Besluit van 27 januari 1995 tot voortzetting periode andere berekeningswijze bekostiging hoger kunstonderwijs tot 1 januari 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 20 januari 1995, nr. HBO/PR-94051009, directie Hoger Beroepsonderwijs;

Gelet op artikel 16.26, derde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De periode, bedoeld in artikel 16.26, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt voortgezet tot 1 januari 2000.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1994, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1995.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 januari 1995

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de veertiende februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Op grond van artikel 16.26, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) worden de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst, bedoeld in artikel 7.4, vijfde lid, eerste en derde volzin, van de WHW, alsmede de in opleidingen omgezette studierichtingen, bedoeld in Bijlage I, onderdelen G, H.3, nummers 3 tot en met 5 en nummers 7 tot en met 12, en H.4, nummer 15, van de Tijdelijke regeling H.B.O.-opleidingen tot en met het begrotingsjaar 1994 op een andere wijze bekostigd dan op de in artikel 2.6, van de WHW, bedoelde algemene berekeningswijze. De periode waarvoor een andere berekeningswijze geldt kan, volgens artikel 16.26, derde lid, van de WHW, bij koninklijk besluit worden voortgezet tot uiterlijk 1 januari 2000.

Het onderhavige koninklijk besluit strekt tot voortzetting van deze periode tot 1 januari 2000. De reden hiervoor is dat de verkorting van de cursusduur van de initiële fase, de getemporiseerde invoering van de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst, bedoeld in artikel 7.4, vijfde lid, eerste en derde volzin, van de WHW, en de realisatie van de overeengekomen capaciteitsreductie in de periode tot en met het jaar 2000 hun beslag zullen krijgen. Deze herstructurering van het hoger kunstonderwijs vergt, zoals na overleg met de HBO-Raad ook is gebleken, een verlenging van de periode waarvoor een andere berekeningswijze geldt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven