Besluit van 3 november 1995, houdende wijziging van
het koninklijk besluit van 28 mei 1991, houdende wijziging van het Rijkswachtgeldbesluit
1959 en andere uitkeringsregelingen (Stb. 331), alsmede van het koninklijk
besluit van 6 september 1991, houdende wijziging van de Militaire wachtgeldregeling
1961 en de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van
de krijgsmacht 1982, (Stb. 474) in verband met de verlenging van de werkingsduur
van de overgangsuitkering
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens
de Staatssecretaris van Defensie, van 2 oktober 1995, nr. AB95/U1306, directoraat-generaal
Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Uitkeringen
en Pensioenen;
Gelet op artikel 125, eerste lid, en artikel
134, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 12 van de
Militaire Ambtenarenwet 1931 en artikel 23 van de wet van
15 juni 1972 tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel;
De Raad van State gehoord (advies van 17 oktober 1995, nr. W04.95.0536);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, mede
namens de Staatssecretaris van Defensie, van 27 oktober 1995, nr. AB95/U1480,
directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken
Overheid, afdeling Uitkeringen en Pensioenen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Artikel X van het koninklijk besluit van 28 mei 1991, houdende wijziging
van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en andere uitkeringsregelingen (Stb. 331),
wordt als volgt gewijzigd:
A
Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene die vóór 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld
als bedoeld in het Rijkswachtgeldbesluit 1959, waarvan de duur, nadat toepassing
is gegeven aan artikel VII, tweede lid, van dit besluit, verstrijkt in de
periode 1 april 1991 tot en met 31 december 1997, heeft recht op een overgangsuitkering.
B
In het tweede lid wordt «1 januari 1996» vervangen door: 1
januari 1998.
ARTIKEL II
Artikel VII van het koninklijk besluit van 6 september 1991, houdende
wijziging van de Militaire wachtgeldregeling 1961 en de Premieregeling en
aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht 1982 (Stb.
474), wordt als volgt gewijzigd:
A
Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene die vóór 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld
als bedoeld in de Militaire wachtgeldregeling 1961, waarvan de duur, nadat
toepassing is gegeven aan artikel III van dit besluit, verstrijkt in de periode
1 april 1991 tot en met 31 december 1997, heeft recht op een overgangsuitkering.
B
In het tweede lid wordt «1 januari 1996» vervangen door: 1
januari 1998.
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 3 november 1995
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Uitgegeven de drieëntwintigste november 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
NOTA VAN TOELICHTING
Als onderdeel van de invoering van de eerste fase van de WW-bodem in de
ambtelijke ontslaguitkeringsregelingen was een overgangsregeling opgenomen.
Deze overgangsregeling betreft de betrokkenen in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit
1959, alsmede die in de zin van de Militaire wachtgeldregeling 1961 en de
Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht
1982. Zij voorzag in een uitkering voor diegenen die reeds vóór
de stelselherziening in het genot waren van een wachtgeld en die aanspraak
op een uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) zouden krijgen
als de werkingsduur van de WWV opnieuw zou zijn verlengd. Om voor een overgangsuitkering
in aanmerking te komen, diende de wachtgeldduur van de bedoelde betrokkene
te verstrijken gedurende de periode 1 april 1991 tot 1 april 1993. De beslissing
om de invoering van de WW-bodem tweede fase uit te stellen van 1 april 1993
tot 1 januari 1996 heeft ertoe geleid dat is besloten deze overgangsregeling
eveneens te verlengen tot 1 januari 1996. Deze verlenging is geformaliseerd
en gepubliceerd in het Staatsblad 1994, 270.
Op 10 februari 1995 heeft het kabinet besloten dat het overheidspersoneel
niet per 1 januari 1996, maar per 1 januari 1998 onder de werking van de werknemersverzekeringen
wordt gebracht. Aangezien met deze beslissing de invoering van de WW-bodem
tweede fase is uitgesteld tot 1 januari 1998, ligt het in de rede bovengenoemde
overgangsregeling wederom te verlengen, nu tot 1 januari 1998.
Het uitstel van de invoering van de tweede fase «WW-bodem»
leidt tot een wijziging van een onderdeel van het overgangsrecht, dat deel
uitmaakt van de regelgeving als gevolg van de eerste fase «WW-bodem».
Het gaat hierbij om de eerdergenoemde overgangsuitkering, die wordt toegekend
aan degene die op 1 januari 1987 reeds in het genot was van een wachtgeld
op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 of de Militaire wachtgeldregeling
1961. De voorwaarde om voor deze overgangsuitkering in aanmerking te komen,
wijzigt als volgt. De einddatum van de periode waarbinnen de wachtgeldduur
van betrokkene verstreken moet zijn (1 januari 1996) wordt gewijzigd in 1
januari 1998. Met uitzondering van de duurbepaling blijven de bepalingen terzake
van de overgangsuitkering ongewijzigd. Omdat per 1 januari 1998 alle dan nog
lopende uitkeringen zullen worden beëindigd, hebben de overgangsuitkeringen
die na 1 januari 1997 ingaan, een kortere duur dan een jaar.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de
Wet op de Raad van State.