Besluit van 13 oktober 1995 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met verhoging van de vergoedingen voor onder meer niet tot de rechterlijke macht behorende leden van gerechten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 12 mei 1995, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 496685/95/6;

Gelet op de artikelen 89, eerste lid, van de Grondwet, 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, 124, 125, vijfde lid, van de Pachtwet, 68, tweede lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet, 72, achtste lid, en 73, achtste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, 16, derde lid, van de Tariefcommissiewet, 21, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling en 40, eerste lid, van de Wet persoonsregistraties;

De Raad van State gehoord (advies van 31 juli 1995, no. W03.95.0258);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 6 oktober 1995, Directie Wetgeving, nr. 516175/95/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het koninklijk besluit van 14 februari 1963 (Stb. 50)1 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, vijfde lid, van de Pachtwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Aan de niet tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers van de kantongerechten wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de kantonrechters-plaatsvervangers.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Aan de raden en de plaatsvervangende raden in de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsherenplaatsvervangers.

ARTIKEL II

Artikel 8 van het >Reglement voor de kamer voor het kwekersrecht2 komt te luiden:

Artikel 8

Aan de raden en de plaatsvervangende raden in de in artikel 1 bedoelde kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

ARTIKEL III

Artikel 13 van het Reglement voor de ondernemingskamer3 komt te luiden:

Artikel 13

Aan de raden en de plaatsvervangende raden wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

ARTIKEL IV

Artikel 13 van het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem4 komt te luiden:

Artikel 13

Aan de raden en de plaatsvervangende raden wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

ARTIKEL V

Aan de militaire leden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931 wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.

ARTIKEL VI

Artikel 10 van het Tariefcommissiebesluit5 komt te luiden:

Artikel 10

Aan de buitengewone leden van de Tariefcommissie wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

ARTIKEL VII

Artikel 4, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit Commissie gelijke behandeling6 komt te luiden:

  • 2. De vergoeding wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.

ARTIKEL VIII

Artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 augustus 1989, houdende uitvoering van artikel 40, eerste lid, van de Wet persoonsregistraties (Stb. 335), komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Aan de plaatsvervangende en de buitengewone leden wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.

  • 2. Aan de plaatsvervangende leden die optreden als voorzitter van een meervoudige afdeling of als enkelvoudige afdeling, wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

ARTIKEL IX

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel V vervalt met ingang van het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 26 juni 1995 ingediende Voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (salariswijziging per 1 januari 1995) (Kamerstukken II, 1994/95, 24 231, nr. 2) tot wet is verheven en in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 oktober 1995

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 doel en inhoud

Bij Besluit van heden tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met een nieuwe regeling van de vergoedingen voor plaatsvervangers in de rechterlijke macht (hierna: Besluit vergoedingen plaatsvervangers rechterlijke macht) zijn de vergoedingen per zitting voor plaatsvervangend officieren van justitie, kantonrechters-, rechters- en raadsheren-plaatsvervangers en voor raadsheren in buitengewone dienst van en advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad verhoogd. De verhoging, die van overeenkomstige toepassing is op de plaatsvervangende leden van de bijzondere administratiefrechterlijke colleges, vindt gefaseerd plaats volgens onderstaand schema:

 nu1-1-19951-1-1996
1. raadsheer en advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raadf 310f 520f 730
2. raadsheer-plaatsvervanger in gerechtshof, Centrale Raad van Beroep of College van Beroep voor het bedrijfsleven, en plaatsvervangend lid Tariefcommissief 200f 380f 560
3. kantonrechter-plaatsvervanger, rechter-plaatsvervanger, plaatsvervangend officier van justitie en plaatsvervangend lid College van beroep studiefinancieringf 200f 310f 420

In de toelichting bij dat besluit is aangekondigd, dat de vergoedingen voor de niet tot de rechterlijke macht behorende leden van diverse colleges overeenkomstig zullen worden verhoogd. Tot uitvoering van dat voornemen strekt het onderhavige besluit.

Het gaat in dit besluit om die functionarissen voor wie de vergoeding is gekoppeld aan die van bovengenoemde plaatsvervangers. In de eerste plaats zijn dat de niet tot de rechterlijke macht behorende leden van (bijzonder kamers van) gerechten, de zogenoemde leken-leden, die vanwege hun specifieke deskundigheid deelnemen aan de rechtspraak op bepaalde terreinen. Deze categorie omvat de leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers van de kantongerechten, de raden en plaatsvervangende raden in de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem, in de kamer voor het kwekersrecht van het gerechtshof te 's-Gravenhage, in de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam, in de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem, de militaire leden van de zogenoemde militaire ambtenarenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage en de buitengewone leden van de Tariefcommissie. De artikelen I tot met VI hebben hierop betrekking.

De tweede categorie omvat de plaatsvervangende leden van de Commissie gelijke behandeling en de plaatsvervangende en buitengewone leden van de Registratiekamer, wier vergoedingen blijkens de desbetreffende besluiten en de nota's van toelichting eveneens gelijkgesteld zijn aan die van plaatsvervangers in de rechterlijke macht. Hierop hebben de artikelen VII en VIII betrekking.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de teksten van de bepalingen waarin bovenbedoelde vergoedingen zijn geregeld en die thans vaak nodeloos uiteen lopen, te harmoniseren. Bovendien is uit praktische overwegingen nu overal, in plaats van het noemen van een vast bedrag, de formule gebruikt: «Aan.... wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de rechters/raadsheren-plaatsvervangers.». Door deze zogenaamde dynamische verwijzing zal in de toekomst een wijziging in de vergoeding voor de plaatsvervangers in de rechterlijke macht automatisch doorwerken, zonder dat daar nog een besluit als het onderhavige voor nodig is.

Een dergelijke dynamische verwijzing komt thans reeds voor in artikel 33, derde lid, van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst. De verhoging van de vergoeding voor rechters-plaatsvervangers is reeds uit dien hoofde van overeenkomstige toepassing op het lid en de plaatsvervangende leden van de zogenoemde gewetensbezwaren-kamer van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage. Dat is de reden dat zij, hoewel behorend tot de in de onderhavige algemene maatregel van bestuur geregelde categorie van leken-leden, hierin niet zijn opgenomen.

1.2 financiële gevolgen

Het gaat hier uitsluitend om vergoedingen die op de begroting van het Ministerie van Justitie staan. In de financiële dekking van de kosten van de verhoging is bij eerderbedoeld Besluit vergoedingen plaatsvervangers rechterlijke macht reeds voorzien op de wijze zoals vermeld in de nota van toelichting bij dat besluit.

2. Artikelsgewijs

De artikelen I tot en met VIII zijn in het algemeen gedeelte reeds toegelicht. Hieronder volgt een nadere toelichting op artikel V en een toelichting op artikel IX.

Artikel V

In de Militaire Ambtenarenwet 1931 ontbreekt sinds 1 juli 1992 een uitdrukkelijke bepaling over de vergoeding voor de militaire leden van de zogenoemde militaire ambtenarenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage. Dit onbedoelde hiaat wordt in het bij koninklijke boodschap van 26 juni 1995 ingediende Voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (salariswijziging per 1 januari 1995) (Kamerstukken II, 1994/95, 24 231, nr. 2), artikel XI, opgevuld door invoeging in de Militaire Ambtenarenwet 1931 van een nieuw artikel 5b. Aangezien de inhoud van dat artikel goed aansluit bij hetgeen in het onderhavige besluit wordt geregeld, de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 24 231 nog in een pril stadium verkeert en het onjuist zou zijn deze materie onnodig lang ongeregeld te laten, is in artikel V van dit besluit een tijdelijke voorziening getroffen. In zoverre is dit besluit een zelfstandige algemene maatregel van bestuur, reden waarom in de aanhef artikel 89, eerste lid, van de Grondwet is opgenomen.

Ingevolge artikel IX, tweede lid, van dit besluit vervalt artikel V weer zodra bedoelde wetswijziging haar beslag zal hebben gekregen.

Artikel IX

Eerste lid

Hoewel aan het onderhavige besluit zelf geen terugwerkende kracht wordt toegekend, geldt de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1995 die in het Besluit vergoedingen plaatsvervangers rechterlijke macht aan de eerste fase van de verhoging is toegekend, uiteraard ook voor de in het onderhavige besluit geregelde vergoedingen. Daarop zijn de regels voor de plaatsvervangers immers van overeenkomstige toepassing verklaard.

Tweede lid

Verwezen zij naar de toelichting op artikel V.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij besluit van

27 februari 1987, Stb. 58.

XNoot
2

Stb. 1967, 227.

XNoot
3

Stb. 1970, 560, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 juni 1992, Stb. 330.

XNoot
4

Stb. 1976, 227, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 juni 1992, Stb. 330

XNoot
5

Stb. 1971, 560, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 september 1994, Stb. 697.

XNoot
6

Stb. 1994, 607.

XHistnoot

Het avies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 november 1995, nr. 221.

Naar boven