juist dat er per regio gemiddeld een bedrag van f 100 000,– voor de RVC beschikbaar is. Gezien haar taak en werkwijze in relatie tot de taken van het SO-expertisecentrum en de (school-)commissie van begeleiding acht ik dit bedrag sober, maar vooralsnog voldoende. In de startfase van de RVC zal wel in een extra financiering in verband met de dan optredende extra werkzaamheden worden voorzien. Op grond van de feitelijke ervaringen met de uitvoering van de taken door de RVC is het mogelijk de hoogte van de structurele bekostiging definitief vast te stellen.

Het budget van de huidige commissies van onderzoek blijft in volle omvang beschikbaar: voor advisering en onderzoek door SO-scholen in de fase voorafgaand aan aanmelding en voor advisering door de (school-)commissie van begeleiding na plaatsing in het SO. De RVC voert zelf geen diagnostisch onderzoek uit, maar kan alle noodzakelijk geachte informatie elders opvragen. Met de sobere bekostiging voor de RVC is gekozen voor een flinke investering in het voortraject. Ik verwacht dat door vroegtijdige inschakeling van de SO-expertise in het basisonderwijs ten behoeve van diagnose en advies sneller adequate hulp kan worden geboden en verwijzing naar het speciaal onderwijs in een aantal gevallen kan worden voorkomen. Daarnaast zal ook de schoolbegeleiding de basisscholen ondersteunen bij een goede dossiervorming.

De OR kan zich verenigen met de gedachtengang achter de aanpassing van de groeiregeling en de wijze van benutting van de daardoor vrijkomende middelen. Wel vraagt hij zich af of het niet evenzeer voor de hand had gelegen daarvoor te putten uit de opbrengst voor de operatie «Toerusting en Bereikbaarheid». Die opbrengst is bestemd voor een betere toerusting van het basisonderwijs, waaraan de RVC naar het oordeel van de OR, althans indirect, ook een bijdrage levert.

Over de besteding van de T&B-opbrengst zijn met het veld afspraken gemaakt die ik graag wil handhaven. Financiering van de RVC past niet binnen deze afspraken.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijziging Onderwijskundig besluit ISOVSO

Artikel 1

De begripsverruiming van de ambulante begeleiding is aangekondigd en gemotiveerd in de WSNS-wet. Deze ruimere definitie is van toepassing voor alle (v)so-scholen en heeft betrekking op het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs.

Artikel 15

De wijziging van dit artikel houdt verband met de nieuwe regeling voor ambulante begeleiding bij de aan een samenwerkingsverband deelnemende scholen (artikel 11a Formatiebesluit ISOVSO 1992). Het partieel en tijdelijk meetellen voor de formatie van de naar het basisonderwijs overgeplaatste leerlingen wordt beperkt tot de (ex-)leerlingen van de niet aan een samenwerkingsverband deelnemende scholen. De beperking geldt ook voor de bepaling over ambulante begeleiding in artikel 16 door de verwijzing in dat artikel naar «de leerlingen bedoeld in artikel 15».

Artikel 17

De taak van de RVC zoals opgenomen in het onderhavige besluit valt in de praktijk uiteen in een aantal deeltaken. De RVC beoordeelt of de door het basisonderwijs beschikbaar gestelde gegevens toereikend zijn om de beslissing te kunnen nemen. Indien dit het geval is, gaat zij na of de basisschool in het voortraject alle mogelijke onderwijskundige en pedagogisch-didactische maatregelen heeft genomen om de onderwijsproblemen van de betreffende leerling op te lossen en of de aard en de oorzaak van de onderwijsproblemen in het voortraject toereikend geanalyseerd zijn. Als de RVC aanvullende informatie noodzakelijk acht, vraagt zij deze allereerst aan de verwijzende basisschool.

De RVC kan zonodig ook elders informatie inwinnen. Bij de beoordeling van leerlingen die niet door een basisschool, maar door een andere instelling (bijv. RIAGG, medisch kinderdagverblijf, jeugdhulpverlening) worden verwezen, kan de RVC zich baseren op de door deze instanties beschikbaar gestelde gegevens. Dit kan van belang zijn indien leerlingen rechtstreeks in het IOBK instromen.

Artikel 18

Dit artikel bepaalt dat de RVC bestaat uit 5 leden, waaronder een voorzitter.

Het aantal van 5 leden is gekozen met het oog op de werkbaarheid. Een regionale verwijzingscommissie benoemt uit zijn midden een voorzitter. De commissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretariaat, dat geen deel uitmaakt van de commissie.

Grote regio's met meer dan 30 000 basisschoolleerlingen hebben desgewenst de mogelijkheid twee aparte kamers in te richten, waardoor het totaal aantal RVC-leden in deze regio's op 10 komt. De mogelijkheid om kamers te vormen was al genoemd in de toelichting bij artikel 32a, zevende lid, van de ISOVSO (Kamerstukken II, 1993/94, 23 486, nr. 16). Door de grens van 30 000 leerlingen te hanteren, krijgen niet alleen de grootste gemeenten zoals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, maar ook uitgestrekte regio's met een groot aantal leerlingen waaronder Friesland, Groningen, Drenthe, Flevoland en Zeeland de gelegenheid om kamers in te richten. Overigens leidt de inrichting van twee kamers niet tot een hogere bekostiging van de RVC. De werkzaamheden worden immers verdeeld over de beide kamers en dus over het grotere aantal leden van de RVC.

De leden van de commissie worden aangezocht op persoonlijke titel en op grond van hun deskundigheid. Er is geen sprake van vertegenwoordiging van een bepaald verband of een bepaalde groep in de commissie. Het besluit bevat ook geen nadere aanwijzingen over de disciplines die binnen de commissie vertegenwoordigd dienen te zijn. Er is van uitgegaan dat het onderwijsveld zelf daaraan op verantwoorde wijze invulling kan geven. Een grotere vrijheid bij de samenstelling geeft meer mogelijkheden om een regionale verwijzingscommissie te vormen die op haar taak berekend is. Daarbij is van belang dat de regionale verwijzingscommissie niet – zoals voorheen het geval was bij de commissie van onderzoek, waarvoor wel disciplines waren aangewezen – zelfstandig kinderen zal onderzoeken, maar vooral zal oordelen op basis van een onderwijskundig rapport van de basisschool en gegevens van andere instanties. Aan de hand daarvan dient de commissie na te gaan of al het mogelijke is gedaan om de leerling in het basisonderwijs op te vangen. Met het oog op deze taak is het voorschrijven van disciplines voor de leden van de regionale verwijzingscommissie niet nodig en niet gewenst.

Om de onafhankelijkheid van de RVC te waarborgen en een verstrengeling van belangen te voorkomen kunnen de leden van de commissie niet afkomstig zijn van basisscholen of scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het werkgebied van de commissie. Wel kan worden gedacht aan directeuren van basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit andere regio's, gepensioneerden of bijv. PABO-docenten.

Artikel 19

Op grond van het eerste lid retourneert de RVC nadat een beslissing onherroepelijk is geworden, alle gegevens die zij heeft ontvangen. Indien de ouders hiermee instemmen, kan de RVC het dossier van een leerling beschikbaar stellen aan de school die de leerling toelaat. De ratio van dit lid is van praktische aard. Problemen met de archivering en de privacybescherming worden aldus voorkomen.

De WSNS-wet bepaalt dat de RVC over leerlingen die niet toelaatbaar worden geacht tot de gevraagde schoolsoort adviseert over onder meer een mogelijke aanpak van de leerling op de eigen basisschool of over verwijzing naar een andere basisschool. De RVC vergewist zich in het laatstgenoemde geval op grond van het nieuwe artikel 19, tweede lid, van het Onderwijskundig besluit ISOVSO vooraf dat de basisschool die zij op het oog heeft bereid en in staat is de leerling toe te laten. Internaatsleerlingen die bij de RVC worden aangemeld voor plaatsing op een ZMOK-school die is verbonden aan een internaat, zullen door de RVC over het algemeen als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt. De RVC besluit in dit geval slechts dat de leerling niet toelaatbaar is als dit uit de beschikbare gegevens onomstotelijk blijkt. De reden daarvoor is, dat voor leerlingen die bijvoorbeeld door de rechter zijn veroordeeld tot plaatsing voor een bepaalde tijd op een internaat, een volledige toetsing door de RVC dubbelop en qua tijd niet werkbaar zou zijn. Voor de overige soorten speciaal onderwijs geldt dit niet.

Op grond van artikel 32d, eerste lid, van de ISOVSO brengt de RVC mij jaarlijks een verslag uit over haar werkzaamheden. Artikel 19, derde lid, van het Onderwijskundig besluit ISOVSO vermeldt de onderdelen van dit verslag: de gehanteerde procedures en werkwijzen, de toegepaste criteria, het aantal aanmeldingen per onderwijssoort, het aantal verwijzingen per onderwijssoort en aantal en aard van de adviezen in de gevallen waarin van verwijzing is afgezien.

Voor de werkwijze van de regionale verwijzingscommissie bevat ook de Algemene wet bestuursrecht (AWB) nog een aantal relevante voorschriften. Beslissingen van de RVC over de toelaatbaarheid van leerlingen zijn beschikkingen in de zin van de AWB. Deze stelt aan de beschikkingen procedurele eisen, die door de RVC in acht genomen dienen te worden. De RVC moet op grond van artikel 4:13 van de AWB binnen een redelijke termijn een beslissing nemen. Deze termijn is in elk geval verstreken als de commissie binnen acht weken na ontvangst van een aanvrage geen beslissing heeft genomen en niet schriftelijk aan de aanvrager heeft gemeld op welke termijn de beschikking tegemoet kan worden gezien. De RVC dient verder bij de voorbereiding van haar beslissing de nodige kennis te verzamelen. Voordat de RVC een beslissing neemt, kan het noodzakelijk zijn belanghebbenden te horen. Uiteraard is het gewenst dat de RVC zich in dit verband ook op de hoogte stelt van eventuele wensen met betrekking tot de richting van het onderwijs om te voorkomen dat een advies tot plaatsing van de leerling op een andere basisschool zou worden uitgebracht waarvan bij voorbaat vaststaat dat het niet aansluit bij de wensen van de ouders. Een dergelijk advies houdt overigens geen verplichting in tot opvolging. De bepalingen in art. 3:2, 4:7 en 4:8 van de AWB zijn in dit verband van belang.

Voor het overige bepaalt de RVC haar werkwijze zelf.

Artikel 20

De minister erkent de RVC op voordracht van een regionaal werkzame SBD. In dit artikel is geregeld dat de SBD deze voordracht doet na overleg met de samenwerkingsverbanden. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de RVC over voldoende draagvlak beschikt binnen de verbanden. Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor het begrip «horen» maar voor «overleg plegen» om te bewerkstelligen dat men ook daadwerkelijk overleg pleegt. De resultaten van het overleg worden door de SBD meegezonden met het erkenningsverzoek. De minister zal de voordracht toetsen op onafhankelijkheid van de commissie en draagvlak binnen de regio.

Met het bepaalde in artikel 20 is eveneens geregeld dat in voorkomend geval overleg plaatsvindt met de landelijke schoolbegeleidingsdienst, wanneer scholen daarbij zijn aangesloten.

Artikel II. Wijziging Formatiebesluit ISOVSO 1992

Artikel 1

Zie de toelichting bij de wijziging van artikel 1 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO.

Artikel 6

In onderdeel c van dit artikel is voor de afronding op een veelvoud van een aantal minuten aangegeven wanneer naar boven en wanneer naar beneden wordt afgerond.

In de in het Formatiebesluit ISOVSO 1992 voorkomende gevallen wordt het aantal af te ronden minuten berekend aan de hand van een formule. Om na te gaan of naar boven of naar beneden moet worden afgerond dient de uitkomst van deze formule (bijvoorbeeld 345 minuten) te worden gedeeld door het aantal minuten op een veelvoud waarvan afronding dient plaats te vinden (bijvoorbeeld 60 minuten). Als bij dit quotiënt het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, vindt afronding naar beneden en als het 5 of meer is afronding naar boven plaats. In het voorbeeld is het quotiënt 345 : 60 = 5,75, zodat afronding naar boven (op 360 minuten) plaatsvindt.

Bij een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs worden voor de berekening van het aantal minuten per categorie onderwijsondersteunend personeel afzonderlijke formules toegepast voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, waarna de uitkomsten bij elkaar worden opgeteld en het totaal wordt afgerond op een veelvoud van 15 minuten (artikel 13, tweede lid). In dit geval wordt de afronding op grond van het nieuwe onderdeel c van artikel 6 bepaald door het quotiënt van de uitkomst van beide formules te zamen en het aantal minuten waarop wordt afgerond.

Artikelen 7 en 8

Omdat de berekening van de formatie voor de ambulante begeleiding is opgenomen in de artikelen 11 en 11a, is de verwijzing naar artikel 11 in bovengenoemde artikelen aangepast.

Artikel 9

In dit artikel wordt bepaald dat de groeiregeling bij scholen en afdelingen voor LOM, MLK en IOBK pas wordt toegepast als het aantal leerlingen stijgt met ten minste de kleinste factor N. Hiermee wordt voor dit onderwijs de voor de inwerkingtreding van het besluit van 23 oktober 1993, houdende wijziging van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 in verband met versoepeling van de groeiregeling op grond van artikel 9 (Stb. 1993, 553), geldende regeling wederom ingevoerd. De vrijkomende middelen zullen worden gebruikt om de kosten van de RVC's te bestrijden.

Artikel 11

Artikel 11 is aangepast omdat de nieuwe wijze van berekening van de vergoeding voor ambulante begeleiding voor de scholen en afdelingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de ISOVSO, is opgenomen in artikel 11a.

Artikel 11a

Artikel 11a regelt de nieuwe wijze van berekening van de vergoeding voor ambulante begeleiding voor de scholen en afdelingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de ISOVSO.

Bij de berekening worden in aanmerking genomen:

– de leerlingen die in de 12 maanden voorafgaand aan de desbetreffende teldatum teruggeplaatst zijn naar het basisonderwijs en die op de desbetreffende teldatum niet meer zijn ingeschreven op de school (r);

– het aantal leerlingen dat, vergeleken met de instroom-norm van de school, in de 12 maanden voorafgaand aan de teldatum minder is ingestroomd vanuit het basisonderwijs (de verminderde instroom).

De instroom-norm van de school wordt als volgt berekend:

Het aantal basisschoolleerlingen in het samenwerkingsverband (p) wordt vermenigvuldigd met 0,0071; dit getal geeft de verhouding weer tussen de landelijke instroom vanuit het basisonderwijs in het speciaal onderwijs voor LOM, MLK en IOBK tussen 16 januari 1991 en 1 oktober 1991 (10 056) en het totaal aantal basisschoolleerlingen per laatstgenoemde datum exclusief de opslag voor tussentijdse instroom (1 407 021). Onder het totale aantal leerlingen van scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband vallen ook leerlingen van rijdende scholen voor kinderen van kermisexploitanten en circusmedewerkers en van scholen voor ligplaatsonderwijs aan varende kinderen die (op vrijwillige basis) zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband. Voor deze scholen geldt geen teldatum, maar wordt de formatie gerelateerd aan de hoogste dagtellingen over een aantal maanden (artikel B 16l en C 15l van het Besluit trekkende bevolking WBO). Deze systematiek is, voor zover het deze scholen betreft, overgenomen voor de berekening van het aantal basisschoolleerlingen in het samenwerkingsverband.

Indien meer scholen voor speciaal onderwijs in een verband participeren wordt het aantal basisschoolleerlingen gedeeld door het aantal deelnemende scholen (q). Bij deelname van een school aan meerdere samenwerkingsverbanden is de totale p/q de som van de p/q's van de verschillende verbanden.

Op de instroomnorm wordt de werkelijke instroom (s) in mindering gebracht. Het resultaat van de berekening van de verminderde instroom (0,0071 x p/q – s) kan niet kleiner zijn dan nul. Dat betekent dat ambulante begeleiding voor teruggeplaatste leerlingen bij een groeiende instroom van de school niet in het geding is.

Rekenvoorbeeld:

Een school met 4 teruggeplaatste leerlingen en een instroom van 5 participeert in 3 samenwerkingsverbanden met resp. 1000, 3000 en 5000 leerlingen. In één verband neemt nog een tweede school voor speciaal onderwijs deel, in een ander verband participeren nog 2 scholen voor speciaal onderwijs.

H = (r + (0,0071 x p/q – s) x 82 minuten

H = (4 + (0,0071 x (1000/1 + 3000/2 + 5000/3) – 5)) x 82 minuten

H = (4 + (29,583 – 5)) x 82 minuten

H = 2340 (afgerond op een veelvoud van 60).

In dit voorbeeld had de school in het desbetreffende jaar een lage instroom (5 leerlingen), vergeleken met de instroom-norm van die school (29,583 leerlingen). 24,583 leerlingen worden vanwege de verminderde instroom bij de berekening van de vergoeding voor de ambulante begeleiding in aanmerking genomen, naast de 4 teruggeplaatste leerlingen.

Zoals uit het voorgaande blijkt, is de formatie voor de ambulante begeleiding mede afhankelijk van het aantal scholen dat in een samenwerkingsverband participeert. In verband hiermee en gelet op het feit dat de berekeningswijze van de formatie voor ambulante begeleiding voor de niet aan een samenwerkingsverband deelnemende 2/3 scholen een andere is, dienen scholen terdege na te gaan of het gelet op het aantal formatierekeneenheden dat beschikbaar zal zijn, gewenst is dat scholen toetreden tot het samenwerkingsverband.

Artikel 17

De tabel voor de berekening van de formatie voor de ambulante begeleiding is aangepast in verband met de nieuwe wijze van berekening van de vergoeding voor zover het betreft de scholen of afdelingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 21a van de ISOVSO. Het betreft hier de scholen of afdelingen voor LOM, MLK en IOBK waar speciaal onderwijs wordt gegeven. De verwijzing naar het IOBK is geheel vervallen. De verwijzing naar LOM en MLK blijft relevant voor het voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel 18

Het aantal minuten voor de administratieve medewerker, de maatschappelijke deskundige, de orthopedagoog/psycholoog en de psychologisch assistent voor MLK, LOM en IOBK in het speciaal onderwijs is verlaagd, omdat voor de desbetreffende scholen een deel van de taken van de commissie van onderzoek wordt overgenomen door de regionale verwijzingscommissie. Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting reeds is opgemerkt, zal de resterende formatie ter beschikking worden gesteld aan de scholen voor speciaal onderwijs in een samenwerkingsverband voor de expertise-functie ten behoeve van basisscholen. De inzet wordt verantwoord in het zorgplan.

Artikel III. Wijziging Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO

Artikel 1

Zie de toelichting bij de wijziging van artikel 1 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO.

Artikel 78

Omdat de berekening van de formatie voor de ambulante begeleiding is opgenomen in de artikelen 11 en 11a van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, is de verwijzing naar artikel 11 van dat besluit aangepast.

Artikel IV. Overgangsregeling ambulante begeleiding voor het schooljaar 1995–1996

Deze regeling is noodzakelijk om te voorkomen dat in het schooljaar 1995–1996 een dubbele vergoeding wordt verstrekt voor ambulante begeleiding.

Artikel V. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip hangt samen met het feit dat het onderhavige besluit moet worden voorgehangen. Het ligt in de bedoeling het besluit zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1985, 517, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 september 1994, Stb. 590.

XNoot
2

Stb. 1992, 127, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 januari 1995, Stb. 48.

XNoot
3

Stb. 1987, 617, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 januari 1995, Stb. 48.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 maart 1995, nr. 52.

Naar boven