Wet van 26 oktober 1995, houdende wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met de instelling van een adviesorgaan voor het beleid op het terrein van de cultuur (Raad voor cultuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, met inachtneming van artikel 79 van de Grondwet, een vast college in te stellen dat adviseert over 's Rijks beleid op het terrein van de cultuur, zulks mede ter vervanging van de Raad voor de Kunst, de Mediaraad en de Raad voor het cultuurbeheer en daartoe de Wet op het specifiek cultuurbeleid te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Wet op het specifiek cultuurbeleid1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel f, een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a.

2. In het derde lid wordt de passage «Artikel 144c van de Provinciewet (Stb. 1983, 649) en artikel 237c van de gemeentewet (Stb. 1983, 649)» vervangen door: Artikel 186 van de Provinciewet en artikel 183 van de Gemeentewet

B

Na hoofdstuk I wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. RAAD VOOR CULTUUR

Artikel 2a
  • 1. Er is een Raad voor cultuur die Onze Minister, de beide Kamers der Staten-Generaal of Onze Ministers wie het mede aangaat, desgevraagd adviseert over het cultuurbeleid van het Rijk.

  • 2. De Raad kan uit eigen beweging Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, adviseren over ontwikkelingen die verband houden met het cultuurbeleid van het Rijk.

Artikel 2b
  • 1. De Raad heeft een voorzitter en ten hoogste 24 overige leden.

  • 2. De voorzitter en de overige leden worden, de Raad gehoord, op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit benoemd en in bijzondere gevallen geschorst en ontslagen.

  • 3. Bij de benoeming van de overige leden wordt ervoor zorggedragen dat de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 2k, door middel van één of meer leden in de Raad herkenbaar aanwezig zijn.

  • 4. De benoeming geschiedt voor een periode van ten hoogste vier jaren.

  • 5. Aftredende leden van de Raad kunnen éénmaal worden herbenoemd.

  • 6. Onze Minister kan regelen stellen voor de wijze waarop de voordracht, bedoeld in het tweede lid, tot stand komt.

Artikel 2c
  • 1. Onder de Raad ressorteren drie commissies ter voorbereiding van de adviezen die Onze Minister vraagt ingevolge de Archiefwet 1962, de Monumentenwet 1988 onderscheidenlijk de Wet tot behoud van cultuurbezit.

  • 2. De Raad kan voor de voorbereiding van andere adviezen tijdelijke commissies instellen.

  • 3. De Raad wijst uit zijn midden de voorzitter en de overige leden van een vaste of tijdelijke commissie aan.

  • 4. Indien voor de voorbereiding van een advies een specifieke deskundigheid is vereist die niet reeds in voldoende mate in de Raad aanwezig is, kan Onze Minister, op voordracht van de Raad, ten hoogste vijf andere personen dan leden van de Raad in een commissie benoemen. Zij kunnen in bijzondere gevallen door Onze Minister, op voordracht van de Raad, worden geschorst en ontslagen.

  • 5. Op een benoeming als bedoeld in het vierde lid is artikel 2b, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De Raad en de commissies kunnen zich, na een hiertoe strekkend besluit van de Raad, in bijzondere gevallen voor de voorbereiding van een advies bij hun werkzaamheden doen bijstaan door personen die geen deel uitmaken van de Raad of van een commissie.

Artikel 2d
  • 1. De Raad pleegt ten minste eenmaal per jaar overleg met Onze Minister over de door de Raad voorgenomen werkzaamheden voor de komende met Onze Minister overeengekomen adviesperiode.

  • 2. Ten behoeve van het in het eerste lid bedoelde overleg stelt de Raad een overzicht van de door hem voorgenomen werkzaamheden op en legt dit, tezamen met een raming van de met de uitvoering van de werkzaamheden gepaard gaande kosten, tijdig aan Onze Minister voor.

  • 3. Ten behoeve van het in het eerste lid bedoelde overleg zendt Onze Minister tijdig een overzicht van de door hem voorgenomen adviesaanvragen aan de Raad toe.

  • 4. De Raad stelt na het in het eerste lid bedoelde overleg het programma van zijn werkzaamheden vast en zendt dit aan Onze Minister en aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 2e
  • 1. De Raad stelt jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden, de uitgebrachte adviezen in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.

  • 2. De Raad zendt het verslag aan Onze Minister en aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 2f
  • 1. Telkens binnen een periode van vier jaren brengt de Raad een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen en voorstellen kunnen worden gedaan voor gewenste veranderingen.

  • 2. Onze Minister zendt het rapport, voorzien van zijn standpunt, aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 2g

De Raad kan zich rechtstreeks wenden tot andere adviesorganen, bestuursorganen en andere organisaties en personen voor het verkrijgen van de informatie die hij behoeft.

Artikel 2h
  • 1. Adviezen worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen.

  • 2. Een lid dat ter vergadering een standpunt heeft ingebracht dat afwijkt van het gevoelen van de meerderheid, kan over dat standpunt een afzonderlijke nota bij het advies voegen.

Artikel 2i
  • 1. Het personeel van de Raad bestaat uit een algemeen secretaris, secretarissen en de overige medewerkers, tezamen vormend het bureau van de Raad.

  • 2. De algemeen secretaris wordt, gehoord de Raad, op voordracht van Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. Hij is hoofd van het bureau.

  • 3. De secretarissen en de overige medewerkers worden, na overleg met de Raad, benoemd, geschorst en ontslagen door Onze Minister.

  • 4. Voor de uitoefening van zijn taak is de algemeen secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.

  • 5. Onze Minister draagt, na overleg met de Raad, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van het bureau.

Artikel 2j

De Raad zendt Onze Minister een afschrift van de adviesaanvragen van anderen dan van Onze Minister alsmede een afschrift van de adviezen die aan anderen dan aan Onze Minister zijn uitgebracht.

Artikel 2k
  • 1. De Raad stelt bij huishoudelijk reglement de aandachtsgebieden van het terrein van de cultuur vast die in de inrichting van de Raad herkenbaar aanwezig dienen te zijn.

  • 2. Onze Minister kan de Raad een aanwijzing ter zake van de vaststelling van de aandachtsgebieden geven.

  • 3. De Raad regelt bij huishoudelijk reglement de inrichting en werkwijze van de Raad en de commissies, in het bijzonder met betrekking tot de openbaarheid van de vergaderingen.

  • 4. De vaststelling van het huishoudelijk reglement alsmede de wijziging ervan, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 2l

De Raad houdt de op de adviezen betrekking hebbende voorbereidende stukken ter beschikking van Onze Minister.

C

In artikel 3, derde lid, wordt het laatste zinsdeel «bedoeld in artikel 144b, vierde lid, van de Provinciewet en artikel 237b, vierde lid, van de gemeentewet» vervangen door: bedoeld in artikel 185, vierde lid, van de Provinciewet en artikel 182, vierde lid, van de Gemeentewet.

ARTIKEL II

De archiefbescheiden van de Raad voor de Kunst, de Raad voor het cultuurbeheer en de Mediaraad gaan, voor zover zij niet zijn overgebracht ingevolge artikel 12 van de Archiefwet 1962, over naar de Raad voor cultuur.

ARTIKEL III

  • 1. In afwijking van artikel 2b, tweede lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid worden de leden van de Raad voor cultuur voor de eerste maal benoemd zonder de Raad te horen.

  • 2. In afwijking van artikel 2k, tweede en derde lid, worden de algemeen secretaris, de secretarissen en overige medewerkers van het bureau voor de eerste maal benoemd zonder overleg met de Raad voor cultuur.

ARTIKEL IV

De Wet op de Raad voor de Kunst 1977 wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

De Wet Raad voor het cultuurbeheer wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI

De Mediawet2 wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 2 tot en met 8 vervallen.

B

Artikel 28, onderdeel f, van de Mediawet komt te luiden:

f. de Raad voor cultuur, voor zover samenhangend met de advisering ten aanzien van radio, televisie, pers en andere vormen van massacommunicatie, tot een door Onze Minister te bepalen bedrag;

C

In artikel 75b, tweede lid, onderdeel d, worden de woorden «Raad voor de Kunst» telkens vervangen door: Raad voor cultuur.

D

In artikel 123, tweede lid, wordt na onderdeel b een punt gezet en vervalt onderdeel c.

ARTIKEL VII

Artikel 1, onderdeel d, van de Wet tot behoud van cultuurbezit3 wordt vervangen door:

d. de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

ARTIKEL VIII

De Monumentenwet 19884 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, tweede lid, onderdeel i, wordt vervangen door:

i. de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

B

In de artikelen 3, zesde lid, 7, tweede lid, 35, eerste, tweede en vierde lid, 40, tweede lid, 45, eerste lid, en 49, eerste lid, wordt «Raad voor het cultuurbeheer» vervangen door: Raad.

ARTIKEL IX

In artikel 5 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 19355, wordt «Mediaraad» vervangen door: Raad voor cultuur.

ARTIKEL X

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 oktober 1992 ingediende voorstel van wet tot vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten (Archiefwet 19..)6 (Kamerstukken II 1992/1993, 22 866, nrs. 1–2), tot wet wordt verheven, wordt:

a. die wet gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel g, vervalt;

B

In artikel 5, tweede lid, wordt «Raad voor het cultuurbeheer» vervangen door: Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid,

b. in artikel I, artikel 2c, eerste lid, «de Archiefwet 1962» en in artikel II «artikel 12 van de Archiefwet 1962» vervangen door de citeertitel van die wet.

ARTIKEL XI

De tekst van de Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de artikelen en hoofdstukken van de Wet op het specifiek cultuurbeleid opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen en hoofdstukken met de nieuwe nummering in overeenstemming.

ARTIKEL XII

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 26 oktober 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

Uitgegeven de eenentwintigste november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1993, 193, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 april 1995, Stb. 277.

XNoot
2

Stb. 1994, 386, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 november 1995, Stb. 538.

XNoot
3

Stb. 1984, 49, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 355.

XNoot
4

Stb. 1988, 638, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 april 1995, Stb. 277.

XNoot
5

Stb. 1935, 403, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 mei 1994, Stb. 1995, 386.

XNoot
6

Stb. 1995, 276, gewijzigd bij de wet van 28 april 1995, Stb. 277.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 24 090.

Handelingen II 1994/95, blz. 5121–5142; 5143–5151; 5266–5267; 5269.

Kamerstukken I 1994/95, 24 090 (286, 286a, 286b); 1995/96, 24 090 (27, 27a).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 24 oktober 1995.

Naar boven