Besluit van 25 januari 1995, houdende verhoging van
de grensbedragen, genoemd in de artikelen 396 lid 1 en 397 lid 1 van boek
2 van het Burgerlijk Wetboek
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 20 december 1994,
no. 472848/94/6;
Gelet op de artikelen 11, 12 en 27 van de vierde richtlijn nr.
78/660/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1978 betreffende
de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG 1978, L 222), zoals
deze luiden sinds de richtlijn nr. 94/8/EG van de Raad van de Europese Unie
van 21 maart 1994 (PbEG 1994 L 82) tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG
met betrekking tot de herziening van de in ecu uitgedrukte bedragen;
Gelet op artikel 398 lid 4 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
De Raad van State gehoord, advies van 12 januari 1995, no. W03.94.0772;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 19 januari
1995, nr. 477771/95/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
De bedragen genoemd in artikel 396 lid 1 onder a en b van boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek worden verhoogd tot onderscheidenlijk f 6 miljoen
en f 12 miljoen.
Artikel 2
De bedragen genoemd in artikel 397 lid 1 onder a en b van boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek worden verhoogd tot onderscheidenlijk f 24 miljoen
en f 48 miljoen.
Artikel 3
De bepalingen van dit besluit zijn voor het eerst van toepassing op de
jaarrekening, het jaarverslag en de daaraan toe te voegen overige gegevens
over het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 1995.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 25 januari 1995
Beatrix
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Uitgegeven de veertiende februari 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
NOTA VAN TOELICHTING
In 1978 heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen voorschriften vastgesteld
in de vierde EG-richtlijn vennootschapsrecht over de inhoud van de jaarrekening,
de controle daarvan door een accountant en de openbaarmaking van de jaarrekening
(78/660/EEG, PbEG 1978, L 222, hierna te noemen: de vierde richtlijn).
Het is volgens de richtlijn, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn nr.
90/604/EEG (PbEG 1990, L 317), toegestaan sommige voorschriften niet te doen
gelden voor kleine en middelgrote ondernemingen. Voor middelgrote ondernemingen
betekent dat weinig meer dan dat de omzet niet behoeft te worden vermeld.
Voor kleine ondernemingen zijn er meer uitzonderingen mogelijk: een vereenvoudigde
balans en winst- en verliesrekening, geen verplichting tot accountantscontrole,
geen jaarverslag en geen openbaarmaking van de winst- en verliesrekening met
toelichting. Deze vrijstellingen gelden niet voor banken en verzekeringsmaatschappijen.
De vierde richtlijn geeft voor de bepaling van «klein» en «middelgroot»
drie grenzen aan. Uitstijgen boven twee van de drie grenzen doet de onderneming
in een hogere categorie belanden. De grenzen betreffen de som der activa,
jaaromzet en het aantal werknemers. Artikel 53 van de vierde richtlijn bepaalt
dat de Raad om de vijf jaar in voorkomend geval overgaat tot herziening van
de in de richtlijn genoemde bedragen voor de som der activa en de jaaromzet.
Dit gebeurt op voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
De eerste verhoging heeft plaatsgevonden bij besluit van 24 mei 1985,
Stb. 284 op basis van de richtlijn nr. 83/569/EEG van de Raad van de Europese
Gemeenschappen 27 november 1984, tot herziening van de in richtlijn 78/660/EEG
in Ecu uitgedrukte bedragen (PbEG 1984, L 314). De tweede verhoging heeft
plaatsgevonden bij besluit van 6 september 1991, Stb. 456 op basis van de
richtlijn nr. 90/604/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8
november 1990, PbEG 1990, L 317. Thans gaat het om de derde verhoging sinds
de totstandkoming van de vierde richtlijn vennootschapsrecht.
De in ecu luidende bedragen zijn in de richtlijn nr. 94/8/EG van de Raad
van de Europese Unie van 21 maart 1994 (PbEG 1994, L 82) met 25% verhoogd.
Het voorstel voor dit percentage is door de Commissie van de Europese Gemeenschappen
gebaseerd op de ontwikkeling van de EG-consumentenprijsindex van 1988 tot
en met 1992 en op de ontwikkeling van het bruto nationaal produkt in Europa
tussen 1988 en 1992. De omrekening naar Nederlandse guldens dient volgens
de richtlijn (artikel 2) te geschieden naar de tegenwaarde van de ecu op 21
maart 1994, zijnde f 2,17016. De omrekening leidt in Nederland tot een
geringere verhoging van de grensbedragen dan met 25%, omdat de gulden ten
opzichte van de ecu in waarde is gestegen. Rekening houdend met de mogelijkheid
van afronding op basis van artikel 12, tweede lid, van de vierde richtlijn
vennootschapsrecht komt de verhoging uit op 20%. Gelet op de economische en
monetaire ontwikkelingen in Nederland in de genoemde periode is er geen reden
om deze verhoging niet door te voeren.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid juncto vierde lid, onder b, van
de Wet op de Raad van State.