Besluit van 26 september 1995, houdende uitvoering
van artikel 66 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP
(Besluit uitvoering artikel 66 Wet financiële voorzieningen privatisering
ABP)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 19 juli 1995,
nr. PAV 6204/95013668;
Gelet op artikel 66 van de Wet financiële voorzieningen privatisering
ABP;
De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1995, nr. W07.95.0413);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 19 september
1995, nr. PAV6204/95017114;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
b. Amp-wet: Algemene militaire pensioenwet;
c. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;
d. militair: militair als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel
b, onder 3° van de wet;
e. inhouding: inhouding ter uitvoering van artikel 66 van de wet, met
als doel niet beoogde inkomensvoordelen te voorkomen;
f. inkomsten: inkomsten en geldswaarden van emolumenten die bepalend zijn
voor de pensioengrondslag van de militair, bedoeld in artikel C 1 van de Amp-wet,
voorzover deze feitelijk zijn genoten, met dien verstande dat de aanspraak
op vakantie-uitkering over de maand waarin deze is opgebouwd, tot de inkomsten
wordt gerekend.
Artikel 2
De inhouding die de militair verschuldigd is, wordt geheven over zijn
inkomsten en komt voorts overeen met het bedrag van het ingevolge de artikelen
18 en 19 in verband met artikel 16, eerste lid, van de wet bepaalde vut-bijdrageverhaal.
Artikel 3
De inhouding is niet verschuldigd door de militair die na het vervullen
van de militaire dienstplicht, anders dan als beroepsmilitair, vrijwillig
nadient en uit dien hoofde wordt bezoldigd in de zin van de voor de militair
geldende bezoldigingsregeling, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder b,
onder 3° van de wet.
Artikel 4
De inhouding die verschuldigd is over een nabetaling aan een ontslagen
militair, wordt op dezelfde wijze berekend als de inhouding over de laatste
uitbetalingstermijn voor het ontslag.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1
januari 1995.
Artikel 6
Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit uitvoering artikel 66 van
de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 26 september 1995
Beatrix
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
NOTA VAN TOELICHTING
Ingevolge artikel 66 van de Wet financiële voorzieningen privatisering
ABP is de beroepsmilitair maandelijks een premie, bijdrage of vergoeding verschuldigd,
die even groot is als het vut-bijdrageverhaal (vrijwillig vervroegd uittreden)
van een vergelijkbare burgerambtenaar/deelgerechtigde in het Algemeen burgerlijk
pensioenfonds (ABP). In die bepaling is ook aangegeven dat de doelstelling
en de wijze van inhouding nader moeten worden geregeld.
Dit besluit, waarvan de voorbereiding is vertraagd, doordat eerst op 15
december 1994 met de centrales van overheidspersoneel overeenstemming kon
worden bereikt, strekt ertoe om voor beroepsmilitairen niet beoogde inkomensvoordelen
te voorkomen ten opzichte van burgerlijke overheidswerknemers die aanspraak
kunnen doen gelden op een vut-uitkering. Met het oog daarop wordt voor beroepsmilitairen
een inhouding ingevoerd met dezelfde grootte als het vut-bijdrageverhaal dat
een ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet verschuldigd
is, die met de betrokken militair kan worden gelijkgesteld. Het percentage
voor de burgerambtenaar geldt dus ook voor de militair. Het wordt in principe
geheven over de inkomsten en geldswaarden van emolumenten die de pensioengrondslag
van de militair bepalen.
Voor de doelstelling (voorkomen van niet beoogde inkomensvoordelen) wordt
aansluiting gezocht bij het gestelde in artikel 9, derde lid, van het Convenant
privatisering ABP. Er bestaat voor militairen geen direct verband tussen de
inhouding en een eventueel recht of uitzicht. Per individu verkeren militairen
dus in dezelfde positie als die verhaalsplichtige burgerambtenaren welke nimmer
aan de referte-eis voor de vut van 10 jaar diensttijd zullen of kunnen voldoen.
Als collectief bestaat er voor militairen echter meer perspectief dan
voor die groep burgerambtenaren, waarbij kan worden gerefereerd aan het artikelsgewijze
gedeelte van de memorie van toelichting bij de Wet financiële voorzieningen
privatisering ABP, waarin is vermeld dat de opbrengst van de gelden van de
inhouding uiteindelijk zal worden aangewend in overeenstemming met de afspraken
die zijn gemaakt overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van het Convenant privatisering
ABP.
Er is uitsluitend sprake van een equivalent van het vut-bijdrageverhaal
op de werknemer. De werkgeversbijdrage, zoals deze wordt geheven voor burgerambtenaren,
is zodanig verbonden met de aanspraken dat deze buiten beschouwing blijft.
Wel wordt over dezelfde berekeningsbasis geheven als voor burgerambtenaren,
met dien verstande dat inhouding achterwege blijft in situaties waarin geen feitelijk inkomen in de zin van de Algemene militaire pensioenwet
wordt genoten. Wel wordt de aanspraak op vakantie-uitkering als inkomsten
beschouwd over de maand waarin deze is opgebouwd. Aldus wordt op afstand gekoppeld
aan de pensioengrondslag en tevens een bepaalde relatie gelegd tussen de daadwerkelijk
genoten inkomensbestanddelen en het bijdrageverhaal.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
XHistnoot
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging
bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden
opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 november
1995, nr. 221.